Leerlingvolgsysteem `Bewegen en Spelen`

advertisement
Leerlingvolgsysteem ‘Bewegen en Spelen’
Over observeren, registreren en extra zorg
door Wim van Gelder & Hans Stroes
Vaardigheidsverschillen tussen verschillende jonge kinderen zijn enorm. Hoe beter een
leerkracht een antwoord heeft op deze verschillen, des te meer het kind zal leren.
Dit Leerlingvolgsysteem bewegen en spelen is ontwikkeld om de bewegings- en
spelontwikkeling van kinderen van 2 t/m 16 jaar te kunnen observeren en registreren. Het
vaardigheidsniveau van het kind kan - met behulp van de registratieformulieren - in kaart
worden gebracht.
Kennis van het vaardigheidsniveau van leerlingen geeft een leerkracht meer mogelijkheden
om leerlingen optimale kansen te bieden om zich op het gebied van spelen en bewegen te
ontwikkelen: de zone van de naaste ontwikkeling.
Het systeem bestaat uit vier onderdelen: motorische vaardigheid, spelinzicht, gedrag in
spelsituaties en klein-motorische vaardigheid (schrijven!).
Introductie
Spelen en bewegen zijn wezenlijke onderdelen van het dagelijks leven en de ontwikkeling van kinderen. Bij de
meeste kinderen vormen spelen en bewegen een bron van inspiratie en plezier, bij anderen echter niet.
Leerkrachten, ouders, begeleiders en verenigingsleiders kunnen een belangrijke rol vervullen in het al dan niet
met plezier bewegen en spelen en dus het al dan niet stimuleren van de ontwikkeling die kinderen middels
spelen en bewegen kunnen doormaken.
Dit ‘Leerlingvolgsysteem bewegen en spelen’ heeft als doel om:
meer inzicht en mogelijkheden te krijgen in het (effectief) observeren en registreren van bewegen en
spelen van kinderen;
- de observaties te koppelen aan
- suggesties om de ontwikkeling van kinderen, die specifieke behoeften hebben op het gebied van
bewegen en spelen, te stimuleren.
Enkele voorbeelden:
- hoe legitimeer je als leerkracht dat een leerling extra zorg of
een verwijzing nodig heeft?;
- hoe krijg je inzicht in de vooruitgang van kinderen?;
- hoe maak je (snel) niveauhomogene groepen?;
- Hoe bepaal je de juiste hoogte om diep te springen, breedte
van een bank of balk of het spelen met een ballon of een
bal?
Een leerlingvolgsysteem bewegen en spelen
Het leerlingvolgsysteem bewegen en spelen kan een middel zijn om (alle) leerlingen optimale kansen te bieden
om zich met plezier in dit gebied te ontwikkelen. We gaan uit van de veronderstelling dat spelen en bewegen
van wezenlijk belang zijn voor de ontwikkeling van leerlingen. Binnen het leerlingvolgsysteem is het mogelijk
verschillende onderdelen van het bewegingsgedrag te observeren. In de onderstaande figuur wordt een
overzicht gegeven.
Grote motoriek
Motoriek (vaardigheden en angsten)
Kleine motoriek & schrijven
Spelinzicht
Gedrag in bewegingssituaties
Speelvaardigheid
Figuur 1
De verschillende onderdelen van het bewegingsgedrag die binnen het leerlingvolgsysteem geobserveerd
kunnen worden.
Er worden enkele vaardigheden geselecteerd, die een graadmeter vormen voor veel meer vaardigheden.
Hierop worden alle leerlingen 'getoetst'.
De registraties vormen een instrument voor het realiseren van een bewegingsaanbod op maat.
We geven hieronder in schema de linken tussen het leerlingvolgsysteem en zorgverbredende maatregelen.
1
breder zorg in de les,
klas en op het
schoolplein
bij enkele leerlingen
aanvullen tot het
observeren van 8
vaardigheden
observeren 4
vaardigheden
observeren 4
vaardigheden
(= evaluatie)
oudergesprek
MRT
rapportage
verwijzen
[
Overzicht van linken tussen het leerlingvolgsysteem en zorgverbredende maatregelen.
Figuur 2
rapportage
De belangrijkste uitgangspunten
1.
Kennis van de motorische vaardigheid van leerlingen is een belangrijke voorwaarde om tot een
goede (adaptieve) les bewegingsonderwijs te komen. Immers de zone van de naaste ontwikkeling
kan op deze wijze bepaald worden.
Motorische vaardigheden zijn duidelijk te groeperen in, of te herleiden naar, ‘Motorische
hoofdgroepen’. Zie onderstaande figuur.
2.
Motorische hoofdgroep
Observatievaardigheid
Statisch Stilstaan
Kwantificeerbaar in
Seconden
Evenwicht
(zeer) dynamisch Springen – Kracht (hinkelen)
aantal
Coördinatie
Springen – Coördinatie (huppelen, wisselsprongen, e.d.)
lukt ’t of lukt ’t niet
Oog-lichaamcoördinatie
Stuiten
aantal
Figuur 3
Overzicht van motorische hoofdgroepen en observatievaardigheden
Waarom is er gekozen voor deze observatievaardigheden?
- Het zijn vaardigheden die zeer indicatief zijn voor de motorische (hoofd)groep waartoe ze
behoren.
- Het zijn vaardigheden die eenduidig observeerbaar zijn, het liefst kwantitatief (aantal seconden,
meters e.d.).
- Er worden geen specifieke materialen gebruikt.
3.
De 4 basale vaardigheden (Stilstaan, Springen - Kracht, Springen - Coördinatie en Stuiten) zijn
veelzeggend (voorspellend) voor de vaardigheid in vele andere bewegingssituaties. Met ander
woorden: er is een grote mate van transfer.
Voorbeeld 1
Het is voor een (ten opzichte van de andere kinderen) traag kind moeilijk om als tikker
andere kinderen te tikken. In dit systeem wordt de snelheid en wendbaarheid van een
kind geobserveerd middels de vaardigheid Springen - Kracht (hinkelen). Kennis van deze
vaardigheid kan leiden tot een zinnige groepsindeling of een andere spelvorm.
Bijvoorbeeld: kleuters die beide benen meer dan 10 keer kunnen hinkelen (= gemiddeld
niveau van 6-jarigen) spelen met elkaar een tikspel in één groepje. In een ander groepje
spelen kinderen die nog geen 10 keer op één van beide benen kunnen hinkelen.
Voorbeeld 2
'Stuiten' vormt graadmeter voor de ontwikkeling van de oog-handcoördinatie en
balvaardigheid. Een kind dat niet kan stuiten met een bal, doet meer succeservaring op
(leert meer …..) als het veel met ballonnen speelt.
Uiteraard zijn er tientallen andere bewegingssituaties te noemen waarbij de ooghandcoördinatie een voorname rol speelt.
4.
Het vergaren van deze kennis en het administreren ervan moet weinig tijd in beslag
nemen.
We gaan uit van gemiddeld 5 minuten per kind per jaar in de groepen 1, 2 en 3.
2
Het observeren en registreren van motorische vaardigheden
De stelling: ‘Een kind van 5 jaar kan huppelen’ lijkt duidelijk. Een dergelijke stelling kan echter ook veel
onduidelijkheid opleveren.
Om te beginnen kan 5 jaar betekenen net 5 jaar (5 jaar en 0 maanden, vanaf nu genoteerd als 5.0) of
bijna 6 jaar (5.11).
En wordt er bedoeld dat het 'gemiddelde' kind kan huppelen als het 5 jaar is, of is het opvallend als een
5-jarige nog niet kan huppelen.
Tevens is de beheersing van bepaalde vaardigheden sekse-bepaald. Met name huppelen en gooien
zijn dergelijke vaardigheden. Meisjes huppelen eerder dan jongens en jongens gooien eerder
(coördinatief) beter dan meisjes.
Om de verwarring van het hierboven beschreven voorbeeld te voorkomen, is het van belang dat we duidelijk
zijn ten aanzien van de termen die in dit leerlingvolgsysteem gebruikt worden.
Vaardigheidsniveau
Hieronder is het overzichtsformulier 1 afgebeeld waarin verschillende vaardigheden zijn onderverdeeld in negen
niveaus.
Figuur 4
Het overzichtsformulier 1
Het eenvoudigste vaardigheidsniveau wordt als niveau -I (= min 1) genummerd en het moeilijkste als X. Deze
vaardigheidsniveaus geven aan in welke volgorde een kind in het algemeen vaardigheden aanleert. Voor
leerlingen ouder dan 13 jaar geldt niveau X als eindniveau. Als leerlingen dit niveau halen zijn ze in principe in
staat alle bewegings -en spelvormen aan te leren.
Door middel van deze vaardigheidsniveaus kan geobserveerd worden welk vaardigheidsniveau een kind
beheerst. De nummering van de niveaus correspondeert ongeveer met de groep waarin de leerlingen zitten. De
vaardigheden van niveau I komt overeen met de vaardigheden die de meeste leerlingen in groep 1 beheersen.
De niveaus II t/m VIII hebben betrekking op groep 2 t/m 8. Niveau X is gebaseerd op de leerlingen die in de
brugklas zitten.
De niveaus zijn zo gekozen dat ongeveer 80% van de leerlingen dit niveau op de aangegeven leeftijd beheerst.
Dus 80% van de 6-jarige leerlingen in groep 3 beheerst vaardigheidniveau III. Ze kunnen bijvoorbeeld: 10
seconden op één been staan, kunnen 10x zowel op het linkerbeen als op het rechterbeen hinkelen en kunnen
10 x een skisprong over een lijn maken.
3
Onderzoek
T ot a a l s c or e pe r ni v e a u
In 1996 is er een onderzoek gedaan naar de
vaardigheden van 600 leerlingen op 3 basisscholen.
Deze gegevens vormden de basis van de vaardigheden
en leeftijdsindicaties zoals deze nu beschreven zijn.
Het onderzoek dat in het schooljaar 1999/2000 gedaan
is, omvat 2.700 registraties zowel van het
basisonderwijs als het Voortgezet Onderwijs. Hiervoor
zijn maximaal 24.300 observaties nodig geweest!
Op de bij het systeem bijgeleverde CD zijn alle
onderzoekgegevens in tabellen terug te vinden.
80
70
60
50
40
Spr n
i gen kr acht
30
20
10
0
-I
O
I
II
III
IV
V
VI
VI I
VI I I
X
nv
i eau
Figuur 5 Staafdiagram van de vaardigheid Springen – Kracht
van 11-jarige meisjes
Signaleringsniveau
Wanneer we de vaardigheidsniveaus koppelen aan leeftijden, kunnen we uitspraken doen over 'achterstanden
in de motorische ontwikkeling'. Het signaleringsniveau geeft aan op welke leeftijd vaardigheden door meer dan
80% van de leerlingen beheerst worden. Wanneer een kind het op zijn kalenderleeftijd aangegeven niveau niet
haalt, kunnen we spreken van een achterstand van de motorische ontwikkeling.
Bijvoorbeeld als een 6-jarige maximaal 3 seconden op één been staat, maximaal 5 x kan hinkelen en niet kan
huppelen.
Lukt ’t of lukt ’t niet
Op de groepsformulieren en in de handleiding is beschreven wanneer een vaardigheid lukt en wanneer niet.
Bijvoorbeeld op het formulier Springen – Kracht onder de kop ‘Let op’. Zie het voorbeeld hierna.
Bij elke vaardigheid is in deze publicatie een beschrijving gegeven van de wijze waarop een observatie
plaatsvindt. Hierin zijn (indien nodig) het aantal pogingen, de bewegingssituatie en de instructie beschreven.
Tevens zijn diverse formulieren opgenomen. Met name de groepsformulieren en de overzichtsformulieren zullen
veel gebruikt worden om observaties snel (effectief) te kunnen registreren.
Een voorbeeld
In één groepje worden de leerlingen uitgedaagd om te gaan hinkelen.
- Als de leerling een aantal keer kan hinkelen, dan wordt het ook uitgedaagd op het
andere been te hinkelen. Met name in groep 1 en 2 kunnen nog grote verschillen
tussen de beide benen worden aangetroffen. Voorbeeld: met het sterke been wel
20 keer en met het andere been maximaal 2 à 3 keer kunnen hinkelen. Deze
leerlingen hebben dan ook vaak moeite met het leren huppelen (= beurtelings
hinkelen op links en rechts): als ze proberen te huppelen dan huppelen ze in feite
alleen met het sterke been;
- Als de leerling niet kan hinkelen, kan het dan wel met twee benen springen? De
leerling wordt uitgedaagd om met twee benen tegelijk van een bank af te springen
en te blijven staan. Kan de leerling met twee benen tegelijk springen of stapt het
van de bank af? Kan de leerling na de sprong blijven staan of valt het om?
Aan de hand van het volgende voorbeeld vullen we een groepsformulier in.
- Oene hinkelt 15 x op links en 12 keer op rechts (= niveau III)
- Baukje, die naast hem staat, kan op rechts 18 hinkelen en op links 4 à 5 keer (= niveau II).
- Vervolgens zien we Chris die nog niet kan hinkelen, maar wel met twee benen tegelijk
van een bank kan afspringen en blijven staan (= niveau 0)
4
Op het groepsformulier (zie hieronder) zijn deze vaardigheden geregistreerd.
Groepsformulier
Springen - Kracht
- 25 – 08 –02 -
Observatiedata
(gebruik verschillende kleuren!)
2
Leerkracht(en): Gym van Gelder
-
Groep: 2
Vaardigheidniveau
Let op:
-I
0
I
II
III
stapt van een verhoging van 20 cm
springt (met twee benen tegelijk van bank) en blijft staan
hinkelt 3 x
hinkelt 10 x
hinkelt 10 x op het andere been
Hinkelen is een ’kaatsende’ beweging. Het
contact met de grond is kort. Hoe langer het
contact duurt hoe zwaarder het hinkelen
eruitziet. Bij stilstaan na elke sprong is er
geen sprake van hinkelen!
IV
VI
VIII
X
X
Sterkste been
11 hinkels
9 hinkels
7 hinkels
6 hinkels
5 hinkels
Bij hinkelen over 9 meter (vanaf niveau III):
- starten uit stilstand voor de lijn;
- telling: het aantal voetcontacten tussen de
lijnen wordt geteld.
- als het laatste voetcontact op de lijn is, telt
deze wel mee.
‘Andere’ been
12 hinkels
10 hinkels
8 hinkels
7 hinkels (voor meisjes en kleinere jongens)
6 hinkels
80% van de kinderen beheerst deze vaardigheden op de leeftijd van
respectievelijk 2.0, 3.0, 4.0, 5.0, 6.0, 7.0, 9.0, 11.0 en 13.0 jaar
Namen
-I
0
I
II III
IV VI VIII X IV VI VIII X
sterkste been
3 x
1
Oene
Baukje
Chris
Figuur 6
10 x 10 x
Elk kind doet twee pogingen, waarbij de
beste poging telt.
11 x 9 x 7 x 5/6 x
Opmerkingen
(noteer de aantallen)
‘andere been’
12 x 10 x
8x
6/7 x
Het ingevulde groepsformulier 'Springen - Kracht' voor Oene, Baukje en Chris.
Tijdens het observeren is de leeftijd van de leerlingen niet van belang!
Het niveau wordt bepaald door een vierkantje aan te kruisen. Daarbij is het feit of een leerling 5 of 9 jaar oud is
niet van belang. Het is een bepaling van de (on)mogelijkheden van een leerling.
Bij het invullen van het overzichtsformulier is de leeftijd van de leerling wel van belang. Dan vindt ook de
interpretatie van de gegevens en een eventuele signalering van een zorgelijke situatie plaats.
Stel dat de leerlingen uit het bovenstaande voorbeeld in groep 2 zitten en alle drie 5½ jaar zijn (5.6), dan kun je
zeggen dat:
Oene de vaardigheid hinkelen (Springen - Kracht) boven het 80% niveau beheerst van de 6-jarigen. Hij
is echter pas 5.6 jaar. Hij haalt dus logischerwijs ook het 80% niveau van de 5-jarigen.
Baukje het 80% niveau van 5-jarigen beheerst en dat van 6-jarigen nog niet.
Chris springt op het niveau van de meeste 3-jarigen. Hij scoort ver onder het 80% niveau van de 5jarigen. Indien dit voor meerdere vaardigheden zou gelden, kun je zeggen dat Chris een achterstand
heeft in motorische ontwikkeling ten opzichte van de meeste Nederlandse leerlingen. Wat voor Chris
belangrijk is, is dat hij bewegingssituaties op zijn niveau krijgt aangeboden.
Mogelijkheden van het leerlingvolgsysteem
De gegevens (registraties) uit dit Leerlingvolgsysteem bieden de leerkracht zeven mogelijkheden.
Een leerlingvolgsysteem maakt het mogelijk om:
1. een beginsituatie van een les bewegingsituatie juist in te schatten. Kennis van de motorische
vaardigheid van leerlingen is een belangrijke voorwaarde om tot een goede (adaptieve) les
bewegingsonderwijs te komen. Een voorbeeld:
2. legitimeren en evalueren van extra zorg (Motorische Remedial Teaching).
3. gegevens tussen leerkrachten en tussen scholen onderling over te dragen; denk hierbij aan de
overgang van basisonderwijs naar voortgezet onderwijs en speciaal onderwijs en informatieverstrekking
voor de Regionale Verwijzings Commissie (RVC);
4. informatie te verstrekken aan ouders;
5
5. te rapporteren op basis van ontwikkeling (vooruitgang) met betrekking tot de deelname aan de lessen
bewegingsonderwijs;
6. de samenwerking tussen vakleerkracht en groepsleerkracht te optimaliseren;
7. een verwijzing (bijvoorbeeld via de huisarts naar een kinderfysiotherapeut) in gang te
zetten door middel van een gesprek met ouders;
Extra zorg
Een leerlingvolgsysteem is een instrument, waarmee het vaardigheidsniveau kan worden bepaald en de
ontwikkeling van kinderen kan worden gevolgd. Maar met observeren, registreren en signaleren alleen, is een
kind in een achterstandssituatie nog niet geholpen. Het gaat uiteindelijk om de (extra) zorg.
Extra zorg voor kinderen op het gebied van bewegen kan op diverse wijzen worden vorm gegeven. Er worden
vijf mogelijkheden beschreven:
A.
De huidige bewegings- en speeltijd optimaal benutten.
B.
Extra tijd voor bewegen en spelen.
C.
Extra bewegen buiten school, met name in verenigingen.
D.
kundigheid van andere scholen.
E.
Verwijzen naar specialisten.
De eerstgenoemden (1 en 2) staan dichtbij het reguliere onderwijsaanbod, de later genoemden (3, 4 en 5)
vereisen meer achtergrond en organisatie.
Uiteraard zijn verschillende combinaties van het bovenstaande mogelijkheden.
Uitgangspunten bij alle zorg zijn:
het kind moet er plezier in hebben;
de zorg moet op maat zijn (niveau, hoeveelheid, interesse);
de zorg moet (meetbaar of zichtbaar) effect hebben.
Met name aan mogelijkheid B. ‘extra tijd voor bewegen en spelen’, wordt in de publicatie veel aandacht
besteed. In verschillende paragrafen komen de volgende onderwerpen aan bod:
Het oudergesprek: via de ouders thuis meer bewegen en spelen;
Over de bewegingskist;
Over meer bewegen in de klas;
Motorische remedial teaching (MRT);
Over bewegingskaarten als hulpmiddel bij extra zorg op maat.
Grote bal
Evenwicht
Niveau 1 - b
kracht/lichaamsspanning
naam:
materiaal: grote bal*
let op
katten, honden en scherpe punten
beschrijving
i.v.m. de levensduur van de bal
dat er bij een eventuele val niets hards
geraakt kan worden
makkelijker
op de bal liggen (op de buik)
bal (een beetje) vastleggen
iemand houdt je (een beetje) vast
aantal:
]
Probeer te blijven zitten op de bal. Je voeten staan voor je op de
grond.
Wanneer kun je op de grote bal zitten:
- (altijd) als je tv kijkt!
- in de klas
moeilijker
met de ogen dicht.
been/benen (even) optillen
anders
iets doen terwijl je op de bal zit; zie
allerlei andere oefeningen: symmetrie,
dissociatie en handigheid!
 Leerlingvolgsysteem bewegen en spelen - Van Gelder jr. &
Stroes, Elsevier, Postbus 1110, 3600 BC Maarssen.
Stichting ‘Motorische Remedial Teaching in beweging’,
Harrelaers 8, 1852 KW Heiloo.
Figuur 7
* de juiste grootte van de bal is ongeveer kniehoogte + 10 cm. Als het kind op de
bal zit, hebben knieën een hoek van 100 á 110 graden.
controle:
datum start :
maandag dinsdag woensdag donderdag vrijdag
☺
☺
☺
☺
zaterdag zondag
☺ ☺ ☺
extra !
☺
Een bewegingskaart
6
CD-rom
De bijbehorende cd-rom - met o.a. alle registratieformulieren - maakt het invoeren van gegevens, het bijhouden
en uitprinten van registraties eenvoudig en efficiënt. Het zorgt voor een duidelijke weergave van de gegevens.
Zowel van een individueel kind als een groep. Tevens staan de onderzoeksgegevens op dit medium.
Tenslotte
Het zogenaamde overzichtsformulier (per leerling) laat een indeling van
vaardigheden met een leeftijdsindicatie zien. Deze indeling moet geen keurslijf
van individuele leerlingen worden, maar een hulpmiddel voor de leerkracht om de
vraag naar zorg in kaart te brengen en tevens om te kunnen zien of en hoe (snel)
een leerling zich ontwikkelt. Met name na het aanbieden van extra zorg.
We willen waarschuwen voor de stigmatiserende werking die uit kan gaan van
het formuleren van niveaus voor de verschillende leeftijden ('mijlpalen').
-
-
In het boek wordt het gebruik van de registratieformulieren toegelicht. Tevens wordt er ingegaan op de
motorische ontwikkeling van kinderen.
Er is een hoofdstuk gewijd aan de diverse mogelijke werkwijzen met het leerlingvolgsysteem. Van het
meest ‘waterdicht’ en het meest intensief (het volgen van alle leerlingen, 2 x per jaar op 8
vaardigheden) tot minder ‘waterdicht’ en minder intensief (bijvoorbeeld het volgen van de
zorgleerlingen).
Observeren en registreren van kleinmotorische vaardigheden en schrijven door Henk Schweitzer
(auteur van Schrijven zonder pen en Schrijven leer je zo!).
Observeren en registreren van gedrag in bewegingssituaties door Erik Boot.
Wim van Gelder .
docent bewegingsonderwijs aan de Pabo Haarlem, voorzitter van de stichting
'Motorische Remedial Teaching in beweging' en vakleerkracht op basisschool
‘De Wegwijzer’ in Alkmaar.
Hans Stroes
bewegingsconsulent in de Gemeente Smallingerland en vakleerkracht
op de ‘Montessorischool Drachten’.
Beiden hebben ruime ervaring met (het geven van cursussen) Motorische Remedial Teaching en schreven de
serie ‘Basislessen bewegingsonderwijs’ (eveneens verschenen bij Elsevier).
Reacties kunnen gestuurd worden naar:
[email protected] en/of [email protected]
7
Eventueel extra of andere foto’s
Hurkwendsprong
Hoger dan de foto!
Stoeien!
Cliffhanger
8
Download