Psychologie van de individuele verschillen: deel 2 Hoofdstukken 6 – 7 – 8 -11 – 13 – 15 – 16 – 18 Over artikels geen examenvragen. Het boek is vooral achtergrondlectuur. Grijze delen geen leerstof: - - Hfst 7: o o o Hfst 8: o o Sensation seeking Specifieke neurotransmitoren Closer look geen study (p202 – 203) Menselijke natuur Geslachtsverschillen enkel wat in colleges gezien moet je begrijpen - Hfst 13: o Angst o Emotionele stijl Enkele specifieke opmerkingen: Enkel grote namen kennen, niet van individuele onderzoekers die 1 studie hebben uitgevoerd Jaartallen niet kennen Tabellen en getallen niet vanbuiten leren, wel de conclusies die eruit komen kennen Formules, statistische voorkennis (bv effect size en interpretatie) moet je kunnen In handboek: closer look = leerstof Applicaties, oefeningen, begin- en eind van domains: illustratie (geen leerstof) Tip: kijk zeker de laatste versies van de slides na Psychologie van individuele verschillen, deel 2 Persoonlijkheid DIFFERENTIELE PSYCHOLOGIE/PSYCHOLOGIE VAN INDIVIDUELE VERSCHILLEN Psychologie van verschillen (vooral) Tussen mensen (tussen individuen, tussen mannen en vrouwen, tussen groepen..) (in mindere mate) Binnen mensen (over de tijd, in verschillende situaties) Algemene psychologie: algemene wetten 1. PSYCHOLOGIE VAN INDIVIDUELE VERSCHILLEN 1.1 2 grote deeldomeinen 1. Intelligentie, cognitief functioneren 2. Persoonlijkheid bv. karakter, emoties 1.2 2 grote visies op persoonlijheid: 1. Trekvisie 2. Interactionistische visie Trekvisie: Gaat ook om hoe personen actief reageren op de trekken Nomothetische trekconcept: 3 cruciale eigenschappen (assumpties): 1. Trekken zijn interne, stabiele eigenschappen van een individu die deze van moment tot moment, situatie tot situatie met zich meedraagt een trek is geen tijdelijke eigenschap maar is iets dat de persoon altijd meedraagt, geven aanleiding tot consistent patroon van gedrag bv. haarkleur en haarsnit, agressie vs. Mening Intern: hersenprocessen die bv mate neuroticisme bepaald Stabiel: blijft altijd eigen aan uzelf 2. Trekken zijn causaal: ze verklaren het gedrag van het individu De interne eigenschappen beinvloeden, bepalen gedrag bv. extraversie 3. Trekken nemen de vorm aan van (hypothetische) dimensies waarop mensen verschillende plaats kunnen innemen 2 Belangrijkste implicaties trekvisie 1. Hoofdeffect van persoon is belangrijkste manier om individuele verschillen in persoonlijkheid , gedrag op te vatten 2. Gedrag wordt gekenmerkt door relatief hoge - type A consistentie = cross-temporele stabiliteit van gedrag - type B consistentie = cross-situationele stabiliteit van gedrag - type C-consistentie = cross-uitingsstabiliteit van gedrag - type D-consistentie = predictie van concreet gedrag op basis van trekscores HE = hoofdeffect ( interactie effect) An is altijd meer stressgevoelig dan Jan Cross-uitingsstabiliteit: verschillende gedragingen voor zelfde trek Type D: personality coëfficënt Interactionistische visie: Cruciale assumpties: 1. Persoonlijkheid is een systeem van processen dat iemands reactie op een concrete situatie bepaalt (cfr. CAPS systeem Mischel) 2. Omdat andere situaties bij een bepaald persoon andere processen kunnen ontlokken, is iemands gedrag een functie van de INTERACTIE tussen persoon en omgeving 3. De uitkomst hiervan is dat persoonlijkheid kan beschreven worden in termen van ALS (bepaalde situatie) DAN (bepaald gedrag) gedragshandtekeningen Doelen, waarden, leergeschiedenis, bio, … kenmerken van een persoon situaties 3 Jan: fysieke dreiging en An sociale dreiging: stress Niet type B: zie tanders Belangrijkste implicaties 1. Interactie tussen persoon en situatie is belangrijkste manier om individuele verschillen in persoonlijkheid , gedrag op te vatten 2. Gedrag wordt gekenmerkt door relatief hoge - type A consistentie = cross-temporele stabiliteit van gedrag MAAR door relatief lage - type B consistentie = cross-situationele stabiliteit van gedrag - type C-consistentie = cross-uitingsstabiliteit van gedrag - type D-consistentie = predictie van concreet gedrag op basis van trekscores Wie heeft gelijk? Wie heeft gelijk? 1. Aan ene kant: Trekken zijn relatief cross-temporeel consistent; Er zijn consistente individuele verschillen in algemene gedragstendenzen Deze verschillen voorspellen ook belangrijke levensoutcomes = algemene gedragstendenzen bestaan 2. Aan andere kant Concreet gedrag is weinig consistent van situatie tot situatie Concrete gedragsuitingen correleren ook niet sterk onderling En worden slechts in beperkte mate voorspeld door trekken 4 Verschillen in situaties gedragstendenzen laat voorspellen niet toe CONCLUSIE: Mensen worden gekenmerkt door (individuele verschillen in) algemene gedragstendenzen Deze gedragstendenzen zijn relatief stabiel, en hebben een voorspellende kracht voor levensoutcomes MAAR zijn weinig informatief voor de predictie van concreet gedrag OMDAT dergelijk gedrag mede bepaald wordt in interactie met de specifieke situatie 1.3 Hedendaags persoonlijkheidsonderzoek: 1. Trekvisie domineert - wijd verspreide empirische theorie van structuur van persoonlijkheid (Big Five) - consistent theoretisch kader geeft mogelijkheid tot cumulatieve wetenschap - makkelijk te onderzoeken (eenvoudige trekvragenlijsten) 2. Interactionisme - assumpties worden nochthans algemeen aanvaard - maar moeilijker te onderzoeken - gebrek aan omvattende theorie van persoonlijkheid die de voornaamste processen en structuren met naam noemt → Dit wordt ook gereflecteerd in wat er komt tijdens de komende lessenreeks 1.4 The big 5: - Neuroticisme emotionele stabiliteit - Extraversie introversie - Openheid voor dingen/intellect/creativiteit gesloten - Vriendelijkheid onvriendelijkheid - Conscientiousness = zorvuldigheid laksheid, gebrek aan motivatie 5 Hoofdstuk 6 Genen en persoonlijkheid Enkele vragen Komende lessen: biologische benaderingen van PH Is persoonlijkheid erfelijk? In welke mate? Wat wel en wat niet? Hoe wordt dit onderzocht? Wat met de rol van opvoeding, omgevingsinvloeden? Hoe ziet hedendaagse gedragsgenetica e ruit? 2. Inleiding Segal, 1999 2 identieke tweelingen gescheiden bij geboorte, rond 40j.: contact Opvallende gelijkenissen: Gewicht, lengte, uitzicht Zelfde job (sheriff) Twee keer getrouwd, vrouwen, zoon hadden zelfde naam Rookten zelfde sigaretten, dronken zelfde bier, beten fingernagels Verschillen: de ene meer adhoc verbaal, de andere beter in schrijven, haar lag anders Toeval? Spelen genen een cruciale rol in PH? 2.1 Het menselijk genoom “genoom” verwijst naar de hele verzameling genen dat een organisme bezit Terug te vinden in alles behalve rode bloedcellen en spermacellen en eitjes. Bestaat uit DNA of Desoxyribo Nucleïne Zuur: dubbele helix opgebouwd uit nucleotiden van fosfaatgroep (zuur), suikers (desoxyribose), en 4 soorten basen (Adenine-Thymine, en Guanine-Cytosine) 6 Gen bestaat uit specifieke combinaties DNA-nucleotiden die kunnen coderen voor een specifiek proteïne of eigenschap bouw lichaam en functies aanleg voor bepaalde aandoeningen psychologisch Dubbel helix: basen zijn complementair Basen komen voor in verschillende volgorde ‘junkafval’ om de verbindingen te maken Menselijk genoom bevat (boek: 20,000 – 30,000) 30,000–80,000 genen op 23 paar chromosomen Één set van elk paar chromosomen van de moeder, en een set van de vader (helft vader, helft moeder) Complex geheel: veel genen de manier van coderen kan bovendien sterk variëren: hoeveelheid genen is vaak hetzelfde, maar de manier waarop de menselijke genen gedecodeerd worden naar proteïnen varieert sterk. “genetisch afval” (98% niet coderend, geen proteïnen) blijkt toch functioneel (= psuedogenen, riboswitches) Human Genome Project is opgezet om de sequentie van het menselijk genoom te identificeren, nl. de specifieke DNA molecule sequenties in de mens (2003) Maar dit betekent niet dat daarmee de functie van elk gen gekend is. Bovendien worden vele (meeste) eigenschappen niet door een enkel gen maar door combinatie van vele genen gedetermineerd De meeste genen in het menselijk genoom zijn dezelfde voor iedereen Bv. lichaamseigenschappen 7 MAAR een kleiner aantal genen kan verschillen tussen mensen, waaronder genen die coderen voor lichamelijke en psychische trekken: Bv. Kleur ogen, extraversie en introversie Mensen verschillen dus in genoom (genotype), en dit kan samenhangen met bepaalde verschillen in hoe ze zijn (phenotype) Beschrijf jezelf volgens de ‘mapa’-methode: wat heb je van mama en wat heb je van papa? 2.2 Gedragsgenetica Controversie: Contra: Ideologisch: bevinden van de gedragsgenetica kunnen misbruik worden om bepaalde politieke agenda’s te ondersteunen (het is zijn schuld niet, het zit in de genen). pessimistisch ten opzichte van verandering Eugenics: mensen ‘ontwerpen’ door bij bepaalde mensen voortplanting te stimuleren en bij anderen af te raden. Pro: Kennis is beter dan onwetendheid. Genetisch component wilt niet zeggen dat de omgeving machteloos is om dit te component te veranderen. Voorzichtig met de kennis om gaan 8 Doel van gedragsgenetica: ?? Welke menselijke eigenschappen zijn Volledig genetisch bepaald? Haarkleur, oogkleur Volledig door opvoeding, omgeving bepaald? Verschil in dieet, cultuur, … In de psychologie gaat men er vanuit dat het meeste zowel genetisch als omgevingsinvloeden heeft. Er is een theorie dat naarmate mensen ouder worden ze meer naar het genotype neigen. Doel gedragsgenetica 1: Bepalen hoeveel (in %) van verschillen tussen mensen in een bepaalde trek toegeschreven kunnen worden aan genetische verschillen en hoeveel aan omgevingsverschillen = percentage van variantie: individuen variëren en deze variabiliteit kan ingedeeld worden in percentages die te wijten zijn aan verschillende oorzaken. = klassieke gedragsgenetica (invloed van genen?) Bijvoorbeeld lengte: voor 90% genetisch bepaald, en 10% omgevingsinvloed + generaties worden steeds groter (voeding?) Doel gedragsgenetica 2: Hoe gaan genen en omgeving interageren en correleren in het bepalen van individuele verschillen? = moderne gedragsgenetica (omgeving genen?) Doel gedragsgenetica 3: Bepalen welke omgevings- genetische invloeden een invloed hebben op individuele verschillen (welke genen?) bv. omgeving: ouders, siblings, peer-groep, unieke invloeden bv. genetisch: enkele genen, complex van genen, etc… 2.3 Klassieke gedragsgenetica: overerfbaarheid Wat is overerfbaarheid? Proportie variantie (%) van geobserveerde verschillen (variantie) in een groep individuen die verklaard of toegeschreven worden aan genetische verschillen (variantie) = het beschrijft de graad waarin genetische verschillen tussen mensen de oorzaak zijn van verschillen in geobserveerde eigenschappen: Er zijn verschillen, variantie tussen mensen in gedrag, PH.. Er is variantie tussen mensen in genen Hoe hangen deze samen? 9 Of anders gezegd Phenotype: “uiterlijk” voorkomen, geobserveerde eigenschappen van een organisme: gedrag, fysische kenmerken (oogkleur, lengte, etc…), PH: “eindproduct” zoals het zich voordoet (1 – proportie overerfbaarheid indien er geen correlatie of interactie is) Genotype: genetische constellatie van organisme Erfelijkheid: de proportie van phontypische variantie dat bijdraagt tot genotypische variantie. Welke aspecten van het genotype van personen hangen samen met aspecten van het phenotype van personen? Of: Proportie phenotypische variantie die toegeschreven kan worden aan genotypische variantie Proportie verklaarde variantie? Wat is overerfbaarheid? Omgevingsbepaaldheid (environmentality)= proportie geobserveerde variantie in een groep personen die toe te schrijven is aan omgevingsvariantie Volgens assumpties van klassieke gedragsgenetica is deze omgekeerd evenredig aan mate van overerfbaarheid Des te groter de omgevingsbepaaldheid, des te kleiner de overerfbaarheid. En andersom. Misvattingen over erfelijkheid 1) Erfelijkheid kan niet toegepast worden op 1 individu, enkel op een groep individuen Omgeving en genen zijn onlosmakelijk door elkaar verweven Bv: lengte ; je kan niet zeggen dat bij iemand van 175cm geldt dat 157.5cm erfelijk bepaald wordt en 17.5cm door de omgeving. Bv;: Cake 200 g boter, 200 g suiker, 4 eieren, 200 g tarwebloem Warm de boter licht op in een pan, maar laat ze niet smelten. Klop ze romig met een garde. Voeg de suiker toe en klop verder. Voeg de eieren één voor één toe en blijf verder kloppen. Zeef de bloem boven en spatel voorzichtig onder het beslag. Doe in een ingeboterde en bebloemde cakevorm en bak ongeveer 40 minuten gaar op 160° 10 Elk element is noodzakelijk, het heeft geen zin om te zeggen dat het een meer verantwoordelijk is voor de cake dan het ander Wel als je over verschillen tussen cakes spreekt (of verschillen tussen populaties) 2) Overerfelijkheid is niet constant of onveranderlijk altijd van toepassing op een bepaalde groep, een bepaalde tijd, afhankelijk van genetische variantie en omgevingsvariantie in de groep (bv. cultuurverschillen, tijdsverschillen), variabele genexpressie Enkel toepasbaar op de populatie waarbij de statistiek is opgesteld. Als de tijd, de omgeving veranderd kan overerfelijkheid ook veranderen Overerfelijkheid kan niet altijd gegeneraliseerd worden over personen en plaatsen 3) Overfelijkheid is niet een precieze statistiek Fouten, onbetrouwbaarheid, verschillen in steekproeven Beter: Een schatting van het percentage van phenotypische verschillen die te wijten zijn aan genetische verschillen. Implicatie voor nature-nurture debat: Dit debat bestaat niet op het vlak van 1 individu: 1 individu (cake) is nooit enkel bepaald door erfelijkheid of omgeving, altijd een wisselwerking van de beide, beide zijn noodzakelijk, anders is er geen sprake van een individu (zie cake) De discussie over de invloed van genen en omgeving is enkel relevant als het gaat over variatie in een groep, verschillen tussen individuen: meerdere cakes, lengte, intelligentie, persoonlijkheid… Hierbij kunnen we spreken over verschillend in genen en verschillen in omgeving en daaruit kunnen we stellingen maken over welke het belangrijkste is bij algemene verschillen. Bijvoorbeeld: lengte 90%: overerfbaarheid gewicht: 50%: gelijk partnerkeuze: 10%: weinig overerfbaarheid ! Bewijs van erfelijkheid van individuele verschillen inzake een eigenschap is niet noodzakelijk een bewijs van groepsverschillen in die eigenschap ! 2.4 Methoden in gedragsgenetica 1. Selectief kweken 2. Familie studies 3. Tweeling studies 4. Adoptie studies 11 1) Selectief kweken Individuele verschillen in de persoonlijkheid van honden, binnen, en tussen rassen Tussen rassen: bv. Labrador lief en aanhankelijk, Rothweiler, Pitbull snel agressief Deze verschillen kunnen ontstaan door selectief paren van individuen met bepaalde eigenschappen. Als dit werkt, is dit een teken dat deze eigenschappen deels erfelijk zijn Des te hoger de overerfbaarheid: des te meer kans het gewenste kenmerk overgeërfd wordt. Kan zowel voor fysische als niet zichtbare kenmerken Kan niet ethisch aanvaardbaar op mensen uitgevoerd worden 2) 2 Familie studies Correleert de mate van genetische overlap tussen familieleden met de mate van gelijkenis op vlak van bepaalde eigenschappen Ouder-kind: 50% Sibling (broer/zus): 50% gemiddeld Grootouders-kleinkinderen: 25% gemiddeld Neven en nichten: gemiddeld12.5 % Als een trek sterk erfelijk is, dan zouden familieleden die meer genetisch gerelateerd zijn ook meer gelijkend moeten zijn met betrekking tot deze trek dan familieleden die minder genetisch gerelateerd zijn (positieve r) Probleem: familieleden die genen gemeenschappelijk hebben, hebben dikwijls ook hun omgeving gemeenschappelijk: er is dus een vermenging/verwarring (confound) tussen genetische en omgevingsinvloeden: de invloed van beide kan niet definitief uit elkaar getrokken worden Ouders geven ook waarden en normen mee, groeien op in dezelfde omgeving DUS: familiestudies geven nooit een sluitend antwoord 3) Tweelingenstudies Twee soorten tweelingen: 1-eiïg/monozygoot: komen voort uit zelfde samensmelting van 1 ei- en 1 zaadcel, zijn dus genetisch identiek (100% identieke genen) (1/3 van alle tweelingen) 2-eiïg/dizygoot: komen voort uit aparte ei-en zaadcel (groeien enkel samen in baarmoeder), zijn dus even verschillend als normale siblings (50% identieke genen) 12 Hoe kan hierdoor erfelijkheid geschat worden? Door te vergelijken in welke mate MZ tweelingen meer op elkaar lijken in vergelijking met DZ tweelingen Als MZ meer op elkaar lijken op een bepaalde trek dan DZ, dan levert dit bewijs van erfelijkheid van die eigenschap Hoe wordt dit berekend?: er zijn vele formules, een eenvoudig voorbeeld: 2 verschil tussen correlatie over MZ en correlatie over DZ: h2 = 2(rmz – rdz) bv. Voor lengte: 2 x (0.93 – 0.48) = 0.90 ~90% overerfbaar Twee assumpties, aannames bij deze methode: 1) MZ tweelingen ondergaan evenveel gelijke omgevingsinvloeden, evenveel als dit het geval is voor DZ tweelingen: Als MZ bv. meer gelijkaardige omgevingsinvloeden ondergaan dan DZ tweelingen, dan wordt erfelijkheid overschat omdat een deel ervan afkomstig is van meer gelijke omgeving Validiteit? Onderzocht door bv. na te gaan bij misgediagnosticeerde tweelingen: MZ die als DZ beschouwd werden: minder gelijkend dan echte MZ? DZ die als MZ beschouwd werden: even gelijkend als echte MZ, meer als DZ? deze assumptie blijkt in het algemeen ongeschonden 2) Representativiteit assumptie: zijn tweelingen representatief voor de gehele bevolking?: lijkt wel het geval te zijn Eventueel kan dit nog veranderen door IVF 13 4) Adoptie Studies Adoptie: 1) kind deelt omgeving/groeit op bij ouders zonder genetische overlap, 2) maar heeft genetische overlap met natuurlijke ouders, met wie geen omgeving gedeeld wordt: De twee kunnen uit elkaar gehaald worden: 1) Als positieve correlaties gevonden worden tussen geadopteerde kinderen en hun adoptieouders, geeft dit aan dat omgevinsinvloeden een rol spelen 2) Als positieve correlaties gevonden worden tussen adoptiekinderen en hun genetische ouders, geeft dit aan dat genetische invloeden een rol spelen Adoptie studies leveren krachtige resultaten omdat ze de “gelijke omgevingsassumptie” niet nodig hebben 1) volledige scheiding, geen confound tussen genetische en omgevingsinvloeden, dus een schending ervan is geen probleem MAAR 1) de assumptie dat adoptiekinderen en hun ouders representatief zijn is betwijfelbaar 2) selectieve plaatsing: adoptieouders lijken op genetische ouders (lijkt niet het geval te zijn) Onderzoeksopzet die de sterkte van tweelingen- en adoptiestudies verenigt: onderzoek met apart opgegroeide MZ tweelingen (bv. geadopteerde tweelingen): “twins reared apart” 1) Zelfde genotype 2) Verschillende omgeving Gedeelde verschillen (r) kunnen enkel door genetische verschillen verklaard worden h2 = r(MZ tweelingen die apart opgroeien) = directe index van erfelijkheid MAAR: zeldzaam Samenvatting methodes Methode Selectief kweken Familiestudies Tweelingenstudies adoptiestudies Voordelen Overerfbaarheid als het kweken is gelukt Schattingen van overerfbaarheid Schattingen van overerfbaarheid en omgevingsbepaaldheid Schattingen van overerfbaarheid en omgevingsbepaaldheid, geen probleem bij gelijke omgevingsinvloeden Nadelen Niet ethisch op mensen Gelijke omgevingsinvloeden? Soms gelijke omgevingsinvloeden? Representativiteit? Selectieve plaatsing? 14 2.5 Belangrijkste bevindingen van klassiek gedragsgenetisch onderzoek Persoonlijkheidstrekken S-R, als…dan… profielen Attitudes en voorkeuren Drinken en roken 1 Persoonlijkheidstrekken Samengevat: Reviews van gedragsgenetica: erfelijkheid schattingen voor belangrijke PHtrekken (N E O V C) rond de 20-45% of soms zelfs hoger: Vooral extraversie en neuroticisme: Extraversie: praten veel, energiek, enthousiast, … Neuroticisme: angstig, nerveuze en emotioneel onstabiel, Bv. Zweedse studie (MZ-DZ) Extraversie: MZ +.51//DZ +.21 Neurotiscisme: MZ +.50//DZ +.23 overerfbaarheid van .54 Bv. Duitse studie (adoptie) Extraversie: erfelijkheid 40%, N 30% Adoptiestudies (Pedersen) minder uitgesproken overerfbaarheid (.40 en .30) Correlatie tussen de adoptie ouders en hun geadopteerde kinderen schommelt rond de nul, dit suggereert weinig directe invloed van de omgeving op N en E Bv. Minnesota twin study (twins reared apart)(tabel 6.2) gemiddelde r: .54 Correlatie twins reared apart Personality trait Sensen of well being Social potency Achievementorientation Social closesness Neuroticism Sense of alienation Agression Inhibited control Low risk taking Traditionalism Absorptiion or imagination Average twin correlation Twin correlation .49 .57 .38 .15 .70 .59 .67 .56 .45 .59 .74 .54 15 Ook andere persoonlijkheidskenmerken of sociale outcomes: Temperament gemiddeld 0.50 Mate van activiteit: gematigde overerfbaarheid (.40), constant doorheen levensloop bv emotionaliteit, volhardendheid, angst, afleidbaarheid Happiness: “From 44–52 percent of the variance in well-being is associated with genetic variation.” (Lykken & Tellegen, 1996) Scheiding: “Concordance for divorce was significantly higher in MZ than DZ twins. This research indicates that, in the population studied, about 50 percent of the individual differences in risk of divorce are attributable to genetic differences. “(McGue & Lykken, 1992) Sexuele orïentatie: wat is object van sexuele aantrekking? ~hetero, homo, bi-sexueel: Relatief stabiele individuele verschilsaspect Is deels gerelateerd aan belangrijke levensaspecten: levensstijl, groepen met wie men optrekt, dingen die men interessant vindt, fuiven waar men naartoe gaat etc… Controversieel en zich ontwikkelend onderzoeksdomein De (gemengde) bevindingen geven aan dat genen slechts beperkte en indirecte invloed uitoefenen op volwassen sexuele oriëntatie Indirect: via gender conformisme in kindertijd? Birth order? Gender identity disorder (GID): genetisch Maar: sensationele karakter van resultaten in dit domein staat in contrast tot verworven zekere kennis Hoe meer oudere broers, meer kans op homoseksualiteit, maar we weten er weinig van Hypothalamus bij homoseksuele mannen is anders dan die bij heteroseksuele? Een gen op het X-chromosoom anders? niet genoeg bevestigd, problemen met: Steekproefgrootte Selectiviteit participanten (promoten in gay magazines) Reproductie Correlatie van seksuele oriëntatie (gender conformisme in kindertijd) Bij vrouwen meer grey zone (soms wel homoseksuele gevoelens) 16 2 Als..dan.. profielen (interactief, 25% genetisch bepaald) Sociaal-cognitieve benadering van PH (Mischel) Persoonlijkheid: systeem van stabiele als…dan… verbanden Als (eer gekrenkt) dan (agressief) Als (psychologische dreiging) dan (vermijden) Als (fysieke dreiging) dan (toenaderen) Als (onbekende omgeving) dan (vermijden) etc… Onderzoek Borkenau et al. (2006): 25% genetische invloed (kleiner, is logisch) Gedeelde omgevingsinvloeden beperkt 3 Attitudes en voorkeuren Attitudes: Persoonlijke evaluatie, mening van een bepaald levensaspect, domein, sociale wereld Bv. Abortus, doodstraf, multiple choice examen, agressie vertonen stabiele ind versch, zijn (soms) gelinkt aan gedrag, individueel verschillend Sommige vertonen redelijke erfelijkheid (bv. .60): Traditionalisme, conservatisme, beroepsvoorkeuren Toch wel redelijk opvallend!! (bv. Stemgedrag) (en dit zou niet te wijten zijn aan opvoeding!) Andere niet: Geloofsovertuiging (wel naarmate men ouder wordt), racisme Het is niet duidelijk waarom sommige attitudes een erfelijke component bezitten, en andere niet (mogelijke oorzaak: gelinkt aan andere, duidelijk overerfbare eigenschappen) Bv. Nood aan zekerheid Beroepsvoorkeuren: hangt samen met intelligentie, en andere PH trekken (sensation seeking, extraversie etc…) en deze zijn ook deels erfelijk 17 4 Drinken en roken Zijn gedragsuitdrukkingen van PH trekken zoals sensatiebelustheid, impulsiviteit, extraversie, neuroticisme Vertonen relatief stabiele individuele verschillen Beide vertonen evidentie van erfelijkheid (ook deelaspecten zoals beginnen, volhouden, kunnen stoppen): 0.50 of meer Voor drinken geen eenduidige resultaten qua geslacht (wel sowieso overerfbaarheid) Huwelijk Wil om te trouwen: 0.68 overerfbaarheid! Mannen: hoger op sociaal potentieel en bereiking (ook gelinkt met vooruitgang, succesvolle carières, fiancieel succes) gewaardeerd bij echtgenoot Tevredenheid over huwelijk: Vrouwen: 0.50 overerfbaarheid optimisme, warmte, lage agressiviteit van vrouw draagt sterk bij 2.6 Omgevingsinvloeden We mogen niet uit het oog verliezen dat de voorgaande studies die matige erfelijkheid aangeven voor bepaalde trekken, tevens een bewijs zijn van het belang van omgevingsinvloeden! (let wel: meetfouten=oorzaak buiten erfelijkheid/omgeving) PH trekken vertonen een erfelijkheid van 30-50%; omgevingsinvloeden zijn dus verantwoordelijk voor maximaal 50–70% van verschillen tussen mensen! Het is dus belangrijk te achterhalen dewelke de belangrijke omgevingsinvloeden zijn. Het raadsel van gedeelde en niet-gedeelde omgevingsinvloeden OPDRACHT: Welke omgevingsfactoren uit je opvoeding - heb je gemeen met je broer/zus? (shared) - heb je niet gemeen met je broer/zus? (not shared) : drukken vooral stempel op PH Welke hebben de grootste invloed gehad op de vorming van jouw persoonlijkheid? Adolescentie: op zoek naar eigen identiteit (not shared) Twee belangrijke types omgevingsinvloeden Gedeelde: tijdens opvoeding worden bepaalde aspecten van de omgeving gedeeld door siblings (bv. bv. Aantal boeken thuis, PC, interesses ouders, jeugdbeweging, school, etc) 18 Niet gedeelde: Er zijn ook omgevingsaspecten die niet gedeeld worden door siblings (bv. bv. andere vrienden, jeugdbeweging, andere school, klas, leerkrachten, etc) Voor vele PH trekken is er een grote omgevingsinvloed, maar deze invloed blijkt het grootst voor niet-gedeelde aspecten! (adoptiestudies) Voor meeste PH trekken hebben gedeelde omgevingsaspecten minder invloed (uitzondering: (aanpassing) agressie,(depressie,autonomie) maar direct verband?) In contrast met algemene opvatting: niet opvoeding, thuismilieu, maar unieke aspecten! MAAR: we weten niet goed welke niet-gedeelde ervaringen nu zo cruciaal zijn in het bepalen van PH twee mogelijkheden bij toekomstig onderzoek: - groot en nog niet gekend (bv de invloed van peer pressure) - vele kleine beetjes (een complex geheel van veel elementen zorgt voor invloed) Correlatie van gedragskenmerken doorheen de levensperiodes is positief maar niet bijzonder groot (bv 0.3), er is dus ruimte voor fluctuatie. Toch enkele interessante bevindingen van gedeelde omgeving ivm: attitude, religieuze overtuiging, politieke overtuiging, gezondheidsgedrag (bv roken en drinken), (verbale intelligentie) 2.7 Genen en de omgeving: Moderne gedragsgenetica Hedendaagse gedragsgenetica stelt fundamentele assumpties in vraag Nl. additiviteitsassumptie : 1. Doet alsof er geen meetfout is: e2=1-h2 MAAR zie test-hertest-r: gaat niet op Klassieke gedragsgenetica wijt variantie in PH aan omgeving 2. Doet alsof er geen interactie is:1 = h2 + e2 MAAR we weten dat de invloed van de omgeving bepaald wordt door genen en omgekeerd! In 2 richtingen: Invloed van genen op omgeving, invloed van omgeving op genexpressie 3. Doet alsof er geen correlatie is:COV(h,e) = 0 MAAR we weten dat dit niet opgaat: bv. slimme ouders, slimmere aggressie: genetische en omgevingsinvloeden zijn gecorreleerd opvoeding; Ik wil een poging doen maar kan zijn dat ik er volledig naast zit. 19 Eigen bedenking: Additiviteitsassumputie (zoals bij klassieke gedragsgenetica) je zou kunnen noteren als volgt: Genen + omgeving = persoonlijkheid --> telt 2 dingen bij elkaar op en je hebt het resultaat Terwijl moderne gedragsgenetica dit in vraag stelt 1) genen, omgeving EN meetfout = persoonlijkheid 2) genen <-> omgeving = persoonlijkheid 3) correlatie genen en omgeving is niet nul --> simpele optelling volstaat niet vanwege bovenstaande redenen Gen-omgevingsinteractie Genen beinvloeden effect van omgeving Individuen met verschillend genotype reageren anders op zelfde omgevingskenmerken: enkel in bepaalde omstandigheden komen genetische verschillen gedragsmatig tot uiting Bv. Taakperformantie van I en E (hebben verschillende genetische constitutie) in luide vs. rustige condities: 4 3 2 1 0 lawaaierige omstandigheden introvert rustige omstandigheden extravert I presteren best in rustige omstandigheden, slecht in luide omstandigheden E presteren goed in drukte, lawaai, en maken soms meer fouten in rustige omgeving DUS: individuele verschillen interageren met omgeving in de beïnvloeding van prestaties Vb2: kindermishandeling door ouders, afhankelijk van genotype (stof dat hersenen voorbrengt) heeft het kind meer kans om een agressieve persoonlijkheidsstoornis te ontwikkelen Omgeving beinvloedt effect van genen Recent onderzoek geeft aan hoe de omgeving beïnvloedt IN WELKE MATE en HOE genetische factoren tot uiting komen in fenotype 20 In welke mate: Voorbeeld gen-omgevingsinteractie: Genetische bijdrage op mentale ontwikkeling ifv SES (Studie Tucker-Drob et al., 2011) Voorbeeld gen-omgevingsinteractie: Genetische bijdrage op Negatieve emotionaliteit ifv conflict in gezin (Studie Krueger, South, Johnson, & Iacono, 2008 (JP)) 21 Hoe: Bv. Onderzoek Weaver et al. (2006): - Onderzoek naar aggressie en stressrespons bij ratten - Pasgeboren ratten worden eerste 3 weken afgezonderd van moeder → deze omgevingsfactor beinvloedt glucocorticoide genexpressie in de hersenen (hippocampus en prefrontale cortex): Spelen belangrijke rol bij reguleren van stress respons Ook omgekeerd: - Moeders die veel zorg besteden aan kinderen beïnvloeden hierdoor genexpressie (Weaver et al. 2004) Genotype-omgevingscorrelatie Er is een verband tussen genetische invloeden, en omgevingsinvloeden: Verschillen in de blootstelling // aan verschillende omgevingen // tussen individuen met verschillende genotypes Mensen die opgroeien in lage SES: drukt meer stempel op IQ Mensen die opgroeien met conflict: grote invloed op genen ; negatieve emoties Maw: personen met bepaald genotype worden systematisch blootgesteld aan andere omgevingsfactoren dan personen met ander genotype Drie types genotype-omgevingscorrelatie: Passief Reactief Actief 1) Passief De ouders geven zowel genen als omgeving door aan kinderen, zonder dat de kinderen hier zelf een actieve rol in spelen bv. Verbale intelligentie van kind en aantal boeken thuis De boeken waren al in huis vanwege de interesses van de ouders, niet omdat het kind heeft laten zien dat hij/zij graag leest Agressieve overerving en agressieve thuismilieu Er is/ontstaat een verband tussen de genen die iemand meekrijgt, en de omgeving waarin hij/zij opgroeit 22 2) Reactief Ouders (of anderen) reageren anders op het kind, afhankelijk van het genotype van het kind Bv. Aanleg voor knuffelbaarheid van baby’s: gaat ook gedrag van ouders mee bepalen Bv. Omgekeerd: agressie-genen, maar tegenwerking door omgeving (bestraffing, beloning) 3) Actief Persoon met een bepaald genotype gaat zelf actief op zoek naar bepaalde omgeving = niche picking Bv. Sensatiebelustheid (erfelijk) zoeken zelf risico situaties op Flow-sensitieve personen houden van, en zoeken activiteiten die hoge concentratie vereisen Agressieve personen zoeken agressievere milieus op, soort zoekt soort, artistieke mensen naar tekenschool, enz Genotype-omgevingscorrelatie kan positief of negatief zijn, Omgeving kan kenmerken aanmoedigen of ontmoedigen bv. Negatieve r: Agressie, gedragsstoornissen: gedrag van ouders/omgeving gaat tegen genetisch veroorzaakte gedrag van kind in bv positieve r: positieve emotionaliteit: positief en helpend gedrag van ouders Hedendaags onderzoek gaat niet meer op zoek naar simplificaties en simpele schattingen. Persoonlijkheid nature of nurture MAAR Persoonlijkheid = nature x nurture de invloed van genetische factoren kan niet los onderzocht worden van omgevingsinvloeden (op genexpressie) de invloed van omgeving staat niet los van kenmerken van het genoom Het heeft GEEN ZIN om de invloed van beide apart te quantificeren (Meaney) Hedendaags onderzoek bekijkt de interactie tussen beide 23 2.8 Moleculaire Genetica Onderzoek gericht op het identificeren van specifieke genen die geassocieerd zouden zijn met bepaalde PHtrekken Welke genen? Voorbeeld: Veel onderzocht gen: D4DR—gen gelokaliseerd op de korte arm van chromosoom 11, codeert voor dopamine (neurotransmitter, zorgt voor plezier bij intense ervaringen) receptoren in de hersenen Als lange D4DR herhaling: relatief ongevoelige dopamine receptoren: gaan op zoek naar dopamine rush, bv. door avontuur, drugs (cocaïne), nieuwe ervaringen; Als kortere D4DR herhaling: zeer responsief tov dopamine, gaan niet op zoek naar nieuwe ervaringen (zou voor te hoge dopamine zorgen) Belangrijke gevolgen: druggebruik, roekeloosheid (verzekeringen…), agressie (hoewel verdeelde resultaten), etc… D4DR Gen DUS: meest frequent onderzocht in relatie met PHtrek “novelty seeking” Individuen met lange herhaling scoren hoger op deze trek dan individuen met korte herhaling MAAR: Zwakke associatie Gebrek aan replicatie-onderzoek (dit geldt voor veel van dit soort onderzoek) Ander voorbeeld: Polymorphisme = herhaling stuk gen (TPH A218C U allele; chrom 11) (Davidson, et al., 2000, Science) Gelinkt aan dysfunctie in prefrontale en ACC hersengebieden: regulatie van negatieve emoties Hangt samen met neiging tot agressie, zelfs zonder provocatie Negatieve omstandigheden en emoties worden gelinkt aan grotere gevoeligheid voor woede en agressie Onaangename stimulatie bv. Warmte “Slechtgezind zijn” MAAR: (zie hiervoor) 24 Ander voorbeeld: 5-HTTP - serotonin transporter polymorfisme (bv. Harriri & Holmes, 2006) Polymorfisme op chromosoom 17 Korte en lange variant Als kort: gelinkt aan Amygdala reactiviteit + ontkoppeling amygdala met prefrontale regionen Inertie: emoties die minder veranderen doorheen de tijd Emoties losgekoppeld van omgevingsinvloeden en zelfregulatie risico depressie Risico factor voor depressie? Opm: meerderheid heeft korte allel 2.9 7. Gedragsgenetica, wetenschap, politiek, en waarden Gedragsgenetici proberen te bepalen hoeveel van de verschillen tussen mensen in (bv.) PH toe te schrijven zijn aan genetische en omgevingsinvloeden Dit is een omstreden gebied van de wetenschap Bevindingen dat sommige PH-trekken erfelijk zijn druiste in tegen vorige toonaangevende opvattingen (stammend uit behaviorisme) dat PH gevormd wordt door socialisatie, door opvoedingsstijl etc…: heeft tegenkanting gekend in wetenschappelijke kringen Controversie omtrent genen en persoonlijkheid (zie ook terug) Dit is een omstreden gebied van de wetenschap Maatschappelijk/politiek / ideologisch: = bezorgdheid over politieke of ideologisch misbruik van bevindingen van gedragsgenetica Preferentiële behandeling, eugentica Omtrent veranderbaarheid van bepaalde eigenschappen, omtrent verantwoordelijkheid en schuld, zelfs over “vrije wil” Waarin resultaten dikwijls sensationeel en zonder nuance via de pers in de aandacht komen te staan Bovendien: moderne gedragsgenetica toont aan dat klassieke assumpties niet kloppen, en dat het geen kwestie is van additiviteit Vandaar de plicht van onderzoekers en studenten zeer voorzichtig en correct te zijn als het gaat over de resultaten, de implicaties, en zijn ze behoed voor de ideologische implicaties 25 Kennis is beter dan onwetendheid of sensatiebeluste one-liners Bovendien, als een bepaalde persoonlijkheidstrek gedeeltelijk erfelijk blijkt te zijn, betekent dit niet dat omgevingsinvloeden geen rol meer spelen Het is zelden alles of niets, eerder en..en Als iets erfelijk is, betekent dit niet dat het onveranderlijk is door omgevingsinvloeden bv. Flyn-effect: IQ (erfelijk) stijgt met 7 punten per generatie, als gevolg van?? - informatiemaatschappij? - voeding? De meeste controversie rond de erfelijkheid van individuele verschillen in intelligentie Bv. Intelligentie is erfelijk; sommige auteurs beweerden dat bepaalde rassen erfelijk minder intelligent zijn dan andere (Hernstein & Murray, 1994): minder inspanningen om bepaalde bevolkingsgroepen degelijk op te leiden In laatste decennium is de oorspronkelijke controverse wat gezakt, en is gedragsgenetica redelijk mainstream Uitzondering: veel controverse over sexuele geaardheid: Als homosexualiteit weinig erfelijk is, kan je het ook “afleren”? Omdat wetenschappelijk onderzoek ook misbruikt kan worden voor politieke en ideologische doeleinden, hebben onderzoekers de belangrijke verantwoordelijkheid om correct en genuanceerd hun bevindingen te communiceren Kennis is beter dan onwetendheid 2.10 Samenvatting De meest overtuigende evidentie voor de genetische en omgevings-invloeden op gedrag en PH komt van bevindingen die verkregen zijn adhv verschillende methodes (die andere vooren nadelen hebben) PHtrekken zoals E, N hebben matige erfelijkheid, zoals ook drankgebruik, roken, sommige attitudes en overtuigingen Een groot deel van de variantie is echter ook toe te schrijven aan omgevingsinvloeden Hiervan is een groot stuk voor rekening van niet-gedeelde omgevingsaspecten- ervaringen dus die uniek zijn voor siblings Hedendaags onderzoek toont echter aan dat klassiek denken in termen van additieve, onafhankelijke invloeden niet opgaat: genen beinvloeden omgeving en omgekeerd 26 Hoofdstuk 7: Fysiologische benaderingen van persoonlijkheid Vragen Welke zijn fysiologische correlaten of indicatoren van persoonlijkheidstrekken? Zijn er biologische substraten die onderliggend zijn aan aspecten van persoonlijkheid? Welke? 3. Inleiding Hersenletsel kan leiden tot veranderingen in persoonlijkheid Meest voorkomende verandering: moeite met inhibitie of controleren van impulsen frontale lobben; executieve controle centrum van het brein; vaak geen probleem met herstellen van andere (cognitieve) capaciteiten Symptomen: spontane uitbarstingen, plotse stemmingswisselingen, woedeaanvallen, storend gedrag Phineas Cage Phineas Cage: een van de bekendste gevallen in neuro-psychologie Treinspoorwerker 19de eeuw. Aangenaam, vriendelijk, hardwerkend, graag gezien Ongeval waarbij ijzeren staaf door kaak geschoten werd, door voorhoofd (beschadiging frontale hersenstructuren). Overleeft en herstelt Intellectuele vermogens intact PH: sterk veranderd: agressief, impulsief, kon geen plannen tot uitvoer brengen, gedroeg zich niet meer naar maatschappelijke normen (maar later weer bijgedraaid?) Schedel is bewaard gebleven en veelvuldig onderzocht Eerste bekende voorbeeld in hoe hersenwerking (of schade daaraan) een invloed kan uitoefenen op PH Ook andere historische voorbeelden van link tussen fysiologie en persoonlijkheid (Eliot) 27 3.1 Vroege voorlopers van een fysiologische benadering van PH: a. Temperamentsleer Hippocrates en Galenus (2de eeuw NC) 4 types personen obv hoeveelheid van bepaalde lichaamsvochten slijm -- flegmatisch - kalm, bedacht, passief bloed -- sanguinisch - levendig, gelukkig gele gal -- cholerisch - vlug kwaad, onstabiel zwarte gal -- melancholisch – pessimistisch, ongelukkig, somber MAAR geen empirische ondersteuning b. Sheldon’s fysiologische benadering van PH William Sheldon ’30 en ’40 van vorige eeuw Lichaamstype bepaalt iemands PH Endomorf (dik): Sociaal, maakt graag plezier Mesomorf (gespierd): Assertief, ruw Ectomorf (mager): Bedachtzaam, introvert Endomorfe type = pycnicus Mesomorfe type = atleticus Sterke ontwikkeling van de buik en Sterke ontwikkeling van de de zachte delen van het lichaam. spieren. Ze zijn vet, zacht en rond. Viscerotone type Joviaal, relaxed, sociaal en ze houden van eten. Ectomorfe type = leptosoom Een wat overhellend, weinig vlezig lichaam. Persoonlijkheidskenmerken Somatotone type Cerebrotone type Fysiek ingesteld, veel energie hebben. Ze zijn moedig, assertief en competitief. Overdenkt makkelijk de dingen eerder dan handelend op te treden. Ze bekijken de wereld wat teruggetrokken en zijn vaak artistiek ingesteld. 28 MAAR: lichaamstypes en PH werden gemeten door dezelfde persoon (geen blinde ratings) Replicatie bleef uit Tegenwoordig focussen fysiologische persoonlijkheidsonderzoekers niet meer op zo’n globale lichamelijke indicatoren, maar op meer precieze fysiologische aspecten of substraten Fysiologische karakteristieken: functioneren van organische systemen binnen het lichaam voordeel dat dit betrouwbaar kan gemeten worden. 3.2 Fysiologische systemen Verwijzen naar functionele systemen die aan de basis liggen van de werking van een organisme bv: Zenuwstelsel (inclusief hersenen en zenuwen): nodig om te denken en te reageren op de omgeving Cardiologisch stelsel (hard, aders en bloedvaten): nodig om te leven Musculoskeleton stelsel (spieren en botten die alle bewegingen mogelijk maken): nodig om te bewegen/handelen naar de omgeving verschillen in fysiologie creëren, dragen bij of indiceren verschillen in psychisch functioneren. (bv gevoeligheid voor luide geluiden; ontwijken van drukte) Fysiologische theorieen ivm persoonlijkheid gekenmerkt door eenvoud (simplicity) en spaarzaamheid (parsimony). Veel andere factoren hebben een invloed op persoonlijkheid. Fysiologie is niet alles bepalend. Je kan bijvoorbeeld een sensatie zoekend karakter hebben maar dit kan tot uiting komen in bv gokken of je kan politieman worden. Zenuwstelsel: hersenen, zenuwbanen: autonoom zenuwstelsel bestaat uit 2 subsystemen: Sympathisch (fight/flight) Parasympatisch (rest-and-digest) Verwijzen naar conceptuele systemen, hoe zenuwstelsel geactiveerd wordt Hart-en bloedvatenstelsel Musculoskeleton: spieren en botten subtiele sierveranderingen voor emoties aan te geven (facial EMG) Voordeel: parameters zijn relatief objectief meetbaar in vergelijking met vragenlijsten Nadeel: fysiologie is niet enkel verbonden met PH, bv leugendetector 29 3.3 Hoe hangen deze samen met PH? Onderscheid tussen fysiologische correlaten of indicatoren, en fysiologische/biologisch causale invloeden Fysiologische correlaten of indicatoren: fysiologische kenmerken die samenhangen met PH of gedrag, zonder noodzakelijke causale samenhang Variabele : PH, FK (fysio)logische kenmerken): GEEN CAUSAAL VERBAND Enkele voorbeelden Versnelling hartslag en angst (hoewel: William James) Hartslag is de output van de emoties. James zegt dat men bang wordt omdat de hartslag versnelt. Temperatuurstijging en woede 2:4 vingerratio en mannelijkheid bv. onderzoek Van den Bergh mannen (mannelijke kenmerken) hebben langere ring dan wijsvinger. Experiment: mannen met langere ringvinger wisselen meer munten in bij vrouw Iris en persoonlijkheid Vorm gezicht (cfr. Carre psych Science) Iris en persoonlijkheid (Larson, 2007): “De ogen zijn een venster op de ziel” geen replicaties Vorm gezicht (width to height ratio) en aggressie (Carre, 2009, PsychScience): correlaat en signal Breedte t.o.V. hoogte gezicht Breed = agressiever (meer fouten bij hockey) = correlaat en singaal: mensen zien spontaan dat mensen met een breed gezicht agressiever zijn! 30 Fysiologische/biologisch causaal substraat: fysiologische kenmerken (verschillen in) zijn de oorzaak van bepaalde persoonlijkheidseigenschappen (verschillen in) Verschillen in hersenhelftactiviteit en emotionaliteit Testosteron (2:4 digit ratio) (tijdens zwangerschap bloedvermenging mama) Expressie Pax6 gen: iris & anterieure cingulate cortex Wat je denkt en voelt 3.4 Doel van fysiologische benadering: Is er een link tussen individuele verschillen in fysiologie EN individuele verschillen in psychologisch functioneren? als indicator als causaal model Theoretische brug tussen persoonlijkheidsdimensies en fysische variabelen om de fysiologische concepten te gebruiken om persoonlijkheid te verklaren. Tonen sommigen een sterkere fysiologische reactie onder bepaalde condities dan anderen? Belang van theoretisch model dat stipuleert hoe PH en situatie interageren in het voortbrengen van specifieke responsen, hoe deze responsen zich fysiologisch kunnen uiten (indicator) In welke mate PH op zich biologisch substraat heeft Figuur 7.1 in boek Figuur 7.1 volgens prof Voorbeeld uitleg Alles heeft een biologische basis, is een gevolg van de hersenen MAAR Daarom nog niet genetisch Interreageerd met bepaalde situatie met gevolg van een bepaalde respons. Bv: examen met onherkenbare vragen, respons is stress, indicator is bv hartklopping, zweten, … 31 Opgelet bij dit hoofdstuk: Samengebalde bespreking van enkele fysiologische indicatoren en substraten Ingewikkeld domein: dikwijls zijn verbanden niet zo eenduidig als ze in het boek voorgesteld worden; nog steeds veel discussie in dit domein (Dit hoofdstuk dient vooral als inleiding, later in andere colleges meer gedetailleerde behandeling van materie) 3.5 Veelgebruikte fysiologische maten in persoonlijkheidsonderzoek Electrodermale respons/activiteit (huidgeleiding) Cardiovasculaire activiteit Hersenactiviteit Andere: biochemische analyse van bloed en speeksel Nu nog vaak met elektroden en een hoop draden, in de toekomst waarschijnlijk telemetrie (via radiogolven) Fysiologische maat Fysiologisch systeem Fysiologisch respons systeem Electrodermale Zweetklerenactiviteit, Angst, schuld, activiteit gecontroleerd door inspanning, pijn, sympathisch schrikken zenuwstelsel Cardiovasculaire Bloeddruk en Flight or fight, mentale activiteit hartslag inspanning, stress gecontroleerd door autonome zenuwstelstel Hersenactiviteit Electroencephalogram Spontane elektrische Alertheid, (EEG) activiteit van de hersenactiviteit hersenen Uitgelokte EEG Hersenactiviteit als Aandacht, herkenning, reactie op specifieke cognitieve processen stimuli Neuroimaging (fMRI, Energie metabolisme Specifieke gebieden van PET) van de hersenen de hersenen zijn verantwoordelijke voor cognitieve controle, emoties, geheugen, pijn, beslissingen maken, zintuiglijke verwerking Voorbeelden gebruikt in onderzoek Geluid, mentale inspanning, emotionele stimuli, pijnlijke stimuli Stress, sociale angst, inspanning, veel cognitieve ballast Rusten met gesloten ogen, lezen Emotionele stimuli, vluchtige zintuiglijke prikkels Zeer verscheiden Antilichamen Immuun systeem Immuun respons op infecties, stress Virus, bacteriën, stress Testosteron Hormonaal systeem (steroid) Agressie, competitiedrang, fysiologische drijfkracht en libido, spiermassa Taken met competitie, agressie, aantrekkingskracht Cortisol Hormonaal systeem (adrenal) Stress respons Serotonin, dopamine, MAO, … Neurotransmitters Overdacht van specifieke zenuwsignalen Levensgebeurtenissen, stress, angst stimuli Belonende stimuli, emoties 32 Stressrespons Algemeen: stressreactie bestaat uit activatie van twee systemen: Fight-flight respons: activatie sympatische systeem dat zorgt voor de snellere reacties (bloedvatverwijdingen, hypervigilantie, bloeddruk, hartslag, etc: klaarmaken voor actie) en inhibitie van parasympatisch systeem (rest and digest: houdt arousal niveau laag, deze voet wordt van de rem genomen) Corticoide systeem (vanuit bijnierschors): langdurige beïnvloeding van het metabolisme, immuunsysteem en andere lichaamsfucnties Electrodermale respons/activiteit (huidgeleiding) Zweetklieren (bv. op handpalm) worden beïnvloed door activiteit van het sympathisch autonoom zenuwstelsel: bereidt het lichaam voor op actie bij bedreiging of uitdaging (Fight/flight) Bij arousal/opwinding: klieren produceren zweet De hoeveelheid zweet kan gemeten worden adhv de hoeveelheid electrische geleiding van 1 punt naar ander punt; je moet niet noodzakelijk ‘zweten’, het gaat om de vochtigheid van de huid zonder deze noodzakelijk te voelen; het vocht geeft elektrische geleiding Wordt meestal verkregen via elektroden of sensoren die op het lichaamsoppervlak geplaatst worden Geeft de mogelijkheid om de respons op verschillende stimuli te meten, zoals lawaai, emotioneel geladen fotos, filmfragmenten, pijn, stress, bepaalde emoties zoals angst, schuld etc.., en individuele verschillen hierin Ook in rust zijn er verschillen tussen mensen in huidgeleiding: gerelateerd aan angst en N sympathisch zenuwstelstel dat zich in een staat bevindt van chronische activatie Voordeel: niet-invasief, weinig discomfort Nadeel: beperkte bewegingsvrijheid, aspecifiek Beperkte bewegingsvrijheid: recent life shirts ontwikkeld met een machinetje in zodat je mobiel kan zijn. Aspecifiek: zweetklieren ook actief bij fysieke inspanning, pikant eten, … 33 Cardiovasculaire activiteit Cardiovasculaire activiteit: hart Bloeddruk = de druk die uitgevoerd wordt door het bloed aan de binnenkant van de vaatwanden Systolisch: bij samentrekken hartspier (groter): maximum druk Diastolisch: tussen samentrekkingen (kleiner): de overschot bv 12 over 8 Onder invloed van sympatisch zenuwstelsel: Hogere druk geeft voorbereiding tot actie weer bij dreiging of uitdaging (fight/flight) Maat van bv. reactiviteit op stress: hoge bloeddruk stress Hartslag: slagen/minuut (BPM:beats per minute) : Gemeten door bv. interval tussen twee hartslagen (bv 1sec = 60BPM) Onder invloed van sympatisch en parasympatisch zenuwstelsel Sympathisch: voorbereiding tot actie, mobilisatie energie, cognitieve inspanning : versnelling hartslag Parasympatisch: rest-and-digest, verzorgt rem op hartslag = sneller Geeft voorbereiding tot actie weer Stijgt bij angst, opwinding, defensieve respons Daalt bij innemen van informatie, aandacht, orientatierespons Ook hier bestaan individuele verschillen in reactiviteit Depressieve adolescenten: Vader kwaad: hartslag gaat omhoog Moeder triest: hartslag gaat omlaag Hartreactiviteit: individuele verschillen in hoe fel hartactiviteit verandert onder bepaalde stimulatie (bv. Stress) Bv. backward serial subtraction task: “tel zo snel mogelijk af vanaf 4576 per 7” 34 Mate van reactiviteit is geassocieerd met individuele verschillen in type A PH: ongeduldig, competitief, vijandig Hangt samen met risico op hart- en vaatziekten (bv kransslagader ziekte) Wiskunde taak onder tijdsdruk: geeft stress: hartslag gaat omhoog Meer recent(en niet in HB): Hartslagvariabiliteit: individuele verschillen in de mate waarin hartslag varieert over de tijd Dit lijkt, onder andere, samen te hangen met de vaardigheid om emoties te kunnen reguleren Idee: reflecteert fysiologische flexibiliteit. Hoe groter variabilitieit, des te sterker de parasympatische invloed op het hart Hoe meer hartslag op en neer gaan Meer parasympathisch systeem Rem werkt beter, meer variabiliteit, fysiologische flexibiliteit Beter emoties reguleren Hersenactiviteit Informatieoverdracht binnen de hersenen: Binnen hersencellen: via electrische geleiding Tussen hersencellen: via chemische stoffen (neurotransmittors) Als gevolg van eerste: hersenen produceren (spontaan) electrische activiteit Gemeten via electroden op hoofd: electroencephalogram (EEG) Geeft activiteit van hersendelen weer in rust, of tijdens uitvoeren van een taak, of bij bepaalde S Elektrische geleiding neuronen omhoog: activiteit omhoog 35 Bv. Evoked potential techniek: EEG meting van hersenactiviteit bij het aanbieden van een stimulus Bv. Aanbieden angstinducerende S: verhoogde activiteit Theorie: snelheid van geleiding ~ IQ (?) Opm ook rol in adolescentie? Meer myelisatie: meer elektrisch Myelisatie van achter naar voor van de hersenen Nadeel: weinig specifiek…: globaal activiteit meten Electro encephalogram (EEG) Hersen-visualisatie technieken (brain imaging)—geven info over structuur en functies van hersengebieden door meting van bloeddoorstroming in specifieke gebieden in hersenen bij uitvoeren van bepaalde taken DUS: uitvoeren bepaalde taak of in rust Meten van bloeddoorstroming in specifieke gebieden Informatie over functies en structuren van hersengebieden Positron emission tomography (PET) Inbrengen van radioactieve stof in bloedbaan. Bij verval geeft deze electronen met positieve landing af, die gemeten kunnen worden (per regio). Geeft dus hoeveelheid bloed (activiteit) in een bepaalde regio aan 36 Functional magnetic resonance imaging (fMRI): Opsporen van veranderingen in bloed (locale reductie in desoxyhemoglobines) die optreden in bloed bij verhoogde bloeddoorstroming adhv magnetische resonanties Nobelprijs Geneeskunde 2003(Paul Lauterbur and Peter Mansfield ) Geeft dus aan welke gebieden actief zijn (verhoogde bloeddoorstroming) bv. bij het uitvoeren van bepaalde taken (bv. geheugen, emoties, spraakherkenning, etc…) Voorbeeld: Negatieve prenten: frontale activatie bij Neurotiscisme-personen N ~ verhoogde gevoeligheid voor negatieve S Positieve prenten: frontale activatie bij Extraversie-personen E ~ verhoogde gevoeligheid voor positieve S lage extraversie, verlaagde gevoeligheid voor positieve stimuli Amygdala: kleine hersenstructuur in mediale temporale lob die belangrijke rol speelt bij verwerking van emotionele informatie Voorbeeld: Amydala: verhoogde activiteit bij angst/threat detectie Amygdala schiet in actie bij belangrijke gebeurtenissen, bv angst, vreugde, … 37 Andere: Biochemische analyse van bloed of speeksel Hormoonspiegels; weerspiegelen bv. veranderingen in immuunsysteem Testosteron: agressie, risicogedrag Cortisol: stress (bv. hogere niveaus bij verlegen kinderen) Oxytocine: gerelateerd aan attachment (gehechtheid) en vertrouwen Oxytocine werkt mee bij opwekking weeën = knuffelhormoon Hogere levels induceren vertrouwen, hechting Bij vrouwelijke ratten bij wie aanmaak wordt geblokkeerd: worden vijandig en eten hun jongen op Enzymes Monoamine oxidase (MAO): enzyme in bloed dat neurotransmittors (chemische stoffen die verantwoordelijk zijn voor communicatie tussen hersencellen) zou beïnvloeden: zou rol spelen bij oa sensatie zoeken (Terzijde: verband is wel niet zo eenvoudig: MAO kan invloed uitoefenen op de bijniermerghormonen adrenaline en noradrenaline en de catecholaminetransmitters van de orthosympathische efferenten) 3.6 Persoonlijkheidsdimensies met fysiologisch substraat Extraversie-introversie Gevoeligheid voor beloning en straf activatie Sensatiezucht Neurotransmitters en PH Ochtend/avondtype Hersenasymmetrie en affectieve stijl Extraversie-introversie Theorie van Eysenck: E-I is een van de fundamentele persoonlijkheidstrekken die verschillen tussen mensen beschrijven Belangrijk criterium: biologisch substraat Gemeten aan de hand van bv. Eysenck vragenlijst Hoge extraversie: praat graag, leert graag nieuwe mensen kennen en nieuwe plekken, actief, snel verveeld, haat routine, uitbundig 38 Lage extraversie: stil, teruggetrokken, verkiest alleen te zijn of slechts met enkele vrienden ipv in menigte, verkiest het vertrouwde ipv het nieuwe VB van vragen: Are you a talkative person? Are you rather lively? Do you like going out a lot? Do you have many friends? Would you call yourself happy-go-lucky? … Eysenck’s theorie: fysiologisch substraat Introverten hebben een hoger activiteitsniveau in het Ascending Reticular Activating System (ARAS) hersensysteem (reguleert cortisol niveaus, geen eenduidig verband) Aras activiteit gaat om arousal; ARAS als poort voor cortisol naar cortex Mensen streven ernaar om ARAS activiteit op optimaal niveau te houden (Hebb): juiste niveau voor juiste situatie Introverten hebben chronisch teveel activatie/cortisol: vermijden extra stimulatie en trachten hun niveau te verlagen (basislijn ligt hoger dus moeten zich meer inhouden voor het optimaal niveau?) Extraverten hebben chronisch te weinig activatie/cortisol: trachten hun niveau te verhogen en zoeken juist stimulatie (basislijn ligt lager dus moeten zich meer geven voor het optimaal niveau?) MAAR onderzoek gaf aan dat I en E NIET verschillen in basis niveau (in rust), maar dat I WEL meer reactief zijn bij gemiddelde stimulatie (in termen van EEG of huidgeleiding) Hierdoor heeft Eysenck zijn theorie bijgesteld: het verschil tussen E en I ligt niet in basislijn arousal, maar reactiviteit van arousal (I reactiever: sneller en meer) bij stimulatie Hoe gemakkelijk arousal stijgt bij prikkels (I wilt dit afremmen door terug te trekken) DUS: bij keuzevrijheid zullen E meer activiteit en opwinding, stimulatie verkiezen dan I I presteren beter bij/verkiezen weinig stimulatie (anders overgeprikkeld) 39 E presteren beter bij/verkiezen veel stimulatie (anders ondergeprikkeld) Verklaart gedragsverschillen tussen I en E Eysenck’s theorie “KEUKEN TEST”: Wattestaafje horizontaal balanceren aan koordje Op tong leggen met 1 kant (20 sec) Dan citroensap op tong Wattenstaafje met andere kant op tong (20 sec) Als meer speeksel na citroen: aanduiding voor I (want hogere reactiviteit bij stimulatie) Zie ook http://www.bbc.co.uk/science/humanbody/mind/articles/personalityandindividuality/lemons.shtml Gevoeligheid voor beloning en straf Jeffrey Gray: biologische theorie van PH “reinforcement sensitivity theory” Persoonlijkheid is fundamenteel gebaseerd op de gevoeligheid van twee hypothetische hersensystemen Gedragsactivatiesysteem, Behavioral Activation System (BAS): reageert op (cues tot) beloning en reguleert toenaderingsgedrag. Als er mogelijkheid is tot een beloning: toenaderingsgedrag Bv. Eten zien bij honger, op fuif “versneller” Approach! Gedragsinhibitiesysteem, Behavioral Inhibition System (BIS): reageert op (cues van) bestraffing, frustratie, onzekerheid en reguleert inhibitie, vermijdingsgedrag. Als er een mogelijkheid is van bestraffing: vermijdingsgedrag. Bv. Eten zien bij ziekte, op fuif “rem” Bas = toenadering (beloning) (niet altijd positief, bv woede), BIS = inhibitie (bestraffing) 40 Activiteit van BIS produceert gevoelens van angst; activiteit van BAS produceert impulsiviteit Mensen verschillen van elkaar in de activiteit/gevoeligheid van beide systemen Hoge BIS: gevoelig voor angst, vermijding, negatieve emoties, voorzichtig Hoge BAS: gevoelig voor impulsiviteit, toenadering, positieve emoties, zich erin smijten Opmerking: uitzondering: woede=negatieve emotie (BIS) die gekenmerkt wordt door impulsiviteit, toenaderingsgedrag (BAS). (cfr. Smits & Kuppens, 2005) woede = BAS Implicatie: Hoge BAS mensen leren beter door beloning dan lage BAS mensen Criminaliteit heeft nochtans vaak hoge BAS Hoge BIS mensen leren beter door straf dan lage BIS mensen Bis zegt niet noodzakelijk iets over BAS en omgekeerd Ondersteund door onderzoek (Larsen et al.): Leertaak: zo snel mogelijk kleur benoemen van woord Conditie A: leren door straf: 10 cent afnemen bij fout antwoord BIS~prestaties Conditie B: leren door beloning: BAS~prestaties 10 cent toevoegen bij goed antwoord BIS/BAS proef Larsen et al, p205 Leren BIS-ers meer door straf dan door beloning? Leren BAS-ers meer door beloning dan door straf? p. 205 1) niet noodzakelijk : hoge BIS kan samengaan met hoge BAS 2) niet noodzakelijk op basis van voorgenomen resultaten: kan zijn dat iedereen goed leert met beloning Is de conclusie uit het onderzoek dezelfde als uit het onderzoek over impulsieve personen? Impulsieve personen zoals delinquenten, psychopaten: leren beter door beloning dan door straf - Dat weten we niet, we weten enkel dat bij straf, prestaties~BIS, en bij beloning, prestaties ~BAS, maar er is niets geweten over het absolute niveau (iedereen leert dan goed ?) - Neen, dit zegt net dat impulsieve personen beter leren door beloning dan door straf - (Belangrijke implicaties! Leren door beloning of straf is afhankelijk van individuele verschillen! - !! Delinquenten: meer impulsief dus hogere BAS: hoe gedrag verbeteren? (itt. Straf)) 41 Integratie met model van Eysenck: Impulsief (BAS) = hoge E (en matige N) Angstig (BIS) = hoge N (en matig lage E of I) Wordt ook gerelateerd aan asymmetrische hersenactiviteit: BAS: relatief meer activiteit in L-hemisfeer BIS: relatief meer activiteit van R-hemisfeer (zie later) Sensatiezucht gaat om een ouder onderzoek Combinatie van twee bevindingen: Vroeger onderzoek over sensorische deprivatie: Minimale sensorische stimulatie: weinig verdraagbaar (proefpersonen verkiezen daarboven zelf extreem saaie stimulatie) MAAR: individuele verschillen hierin! Hebb’s theorie van een optimaal arousal niveau Niet teveel, niet te weinig (als teveel: daling is belonend, als te weinig, stijging is belonend): controversieel want soms is stijging van arousal dus belonend MAAR individuele verschillen hierin! 42 Onderzoek van Zuckerman: Koppelde individuele verschilsvariabele, “sensatiezucht” aan deze bevindingen. = Tendens om spannende activiteiten op te zoeken, risico’s te nemen en verveling tegen te gaan Hoge scoorders zijn minder tolerant voor sensorische deprivatie; hebben hoger niveau van stimulatie nodig voor optimaal level van arousal Ontwikkelde vragenlijst: Zuckerman’s Sensation Seeking Scale: avontuurlijke sporten, nieuwe ervaringen, voorkeur voor “uit de bol gaan”, gemakkelijk verveeld Gelijkaardig aan extraversie van Eysenck: ook positieve correlatie tussen E en SS Interessante correlaten: SS: skydivers, meer sex-partners, zoeken meer risico op…, ook gelinkt aan gokken (zie closer look): Sensation seeking en impulsiviteit: verhoogt risico op verslaving vooral tijdens adolescentie/vroegvolwassenheid: verhoging van reward dependence zonder maturatie van prefrontale cortex die gedrag reguleert/controleert Cfr ook risicogedrag tijdens adolescentie Fysiologische basis voor sensatiezucht Neurotransmittors—chemische stoffen die zorgen voor overzetting van zenuwimpuls van 1 zenuwcel naar andere Impuls in 1 cel chemische stof komt vrij tussen cellen impuls in volgende cel Monoamine Oxidase (MAO)—enzyme dat een optimaal level van neurotransmitters bewaart: breekt neurotransmittors af Fysiologische basis voor sensatiezucht Te weinig MAO = te veel neurotransmitter; Teveel MAO = te weinig neurotransmitter Hoge SZ-personen hebben lagere niveaus van MAO, waardoor er meer neurotransmitter aanwezig is, waardoor er minder makkelijk inhibitie kan plaatsvinden, en hierdoor zijn ze impulsiever, minder controle over gedachten, emoties etc… meer activatie, meer nood aan stimulatie om een optimaal level van arousal te bereiken (omgekeerd aan E?) Neurotransmitters en PH komt aan bod in andere vakken Individuele verschillen in niveau van specifieke neurotransmitters wordt gelinkt aan individuele verschillen in PH Dopamine—geassocieerd met plezier (bv. Cocaïne, maar erna een tekort) Tekort aan Serotonine—geassocieerd met depressie en andere stemmingsstoornissen (bv. Prozac: verhindert afbraak of reuptake van serotonine) Norepinepherine—geassocieerd aan fight/flight respons Omvattende PH theorieën obv neurotransmitter-PH links 43 Vb. Cloninger’s Driedimensioneel PH model Novelty seeking—lage levels van dopamine: gaan op zoek naar plezier Schade vermijden (harm avoidance)—serotonine Beloningsafhankelijkheid—lage levels van norephinepherine Andere theorieën kijken naar hoe genen de niveaus van neurotransmittoren beïnvloeden, en zoeken zo naar een theorie van PH die gebaseerd is op genetische verschillen die aan de basis liggen van differentiële neurotransmittorsystemen, hetgeen op zich aan de basis ligt van gedragsverschillen Bv. D4DR gen: dopamine receptoren, en novelty seeking MAAR moeilijk onderzoek, vele genen, vele effecten van NT, meeste PH-trekken worden door vele verschillende genen uiteindelijk beïnvloed, verbanden niet altijd eenduidig Ochtendtype/avondtype Ochtend vs. avondtype? Er zijn stabiele verschillen tussen mensen in Ochtendtype/avondtype Oorzaak zou liggen in verschillen in onderliggend biologisch circadiaan ritme (ritme vd dag) (circa: ongeveer; dia=dag) Verschillende biologische processen fluctueren op basis van een cyclus van gemiddeld 2425u: circadiaan ritme Bv. Lichaamstemperatuur: daalt voor slapen, stijgt voor opstaan, piek ‘s avonds Hormoonsecreties MAAR: er zijn grote individuele verschillen in de lengte van deze cyclus Hoe onderzocht? Adhv temporele isolatie studies: proefpersonen worden ondergebracht in een leefomgeving zonder enige tijdsindicatie (klokken, maaltijden, slaap, licht, etc…), biologische functies worden gemeten: mensen verschillen sterk in de lengte van hun slaap-waakcycli, temperatuurschommelingen etc… (16u-50u ipv 24u) 44 Personen met korter ritme pieken (=ochtendmens) vroeger tijdens de dag (temperatuur, alertheid etc), gaan vroeger slapen, worden vroeger wakker, dan personen met een langer ritme (=avondmens) Personen met een korter ritme zijn eerder ochtendmensen, personen met een langer ritme zijn eerder avondmensen Ochtendmensen best tussen 8 en 11 Avondmensen best tussen 17 en 23 cafeïne op het juiste moment nemen! Wat gebeurd er als mensen met verschillend ritme samenleven? (lagere kwaliteit van relatie) Mensen wonen het liefste samen met hetzelfde type Individuele verschillen in circadiaan ritme en in moment van piektemperatuur hangen inderdaad samen met scores verkregen via een O/A vragenlijst = voorbeeld van hoe biologisch, fysiologische processen aan de basis kunnen liggen van PHkenmerken Dit werd cross-cultureel en over de tijd bevestigd Opmerking: cross-culurele validatie is aanwijzing (maar geen evidentie) voor biologische grondslag. Waarom? Je blijft vaak zelfde stijl doorheen levensloop aanhouden, maar naarmate je ouder wordt neig je wel meer naar ochtendmens Hersenasymmetrie en affectieve stijl Gaat om frontale lobben naar waar kijken je ogen als je je concentreert op moeilijke vraag: Cfr. REEKS VRAGEN: Wie keek naar R en wie naar L? = indicatie voor L/R lateralisatie L: relatief meer R-hemisfeer activiteit R: relatief meer L-hemisfeer activiteit Linker en rechter hersenhelft vertonen lateralisatie, dwz beide helften staan niet in voor exact dezelfde functies, ze zijn “gespecialiseerd”. 45 Er is dus een “asymmetrie” waardoor de hersenhelften instaan voor de controle van specifieke functies Bv. L: taal (centra van Broca en Wernicke) Adhv bv. EEG kan men activiteit van beide hersendelen meten Bv. Alpha wave: omgekeerd verband met activiteit (figuur): Des te lager alpha wave, des te meer activiteit L-hemisfeer is relatief meer actief dan R bij ervaren van positieve emoties R-hemisfeer is relatief meer actief dan L bij ervaren van negatieve emoties Vooral frontaal volgens theorie, maar zie figuur 7.6 MAAR kwaadheid: L, dus lateralisatie slaat niet zozeer op positief/negatief, wel meer op toenadering/vermijding (wat meestal overlapt met pos/neg maar niet voor alle emoties) Gerepliceerd in volwassenen, kinderen (zoet vs. bitter), dieren (cortisol na stress), boedhistische monniken (zie http://player.omroep.nl/?aflID=3948907) Boedhistische monniken vanwege jarenlange meditatie (sereniteit, positieve emoties): inderdaad linkerhemisfeer meer actief Asymetrie is een stabiele persoonseigenschap over de tijd 46 Dispositioneel positieve emoties ~ meer relatieve L frontale EEG (Mate waarin lateralisatie) Dispositioneel negatieve emoties ~ meer relatieve R frontale EEG Conclusie: affectieve stijl hangt samen met of kan voorspeld worden adhv relatieve asymmetrie en hersenhelft activiteit 3.7 Samenvatting Studie van PH kent een biologisch luik waarin biologische aspecten gelinkt worden aan PHkenmerken, hetzij als Fysiologische metingen als variabelen die gecorreleert zijn met PH (indicatoren) Fysiologische gebeurtensissen of processen als causale mechanismen zien voor Phtrekken (Causaal substraat) dit zijn tevens twee wijzen waarop fysiologische variabelen zinvol zijn voor de ontwikkeling en uitbreiding van PH theorieën en onderzoek Opgepast: verbanden zijn dikwijls niet zo eenduidig als ze soms worden voorgesteld 47 Hoofdstuk 8 : Evolutionaire benadering van persoonlijkheid 4. Inleiding Vragen Hoe kunnen we fundamentele eigenschappen van de mens (als soort) verklaren? Hoe kunnen evolutionaire principes bijdragen tot een beter begrijpen van onze huidige psychologie en persoonlijkheid? Hoe zijn psychologische verschillen tussen individuen en tussen M en V te verklaren door verschillen in de uitdagingen tegenover dewelke beide stonden doorheen de geschiedenis? Opdracht Wat stelt de evolutieleer? Welke principes liggen volgens deze aan de basis van de eigenschappen van organismes zoals we ze nu kennen? 4.1 Evolutie en natuurlijke selectie Basisgegeven: Iedereen heeft voorouders die erin geslaagd zijn om Te overleven tot de tijd rijp is voor voortplanting Zich voort te planten We hebben (deels) de mechanismen die door onze voorouders werden gebruikt om deze doelen te bereiken (te overleven), geërfd. Vóór Darwin waren reeds twee elementen van evolutie erkend: - verandering doorheen de tijd (bv. fossielen: soorten die nu niet meer bestaan of anders zijn) - aanpassing aan de omgeving Giraf (lange nek) , miereneter (smalle snuit), mimicry Het gaat niet om verworven eigenschappen doorheen het leven dat je doorgeeft, al zijn er recente aanwijzingen bij de moleculaire genetica dat dit ook mogelijk is Natuurlijke selectie, revolutie in de biologie: Charles Darwin (1809-1882, VK) Reisde met “Beagle” wereld rond Ook Alfred Wallace: reisde veel naar buitenland en bracht exotische soorten mee terug Had ook dezelfde ideeën als Darwin, correspondeerde ook met Darwin. Heeft zijn boek gepubliceerd omdat hij dacht dat anders Wallace eerst zou zijn. 48 Darwin’s revolutie in biologie: ontwikkelde een theorie over het proces dat dergelijke adaptaties creëert en hoe veranderingen over de tijd plaatsvinden: 1859: “On the origin of species by means of natural selection” Overleven = blijven leven na de vijandige krachten van de natuur Basisprincipes: Een organisme produceert meer nakomelingen dan er kunnen overleven en zich voortplanten (er is altijd ‘verlies’) Bepaalde eigenschappen of varianten stellen een organisme beter in staat om te overleven en zich voort te planten tot meer nakomelingen (natuurlijke variatie) Nakomelingen erven die eigenschappen over van de varianten die meer succes hadden om te overleven en zich voort te planten DUS: de eigenschappen van succesvolle varianten worden overgeërfd, en de eigenschappen van niet-succesvolle varianten niet Doorheen de tijd zullen de succesvolle varianten en eigenschappen de gehele populatie of soort kenmerken Belangrijk begrip: Adaptaties: deze eigenschappen die overgeërfde oplossingen weerspiegelen voor overlevings- en voortplantingsproblemen gesteld door de vijandige krachten in de omgeving DUS: de omgeving, natuur legt restricties op overleven (bv. eten hebben, bescherming tegen weer, tegen vijanden etc…) organismen met bepaalde eigenschappen (adaptaties) slagen er beter in om met deze uitdagingen, problemen om te gaan EN OMGEKEERD doordat deze organismen zich meer voortplanten, worden deze eigenschappen ook meer overgeërfd, schadelijke eigenschappen verdwijnen, nutteloze eigenschappen niet persé = 1ste PRINCIPE natuurlijke selectie Enkele randvoorwaarden Variatie: Natuurlijke variatie: er is variatie tussen organismen van eenzelfde soort (zelfs tussen siblings, van zelfde ouders) en hun eigenschappen (kenmerken van mama en papa) 49 Selectie: Sommige (‘fitte’) eigenschappen stellen een organisme beter in staat om te overleven en zich voort te planten (adaptaties). Er moet een vijandige omgeving zijn voor bepaalde eigenschappen Erfelijkheid: eigenschappen worden overgeërfd van ouders op kinderen DUS: ‘fitte’ eigenschappen hebben grotere kans om te overleven in een populatie (“survival of the fittest”) DUS: eigenschappen verklaren door de link te leggen met hun evolutionair voordeel Sexuele Selectie MAAR: het viel Darwin op dat vele eigenschappen geen direct overlevingsnut hadden of zelfs juist overlevingskansen deden dalen, bv. Bonte kleuren, lange staarten, agressie, de pauw? Bv. Pauw: staart valt op, niet makkelijk om weg te lopen (lomp), … gevaarlijk om te overleven Hoe kan dit verklaard worden? 2de PRINCIPE: Sexuele selectie: eigenschappen die bijdragen tot reproductieve succes van organisme (voortplantingskansen) hebben ook grotere kans om over-geerfd te worden. Sexuele selectie: sommige inividuen zijn meer succesvol dan anderen wat betreft voortplanting Deze verschillen zijn resultaat van competitie tussen individuen van dezelfde soort Twee vormen Intrasexuele competitie: leden van zelfde geslacht wedijveren voor sexuele toegang tot leden van andere geslacht. DUS: eigenschappen die in deze competitie tot succes leiden, worden meer overgeërfd bv. Gewei, agressie, 2 mannen die vechten om een vrouw (tegen hetzelfde geslacht) Intersexuele competitie: leden van bepaalde sexe kiezen hun partner op basis van eigenschappen van deze partner DUS: eigenschappen die in deze competitie tot succes leiden worden meer overgeërfd bv. Pauwestaart (teken van goede gezondheid), aandacht trekken/ indruk maken DUS Twee principes waardoor bepaalde eigenschappen een grotere kans hebben om over-geërfd te worden 50 Natuurlijke selectie: eigenschappen met overlevingswaarde verhogen kans op overerving en andersom: eigenschappen die overleving hinderen verdwijnen Sexuele selectie: eigenschappen met voortplantingswaarde verhogen kans op overerving Genen en inclusieve fitheid Tot nu toe (Darwin): focus op overleven en voortplanten van organisme (klassieke evolutie) Ontdekking van het Gen: DNA-pakket (verantwoordelijk voor specifieke eigenschappen) dat wordt overgeërfd van ouder op kind. = Kleinste unit (waarmee eigenschappen kunnen overgeërfd worden) van overgeërfde informatie dat niet verder opdeelbaar is als functionele eenheid → Moderne evolutionaire biologen (o.a. Richard Dawkins) hebben Darwin’s theorie voor een deel verlaten/ geherformuleerd : De ontdekking van het gen als eenheid van overerving leidde tot cruciale inzicht dat natuurlijke (overleving van organisme) en sexuele (voortplanting van organisme) selectie verschillende vormen zijn van hetzelfde proces: Genen zijn gericht op blijven bestaan, ze zorgen voor de eigenschappen die nodig zijn om te overleven. Genen hebben het lichaam gemaakt om te overleven. Overerving/voortbestaan van genen is cruciale faktor - overleven is hiervoor noodzakelijk - voortplanten is hiervoor noodzakelijk Door deze mechanismen is er differentiële gen reproductie = basismechanisme van evolutie: sommige genen hebben meer kans om overgeërfd te worden dan andere (nl. die genen die leiden tot overleven en/of voortplanting) GEVOLG: theorie kan verder uitgebreid worden, niet meer beperkt tot individu zelf: Overlap van genen met andere mensen (bv familie) 51 Inclusieve fitheid theorie (Hamilton, 1964): evolutietheorie die overerving van eigen genen centraal stelt Individu deelt genen met aanverwanten, dus Inclusieve fitness van genen: - persoonlijk reproductief succes (hoeveelheid eigen nageslacht) - PLUS het effect dat het individu heeft in het verzorgen van de voortplanting van je genetische verwanten (want deze hebben deels dus ook jouw genen), gewogen door hun graad van genetisch verwantschap MET ANDERE WOORDEN: de overerving van een gen is functie van Hoe goed een organisme zelf overleeft en reproduceert Hoe goed een organisme kan zorgen dat verwanten overleven en reproduceren (want deze hebben deels dezelfde genen) = inclusieve Natuurlijk: de baten van voor verwanten te zorgen (in functie van mate van verwantschap) mogen niet ten koste gaan van eigen reproductie-succes Broer/zus: veel inspanning Achterneef: veel minder inspanning Mensen meer geneigd om meest dichte aanverwanten te beschermen. diffentiële van genen! Opmerking: dit is nog iets anders dan het idee van groepsselectie: = hypothese uit evolutionaire biologie/psychologie die stelt dat eigenschappen die de groep ten goede komen (maar niet per se het individu), ook evolutionair overgeërfd worden Bv. Altruisme (rechtstreekse functie van verwantschap met anderen of uit egoïsme (eye for an eye), voor de groep te helpen) Maar deze hypothese lijkt alsnog weinig evidentie te vinden (zeker niet bij dieren) Produkten van evolutie-proces Evolutieproces leidt tot creatie van eigenschappen: drie soorten Adaptaties Bijprodukten van adaptaties Ruis of random variaties 52 Adaptaties Adaptaties zijn de primaire producten van evolutie Definitie: “een betrouwbaar zich ontwikkelende structuur in of eigenschap van het organisme die de oplossing vormt voor een adaptief probleem, omdat het interageert met de terugkerende structuur van de wereld rondom het organisme” Omgeving stelt organisme voor uitdagingen; adaptaties zijn geëvolueerde eigenschappen die met deze uitdagingen omgaan Geen genetisch determinisme (assumptie: zekere constantie in omgeving is noodzakelijk) DUS Adaptief probleem: alles dat overleving of reproductie belemmert (natuurgeweld, rivalen, voedsel, over- en onderbevolking, etc…) Adapaties zijn gevormd en geperfectioneerd over duizenden jaren, dus worden ze gekenmerkt door efficientie, precisie, en betrouwbaarheid MAAR soms niet meer nuttig in moderne tijden (mens veranderd snel), bv. xenofobie “We leven in moderne tijden met de hersenen uit het stenen tijdperk” Bijprodukten van adaptaties Bijprodukten zijn toevallige effecten of bijkomende functies van adaptaties, die echter niet voor die reden ge-evolueerd zijn bv. - neus: handig om een bril op te zetten - ringvinger: middel om te tonen dat je een partner hebt Ruis of random variaties Als gevolg van natuurlijke variatie: variatie in eigenschappen die louter op toeval gebaseerd zijn, en die geen specifieke adaptieve functie hebben Bv. Verschillen in oorschelp MAAR “sleeping feature”: deze eigenschappen kunnen soms wel, door toeval of veranderende omgeving, functioneel worden en uitgroeien tot adaptaties bv. Stel geen zonlicht meer: grote oorschelpen worden evolutionair voordeel 53 4.2 Evolutionaire psychologie: Principes van evolutie toepassen op het verklaren van psychologische eigenschappen: De mens vandaag de dag wordt gekenmerkt door (verschillen in) bepaalde eigenschappen Deze eigenschappen verklaren we door aan te geven hoe ze bijdragen aan het overleven en doorgeven van genetisch materiaal Aannames van evolutionaire psychologie Functionaliteit: psychologische adaptaties zijn ontwikkeld om tegemoet te komen aan adaptieve problemen DUS cruciaal: identificeren van evolutionaire functie van een bepaalde eigenschap Waarom is angst belangrijk, geheugen, intelligentie, PH-eigenschappen etc… Wat is de rol? Waarom hebben we het ontwikkeld? Hoe heeft het ons geholpen in de evolutie? Domein- specificiteit: adaptaties zijn ontwikkeld door evolutionaire processen als oplossing voor specifieke problemen en voor sommige problemen zijn er ook andere oplossingen noodzakelijk Talrijkheid: er zijn vele adaptieve problemen, en dus zijn er vele verschillende adaptaties ontwikkeld (maw een mens heeft vele verschillende eigenschappen, niet slechts enkele, dit zou niet voldoende zijn om met ruime aantal problemen om te gaan)/”modules” Bv. Angst voor vele omstandigheden (hoogte, slangen, spinnen…), cognitieve vaardigheden (geheugen, voorspellen, etc..) Empirisch testen van evolutionaire hypothesen Probleem: er is nog geen teletijdmachine ontwikkeld: we kunnen niet teruggaan in de tijd en onderzoeken of bepaalde eigenschappen inderdaad het gevolg zijn van bepaalde omgevingsuitdagingen. “We weten niet hoe het Pleistoceen eruit zag” We weten nog veel niet Vandaar: evol psych is verplicht om hypothesen te genereren uit theorie die getoetst kunnen worden en die de theorie bevestigen of ontkrachten, alternatieve hypotheses te ontkrachten Methode: verschillende niveaus (van abstract naar concrete, hedendaagse gevolgen) van analyse in evol psych (hierarchische levels van analyse): Algemene evolutieleer: evolutie door selectie (deductieve methode) Midden niveau: specificatie, bv. Theorie van ouderinvestering en sexuele selectie: Specifiekere hypothesen: 54 de sexe die de grootste investering moet doen voor het opgroeien van nakomelingen, is het meest kieskeurig wat betreft partnerselectie De sexe die kleinste investering brengt, is meer competitief met sexegenoten, om rivalen uit te schakelen tegenover kieskeurige andere sexe Hieruit specifieke, toetsbare predicties ontwikkelen: Concrete niveau: specifieke, toetsbare predicties Vrouwen zijn meer kieskeurig, en kiezen partners die willen (bereidheid) en kunnen (middelen, status) investeren, en scheiden mannen die dat niet meer doen Mannen zijn minder kieskeurig, en meer competitief met sexegenoten Vrouwen minder geneigd voor casual seks, minder behoefte aan seks, minder seks met vreemden. Mannen meer bereid tot casual seks of seks met vreemden, meer in competitie met andere mannen om toegang te krijgen tot vrouwen Twee methoden van uitvoeren van empirisch onderzoek als testing van hypothesen Deductieve methode “top-down”: vertrekt van theorie, leidt predicties af (theory-driven) = top down Inductieve methode “bottom-up”: reasoning approach: vertrekt van empirische bevinding, en stelt op basis ervan een theorie op (data-driven) bv. Je stelt vast dat mannen meer moorden plegen dan vrouwen: waarom? Omgevingsuitdagingen die anders zijn voor mannen dan vrouwen in geschiedenis? Vrouw is zeker dat het kind van haar is, verzorging van het kind ligt vaak ook bij haar. Vader is biologisch minder zeker van vaderschap. Opm: Beide zijn valide manieren om wetenschap te beoefenen, in alle disciplines. 55 Als een theorie klopt met een observatie, wat kunnen we dan nog voorspellen? Of andersom, een observatie dat een theorie ontkracht Evolutionaire psychologie krijgt vaak als kritiek dat het te vaag is, dit is niet terecht aangezien er valide onderzoek wordt opgesteld 3 domeinen Evolutionaire psychologie formuleert hypothesen over 3 domeinen/niveaus van menselijk functioneren/PH Menselijke natuur in het algemeen: verklaren van eigenschappen die alle mensen kenmerken (de ‘fundamentele menselijke natuur’) Mens als soort Bv; Mens is een sociaal dier (gericht op medemens, behoefte om erbij te horen) Voedsel delen, onderdak, … elkaar helpen, ander geslacht leren kennen, … Geslachtsverschillen: verklaren van verschillen tussen mannen en vrouwen Mannen en vrouwen zijn andere adaptieve problemen tegen gekomen. Vooral op gebied van seks en agressie. Mannen fysiek agressiever en meer casual sex Interindividuele verschillen: verklaren van verschillen tussen mensen in populatie Menselijke natuur Redenering: Psychologische mechanismen die succesvol zijn voor overleving en voortplanting “overleven” mechanismen die dat niet/minder zijn Gevolg: de menselijke natuur is een gevolg van evolutionaire processen Doorheen de tijd verspreiden de succesvolle eigenschappen zich in de populatie en kenmerken deze (bv. twee ogen…) Voorbeelden van evolutionaire analyse van menselijke natuur (dus: fundamenteel menselijke eigenschappen) Need to Belong (nood om ergens toe te behoren) Helpgedrag en altruisme Universele Emoties Need to belong Theorie: 1 van de belangrijkste uitdagingen voor mens is samen te leven in groep, noodzakelijk voor overleven voedsel verzorgen nakomelingen verdediging beschikbaarheid van partners Eigenschappen die het succesvol samenleven bevorderen, hebben evolutionair voordeel 56 Bijvoorbeeld: Angst voor uitsluiting/sociale angst (angst om negatief beoordeeld te worden door anderen) cfr. Onderzoek ostracisme; rol ACC (pijn) mensen die dit meer bezaten hadden meer kans op overleven en reproduceren dan mensen die hier ongevoelig voor zijn Self-esteem hangt af van (kwaliteit) contacten met anderen Gedrag dat groep bevoordeelt wordt positief bevonden (vriendelijkheid, helpgedrag) vs. gedrag dat groep benadeelt (lief afpakken, agressie, lafheid) wordt negatief beoordeeld Samengevat: need to belong is fundamenteel menselijke eigenschap Helpgedrag en altruisme Theorie: cfr. Inclusive fitness theorie Helpgedrag van een persoon is een rechtstreekse functie van de mate waarin de geholpene bijdraagt aan overleving van de genen van die persoon Dus: predicties: Helpgedrag daalt naarmate genetische overlap daalt (Figuur 8.2) Helpgedrag daalt naarmate verwanten ouder zijn (Figuur 8.3) Bestudeer Figuur 8.3 (p. 239) Ondersteunen deze gegevens de centrale hypothese (“helpgedrag daalt naarmate verwanten ouder zijn”)? Waar wel/niet? Zoek zelf verklaringen hiervoor? Universele emoties Basisstelling: de wijze waarop emoties uitgedrukt worden (via gezicht) en de reacties die specifieke emoties oproepen, reflecteren evolutionaire functie (dus om beter om te kunnen gaan met omgevingsuitdagingen) Wat is de functie van faciale expressie? Verschillende visies Signaal? Uiting/facilitatie van gedragstendens? Beinvloeden omgeving? Voorbeeld: Kwaad: uiten van dreiging, mobiliseren van energie om obstakel uit de weg te ruimen Walging: zich afzetten van onplezierige stimulus Angst: verhogen aandacht en klaarmaken om te vluchten 57 Als dit zo is, zouden emoties overal op dezelfde manier uitgedrukt worden (universele adaptieve functies) Onderzoek Paul Ekman: bevestiging in verschillende culturen: Grote overeenkomst tussen culturen in het toewijzen of herkennen van emoties aan bepaalde gelaatsuitdrukkingen Zelfs bij afgelegen bevolkingsgroepen (geen invloed van westerse media) Conclusie: De expressie van emoties is universeel (expressies worden ook overal correct herkend)?? MAAR: - herkenning is niet hetzelfde als universele expressie…! - expressie treedt zeker niet altijd op - methodologische problemen bv. Taal emotie vs. signaalfunctie voor - discussie ronde juiste betekenis (uitdrukking van sociale omgeving, …) evolutionaire functie van Zie les over emoties en persoonlijkheid Geslachtsverschillen Evolutionaire psychologie veronderstelt dat mannen en vrouwen hetzelfde zijn in die domeinen waarin ze dezelfde omgevingsuitdagingen, adaptieve problemen tegengekomen zijn doorheen de tijd verschillen in die domeinen waarin ze verschillende omgevingsuitdagingen, adaptieve problemen tegengekomen zijn doorheen de tijd DUS: verwachting van geslachtsverschillen in die domeinen waarin ze andere uitdagingen tegenkomen Vrouw baart kinderen, man niet: als gevolg van dit verschil hebben man en vrouw dus verschillende eigenschappen ontwikkeld (weeën, baarmoeder, etc… maar ook psychologische verschillen) oxytocine, Belangrijk verschil volgens evolutionaire psychologie in adaptieve problemen: Vrouwen staan in voor baren en voeden van nakomelingen; nood aan middelen (voedsel, bescherming etc) Mannen zijn nooit zeker van vaderschap Deze biologische realiteit is de oorzaak van (bepaalde) geslachtsverschillen op het vlak van psychologie en gedrag DUS volgens evolutionaire psychologie: hoe geslachts/genderverschillen benaderen 1. In welke domeinen komen M/V andere adaptieve problemen tegen? 2. Wat zijn de geslachts/genderspecifieke wijzen die geevolueerd zijn om hiermee om te gaan? 3. Welke sociale, culturele, en contextuele factoren beinvloeden verder deze geslachtsverschillen? Geslachtsverschillen: agressie Criminaliteitsstatistieken: Grote meerderheid van moord en slachtoffers van moord zijn mannen Opm: Onderscheid tussen - instrumentele agressie - affectieve agressie 58 - directe fysieke agressie (M>V) - indirecte agressie (M ? V) Hoe verklaren? Evolutionaire psychologie: Theorie van ouderinvestering en sexuele selectie Vrouw: kan slechts weinig kinderen voortbrengen (weinig variantie), en investeert meest in opvoeding (zwangerschap, voeding): kiezen zorgvuldig partner ipv omgekeerd Man: kan vele kinderen voortbrengen, maar kieskeurige vrouwen: Leidt tot grote potentiële verschillen, variantie tussen mannen in hoe succesvol ze zijn : kan veel, kan weinig = effective polygyny Gevolg: hoe groter variantie, hoe groter competitie tussen mannen, meer risicovolle strategieën om aan partner te geraken of om aan status en middelen te raken, zoals geweld Dit principe wordt ook gezien als de oorzaak van sexuele dimorfie: verschillen in verschijningsvorm tussen mannen en vrouwen in grootte, gespierde bouw. Hoe groter competitie en verschillen in toegang tot voortplanting, des te groter verschillen tussen M en V Bv. Zee-olifant (M 4 keer groter dan V) vs. mens: 12% (inductieve methode) Geslachtsverschillen Jaloersheid: Hoe jaloers ben jij? Geef punten op 10 Als je je inbeeldt dat je partner - Persoonlijke problemen vertelt aan iemand van jouw geslacht, Een hechte emotionele band heeft met iemand van jouw geslacht - Vrijt met iemand anders, Iemand anders aantrekkelijk vindt Geslachtsverschillen: jaloezie Biologische realiteit: Man is nooit zeker van vaderschap. Als kinderen niet van hem zijn, steekt hij veel energie in de overleving van andere genen. Heeft dus belang bij zekerheid over vaderschap (trouwe partner). Vrouw: is zeker van moederschap. Heeft vooral belang bij investerende partner. Geslachtsverschillen in jaloezie: relatieve verschillen Vrouw: vooral emotioneel jaloers: wanneer partner emotionele band heeft, verliefd is op andere vrouw, dreigt zij investering door partner te verliezen Man: vooral sexueel jaloers: wanneer partner sexuele relaties heeft met andere mannen, dreigt hij zekerheid over vaderschap te verliezen Afgeleide predicties worden bevestigd in empirisch onderzoek: vrouwen vinden emotionele ‘ontrouwheid’ erger dan sexuele, en omgekeerd voor mannen Ook in termen van fysiologische arousal bij inbeelden Cross-culturele bevestiging MAAR recent meer debat 59 Bevestiging in 2de bach? (deductieve methode) Alternatieve hypothese “double shot”: Als man denkt aan sexuele ontrouw, vreest hij ook voor emotionele ontrouw: dubbel erg Als vrouw denkt aan emotionele ontrouw, vreest zij ook voor sexuele ontrouw: dubbel erg MAAR niet bevestigd in onderzoek: Studie: wat als uw partner een emotionele relatie heeft, maar geen sexuele/een sexuele relatie heeft, maar geen emotionele: Zelfde resultaten: duidelijk geslachtsverschil Ook cross-cultureel geen bevestiging Geslachtsverschillen: aantal sexuele partners Wat denk je? Hoeveel vrouwen op 100 zeggen ja? Hoeveel mannen op 100 zeggen ja? Ga je mee iets drinken vanavond? Ga je mee naar mijn kot vanavond? Gaan we vrijen vanavond? Vanuit zelfde theorie: Door differentiële investering in nakomelingen (V>M): mannen kunnen hun reproductieve succes verhogen door meerdere partners te hebben, hebben dus relatief meer evolutionair voordeel bij meerdere partners Uit zich in: Voorkeur voor meer partners (“Hoeveel bedpartners zou je in de komende maand, jaar willen hebben?”: M>V) Effectief meer partners Grotere bereidheid tot sex met vreemden Voor mannen is uiterlijk meer belangrijk in partnerkeuze (gezonde genen) voor vrouwen zorgzame karaktertrekken en middelen (Hoewel: voor beide zijn PHtrekken als lief en begrijpend en interessant het belangrijkste) 60 4.3 Individuele verschillen Tot nu toe: evolutionaire verklaringen die de menselijke natuur of man-vrouw verschillen verklaren Bv; Mensen verschillen op gebied van IQ, stel IQ om met individuele problemen om te gaan zoals bijvoorbeeld plotse veranderingen, nieuwe dingen, inspelen op veranderingen in omgeving (match jezelf en omgeving) MAAR: hoe individuele verschillen ve rklaren? Want evolutionaire processen tot nu toe zelfde voor iedereen of voor zelfde geslacht? Dit is dan ook het meest uitdagende en moeilijke niveau van analyse voor evolutionaire psychologie Verschillende verklaringen 1. Omgevingsinvloeden zorgen voor individuele verschillen in algemene psychologische mechanismen bv. eelt (bv mensen die schoenen aan hebben minder eelt op voeten) bv. iedereen heeft Need to belong, maar door opvoeding en ervaringen drukt dit zich anders uit, bv. Dominantie vs. submissie sterke personen in groep: meer geneigd tot submissie mensen in stabiel gezin neigen meer naar zelf stabiel gezin te stichten later, onstabiel gezien is vaak meerdere partners, scheiding ,… 2. Overerfbare ind verschillen die contingent zijn op andere trekken: bv. Interactie met lichaamsbouw: wijze om iets te bereiken wordt bepaald door fysieke kenmerken Stel: twee strategieën in sociale interactie die evolutionair voordelig gebleken zijn: Agressie; reactief erfelijk (secundair evol) vriendelijkheid Effectiviteit hiervan hangt wel af van (je perceptie van) je fysieke lichaamsbouw: verklaart individuele verschillen (zie vorige les) Maar evidentie is beperkt (bv. delinquenten hebben gemiddeld genomen meer gespierde lichaamsbouw) Welke strategie je gebruikt hangt af van anderen evolutionaire kenmerken die je al bezit (bv fysiek) 61 3. Frequentie-afhankelijke strategische ind verschillen: Evolutionaire processen bepalen doorgaans eigenschappen van gehele soort Belangrijke uitzondering: frequentie-afhankelijke selectie: Een bepaalde eigenschap heeft slechts evolutionaire (lees: gen-overlevings-) waarde als deze in een beperkte proportie in de populatie voorkomt Voorbeeld: linkshandigheid: voordeel bij gevecht (onverwacht voor tegenstander), maar slechts als minderheid van populatie linkshandig is. Voordeligheid is er enkel als minderheid linkshandig is Man-vrouw ratio: gelijk, als ongelijk, zorgt evolutie terug voor balans meer vrouwen: mannen worden selectiever (Opm: deel over sexuele strategieen, life history changes valt weg) Psychopathie: manipulatief, profiteren van welwillendheid van anderen Enkel voordeel indien minderheid psychopaat is, anders altruïsme? Vertrouwen? OPMERKING: psychopathie slechts middelmatig erfelijk? Psychopaten gebruiken vaak seksuele strategie om uit te buiten, dit draagt ook bij tot voortplanting psychopathie. Adaptatie ipv pathologie? K-strategie: inspanning loont en is belangrijker dan veel partners Hoog K: sterk gehecht aan ouders, vermijden risico’s voor overleving, zoeken lange termijn relaties en investeren heftig in hun kinderen. 4. Optimaal niveau van PH trek varieert over plaats en tijd Optimaal punt (verhouding) van extraversie en introversie op bepaald moment Meer recent: D. Nettle (2006): de evolutie van persoonlijkheidsvariantie (niet in handboek) Hypothese: zowel hoge als lage scores op de Big 5 persoonlijkheidstrekken hebben evolutionaire voordelen en nadelen (zelfde “fitness”), afhankelijk van moment en omstandigheden Bv. Dingemanse: mees: fitheid van exploratief gedrag afhankelijk van schaarste (sensatiezoekend, exploreren) vs. overvloed van voedsel (bedeesd). Dus elke positie wordt gekenmerkt door een trade-off tussen voor-en nadelen. Er is geen algemeen optimale positie (afhankelijk van omstandigheden, geslacht, etc…), en zodoende blijft de variantie hierin in de populatie bewaard. 62 4.4 Big Five en evolutie Big five als elk afzonderlijke reacties op adaptieve problemen? Verschillen blijven bestaan door het balanceren van de selectie, verschillende niveaus van een trek zijn dimensie zijn adaptief in verschillende omgevingen Difference-detectingmechanisms: opmerken en onthouden van individuele verschillen die relevant kunnen zijn voor sociale problemen op te lossen Voor- en nadelen van Big Five: Neurotiscisme: + aandachtig voor gevaar - stress, depressie, gezondheidsrisicos Adaptatie: waakzaamheid voor social gevaar Extraversie: + Voortplantingsvoordeel, sociale bondgenoten, exploratie - Familiale stabiliteit, fysieke risico’s Adaptatie: goed in korte termijn paren Openheid: + Creativiteit, aantrekkelijkheid - Psychose, afwijkende overtuigingen Vriendelijkheid: + Empathie, harmonieuze relaties, helpend - Wordt makkelijker bedrogen & belogen, niet egoïstisch Adaptatie: samenwerken Conscentieusheid: + Langetermijn denken, betere levensverwachting - Rigiditeit, geen onmiddelijke fitheid Adaptatie: lange termijn doelen nastreven 63 5. Aan de hand van verschilsdetectiemechanismen De mens wordt geconfronteerd met adaptieve problemen: sommige gaan hier beter mee om dan anderen Mensen zijn uitgerust met detectie-mechanismen om te identificeren hoe anderen met de fundamentele adaptieve problemen omgaan DUS: De big five ZIEN heeft overlevingswaarde, het geeft vervolgens mensen rollen. Wie heeft veel kans om te stijgen op sociale ladder? Wie is de baas? Extraversie, dominantie herkennen Wie kan er goed samenwerken en is dus een mogelijke partner? Met wie ga ik om? Vriendelijkheid herkennen Wie is betrouwbaar en kan werk verzetten? Op wie kan ik rekenen? Gewetensvolheid herkennen Wie zal me bezwaren met eigen persoonlijke problemen en is labiel in samenwerking? Wie vermijd ik best? Neuroticisme herkennen Bij wie kan ik terecht voor goed advies? Aan wie vraag ik raad? Openheid, Intellect MAAR: redelijke indirecte hypotheses Wat was belangrijk om in anderen te herkennen om evolutionaire doelen te bereiken? 4.5 Beperkingen van evolutionaire psychologie 1. Ongekend verleden adaptaties zijn gevormd over een lange tijdsperiode van evolutie, en we kunnen niet teruggaan om met zekerheid vast te stellen wat welke veranderingen heeft veroorzaakt Bv. Gingen vrouwen mee op jacht of niet? Dus we moeten inferenties maken. Door meer trachten te leren over evolutionaire mechanismen trachten we ook meer te weten te komen over ons verleden We proberen door te kijken naar onze angsten, te zien wat vroeger de gevaren waren 2. Onbegrepen fenomenen er zijn nog veel zaken waar evolutionaire theoretici geen antwoord op hebben (ook relatief jonge tak van wetenschap) bv. psychopathologie 64 3. De wereld is anders nu Moderne omstandigheden zijn zonder twijfel sterk verschillend op vele vlakken met vroegere tijden. Wat vroeger adaptief was is dat nu misschien niet meer, en omgekeerd bv. Individualiteit, originaliteit, grote bevolking, mondialisering 4. Alternatieve verklaringen Het is soms mogelijk om met alternatieve (evolutionaire) theorie hetzelfde fenomeen te verklaren Bv. Altruisme: agv kinship of agv reciprociteit? Bv. Angstinducerende stimuli: spin vs. geweer Maar dit is ook voordeel: de bedoeling in de wetenschap is dan om competitieve predicties te genereren en te toetsen aan de empirie (finale toetssteen) 5. Moeilijk toetsbaar Evolutionaire hypothesen worden soms geacht niet toetsbaar te zijn (criterium voor ware wetenschap, cfr. Popper) Nl. Wat is een fitte karakteristiek: datgene dat overgeërfd wordt in de populatie Wat wordt overgeerfd? Een fitte karakeristiek DUS: wat evolutionair voordeel is, is wat er bestaat, wat niet voordelig is bestaat niet: niet te toetsen EN: niet te toetsen doorheen evolutie over eeuwen heen Maar: recent pogingen om specifieke hypothesen af te leiden uit theorie, en te toetsen aan empirie Drie Misverstanden 1. Evolutionaire verklaring is moreel excuus. De moraal is van een andere orde (bv. itv maatschappelijke implicaties) Mannen agressiever dan vrouw : geen excuus voor agressief gedrag 2. De evolutionaire verklaring is een motief: mensen doen dit of dat omdat .. Evolutionaire verklaringen zeggen niet noodzakelijk iets over motieven, psychologische processen bv. sex: dient voor voortplanting van genen, maar dit is wel het laatste dat door je hoofd speelt als je een knappe jongen, meisje tegenkomt in een cafe 65 3. Het is niet eerlijk, het is discriminerend. De gevolgen van de verklaring tellen niet. Geslachtsverschillen 4.6 Samenvatting Selectie (natuurlijke en sexuele) is de sleutel van de evolutie, en van verandering in een soort over de tijd Eigenschappen die leiden tot meer genetische replicatie verspreiden zich in de populatie Evolutionaire psychologie bedient zich van deductieve en inductieve wijze van wetenschapsbeoefening Wordt toegepast op 3 niveaus van persoonlijkheidsanalyse: De algemene, fundamentele menselijke natuur Geslachtsverschillen Individuele verschillen Evolutionaire psychologie heeft verschillende beperkingen MAAR het biedt een waardevol nieuw begrippen- en denkkader dat bestaande theorieën over PH kan aanvullen 66 Hoofdstuk 11 : Motieven en persoonlijkheid Vragen Wat drijft mensen om te doen wat ze doen? Wat zijn de fundamentele psychologische motieven die mensen kenmerken? Hoe verschillen mensen hierin en met wat hangt dit samen? Noem enkele (basis)behoeften of motieven die de mens kenmerken of diens gedrag drijven? Rangschik deze volgens mate van belangrijkheid 5. Inleiding Dispositionele benadering: op zoek naar onderliggende trekken om gedrag te verklaren Motivationele psychologie: zoeken naar onderliggende motieven of drijfveren achter gedrag van mensen “Wat drijft mensen om te doen wat ze doen?” Universele motieven Stabiele ind verschillen DUS PH bestaat uit een set van interne motieven Deze motieven oefenen via bewuste of onbewuste mentale processen een invloed uit op gedrag, gevoelens, gedachten 5.1 Basisbegrippen Motief: interne staat of kracht die gedrag opwekt en stuurt naar een specifiek object of doel die u drijft om dingen te doen Een motief komt voort uit een tekort (deficit). Hierdoor onstaat er een spanning of discrepantie die een behoefte (need) teweegbrengt Behoefte is een een gevoel van spanning in een persoon Dit veroorzaakt een interne kracht (motivatie) die gericht is op een specifiek object Motieven verschillen in type en hoeveelheid, verschilt ook naargelang situaties en personen Deze verschillen kan je meten en zijn geassocieerd met belangrijke levensuitkomsten. De verschillen zijn bovendien redelijk stabiel over de tijd en motieven kunnen een antwoord geven op de vraag: waarom doen mensen wat ze doen? (motivationele psychologen) motieven kunnen voorkomen uit tekort maar ook uit behoefte om te groeien 67 Kracht wordt omgezet in covert gedrag (gedachten fantasieën) overt gedrag (dingen doen) DUS: theoretisch model Wanneer behoefte vervuld wordt, daalt spanning, discrepantie (hetgeen leidt tot bekrachtiging) (conditionering, ook van het zoekgedrag om behoeftes te bevredigen) Gevolg: motieven drijven mensen om dingen rondom hen op te merken, te denken, en zich te gedragen zodat nood, tekort vervuld kan worden 5.2 Motieven: kenmerken Onderscheid: motieven als trait vs. state Trait: nood, tekort keert terug, of nooit genoeg. DUS stabiele kenmerken: relatief stabiel doorheen de tijd individuele verschillen in soort en sterkte (bv vriendschap of veiligheid) Interne drijfveer verschillen zijn meetbaar Liggen aan oorzaak van resultaten in het leven succes en tevredenheid in relaties, werk State: nood verbonden aan specifieke omstandigheden Afhankelijk van individu en omgeving (interactie) Bv. Als taak niet lukt 68 5.3 Motieven: Welke? Zie jullie antwoorden (veiligheid, vriendschap, voortplanten) Zie vorige colleges: Eros en Thanatos Freud veronderstelt dat veel van ons gedrag gedreven wordt door onbewuste drijfveren. Super ego: maatschappelijke norm Ego: manager van PH, gedrag = aanvaardbaar compromis tussen strenge waarden en normen superego en anderzijds drijfveren en lusten van het id id: eros (libido) en tanatos (agressie) Seks en agressie zijn de grote drijfveren van de mensen Need to belong 5.4 Specifieke theorieën: 2 grote tradities: Academische traditie (beschrijvend) Humanistische traditie (normatief; ideaal beeld van de mens, hoe de mens in elkaar zit) Academische traditie Henry Murray: Theorie van behoeftes Behoefte (need): een bereidheid om een bepaald gedrag te stellen onder bepaalde omstandigheden Behoeftes verwijzen naar een staat van spanning Bevrediging van de behoefte gaat samen met een afname van spanning DUS Murray: proces van spanningsvermindering is bevredigend, niet de spanningsloze staat achteraf Gevolg: soms zoeken mensen spanning op te drijven om daarna weer te laten afnemen (bv. Horrorfilms, op zoek gaan naar ervaringen van negatieve emoties) Anders zouden mensen ervoor zorgen dat ze geen behoeftes hebben en dan volgt er ook geen spanning. Waarom horrorfilms kijken: Adrenaline rush (calorieën verbranden), habituatie, de tegenreactie op angst geeft geode gevoelens, een soort hive Het wordt ons vroeg aangeleerd (roodkapje, sneeuwwitje zijn redelijk gruwelijk). We leren jong over negatieve emoties, wanneer zijn deze emoties nuttig. Via deze sprookjes leer je in een veilige omgeving met negatieve emoties omgaan. 69 Murray stelde lijst van fundamentele menselijke behoeftes op (cfr. p. 335) lijst nt vanbuiten Bv. Need voor sociale affectie, ambitie, prestatie, … Elke behoefte is geassocieerd met specifieke Intenties, wensen: goede relaties hebben, succes hebben Emoties: liefde, trots Bv behoefte affiliatie: vervuld = liefde, niet vervuld = frustratie Bv behoefte ambitie: vervuld = trots, niet vervuld = kwaad Actietendenzen: tijd doorbrengen met anderen, hard werken Geassocieerde trekken (persoonskenmerken): vriendelijkheid, volharding Iedereen heft zijn eigen hiërarchie van behoeften Motivatie is dynamisch: wederzijdse invloed van krachten binnen een persoon; de interactie van verschillende motieven binnen een persoon Enkele van murray’s opgelijste behoeften georganiseerd in vijf niveaus Ambitie Prestatie: objecten, ideeën of anderen baas zijn of manipuleren Tentoonstelling:het middelpunt van de belangstelling zijn Orde: dingen kunnen organiseren, ordelijk zetten, precies zijn Status verdedigen: Dominantie: anderen hun gedrag kunnen beïnvloeden door overtuiging, bevelen, … Sociale macht Vernedering: schuld, kritiek en kwetsingen aanvaarden Agressie: tegenstrijd met kracht overkomen Autonomie: vrijkomen van beperkingen Schuld-ontwijking: vernedering vermijden Sociale affectie Aansluiting: genieten van samenwerken of wederkerige interactie met gelijken Koestering: zorgen voor anderen met noden, sympathie geven, … Hulp: hulp krijgen van anderen Elementen in de omgeving beïnvloeden een persoon zijn behoeften. Murray gebruik het woord druk om te refereren naar behoefte-relevante aspecten van de omgeving (zie hier onder) 70 5.5 Hoe hebben needs invloed op menselijk handelen? Behoeften organizeren gedrag door te persoon ertoe te drijven om gedrag te stellen dat de behoefte bevredigt Behoeftes organizeren, beïnvloeden perceptie, leiden ons om te zien wat we willen (behoefte hebben om) te zien (=belangrijk inzicht) Elke persoon wordt gekenmerkt door een eigen unieke hiërarchie van behoeften (relatieve belang, kracht): (unieke combinatie behoeftes leidt tot concreet gedrag) elke behoefte kan in een persoon met verschillende kracht of intensiteit aanwezig zijn Verschillen in verhoudingen tussen de behoeften geven aanleiding tot andere gedragingen, percepties, etc… Bv. Hoge behoefte aan affiliatie en ambitie: Meevoelend leidertype, met oor voor anderen Bv. Hoge behoefte aan ambitie maar lage affiliatie: nietsontzienende leider Behoefte: intern aanwezig in persoon MAAR niet onafhankelijk van omgeving Elementen in de omgeving beïnvloeden de behoeftes van een persoon: “Press” “Druk” van de omgeving: omgevingselementen die relevant zijn voor de behoeftes Onderscheid tussen Alpha druk: objectieve realiteit Beta druk: gepercipieerde realiteit: afhankelijk van behoeftes van individu zal deze de omgeving anders interpreteren Bv. Honger, zien van konijn Bv. Les: mogelijkheid tot ambitie, mogelijkheid tot affiliate Objectieve realiteit: les psychologie individuele verschillen van 9 tot 11 gepercipieerde realiteit: les volgen om punten te scoren op examen Ook emoties zijn gevolg van hoe we omgeving percipiëren. Mensen verschillen in hoe ze omgeving percipiëren, verschillen in motivaties “Beta druk” maakt dat omgeving relevant is voor bepaalde behoefte Bv. Enkel in mogelijkheid van presteren kan behoefte tot ambitie gedrag bepalen (bv. examen) 71 DUS: gedrag is gevolg van interactie tussen persoon (behoeftes) en omgeving (press) (cfr. Lewin, Mischel, etc) Apperceptie: waarnemen en interpreteren van omgeving in functie van behoeftes Samenspel van needs en presses maakt dat personen een situatie zus of zo zullen interpreteren Thematic Apperception Technique (TAT): ambigue afbeeldingen laten interpreteren Wat mensen daar in zien is de perceptie, de specifieke behoeftes van die persoon Assumptie: de behoeftes van een persoon worden uitgedrukt in diens interpretaties Wat is hier gebeurd? Tekening 1: Man treurt om dood van vrouw (affiliatie) Man staat vroeg op om te gaan werken (ambitie) Man heeft vrouw vermoord (agressie) Tekening 2: Vrouw treurt om gestorven moeder (affiliatie) Vrouw vreest ouderdom (ambitie) Heks wil vrouw iets doen (agressie) 72 Tekening 3… TAT: aanbieden van ambigue stimulus en vragen deze te interpreteren zonder directies. Persoon’s antwoord kan alle kanten op Antwoorden bieden ons inzicht in motieven van persoon (cfr. projectieve technieken), zowel op trait als state niveau State level: behoeften op een bepaald moment Trait level: gemiddelde aanleg voor bepaalde behoefte Bv. Tellen, interpreteren…, = motivatie als trait/trek Onderzoek: mensen in bepaalde behoefte brengen (bv. Competitie), daarna antwoorden analyzeren ( = motivatie als state, toestand) MAAR: soms lage interne consistentie, validiteit ,test-herstestbetrouwbaarheid Tester brengt ook eigen subjectiviteit bij beoordeling. Zelfrapportering vragenlijsten: Gewoon vragen: Hoe belangrijk vind je… Of Multi Motive grid: Aanbieden van tekeningen die belangrijke motieven weerspiegelen, persoon dient dan vragen te beantwoorden over toepasselijkheid ervan = rechtstreekse self-report 73 TAT en vragenlijstmethodes: Meten ze wel hetzelfde? Vaststelling: TAT en (direct)vragenlijsten zijn zwak gecorreleerd Cfr. Meta-analyse Greenwald et al. 2009: correlatie tussen IAT en expliciete maten tussen .10 en .30 (hoger voor politieke preferences) ~ McClelland: meten andere types van motvatie: TAT meet impliciete motivatie: grotendeels onbewuste of impliciete wensen, aspiraties, motieven, behoeften (meer lange termijn) Vragenlijsten meten bewuste, zelf toegeschreven motivaties: eigenschappen, motieven die je zelf toeschrijft aan je gedrag (expliciete motieven) Beide hoeven niet hetzelfde te zijn, enkele verschillen: Natuurlijk (impliciete) versus adoptie (expliciete) eigen versus aangepraat/overgenomen onbewust versus bewust blijft duren versus houdt op McClelland Impliciete motieven: voorspellen beter lange termijn gedragingen (bv. ondernemingssucces) Dispositioneel aspect van motivatie Zelf toegeschreven motieven: voorspellen beter korte termijn concreet gedrag in concrete situatie (bv. hard werken op taak) = toestandsniveau 74 5.6 De academische traditie: Fundamentele motieven “The Big Three” Need for Achievement: nAch prestatie Need for Power: nPow macht, ambitie Need for Intimacy: nInt, intimiteit (McClelland, McAdams, Winter) Need for Achievement “prestatiedrang” Wat? De behoefte om het beter te doen, succesvol en competent te zijn, nood opgemerkt worden door bazen Wordt opgewekt in prestatiesituaties prestatie geëvalueerd worden Personen die dit in hoge mate bezitten Verkiezen activiteiten met niet teveel, niet te weinig uitdaging Verkiezen taken waarvoor ze zelf verantwoordelijk zijn voor slagen Verkiezen taken waarbij feedback over hun prestaties gegeven wordt Correlaten? Zijn meer ondernemend en succesvol in ondernemen Meer gemotiveerd in studiesettings Gaan actief op zoek naar oplossingen bij een probleem Cultuurverschillen Individuele prestatiedrag <-> collectieve/groeps prestatiedrag Geslachtsverschillen? Voor 1970: vaak enkel onderzoek op dit domein bij mannen Geen verschil in algemeen niveau: beiden verkiezen gematigde uitdagingen en verantwoordelijkheid voor de taak en taken met feedback 75 Wordt verschillend geuit: Man: hoge nAch investeren in beroepssucces Vrouw: hangt af van belang van carière en familie: hoge nAch investeren in beroep en/of investering in partner zoeken Verschil bij kinderervaringen en levensuitkomst Vrouwen; willen ze enkel familie of werk en familie? Werk en familie resulteert in hogere punten, familie in datinggedrag Kindertijd: Meisjes: moeder vaak kritisch, competitief en agressief, meer scheiding bij ouders Jongens: ouders steunen en zorgen, minder scheiding bij ouders Uiting: vrouwen minder directe competitie? Kinderervaringen Man: steunend, zorgend nest Vrouw: kritisch, moeilijk, minder zorgend kan beïnvloed worden bij kinderen? Onafhankelijkheidstraining (autonomie en onafhankelijkheid promoten) promoot prestatiedrag Bv kleine kinderen zo snel mogelijk: zelf leren eten, zelf aankleden, … (realistische) standard setting die het kind uitdagen; wat wordt van hen verwacht Ouders zetten doelen, ondersteunen het kind hierbij en belonen ze als het behaald is Successen en verwezenlijkingen belonen Mislukkingen erkennen maar niet op doorgaan, het hoort bij leren Opletten met faalangst te introduceren, leg de nadruk op het motief om te slagen Leg nadruk op inspanning boven vaardigheden 76 Need for Power “machtsdrang” Wat? Bereidheid of voorkeur om invloed te kunnen uitoefenen op mensen Wordt opgewekt in situaties waarin de mogelijkheid bestaat om leiding, controle te nemen Personen met hoge score zijn gericht op controle hebben over situaties en mensen (eigen keuze in groep voorop enz) Gaan sneller in conflict Zijn assertiever en dominanter in groep Verkiezen vrienden die geen dreiging zijn voor hun status (niet populair, niet bekend,…) Algemeen: Power ~ approachgedrag (Keltner, Gruenfeld, & Anderson, 2003) Gevoel van power leidt tot hogere kans op approach gedrag/activatie BAS, zowel - positief: positieve gevoelens (MAAR kwaadheid!), hogere aandacht voor beloning - negatief: desinhibitie, sociaal onaangepast gedrag (cfr. bv. excentrieke gedrag van Rich & Famous), agressie (ook in eigen onderzoek) machtpositie: mensen durven mij toch niet tegenspreken en omgekeerde voor gebrek aan power Geslachtsverschillen? Geen verschil in algemeen niveau Hangt samen met impulsief en agressief gedrag bij mannen, niet bij vrouwen Zou vooral samenhangen met socialisatie (stereotypes) ipv met biologische factoren cfr. Effect van verantwoordelijkheidstraining (bv. Zorgen voor broertje/zusje, chiro/scouts…) Gezondheidsgevolgen? Hoge nPow: weinig frustratietolerantie, stress als geen controle (power stress) Bv studie bij gevangenen Vatbaarder voor ziekten, hoge bloeddruk, meer frequent ziek (verminderde efficiëntie immuunsysteem) Bij gevangenen alle power weg, voor die die hoog scoren op nPow, worden meer ziek 77 Oorlog en vrede? Cfr. TAT: analyse van antwoorden op test MAAR elk verbaal gedrag kan zo bekeken worden → analyse van regeringsstatements (state of the union) in tijden van oorlog en vrede naar aanleiding van de state of the union (analyseren) kan men voorspellen of er het jaar erop oorlog zou zijn. Gebruik machtstaal ; grotere neiging oorlog Verantwoordelijke leider: balans tussen machtsdrang en affiliatie, en prestatiedrang en machtsdrang. Dus hij moet veel willen berieken, zijn macht willen gebruiken om zijn doelen te bereiken en toch goede relaties willen onderhouden met andere belangrijke personen Need for Intimacy “nood aan vriendschap, intimiteit” Wat? Voorkeur en opzoeken van warme, dichte, communicatieve relaties met anderen Meer energie in vriendschap Wordt vooral opgewekt in sociale settings Personen met hoge nInt Denken meer aan interpersoonlijke relaties Rapporteren meer pos emoties Lachen meer, meer oogcontact Beginnen meer gesprekken, schrijven meer brieven (doen “meer moeite” om relaties te onderhouden) Opmerking: is niet hetzelfde als E! Extraversie gaat ook wel om sociaal zijn maar gaat niet persé gepaard met de nood om goede intieme relaties te onderhouden, mensen met hoge nInt hebben vaker minder maar zeer hechte vrienden. Geassocieerd met betere aanpassing en welbevinden Consistente bevinding: vrouwen scoren hoger op nInt 78 5.7 Humanistische traditie Vorige: vertrekken van, nadruk op tekort, behoefte (beginpunt) Tegenbeweging: vertrekken van, nadruk op einddoel en benadrukken vrije wil (middel) en zelfactualisatie (doel) als belangrijk menselijk motief: humanistische traditie Deze benadering is een tegenbeweging tegen psychoanalytische en behavioristische opvattingen waarin mensen slechts beperkte vrije wil hebben in bepalen van hun gedrag Humanistische basisaanname: de menselijke natuur is positief Humanistische traditie: De motivatie tot zelfactualisatie Nadruk ligt op bewuste (inzicht in) eigen noden en keuzes en persoonlijke verantwoordelijkheid voor het creeren van eigen leven de menselijke behoefte voor groei, zelfontplooiing, en het realiseren van het eigen potentieel ipv op tekort, gebrek Abraham Maslow Carl Rogers a. Maslow’s bijdragen Maslow stipuleert hierarchie van behoeften: Van fundamentele biologische basisbehoeften tot psychologische idealen Maslow’s bijdragen 79 Maslow’s behoeftenhierarchie: Fysiologische behoeften: Voedsel, water, lucht, sex Van belang voor stricte overleven van individu en soort Veiligheid (safety) Onderdak, bescherming, inkomen Ook structuur, orde en voorspelbaarheid Belongingness/affiliatie Cfr. Need to belong, liefde, affectie nood aan acceptatie, familie, clubs, teams zich verbonden voelen door een groep: wordt dikwijls in uiterlijke kenmerken kenbaar gemaakt Esteem (achting, waarde) Waarde voor anderen en zelfwaarde, respect, de moeite waard gevonden worden Self-actualization Nood om eigen potentieel te ontwikkelen, zichzelf te ontplooien Maslow’s bijdragen Kenmerken hierarchie De lagere noden zijn sterker, meer drukkend dan hogere noden. Motivatie tot vervulling van hogere noden is sneller afgeleid, minder dwingend De lagere behoeften moeten eerst vervuld zijn voor men zich kan richten op hogere behoeften De behoeften uit de hierarchie ontstaan tijdens de ontwikkeling, met lagere eerst en dan hogere behoeften Eenzelfde gedrag dient dikwijls ter vervulling van meerdere behoeftes, al zijn de verschillende behoeftes dikwijls in meer of minder sterke mate motiverend voor een gedrag Bv. Studeren: safety, esteem, self-actualisatie Hobby Gaan eten: behoefte fysiek, need to belong, … 80 Uiterlijke tekenen van groep: Zelfactualisatie Need to belong Subculturen Ik kleed me zo want dit is wie ik ben, maar meer bepaald door need to belong Subculturen: - zelfactualisatie (volgens zelf) - belonginess ( zo is het) Positieve en negatieve gevoelens zijn differentieel gerelateerd aan vervulling van behoeftes Negatieve gevoelens: vooral bij niet vervullen van lagere behoeftes (honger, angst, etc) Positieve gevoelens vooral bij vervullen van hogere behoeftes: respect, zelfvervulling, eigen dromen waarmaken Geluk (pos gevoelens, afwezigheid van neg gevoelens, levenstevredenheid): beide (MAAR: cultuurverschillen) “Zelfactualiseerders” Kenmerken van zelfactualiseerders: Efficiënte blik op realiteit Spontaan Probleemgestuurd Kunnen alleen zijn Wens om het menselijk ras te helpen Hechte banden met weinig mensen Zelfvertrouwen Creatief Democratisch Filosofisch gevoel voor humor) Acceptatie van zichzelf, anderen, natuur en het lot Onafhankelijk van cultuur en omgeving Constant met een nieuwe blik op zaken kijken Meer frequente piek ervaringen (aha erlebnis) Zaken doen voor het te doen, niet enkel voor een doel te bereiken Resistentie voor enculturatie 81 Gerelateerd begrip: “Flow” of “Stroom”: subjectieve toestand waarbij een persoon volledig gericht is op iets en daardoor al de rest vergeet (tijd, vermoeidheid, …) Condities voor flow: balans tussen de vaardigheden van de persoon en de uitdagingen van de situatie, er is een helder doel en onmiddelijke feedback over hoe de persoon het doet b. Rogers’s bijdragen Carl Rogers (humanisme): Mensen zijn fundamenteel goed en positief, en gericht op zelfactualisatie Gezond functionerend persoon: bezig met streven naar zelfactualisatie Mensen kunnen hier obstakels in tegenkomen ontwikkelde therapievorm die erop gericht is zelfactualisatie terug op de sporen te zetten (nood aan waardering maslow) = person centered approach Belangrijk obstakel: conditionele waardering (p356) Iedereen wordt geboren met nood aan positieve waardering Vele ouders, significante anderen plaatsen condities op tekenen van waardering: conditionele waardering Bv. Als goed in sport, bij goede punten, als gedraagt op familiefeest Waardering wordt enkel verkregen onder bepaalde condities, bij stellen van bepaald gedrag Cfr. Statistiek: enkel cond P is hoog: bv. P(liefde|bord leeg) Gevolg: Gedrag wordt gesteld ifv van verkrijgen van waardering cfr. “Wat zullen ze denken” Discrepantie: je willen schikken naar anderen waardoor je jezelf minder laat ontwikelen Creëert afhankelijkheid (conditionele waardering): men past gedrag aan aan verwachtingen, normen van anderen conditionele waardering staat nastreven van eigen behoeftes, waarden, zelfactualisatie etc in de weg Want streven wordt conditioneel 82 Wanneer mensen niet meer gericht zijn op zelfactualisatie onstaat onrust, angst (cfr. Freud) discrepantie tussen zelfconcept en eigen ervaringen (bv. faling) defensiemechanisme: bv. vervormen (distortion) van ervaringen Aan andere oorzaken attribueren cfr. Fundamentele attributie fout Oplossing: terug op pad van zelfactualisatie brengen Sleutel om dit te bereiken: Ontwikkelen van onconditionele positieve zelfwaardering door het ontvangen van positieve onconditionele waardering van belangrijke anderen (ouders, therapeut etc). (gevoel dat anderen hem graag zien en zichzelf graag zien) Rogers’ benadering van therapie is gericht op persoon terug op pad van zelfactualisatie te zetten , persoon terug zichzelf laten zien en de kansen geven om te ontwikkelen Client-centered therapie: ontdekken eigen streven en belangen en deze trachten te actualiseren Drie voorwaarden voor therapeutische vooruitgang: Atmosfeer van echte aanvaarding van client door therapeut Therapeut drukt onconditionele positieve waardering voor cliënt uit Empathisch begrijpen: de cliënt moet voelen dat de therapeut hem/haar echt begrijpt zonder interpretaties of instructies te geven: de therapeut werkt enkel als “spiegel”: parafraseren, empathie, de therapeut reflecteert de inhouden, gevoelens van de cliënt, maar zonder distorties Cfr. non-directieve benadering (geen concrete opdrachten geven, niet zeggen wat de cliënt moet veranderen, zoals psychoanalyse) Empathie: basisvoorwaarde Verwijst naar perspectief van andere kunnen innemen en de bezorgdheden, gevoeligheden van andere kunnen begrijpen (Individuele verschilsvariabele Kan aangeleerd, verbeterd worden) Gerelateerd aan TOM (theory of mind), mirrorneurons (?) Mirrorneuronen: experiment met aap. Bij apen lichten dezelfde hersengebieden op alsof ze de handeling doen die een mens voordoet. 83 5.8 Samenvatting en evaluatie Beetje andere benadering van persoonlijkheid Motieven en behoeftes kunnen gebruikt worden om uit te leggen waarom mensen dingen doen Verklaringen verwijzen naar doelen en behoeftes die mensen ertoe drijven om te denken, voelen, gedragen op bepaalde manieren Verschillende benaderingen bestaan die gebruik maken van systeem van motieven en behoeften om menselijk handelen en individuele verschillen daarin te verklaren 84 Hoofdstuk 13: Persoonlijkheid en emoties SC = Skin conductance 6. Inleiding Emoties spelen een grote rol in ons leven Ervaren van blij - woede - verrassing - vrees ... kleuren ons leven worden intens sociaal gedeeld Zijn belangrijke determinanten van ons gedrag, hoe we communiceren, ons welzijn, wat/wie we graag en niet graag hebben… Het gaat om subjectieve gevoelens, of affecten en gaan gepaar met lichamelijke veranderingen (vooral zenuwstelsel) en actietendsen Mensen verschillen in emoties: deel van psych ind versch En toch, Wat zijn emoties? Waarom hebben we ze? Wat maakt dat we in de ene situatie de ene emotie ervaren en een andere emotie in de andere situatie? Kunnen we ze beinvloeden en hoe? Hoe verschillen mensen emotioneel? Deze vragen werden reeds behandeld door vroege filosofen (Aristotle, Spinoza, James, Freud), maar bleven relatief onaangeraakt tot 2/3 van 20th eeuw (focus op gedrag, cognitie, perceptie etc) +/- 30j geleden: hernieuwde aandacht (Ekman liegen, faciale expressie, Arnold, ...) Sinds laatste 15 j: boomend onderzoeksdomein 85 6.1 Definitie Wat zijn emoties? (zoals altijd): geen eensluitende definitie 3 wijzen om iets te definieren In termen van de oorzaak, de omstandigheden waarin het voortkomt (waar komt het vandaan?) In termen van functie (voor wat dient het voor?) In termen van componenten (uit wat bestaat het?) Emotionele toestand vs emotionele trek Emotionele toestand: voorbijgaande aard, vooral afhankelijk van de situatie, ze hebben een specifieke oorzaak die vaak buiten de person ligt Emotionele trekken: emoties die mensen frequent voelen en/of uiten = een patroon van emotionele reactie die een persoon consistent ervaart over verschillende situaties in zijn leven. Dit patroon is relatief stabiel over tijd en is karakteristiek voor elk persoon apart Categoriaal vs dimensionale benadering Categoriale benadering: een beperkt aantal primaire, makkelijk te onderscheiden emoties Geen consensus over welke deze zijn: criteria wat is een primaire emotie Primaire emotie= onherleidbare set van emoties, combinaties die resulteren in grote variëteiten van ervaren emoties Theorists Ekman, Friesen & Ellsworth Frijda Gray Izard James Mower Oatley en Johnson-Laird Plutchik Tomkins Basis emotie Boos, walging, angst, blij, triest, verrast Verlangen, geluk, interesse, verrast, verwondering, droevig Woede, terror, angst, vreugde Boos, verachting, walging, distress, angst, schuld, interest, blij, schamen, verrast Angst, rouw, liefde, woede Pijn, plezier Boos, walging, angst, geluk, triest Boos, aanvaarding, vreugde, verwachten, angst, walging, triest, verrast Boos, interesse, verachting, walging, angst, vreugde, schamen, verrast Criteria Universele gezichtsuitdrukking Motivatie om specifieke acties te nemen Hersencircuits Motivatie om specifieke acties te nemen Lichamelijke betrokkenheid Niet aangeleerde emotionele toestanden Weinig cognitieve invloed Geëvolueerde biologische processen Dichtheid van schietende neuronen 86 Dimensionaal: brede dimensies van ervaring Mensen beschrijven zelf emoties, daar statistische analyses op uitvoeren gaat meer over hoe ze het ervaren dan hoe ze er over denken Opmerkelijke consensus: Hoge activatie = hoge arousal Inhoud vs stijl van emotioneel leven Inhoud: specifiek soort emotie dat een persoon ervaart = de typische emoties die een persoon vaak ervaart Stijl: de manier waarop een emotie ervaren wordt Beiden hebben eigenschappen zoals trekken: stabiel over tijd en situaties en specifiek voor personen Definitie in termen van oorsprong (waar komt het vandaan?) Evolutionaire psychologie: “Emoties en emotionele reacties zijn geevolueerd omdat ze een evolutionair adaptieve functie hebben voor het organisme” het feit dat we emoties hebben geeft het ons een hogere kans op overleven en reproductie Een emotie heeft als functie (zijn ontwikkeld om) de overlevingskansen van een individu te verhogen Emoties hebben een communicatieve functie Elke emotie en daaraan gekoppelde reacties bieden organisme evolutionair voordeel in reactie op bepaalde omgevingsgebeurtenissen Kwaadheid: bij bedreiging, fight/afschrikking tegenstander, bij obstakel; obstakel uit de weg ruimen 87 Schaamte: bij persoonlijk falen, jezelf verstoppen van socii Angst: bij dreiging, flight Verdriet: als iets is weggenomen, hierdoor even niets doen Definitie in termen van functie (waar dient het voor?): “Emoties zijn gesycnhronizeerde responsen die signaleren dat er een gebeurtenis is die persoonlijk van belang is en die een dreiging of opportuniteit inhoudt en motiveren de persoon om met deze gebeurtenis efficient om te gaan” - persoonlijk significant (van belang), uw eigen doelen, wensen e.g., partner zien flirten met iemand anders - opportuniteit of dreiging (goed of slecht) e.g., goed/slecht houdt de situatie een kans of een belemmering in - die het individu motiveren om efficiënt (=in relatie tot eigen doelen en belangen) met gebeurtenis om te gaan (=gedrag) e.g., ruzie maken, vermijden in toekomst, laten gebeuren, nieuwe wegen inslaan Onze emoties laten ons toe om snel te reageren op belangrijke gebeurtenissen (adaptief) Maatschappelijke nadruk: we moeten gelukkig zijn Bruto nationaal geluk. In kaart brengen hoe gelukkig de inwoners zijn, er naar streven om het gelukkigste ipv rijkste land te worden. Hoe groter de norm van geluk: negatieve emoties grotere impact Zowel positieve als negatieve emoties zijn adaptief! Voorbeelden: WOEDE: in reactie op bedreiging: om vijand te bevechten of te doen vluchten; in reactie op frustratie: verwijderen obstakel SCHAAMTE: in reactie op personlijk falen: verstoppen voor peers VREES: in respons op dreiging: vluchten BLIJHEID: in respons op succes: energie om verder te gaan VERDRIET: terugtrekken om verlies te verwerken 88 Definitie in termen van componenten (uit wat bestaat het?) Emoties bestaan uit verschillende, onderling samenhangende componenten: Emoties zijn multicomponentiële responsen 1) Ervaringscomponenten (subjectieve ervaring, gevoelens) 2) Lichamelijke componenten (fysiologie, hormonen, hersenen) 3) Gedragsmatige componenten (gezicht, stem, gedrag) Met andere woorden: emoties manifesteren zich in 1. Hoe je je voelt 2. Hoe je lichaam reageert 3. Hoe je je gedraagt GEVOELScomponent van emoties: Hoe kunnen we beschrijven wat we voelen? Op het meest basisniveau: wanneer we een emotie hebben, voelen we ons goed of slecht, actief of passief = “kernaffect” reflecteert meest fundamentele eigenschappen van gevoelens in termen van valentie (slecht en goed) en arousal (passief of actief) Op elk moment, kunnen we beschrijven hoe we ons voelen in termen van goed/slecht/actief/passief Bv; verrassing, kan zowel goed als slecht zijn. Maar initieel was het neutraal, het zal daarna pas goed of slecht zijn. Onze neutrale toestand is niet neutraal maar licht actief positief. Evolutionair: explorerend gedrag stellen Stemmingsstoornissen = stoornissen in basislijn 89 Onze emotionele ervaring is dikwijls echter meer specifiek: ze GAAN ergens over: ze reflecteren een evaluatie van een gebeurtenis in functie van onze belangen en competenties = “appraisals” (inschatting, evaluatie) BLIJ = we voelen ons goed want iets gaat volgens plan, succes WOEDE = gevoel dat iets niet volgens plan ging (frustratie), iemand heeft hier schuld aan, het was oneerlijk VREES = iets is bedreigend voor iets dat voor ons van belang is, en we weten niet direct hoe ermee om te gaan GUILT = iets slechts gebeurde en ik heb er de schuld aan, schaamte = appraisalcomponenten, reflecteren hoe we de gebeurtenis evalueren Onze gevoelens reflecteren ook hoe we willen omgaan met gebeurtenis = “actietendenzen” bereidheid om gedrag te stellen in een bepaalde situatie BLIJ = we willen het blijven doen WOEDE = we willen iemand schade toebrengen, terugslaan, obstakel uit de weg ruimen VREES = we willen ontsnappen, weglopen, vermijden SCHULD = we willen het goedmaken actietendensen reflecteren de wijze waarop emoties specifiek gedrag motiveren om met gebeurtenis om te gaan Actietendensen volgen uit de appraisels, reactie motiveert u om op een bepaalde manier met situatie om te gaan. Wanneer we een emotie hebben, WAT we voelen bestaat uit - goed/slecht, actief/passief (kernaffect) - hoe we de gebeurtenis evalueren (appraisals) - specifieke neiging om er iets aan te doen (actietendenzen) 90 LICHAMELIJKE componenten van emoties: hoe reageert ons lichaam? Emoties gaan samen met lichamelijke veranderingen Perifere fysiologie fysiologische veranderingen in het lichaam, bv. HR, BP, SC Hartslag, bloeddruk, huidgeleiding Negatieve emoties treden dikwijls op in combinatie met zgn. “stress response”: activiteit van sympathisch zenuwstelsel, om snel en efficient om te gaan met een bedreiging, onderdrukken parasympathisch systeem = verhoogde HR, openen van bloedvaten, verhoogde BP, SC, startle response Startle respons (verschieten) = mate van stress, intenser bij negatieve omgeving treedt op tijdens stress (e.g. emotionele films, subtraction task) meestal met negatieve gevoelens gepaard OPM: nochthans geen emotie-specifieke fysiologie Geen patronen voor vrees, kwaadheid, … Bv. Leugendetector observeert stressrespons, maar deze indicatoren zijn aspecifiek (bv verhoogde hartslag ook bij kwaad zijn om de vele vragen) Voorbeeld (van IAPS), = international affective picture system :foto’s voor stressrespons: “build response”: activiteit van parasympathisch zenuwstelsel, functie om energie terug op te bouwen en voorraden aan te leggen = verlaagde HR, BP, SC treedt op tijdens rust, kalmte geassocieerd met positieve emoties 91 Voorbeeld 2. Centraal zenuwstelsel: hersenen verschillende patronen van hersenactiviteit worden gelinkt aan emoties, bv. Richard Davidson: onderzoekt hersenasymmetrie en de relatie met emoties - ontdekte dat mensen die meer positieve emoties ervaren, gekenmerkt worden door relatief meer activiteit in de Linkerhemisfeer prefrontale hersenhelft, - mensen die meer negatieve emoties ervaren, gekenmerkt worden door relatief meer activiteit in de R prefrontale hersenhelft Woede is uitzondering = linkerhemisfeer Prefrontale hersenasymmetrie: Wordt ook gevonden in respons op exp manipulatie Is wel veranderbaar Bv na boedhistische meditatie of mindfulness training 92 verschillende patronen van hersenactiviteit worden gelinkt aan emoties, bv. Amygdala activiteit: klein, amandelvormige structuur in limbisch systeem Amygdala: Toont verhoogde activiteit tijdens emotionele respons: “inbrekersalarm van de hersenen: er gebeurd iets belangrijks Afwijkingen in amygdala-werking en –structuur hangen samen met stemmingsstoornissen zoals angststoornissen, depressie, etc. Depressie: amygdala verhoogde respons/activiteit bij negatieve emoties. grotere ontkoppeling met prefrontale structuur (controle, inhibitie) 93 GEDRAGS componenten van emoties: Hoe gedragen we ons? Emoties uiten zich in gedrag Gezichtsexpressies van emoties Paul Ekman: onderzoek over faciale expressie van emoties. Verschillende gezichtsuitdrukkingen van emoties worden universeel herkend (basisemoties/basisexpressies): Verschillende basisemoties gaan gepaard met universele duidelijk zichtbare patronen in de gezichtsexpressie De faciale expressie van emoties reflecteren hun evolutionaire betekenis (Darwin): VREES : open ogen, ... verhogen aandacht, focus op omgeving WOEDE : fronzen, tanden tonen, vijand afschrikken WALGING : tong uitsteken, onaangename S verwijderen Morele walging zou spiegeling zijn van lichamelijke walging Gevolg: gezichtsuitdrukkingen van emoties worden (bijna) universeel herkend (zelfs in culturen met geen westerse invloed) FACS: beschrijving van de universele gelaatstrekking, bv mondhoeken omhoog identificeert spieren van het aangezicht; kenmerkt gelaatsexpressies door te zeggen welke spieren actief zijn. Universele herkenning is relatief, niet 100% eenduidig ECHTER, universele herkenning betekent niet dat de uitingen sterk samenhangen met ervaring/andere componenten: - universele herkenning is niet hetzelfde als universele expressie…! - expressie treedt zeker niet altijd op: het zijn zeer prototypische uitingen. In het echte leven, tonen mensen hun emoties dikwijls niet, uitingen zijn meer subtiel. Gelaatsexpressies als sociaal signaal? Bv vrouwen hebben meer dan mannen de neiging om te wenen bij kwaadheid - methodologische problemen bv. Taal woorden die in sommige talen niet te vertalen zijn, bv leedvermaak naar Engels vandaar is er debat of deze uitingen wel zo sterke indicaties zijn van emoties in dagdagelijkse leven 94 Bovendien: 2. - de context speelt ook een rol in herkenning (Aviezer et al.): normaal gezien hebben we een context bij het interpreteren van gelaatsexpressies: deze beinvloeden sterk ons oordeel bv. Welke emotie? Vocale uiting van emoties Prosodie (ritme , stress (timbre), pitch) van gesproken taal weerspiegelt emotionele kenmerken bv. WOEDE: snel, explosief, lage stem bv. VREES: snel, gehakkeld, hoog bv. DROEF: traag, laag bv. BLIJ: hoog, afwisselend snel en traag 3. Emoties uiten zich in daadwerkelijk gedrag bv WOEDE: aanvallen, vechten, afschrikken, roepen bv. VREES: vluchten, vermijden bv. DROEF: trager, apathisch, wenen bv. BLIJ: uitroepen MAAR: het is niet altijd goed of gepast om uw emoties te tonen bv. Als je niet wil dat anderen zien hoe je je voelt, lachen op begrafenis, uitroepen als anderen verliezen etc (bv proclamatie) Uiting van emoties wordt dikwijls ONDERDRUKT, en vervangen met meer gepast of verzwakt gedrag 95 Wat zijn emoties? Emoties zijn gesycnronizeerde responsen die bestaan uit verschillende componenten en die geëvolueerd zijn om een individu toe te laten om te gaan met belangrijke uitdagingen en gepast gedrag te ondernemen Oorzaak Wat veroorzaakt emoties? Welke componenten zijn cruciaal en hoe sterk of zwak werken ze samen Welke causale mechanismen maken dat iemand emotioneel reageert op een gebeurtenis? Wat veroorzaakt woede, blijheid, vrees, etc...? Er bestaan verschillende theoretische voorstellen, die verschillen van elkaar inzake welke componenten een belangrijke rol spelen en hoe ze onderling samenhangen. William James Stanley Schachter Basis emoties Circumplex/constructionistische theorieen Appraisal theorieen 96 MAAR: - wat veroorzaakt lichamelijke veranderingen? niet gespecifieerd in theorie - Cannon (1927): er is geen emotiespecifieke fysiologie? geen specifieke emoties die gekenmerkt worden door verschillende fysiologische patronen Ondanks deze kritiek, leeftijd, komen sommige aspecten van deze theorie terug in hedendaags onderzoek Bv onderzoek naar embodiment van emoties (hoe we emoties ervaren is lichamelijk gerepresenteerd): hoe lichaamsprocessen emoties beinvloeden Ervaren lichaam duwt emoties in bepaalde richting. Men manipuleert lichamelijke processen (pen bv in mond houden voor gezichtsuitdrukkingen). Ambigue verhaal: positief ervaren bij positieve gelaatsuitdrukking, negatief ervaren bij negatieve gelaatsuitdrukking. 97 * Placebo is slechts licht positief of negatief. Adrenaline gaan sterkere emoties ervaren, wat ze ervaren (positief of negatief) is afhankelijk van de persoon in de wachtzaal. Lichamelijke arrousal is niet emotie specifiek. De oorzaak van de arrousal is weer niet gespecifieerd. 3. Basis emoties/affectprogramma theorie, bv. Ekman, Izard, Tomkins Bv kwaadheid, walging, verrassing,… Meer een theorie van emotiecomponenten en interrelaties ertussen dan van oorzaak Stimulus affectprogramma: zeer gecoordineerd optreden van ervarings, fysiologische, en gedragsveranderingen Bv stressrespons bij man met mes Elke emotie wordt gekenmerkt door een uniek neuraal circuit dat samenhangt met een vast patroon van responsen/vast pakket van componenten wanneer iemand een emotie ervaart (Izard, onderzoek bij ratten; circuit voor vechtgedrag, circuit voor speelheid.) Evidentie: - emotion-specifieke neurale circuits (maar, discussie) (e.g. Izard, maar ook verscheidene artikels die bepaalde netwerken voor bv angst niet vinden) - emotion-specifieke responsen (e.g. Ekman faciale expressie),fysiologie (terug, maar) Bv: Algemene stressrespons Emoties weerspiegelen distincte categorieen Identificatie van een lijst van basisemoties die aan deze voorwaarden voldoen: woede, vrees, blijheid, walging, verrassing, droefheid, trots (Ekman) Alle andere emoties zijn combinaties or afgeleiden hiervan (bv irritatie, jaloezie) 98 Cruciale rol voor lichamelijke processen en sterke interrelaties tussen componenten MAAR: wat veroorzaakt een affect programma? 4. Circumplex/constructionistiche theorieen e.g., Russell, Barrett Dimensies valantie en arousal Laat toe om relatie tussen emoties te onderzoeken: adjency (positieve correlatie), bipolariteit (negatieve correlatie), orthogonaliteit (nul correlatie (bv actief en goed) Starten met de aanname dat er NIET ZOIETS BESTAAT ALS vrees, woede, etc (dit zijn enkel woorden die we gebruiken om te beschrijven hoe we ons voelen) er is niets in de hersenen dat specifiek correspondeert met deze termen De basis van onze emotionele ervaringen is kernaffect: een integrale mengeling van valentie en arousal. Verandering/verschuiving van kernaffecten, deze verandering aan context toe schrijven. Dit in taal beschrijven (categorisatie) Verschillende posities in kernaffect circumplex komen overeen met verschillende emoties Circumplex posities laten toe om relaties tussen emoties te onderzoeken (adjacency, bipolariteit, onafhankalijkheid, cfr. Wiggins!) Bipolariteit: als je blij bent, negatief gecorreleerd met depressief 99 = dimensioneel ipv categorisch Er bestaat niet zoiets als vrees, woede, blijheid, dit zijn slechts namen die we geven aan bepaalde combinaties van kernaffect en bijkomende info Analogie met kleuren: onderliggend: continua, dimensies van verschillende golflengten Toch ervaren we ze als discrete kleuren zoals blauw Mensen percipiëren blauw ookal is er in werkelijkheid geen blauw Zelfde voor emoties: in werkelijkheid zijn er enkel twee onderliggende continue dimensies, maar we categorizeren verschillende posities als emoties Emoties reflecteren onderliggende dimensies (geen categorieen) Cruciale rol voor kernaffect, dimensionele visie 5. Appraisal theorien van emoties (Frijda, Smith & Lazarus, Scherer, Roseman, ...) Willen specifiek bepalen hoe een S een emotie uitlokt We zijn continue alert, omgeving aan het opnemen, klaar voor verandering 100 Assumpties: we interpreteren, appraisen een gebeurtenis in functie van wat ze betekend voor onze doelen en belangen en hoe we ermee kunnen omgaan verschillende combinaties van dergelijke appraisals hangen samen met specifieke emotionele ervaringen Belangrijke appraisals en hun relatie met emoties: - belang (Is het belangrijk voor mij?): bepaalt intensiteit van emotie - doelcongruentie (Is het goed of slecht voor mij?): bepaalt valentie - verantwoordelijke (wie heeft het gedaan): onderscheidt woede van schuld/schaamte - coping (kan ik ermee omgaan?): onderscheidt woede van vrees MAAR verbanden niet altijd even goed, bv kwaad zijn op zichzelf ALS GEBEURTENIS niet belangrijk: geen (intense) emotie relevant, congruent (bv. Goede punten): BLIJ relevant, incongruent, zelf (e.g., iemand gekwetst): SCHAAMTE, SCHULD relevant, incongruent, ander (e.g., iemand kwetst u): WOEDE relevant, incongruent, geen coping (e.g., auto): VREES PATRONEN van appraisals bepalen emotionele ervaring 101 Wat veroorzaakt emoties? Verschillende theorieen bestaan Theorieen verschillen in termen van Wat meest belangrijke componenten zin Hoe sterk ze onderling samenhangen Dit leidt tot verschillende visies op emoties als vaste paketten (however) (basisemoties) als los gekoppelde systemen als dimensioneel als categorisch Individuele verschillen Emoties en emotionele ervaring zijn integraal deel van de PH van een persoon Begrijpen van emoties, en beschrijven en verklaren van individuele verschillen in emoties = ook deel van persoonlijkheidspsychologie Er is veel variabiliteit in emotionele ervaring, zowel tussen als binnen individuen. Mensen verschillen in de emoties die ze ervaren, zelfs in reactie op gelijkaardige situaties. bv., Brugge wint tegen Anderlecht, partner beëindigt relatie opgelucht en blij zijn <-> kwaad en verdrietig zijn mensen hebben soms andere doelen en ervaren daardoor andere emoties Onderzoekers bestuderen individuele verschillen in emoties op twee levels : - trek niveau/trait (tussen) - toestandsniveau/state (binnen) Trekniveau: individuele verschillen in the algemene neiging om positieve emoties, negatieve emoties, kwaadheid, depressie, schuld, schaamte, … te ervaren. (emotion traits)= hangt samen met persoonlijkheid, bv., N, E, prefrontal brain asymmetry ECHTER: Mensen zijn niet altijd in zulke toestanden! Belangrijk om naar de context of situatie te kijken en emotionele ervaringen daarbinnen te bestuderen. 102 Toestandsniveau: gevoelens in het moment, komen en gaan waarom kunnen mensen verschillende emoties ervaren, zelfs in reactie op dezelfde situatie? Appraisal theorieen van emoties: Hoe mensen zich voelen in specifieke situaties hangt af van de manier waarop ze de situatie evalueren. e.g., Brugge wint tegen Anderlecht, einde relatie Situationele gebeurtenis x doelen/belangen, competencies van de persoon bepalen de emotie = interactionischtische theorie van emoties (cfr. CAPS) Bijgevolg veranderen de gevoelens van mensen doorheen de tijd als een functie van de manier waarop ze de omstandigheden en gebeurtenissen die ze tegenkomen evalueren. De emoties van sommige mensen vertonen meer veranderingen en fluctuaties dan de emoties van andere mensen = (tussen persoon) individuele verschillen in (binnen persoon) emotionele variabiliteit of stabiliteit, bv., variabiliteit in termen van kernaffect: - kernaffect : combinatie van pleasure en arousal - Op elk moment kan ons gevoel beschreven worden in termen van deze twee dimensies - De gevoelens van mensen vormen een patroon of traject in deze tweedimensionele kernaffect ruimte doorheen de tijd. 103 Verschillende individuen worden gekenmerkt door verschillende trajecten Zoals onderzocht in Experience Sampling Studies, met behulp van bv. palmtop computers Sommige mensen zijn meer emotioneel variabel/stabiel dan anderen Grotere fluctuaties (variabiliteit): hogere score op neuroticisme Emotionele variabiliteit is geassocieerd met lager welbevinden, poor psychological maladjustment, en zelfs stemmingsstoornissen. - N, laag zelfvertrouwen - e.g. depressie, bipolaire stoornis, borderline personality disorder depressive: reageren trager op emotionele stimuli Emotieregulatie Het feit dat onze emoties veranderen en fluctueren over de tijd impliceert niet dat we ons emoties niet kunnen controleren of reguleren We zijn niet zomaar slaaf van onze emoties Op enkele zeldzame uitzonderingen na: Fight: http://www.youtube.com/watch?v=1hYDYrdiYX8 Flight: http://www.youtube.com/watch?v=6RXrmZwW8T0 Flight: http://www.youtube.com/watch?v=6RXrmZwW8T0 104 Echter: In werkelijkheid reguleren we tot op zekere hoogte het merendeel van onze emoties die we ervaren en de manier waarop we ze uiten (cfr. wanneer laat jij je emotioneel volledig gaan?) http://www.youtube.com/watch?v=6bGhrVWBFjY Individuele verschillen hierin bepalen in grote mate verschillen in emoties Emotieregulatie = “Inspanningen die mensen doen om hun emotionele responses te versterken, te behouden of af te zwakken” (Gross), “inspanningen die gedaan worden om de natuurlijke koers van emoties te veranderen” (Koole) Mensen kunnen verschillende dingen doen (gewild of niet, bewust of niet) om hun emoties te reguleren, sommige hangen samen met positieve gevolgen terwijl andere tot negatieve gevolgen leiden: Proces model van Gross is gebaseerd op verschillende fases in het proces van emotie elicitatie en expressie (appraisal model) Je komt in situatie, aandacht aan situatie, inschatten situatie 105 Secundair sociaal delen: doorvertellen van ervaringen van bekenden 106 Hoe beïnvloeden deze regulatie strategieën onze emoties? Wat werkt in ons voordeel en wat niet? Aandacht richten Sommige mensen hebben meer de neiging om hun aandacht op negatieve informatie te leggen e.g. emotionele stroop taak: Welk kleur heeft het woord hieronder? woorden zijn emotioneel geladen (bv moord); negatieve stimuli trager e.g., dot probe taak: Waar verschijnt de X, links of rechts? in positieve foto of negatieve foto. Richten op negatieve = trager RT op zulke taken wordt beschouwd als een indicatie van aandacht voor negatieve informatie gerelateerd met angststoornissen en fobieën: Verhoogde aandacht voor negatieve bedreigende informatie Reappraisal Experiment (Lazarus et al.): bekijk disturbing film clip (rituele mutilatie bijeen stam in het amazone gebied) terwijl verbaal commentaar gemanipuleerd wordt: Benadrukken van de pijnlijke ervaring Benadrukken van de sociale functie van het ritueel Hoe mensen de gebeurtenis evalueren verandert hun stress en fysiologische reactie Reappraisal heeft in het algemeen positieve gevolgen. meestal voor negatieve situaties minder negatief te bezien Ruminatie Piekeren over negatieve aspecten en gevolgen Versterkt negatieve gevoelens Gerelateerd met het onstaan en de duur van depressieve episodes Suppressie Sociale normen geven weer hoe en wanneer we onze emoties moeten uitdrukken Vaak wordt van ons verwacht dat we onze emoties onderdrukken Is dit goed of slecht? 107 Experiment: film clip (blijven zitten ondanks neiging weg te kijken enz) geen verandering in emotionele ervaring verhoging in fysiologische arousal Bij kwaadheid: gerelateerd met hart- en vaatziekten Algemeen: geassocieerd met negatieve gevolgen (welzijn, sociale relaties, etc) Social sharing Verandert gemiddeld genomen intensiteit niet, hangt af van sociale feedback bv., kwaadheid leidt het tot reappraisal of niet? Je wilt dat anderen zeggen; ja je hebt gelijk, je zou kwaad moeten zijn (leidt tot rumunisme) indien mensen niet instemmen dan heb je reappraisel en verandering Emotionele inhoud en stijl (komt niet overeen met HB) Verdere bespreking adhv overkoepelende begrippen inhoud en stijl Inhoud: welke specifieke emoties we kunnen ervaren Stijl: hoe we emoties kunnen ervaren Beschreven op trekniveau worden beide gekenmerkt door de eigenschappen van persoonlijkheidskenmerken Beschrijven/verklaren gedrag Stabiel over tijd En zijn zinvol om verschillen tussen mensen mee te vatten 6.2 Geluk Definitie? Wanneer zijn we gelukkig? Aristoteles: doel vh leven is om gelukkig te zijn. Geluk wordt bereikt door een deugdzaam leven te leiden en een goed persoon te zijn. Rousseau: wensen en verlangens nastreven en vervullen James: match tussen aspiraties en prestaties Dus om geluk na te streven moet je ofwel meer presteren ofwel minder aspiraties hebben Eigentijdse definitie “positieve psychologie”: combinatie van Levenstrevedenheid (als je terugblikt dan ben je tevreden over het leven) Meer positieve dan negatieve emoties ervaren (kritische ‘ratio’ = 2.9, Frederickson & Losada) = hedonic balance 108 Deel van gelukkig zijn bestaat uit de positieve illusie van zichzelf, zichzelf zien als een gewenst, goed, kundig persoon = subjectieve eigenschap gemeten als een subjectieve eigenschap: hoe mensen rapporteren dat ze zich voelen en tevreden zijn Valide? Overeenkomst met other-ratings Mensen die over het algemeen meer aangename emoties ervaren, beoordelen hun leven ook als gelukkiger Diary studies: mensen die rapporteren gelukkig te zijn rapporteren ook meer aangename ervaringen dan ongelukkige mensen Correleert met positieve levenskenmerken bv. Ziekte, hulpvaardigheid, vertrouwen, etc… Correleert met sociale wenselijkheid (wat op zich ook correleert met other-ratings) Dus deel van geluk is ook zichzelf zien als een goed, competent, wenselijk persoon? Gelukkige mensen rapporteren meer aangename ervaringen en minder onaangename ervaringen. Deze mensen zijn ook: minder misbruikend en vijandig, minder egocentrisch, minder ziek. Ze zijn wel meer behulpzaam en kunnen beter samenwerken, hebben meer sociale vaardigheden, zijn creatiever en hebben meer energie, vergeven en vertrouwen makkelijker. Gelukkige mensen correleert met verschillende positieve uitkomsten in leven, zoals huwelijk, lang leven, zelfwaarde, tevredenheid over job Experimentele studies en longitidunaal onderzoek: geluk komt voor positieve uitkomsten in leven Kan ook wederkerige oorzakelijkheid De omstandigheden die mensen gelukkig maken veranderen met leeftijd Wat maakt mensen gelukkig? = VRAAG VAN 1 MILJOEN Geen geslachtsverschillen (in verschillende culturen) mannen zijn niet gelukkiger dan vrouwen en andersom Mannen hebben meer kans om alcoholieker te worden Geslachtsverschillen verklaren slechts 1% van de variantie in geluk 109 Geen verschillen tussen verschillende etniciteiten binnen een land Wel leeftijdsverschillen Stijg licht met leeftijd in volwassenheid (Carstensen) Datgene wat geluk bepaalt varieert ook met leeftijd (bv relatie met kinderen, diploma,…) Geluk bij volwassenheid: 20 jaar 80 jaar Midlife crisis bij dal! Wel, er zijn verschillen in nationale niveau’s van geluk mensen in arme landen zijn minder gelukkig dan mensen in rijke landen mensen in landen met minder humane en politieke rechten zijn minder gelukkig er wordt verondersteld dat verschillen in economische welvaart , mensenrechten en vrijheden onderliggend zijn aan deze verschillen (geen onderdrukking, armoede, …) Zie bv. Studie van Kuppens et al (2006): de frequentie van positieve en negatieve emoties in 48 landen 110 Gebaseerd hierop: maakt geld mensen gelukkig? ja – nee? Over landen: ja De bevinding dat welvaart van landen samenhangt met geluk kan te wijten zijn aan andere factoren zoals meer mensenrechten en politieke rechten, meer scholingsmogelijkheden, betere medische voorzieningen, betere sociale zekerheid,… We denken vaak dat als we meer geld hebben we meer kunnen reizen, kopen, enz en daardoor gelukkig zullen zijn. Maar welvaart is niet noodzakelijk voornaamste reden van geluk. Beter om naar de relatie binnen landen te kijken in arme landen: relatie tussen rijkdom en geluk in rijke landen: geen relatie (ook geen relatie tussen stijging welvaart en happiness) in arme landen, geld helpt om basisbehoeften te vervullen, en correleert met geluk in rijke landen, alle basisbehoeften zijn reeds vervuld en geld maakt niet gelukkiger, bv. Lotto winnaars (zijn even gelukkiger maar dit ebt ook weg) = drempeltheorie Zie grafiek in boek; welvaart stijgt maar geluk niet : p411 - Onder bepaalde drempel van rijkdom: meer kans dat niet gelukkig, matig verband - Boven drempel (zoals meeste mensen in onze samenleving): geen verband tussen geluk en rijkdom Cfr. Lotto winnaars zijn niet gelukkiger na 6 mnd. OPMERKING: in rijke landen wel relatie met relatief inkomen (Boyce et al., 2010) Mensen vergelijken hun inkomen met die van hun buren Personen van een benadeelde sociale groep onderhouden hun geluk door de activiteiten waar ze goed in zijn te waarderen en zichzelf te vergelijk met leden van hun eigen groep, en door externe attributie (ze hebben het niet zelf in de hand) Alles samen (geslacht, leeftijd, ethniciteit, inkomsten): slechts voor 10 tot 15% verantwoordelijk voor de variantie in geluk 111 Geluk en persoonlijkheid Samenhang met PH Onderzoek geeft aan dat hoge E en lage N samenhangen met hogere niveaus van geluk (grotere bijdrage dan demografische variabelen samen) E: pos emoties N: neg emoties Zie ook recent onderzoek: well-being & personality delen genetische basis (Weiss et al., 2008, PsychScience) Geluk als onderdeel van iemand zijn persoonlijkheid Twee verschillende verklarende modelen: Indirect model: PH maakt dat persoon een bepaald leven leidt, dat op zich geluk en positieve emoties veroorzaakt Bv. E: Socialer, meer pos ervaringen; N: klagen veel, eenzamer… Neuroten vermijden, extraversie zoekt op van situaties 112 Direct model: PH veroorzaakt direct verschillen in emotionele ervaring Zelfde situaties maar verschil in ervaring naargelang N en E Onderzoek: testen van direct model Reacties op emotionele stimuli (emotie-inducerende S: inbeelding, foto’s, filmpjes) E: beste voorspeller van pos emotionele reacties op positieve S N: beste voorspeller van neg emotionele reacties op negatieve S DUS: PH heeft rechtstreeks effect op emotionele reacties (in interactie met omgeving!) E: Als (pos gebeurtenis) dan (meer pos gevoelens) N: Als (neg gebeurtenis) dan (meer neg gevoelens) = interactionele definitie Kan geluk veranderd worden? Levengebeurtenissen? Subjective well-being and adaptation to life events: A meta-analysis. Luhmann, Maike;Hofmann, Wilhelm;Eid, Michael;Lucas, Richard E. Journal of Personality and Social Psychology, Vol 102(3), Mar 2012, 592-615. doi:10.1037/a0025948 Life events HEBBEN effect, hangt af van soort event en naar wat men kijkt (cogn vs affectief welzijn) Gaat in tegen set-point theorie 113 Vroeger: enkel set-point-theorie: we hebben een geluksniveau van nature en uiteindelijk gaan we altijd terug naar dat geluksniveau door gewenning. Gebeurtenissen hebben dus weinig inpact Nu (Lyobomirsky, Seligman) : - Genetische set-point is er wel, maar is niet alles belangrijke gebeurtenissen inspanning kan geluk beïnvloeden(Lyobomirsky) belangrijke gebeurtenissen: goede and slechte Effort : dankbaarheid uiten, “gratitude visit” (bv brief schrijven naar mensen die je nooit hebt (kunnen) bedanken) nadenken over “best possible selves”, “best possible day”: hoe zal je zijn wanneer alles zo goed mogelijk verloopt anderen helpen, goed zijn voor anderen je activiteiten aanpassen aan je sterktes Meer? http://www.ted.com/index.php/talks/martin_seligman_on_the_state_of_psychology.html Geluksniveau gaat omhoog op lange termijn als men mensen gaat leren om negatieve emoties te aanvaarden: functie van negatieve emoties ook in overleven, sociale situaties Geluk is een maatschappelijke norm, mensen mogen zich niet slecht voelen. Landen met grootste nadruk op ‘je moet je goed voelen’: grotere impact van negatieve emoties op mensen 6.3 Emotionele inhoud: negatieve emoties 1. Angst/neuroticisme N: hoogscoorders vertonen humeurig, geirriteerd, angstig, onstabiel Bv. Klagen meer Onstabieler Meer zorgen Meer irritaties Meest fundamentele kenmerk: angst, negatieve emotionaliteit Angst Eysenck’s biologische theorie 114 N is gevolg van neiging van specifiek deel in hersenen om snel geactiveerd te raken (Limbisch systeem) staat in voor emotionele reactie en “fight-flight” reacties bij stress Geen directe bewijzen van biologisch karakter, wel indirecte aanwijzingen: N is stabiel over tijd N is basisdimensie van PH N vertoont matige overerfbaarheid Nu: serotonine transporter gen/amygdala activiteit/controle circuits Angst Cognitieve theorieën van N, angst N wordt gekenmerkt door specifieke stijl van informatieverwerking: preferentiële Herinnering (bv. rapporteren meer negatieve gebeurtenissen, rapporteren meer fysieke symptomen en ziekte ondanks evenveel echte ziekte,) Opm: N zou gelinkt zijn aan minder efficiënt immuunsysteem bij stress Aandacht (bv. emotionele stroop taak): aandacht wordt meer verstoord door neg emotionele, bedreigende woorden waardoor latere reactie voor verwerking van negatieve (maar niet positieve) informatie over zichzelf (niet andere)/bedreigende stimuli Angst Onderzoek over locatie van negatieve emoties in hersenen: Cfr. Hersenasymmetrie, amygdala Cyberball (zie http://psyclops.psych.purdue.edu/~kip/Announce/cyberball.htm) Activiteit in (anterieure cingulate cortex) bij sociale uitsluiting Zelfde regio die actief is bij fysieke pijn 2. Depressie Depressie: veelvoorkomend in westerse wereld Incidentie pathologische ziekte stijgt. Men voorspelt dat depressie de grootste tol van de samenleving zal eisen binnen de tien jaren binnen de Westerse samenleving. Depressie op zich sterf je niet aan (tenzij zm), tol is thuis blijven, … Vrouwen meer dan mannen Zware belasting van gezondheidszorg Theoretische modellen? Diathesis-stress model: depressie is resultaat van combinatie van Bestaande gevoeligheid bij persoon (diathesis) Stressvolle life events 115 Er moet dus een bestaande gevoeligheid voor depressie zijn bij een persoon. Om deze depressie te laten doorbreken, moet er een stressvol life event plaatsvinden. Ze moeten samen voorkomen om een depressie te veroorzaken. Beck’s cognitieve theorie: Beck’s cognitieve theorie: bepaalde cognitieve stijlen zijn een risico-factor (cfr. gevoeligheid) om depressie te ontwikkelen depressogene cognitieve stijlen verwijzen naar het toepassen van specifieke schema’s, wijzen (Hoe?) om naar “de dingen” (Wat?) te kijken Hoe? Cognitieve stijlen die relevant zijn voor depressie: Overgeneralizeren: ik kan niks goed doen, geheugen Overgeneraliserend geheugen: mensen met gevoeligheid voor depressie hebbe de neiging om herinneringen in overgeneraliserende termen te beschrijven. in abstracte ipv concrete termen denken (bv elke keer) Arbitraire conclusies zonder bewijs bv. Het gaat over mij Personalizeren: het ligt altijd aan mij Catastroferen: nu is alles om zeep cfr. Rol van ruminatie (omvat al het vorige, is hetzelfde als piekeren, repetitief nadenken over zorgen in cirkels. Piekeren over verleden hangt vooral samen met depressie, pieker over toekomst hangt eerder samen met angststoornissen.) Wat? De dingen: cognitieve triade= de drie gebieden vh leven die het meest worden beinvloed door die schemas; op verkeerde manier nadenken (rumineren, overgenaliseren) over: Jezelf Wereld Toekomst De verdraaiingen van inkomende info die hierboven worden beschreven (overgeneralizeren…) kunnen op elk van deze gebieden worden toegepast. Deze verdraaiingen gebeuren: snel, automatisch en buiten het bewustzijn. 116 Dit beinvloed hoe de persoon zich voelt en hoe hij zich gedraagt. Iemand die denkt dat hij een mislukkeling is, zal zich ook dikwijls gedragen als een mislukkeling en opgeven om nog moeite te doen. Zo creert hij/zij een self-fulfilling prophecy (hij/zij maakt zelf waar wat hij/zij denkt). Depressieve gevoelens leiden tot meer verdaaiingen die op zich dan weer leiden tot meer depressieve gevoelens. Dit wordt dan een ‘zichzelf in stand houdende spiraal’. Om dit te doorbreken moet men in therapie gaan. Die therapie gaat die verdraaiingen terug gaan veranderen. Andere cognitieve theorie: in termen van explanatory style (de wijze waarop je oorzaken van gebeurtenissen percipieert) Depressie ~ pessimistische explanatory style: Intern: de oorzaak ligt bij mij Extern: de oorzaak ligt bij een ander (niet bij depressie) Stabiel: je kan niets aan de oorzaak veranderen Globaal: de oorzaak heeft ook effect op andere domeinen of lokaal: enkel die gebeurtenis veroorzaakt (niet bij depressie) Globaal Specifiek Intern Stabiel Ik ben dom Ik heb geen wiskunde aanleg. Instabiel Ik had even helemaal nergens zin in Ik had even helemaal geen zin in statistiek Extern Stabiel Alle toetsen zijn oneerlijk Deze statistiek toets was oneerlijk Instabiel Het was een ongeluksdag: vrijdag de dertiende Mijn toets had nummer 13. Biologische theorie: Depressie ~ onevenwicht in neurotransmittoren (serotonine, norepinephrine, noradrenaline, dopamine) aan de synapsen vh zenuwstelsel id hersenen Vandaar: vele antidepressiva (bv. Prozac) gericht op onevenwicht te herstellen MAAR: niet altijd succesvol, dus verschillende soorten depressie? (biol vs. cognitieve?, endogeen vs. exogeen?) Delicaat: dosis in pharmica Beweging = goed voor de gezondheid 117 3. Woede en vijandigheid Vijandigheid (Hostility) : de neiging om alledaagse frustraties met boosheid en agressie af te reageren. Snel geïrriteerd zijn, frequent wrok voelen, handelen in een onbeschofte, kritische, vijandige en niet meewereknde manier bij alledaagse interacties. Woede: ontstaat doorgaans als gebeurtenis als van belang frustrerend veroorzaakt door ander of oneerlijk ervaren wordt (cfr. appraisal theorie) Cfr. Frustratietolerantie, hostiele attributie bias (kinderen die snel denken dat andere kinderen met opzet hun kwaad hebben gedaan) Meeste personen worden kwaad als ze bv het gevoel hebben oneerlijk behandeld te worden Personen die meer geneigd zijn om gebeurtenissen als dusdanig te interpreteren, hebben dus meer de neiging om woede te ervaren (cfr. cognitieve stijlen) Woede en PH: N : meer intens ervaren negatieve emoties -A : minder vriendelijkheid Type A persoonlijkheid: PH die gekenmerkt wordt door combinatie van eigenschappen: - competitief/ambitieus - vijandig - gejaagd Vooral als vijandigheid hier een duidelijk deel van uitmaakt, hangt dit samen met hart- en vaatziekten Biologische bevindingen: Woede ~ verminderde of verstoorde activiteit van hersendelen die instaan voor (Richard davidson) (zelf)controle, inhibitie, impulsiviteit ((pre)frontaal, cfr. Phineas Cage) Regulatie van negatieve emoties (cfr. Davidson et al.: anterieure cingulate cortex) Niet alle aggressieve mensen hebben, wel zijn er meer agressieve dan nietagressieve mensen die beschadigingen vertonen in de frontale (soms temporale) lobben van de hersenen 118 Gevolgen van vijandigheid: Emotionele stijl Inhoud: welke specifieke emoties we kunnen ervaren Stijl: hoe we emoties kunnen ervaren Intensiteit variabiliteit Affectieve intensiteit: Stabiele individuele verschilsvariabele Verwijst naar hoe intens mensen emoties ervaren Hoog: ervaren doorgaans sterke emoties, meer reactief, meer variabel Laag: hebben doorgaans meer milde ervaringen, kleinere schommelingen Emotionele stijl Affectieve intensiteit: illustratie: Affectieve variabiliteit: illustratie: Eigen onderzoek Meten van affectieve intensiteit en variabiliteit Experience sampling technique (beter) Affect Intensity Measure (AIM) (korter) vragenlijst die emotionele stijl meet Droevige films raken mij diep Wanneer ik blij ben, heb ik het gevoel te exploderen van blijdschap Wanneer ik blij ben, ben ik meer relaxed en content Ik ben extatisch als iets me lukt Onderzoeksbevindingen over affectintensiteit en variabiliteit: AI: ~ grotere en meer fluctuaties in emoties doorheen de tijd AI ~ Phdimensies Activity level Sociabiliteit E N Eigen onderzoek: affect variabiliteit ~ N, A- Meer negatieve emoties in het algemeen, Depressie, lagere zelfwaarde 119 Dus: variabiliteit hangt samen met lager welbevinden Inertie? Combinaties van inhoud en stijl Individuele verschillen in Inhoud: positieve vs. negatieve emoties Stijl: affect intensiteit Relatief onafhankelijk van elkaar (maar zie eigen bevindingen) Verschillende combinaties mogelijk Bv. Negatief, hoge intensiteit en variabiliteit Bv. Positief, lagere intensiteit, variabiliteit ~ verschillende types emotionaliteit 6.4 EMOTIE EN CULTUUR Cultuur heeft een sterke invloed op hoe mensen informatie verwerken, gebeurtenissen evalueren, en hoe ze de sociale wereld ervaren en zich erin gedragen. Culturele verschillen in emoties? (groot onderzoeksgebied) Hoe worden emoties ervaren? Zijn in alle culturen, dezelfde emoties terug te vinden op dezelfde manier? Zeer moeilijke vraag omdat ervaring subjectief is 1st Verschillende talen: Worfian hypothesis about lexical relativity: taal beïnvloedt gevoel: hoe weten we of ‘anger’ hetzelfde is als ‘woede’ Talen kunnen we niet vergelijken, taal beïnvloedt de emoties. Benoemen van emoties vermindert negatief effect Emotie differentiatie: mensen verschillen van elkaar. De ene gebruikt globale termen om gevoelens te beschrijven, anderen heel specifiek. Hangt ook samen met depressie! Specifiek benoemen kunnen beter emoties reguleren 2nd Niet alle emotie-termen komen voor in alle culturen e.g., amae (Japan): gevoelens en gedrag om een authoriteitsfiguur zorg te laten dragen Tahiti: geen woord voor rouw, verdriet, zij interpreteren dat als lichamelijke ziekte Leedvermaakt heeft geen vertaling in het Engels Echter, veel emotie-termen komen voor in het merendeel van de culturen wat een aanwijzing is dat emotionele ervaringen gedeeltelijk universeel zijn (ook Ekman) Cultuur heeft een sterk invloed op hoe mensen informatie verwerken, gebeurtenissen evalueren, en hoe ze de sociale wereld ervaren en zich erin gedragen. 120 Culturele verschillen in emoties? (groot onderzoeksgebied) Welke emoties worden ervaren? Worden sommige emoties vaker ervaren in sommige culturen? Onderzoek van Tsai et al: Verschillen tussen westerse en aziatische culturen in IDEAL AFFECT voorkeur om bepaalde positieve emoties te ervaren in culturen westerse culturen (enthousiast, vol energie, geluk, spanning,…: succeservaring) persoonlijke doelen bereiken oosterse culturen (ontspannen, vredevol) interpersoonlijke harmonie bemerking: Oosters vooral China en Japan, Westers vooral VSA, soms Europa Cultuur heeft een sterk invloed op hoe mensen informatie verwerken, gebeurtenissen evalueren, en hoe ze de sociale wereld ervaren en zich erin gedragen. Culturele verschillen in emoties? Hoe emoties worden uitgedrukt? In verschillende culturen zijn er verschillende normen over hoe en wanneer je emoties kunt uitdrukken? e.g., middellandse-zeegebied vs. noord europa Weerspiegelt verschillen in display rules Regels binnen bepaalde cultuur over hoe emoties uitgedrukt worden Experiment Paul Ekman Bekijk disturbing film clip: - Verschillen tussen Amerikaanse en Japanese deelnemers Indien proefleider aanwezig is houden Japanse zich in Suggereert dat ervaring universeel kan zijn maar dat display rules verschillen over culturen 121 6.5 Samenvatting Emoties zijn belangrijk deel van ons leven, PH Emoties zijn componentiele fenomenen die voorkomen in verschillende configuraties en die veranderen doorheen de tijd Individuele verschillen in zowel emotionele inhoud als stijl 122 Hdst 15: Persoonlijkheid en sociale interactie 7. Inleiding PH niet als vacuüm in een persoon, ph in gedrag met omgeving Even veel aantal persoonlijkheden als sociale situaties Vragen Hoe staat onze PH in relatie met onze sociale omgeving? Hoe selecteren, uitlokken, beinvloeden we onze sociale omgeving? Bv. Wat bepaalt onze partnerkeuze en relatiegeluk? PH en sociale omgeving Onze PH bepaalt/hangt samen met ons gedrag, gevoelens, gedachten MAAR: we leven niet op onszelf, geïsoleerd van de buitenwereld Onze PH staat in continue interactie met de (sociale) omgeving waardoor - we situaties/omgeving selecteren - we bepaalde reacties uit omgeving oproepen (die op zich ons gedrag weer beïnvloeden) - we onze omgeving vormgeven en beïnvloeden Drie basismechanismen van interactie tussen PH en sociale omgeving Selectie Evocatie, wederzijdse beïnvloeding Manipulatie 123 7.1 Selectie We selecteren onze omgeving (sociale selectie) = beslissingspunten waarbij we moeten kiezen om een pad te volgen of te vermijden Opzoeken / vermijden situatie Triviaal keuze: welk feestje vanavond? Cruciaal keuze: studiekeuze, vrienden, partner etc… Rol van PH: Eigen PH kenmerken bepalen welke situaties we zelf opzoeken of vermijden Bv. Extraversie: meer stimulerende omgeving Bv. Vriendelijkheid: conflictvermijding Te weinig onderzocht aspect van PH Bij keuze van sociale omgeving, bepalen PH kenmerken van anderen of we deze selecteren en opzoeken Bv. Meer gelijk/verschillend?, meer E? Gewenste PH kenmerken in huwelijkspartner Onderzoek (in hb) 10 000 ppen, 33 landen, 6 continenten “Geef van een lijst aan in welke mate de volgende kenmerken voor jou van belang zijn in je partner?” Gewenste PH kenmerken in huwelijkspartner: Globaal 1. Belangrijkste: wederzijdse aantrekking en liefde 2. Betrouwbaar ~C 3. Emotioneel stabile en volwassen ~ N- 4. Aangenaam ~V 5. Goede gezondheid 6. Opleiding en intelligentie 7. Sociaal ~E DUS: PH kenmerken zijn zeer belangrijk in keuze van partner 124 Partnerkeuze: Ind verschillen 2 theorieën Complementariteitstheorie: Mensen voelen zich aangetrokken tot anderen die een andere persoonlijkheid hebben dan zichzelf. op zoek naar aanvulling (leren, bv. Dom/subm) tegengestelden trekken aan (cfr. Hollywood films “Pretty Woman” “Belle en het beest”) “exotic is erotic” (Bem) Wat anders is dan ons, trekt ons aan Similariteitshypothese: Mensen voelen zich aangetrokken tot anderen met gelijkaardige persoonlijkheidskenmerken soort zoekt soort gelijken trekken elkaar aan, voelen elkaar aan Spiegeling geeft evenwicht (extr, agr, dom, …) Studies: Men kiest meer een partner die op zichzelf lijkt dan iemand die tegengesteld is ~ assortative mating fenomeen: op vele variabelen (ras, PH (big 5), achtergrond, intelligentie, zelfs uiterlijk, etc…): correlatie tussen partners Gelijke partners blijven langer bij elkaar. MAAR komt dit omdat ze steeds meer op elkaar gaan lijken of scheiden partners die te hard van elkaar verschillen sneller? MAAR: r gevolg van partnerkeuze of andere processen, neveneffect van iets anders, bv. louter beschikbaarheid, nabijheid?, beïnvloeding Studie: verband tussen eigen PH en voorkeur PH in partner (bij getrouwde/niet getrouwde koppels) r(eigen PH, gewenste PH in partner) : consistent positief MAAR: misschien agv hebben van relatie? r ook positief bij mensen zonder partner DUS: r (eigen PH, partner PH) lijkt mogelijks gevolg van voorkeur en keuze 125 Krijgt men wie men wilt? Studie: r(gewenste PH partner, PH partner): consistent positief (maar matig) DUS: Ja, gemiddeld genomen wel Vooral voor extraversie en intelligentie (en openheid) hebben mensen gelijk? m.a.w. zijn ze gelukkiger in hun relatie door te kiezen wie ze willen/wensen (nl. gelijkend op henzelf)? Onderzoek (Botwin, 1997) HB: PH partner 1, PH parter 2 PH partner1 - PHpartner2: mate van gelijkenis Relatiegeluk partner 1 voorspellen obv PH partner 2 PH partner1 - PHpartner2 Belangrijk wie partner is of hoe hard partner op u gelijkt? Relatietevredenheid: Hing NIET samen met gelijkheid van partners (berekend als verschilsscore tussen PH zelf en partner) Hangt wel samen met PH van partners, nl. Tevredenheid hoger naarmate partner A! (bv. Meer alg tevreden, steun, sexleven, liefde) C (bv. C vrouw: meer sexuele tevredenheid bij man) N- (bv. Meer plezier samen, alg tevreden) O (bv. meer alg tevreden, meer liefde) + optimisme ~ positieve PH-trekken DUS: we zoeken/wensen wel partner die meer gelijkend is Maar dit is niet wat ons relatiegeluk zal bepalen (wel PH partner tout court) 126 PH en relatiegeluk: Wie scheidt er? Uit voorgaande; schending van verlangen (violation of desire) theorie Mensen die niet voldoen aan de gewenste kenmerken scheiden meer + koppels die niet op elkaar lijken scheiden vaker Studies: welke PH trekken leiden tot scheiding? Lage emotionele stabiliteit, N (jaloezie) Geringe impulscontrole, lage C (Weinig vriendelijkheid, V: komt minder consequent voor uit onderzoeken) Of: vreemdgaan als link tussen C en impulsitiviteit? Wie gaat uit elkaar? Onderzoek Gottman et al. (niet in boek) Koppel in “love lab” 10 minuten gesprek over “discussiepunt in relatie” bv hond kopen of niet? Video wordt minutieus geanalyzeerd Follow-up: welke koppels scheidt er jaren later? 4 aspecten van hun interactie: Defensiveness (“ja, maar…”) Negeren, medewerking weigeren Kritiek Neerbuigendheid/minachting!! = beste predictor scheiding Reflecties van deze PH-kenmerken (belangrijk: negativiteit van interacties) Wie blijft samen? Onderzoek Gable (2006): Positieve bekrachtiging is ! (als het goed gaat), meer als steun als het slecht gaat PH trekken: Lage emotionele stabiliteit, N Geringe impulscontrole, lage C (Weinig vriendelijkheid, V) MAAR: ook tegenstrijdige bevindingen: 127 Kenmerken koppel (studie met 203 koppels): Grotere kans op scheiding (af) naarmate grotere verschillen in persoonlijkheid en waarden ~ niet ingevulde wensen theorie MAAR spreekt vorige bevindingen tegen! Andere voorbeelden omgevingsselectie: verlegenheid Verlegenheid: neiging om gespannen, zorgelijk, angstig te zijn tijdens (bij anticipatie van) sociale interactie (cfr. sociale angst) ~ neiging om sociale situaties te vermijden, resulterend in risico op isolatie Feestjes, groepsactiviteiten, etc.. Ook: doktersbezoeken Minder geneigd contraceptie ter sprake te brengen Verlegenheid ~ risico aversie (bv. vermijden van risico-gokken) bis activatie (hoewel op sommige vlakken meer risico lopen) DUS verlegenheid: selectie van sociale situaties Andere voorbeelden Empathie (helpsit): sneller iemand tegoed komen Psychoticisme (vrije sit): manipulatieve persoonlijkheidsstijl zoeken situaties op met de meest mogelijke vrije regels over sociale interactie Sensation seeking (risico, kick) DUS: PH beïnvloedt de situaties waarin iemand zich bevindt door de selectie en vermijding van specifieke soorten situaties of activiteiten bv;: individuele verschillen in hoeveelheid praten. Wie zoekt de situaties op waarbij je veel kan spreken en wie spreekt er dan ook veel? Op die manier bepaalt PH ook onrechtstreeks welk gedrag iemand stelt! 128 7.2 Evocatie PH kenmerken van anderen beinvloeden ons gedrag Eigen PH beinvloedt gedrag van anderen = evocatie: de manier waarop bepaalde eigenschappen van persoonlijkheid reacties uitlokken van anderen Continue wisselwerking Enkele voorbeelden Agressie en hostiliteit Agressieve mensen lokken hostiele reacties uit bij anderen Hostiele attributie bias (cfr. Preferentiële appraisals Hdst 13): Neiging om gedrag van anderen als hostiel te interpreteren vnl. in ambigue situaties Bv. Bump, auto, iemand zet zich op uw plaats Hangt samen met agressie Agressie lokt op zich weer agressie uit Bias wordt bevestigd “spiraal van geweld” Evocatie van woede in relaties Ook in relaties: Gedrag lokt emotionele reactie uit bij partner Dit beïnvloedt weer person Een persoon kan gedragingen uitlokken die die ‘uitlokker’ frustreert kan bv. leiden tot escalatie van conflict Welke gedragingen leiden tot irritatie, woede? Studie: gedrag dat woede uitlokt in partner: redenen van woede en frustratie (cfr. vorig hdst) Lage V: kleinerend, negeren, agressie… N: geïrriteerd, jaloers, kleinerend etc… V: compromis Cfr. Kenmerken “ideale partner” 129 Mannen met: Hoog in dominantie: neerbuigend tov partner Laag op conscentieusheid: vreemd gaan (in de breedste zin) Laag op openheid: afwijzen (negeren van gevoelens), misbruiken (slaan), fysiek in zichzelf gekeerd (ijdel), seksueel terughouden (niet ingaan op avances van vrouw) en alcoholmisbruik Vooral: vaak oneens zijn (neerbuigend, negeren, afwijzen, misbruik, vreemd gaan, beledigen, egocentrisch zijn) en emotionele instabiliteit (idem vorige + humeurig zijn, jaloers, bezitterig) Mannen die het vaker eens zijn met hun partner ervearen minder conflict en maken meer compromisen (ook goeie eigenschap bij collega’s) Specifieke vorm van evocatie/beïnvloeding: verwachtingsbevestiging (Expectancy Confirmation) Verwachtingsbevestiging: Mensen hebben beeld van PH van anderen Beïnvloedt hoe ze met die persoon gaan omgaan Nl. zodat deze consistent met hun beeld gedrag vertoont Bv. Sociaal, humoristisch, verlegen, hostiel, etc. ~self fulfilling prophecy Evocatie: verwachtingsbevestiging Bv. Onderzoek Snyder and Swann (1978): Proefpersoon: laten geloven dat andere pp agressief Controleconditie: niet agressief beoordeeld Maakte dat ze zelf agressiever gedrag stelden Beïnvloedt op zich gedrag van andere, conform hun beliefs positief werk evocatie ook (bv die is super grappig en sociaal) 130 7.3 Manipulatie (na selectie, evocatie) PH hangt samen met hoe we onze omgeving en anderen trachten te beïnvloeden, manipuleren Manipulatie/sociale invloed: manieren waarop we intentioneel het gedrag, gevoelens, denken van anderen trachten te beïnvloeden, te veranderen (descriptief) Nuttig vanuit evolutionair perspectief om te overleven Wat we bespreken: Hoe? Individuele verschillen en samenhang PH? Machiavellisme? Manipulation HOE? Hoe tracht jij anderen dingen te laten doen? Of: Hoe probeer je iets te verkrijgen van je lief als je denkt dat hij of zij het misschien niet zal willen? Taxonomie van manipulatief gedrag (classificeren,identificeren en benoemen) = zo veel mogelijk mensen vragen hoe zij dat doen en welke manieren ze hoe vaak gebruiken Studie Buss Methode: Act nominatie Factoranalyse van zelfrapporterings- en anderrapporteringsgegevens “Hoe probeer jij/hij/zij anderen dingen te laten doen?” 131 11 Manipulatietaktieken Complimenten geven Charmeren Liefdevol en romantisch vragen Cadeau geven voor je het vraagt Belonen Niet reageren totdat hij het doet Negeren Zwijgen Weigeren iets te doen totdat hij het doet ostracisme oordeel Roepen Critiseren Dreigen Dwingen Redenen geven Voordelen benoemen Uitleggen waarom je dit wilt Zeggen dat je het voor hem zou doen Pruilen Zagen Huilen Mokken Onderdanig zijn Nederig zijn Zichzelf verlagen Doen alsof je ziek bent Liegen Misleiding Degradatie Geweld Op verantwoordelijkheid wijzen Wijzen op plezier (het gaat leuk zijn) Sociale vergelijking: Iedereen doet het (charme tactiek) (doodzwijgen tactiek) (dwang techniek) Redeneren techniek (regressie tactiek) (zichzelf vernedigen techniek) Hardball techniek Opmerkelijk: Geen geslachtsverschillen (enkel regressie tactiek: klagen, mokken, wenen V>M) 132 PH en manipulatie Met welke PHkenmerken hangen deze taktieken samen? Extraversie: dwang, op verantwoordelijkheid wijzen Lage E: onderdanig zijn, hardball Zie verband tussen E en dominantie Vriendelijkheid+ : op plezierige kanten wijzen, redeneren (cfr. compromis) Vriendelijkheid- : dwang, niet meer praten (indirecte agressie)/bekijken tot + wraak laag vriendelijkheid ook egoïstischer in gebruik collectieve middelen Zie definitie V: C: redeneren (laag, meer criminaliteit?) N: vele taktieken, dwang, agressie, meest klagen, mokken (laag emotionele stabiliteit) Zie definitie N O+: redeneren, wijzen op plezierige kanten, verantwoordelijkheid O-: sociale vergelijking Machiavellisme Machiavelli: schreef boek in 1513 over hoe mensen te manipuleren zonder scrupules. Machiavellisme: manipulatieve strategie van sociale interactie, PH-stijl waarin mensen gebruikt worden om te verkrijgen wat men wil (manipulatie) Individuele verschilsvariabele: hoge en lage Machs Manipulatief Gebruikt anderen Liegt beter Veinzen liefde, affectie Geen/geveinzde samenwerking Zetten weinig op poten als ze er geen voordeel uithalen (selectie) Enkel effectief in bepaalde sociale contexten, Weinig (sociale) regels, gestructureerd, Als regels, structuur: taktieken eerder negatieve effecten 133 (evocatie) MAAR: kosten: lokt negatieve reacties, woede, uitsluiting uit Vooral in organisatie en politieke sectoren Narcisme en sociale interactie Illustratie van 3: narcisme Narcisme: PH-trek Gevoel meer waard te zijn dan anderen, beter te zijn dan de gemiddelde mens, soort zelfaffirmatie bias Hangt samen met exhibitionisme (stoefen), grandiose, zelfingenomen zelfbeeld, gebruik maken van anderen Selectie: selecteert middens die hem/haar aanbidden, bewonderen, situaties waarin hij/zij kan excelleren. vermijd situaties waarin niet kan excelleren, bewonderd worden Zoekt dus situaties op die pos beeld bevestigen en vermijd situaties die dit (kunnen) ontkrachten Opmerking: als grandiose zelfbeeld bekritiseerd wordt: agressie en woede (cfr. Onstabiel hoog zelfbeeld) cfr. lange tenen Hoog zelfbeeld restaureren door agressief gedrag Evocatie: roept reacties op Bewondering en awe, interessant (volgelingen) Afkeur en irritatie, vervelend Manipulatie: narcisme ~ sterk manipulatief gedrag Zelf centrum van de wereld, anderen moeten hiernaar handelen Als niet: kwaad, agressie, dwang 134 7.4 Interactionisme (niet in boek) Interactionisme: benadering van PH die de interactie tussen PH en omgeving centraal stelt in de bepaling van gedrag (cfr. Sociaal-cognitieve benadering hdst3) Interactionisme: PH bepaalt gedrag in interactie met (sociale) omgeving DUS: combinatie van omgeving en PH van individu bepalen gedrag, reacties niet ENKEL PH (trekbenadering) niet ENKEL sociale omgeving (sociale psychologie) 7.5 Samenvatting PH bestaat niet enkel in hoofd van individu PH, gedrag beinvloedt/wordt beinvloedt door interactie met omgeving, anderen PH interageert met de omgeving via Selectie, vermijding van omgeving Evocatie Manipulatie 135 Hoofdstuk 16: Geslacht, gender, en PH 8. inleiding Vragen Zijn mannen en vrouwen fundamenteel verschillend of eerder hetzelfde op vlak van PH? Op welke vlakken verschillen mannen en vrouwen? Hoe groot zijn de verschillen die bestaan? Hoe kunnen de verschillen verklaard worden? 8.1 De studie van geslachtsverschillen Differentiële psychologie: studie van verschillen tussen (binnen) mensen Een van de meest in het oog springende verschillen: geslacht Het onderwerp van geslachtsverschillen lokt veel interesse uit: Mensen zijn blijkbaar sterk gefascineerd door geslachtsverschillen (bv. Mannen komen van Mars, vrouwen van Venus, Flair, krant) Onderzoek dat geslachtsverschillen vindt, krijgt veel aandacht in de media Neiging tot overbenadrukken van geslachtsverschillen (MAAR: zijn de verschillen wel zo groot, hoe moeten ze geïnterpreteerd worden?) Vb boek dat zegt dat vrouwen een lagere zelfwaarde hebben dat het gevolg is van destructieve gebeurtenissen tijdens hun ontwikkeling. Definitie geslachtsverschil: Gemiddelde verschil tussen mannen en vrouwen op het vlak van een bepaald kenmerk, zonder vooroordelen over de oorzaak van het verschil. Bv. Mannen kunnen gemiddeld genomen verder gooien dan vrouwen Bv. Vrouwen zijn gemiddeld genomen emotioneler dan mannen Genderverschillen = indien het niet gaat over biologie, maar sociale en culturele verschillen Definitie gender: Gender is de sociale interpretatie van wat het nu bedoelt om man of vrouw te zijn. Dit kan veranderen doorheen de tijd. Genderstereotypen zijn overtuigingen over hoe mannen en vrouwen van elkaar verschillen of zouden moeten verschillen in tegenstelling tot wat de echt verschillen zijn. 136 De studie van geslachtsverschillen is controversieel: POLITIEK Sommigen vrezen dat bevindingen gebruikt zouden worden om de eigen politieke agenda naar voor te schuiven of om conservatieve waarden te handhaven bv. Vrouw aan de haard, man naar het werk Bv.: Harvard; het ligt meer in de aard van mannen om door te storen (loon) “glazen plafond”: empirische vaststellingen dat het moeilijker is voor vrouwen om door te stoten naar hogere funtcies “glass cliff” : indien bedrijf in moeilijkeid en er gebeurt een wissel aan de top is de kans groter dat een man wordt omgewisseld dan een vrouw, dit is niet zo als het bedrijf niet in moeilijkheden is. Vrouwen als zondebok WAARHEIDSGEHALTE Sommigen stellen dat geslachtsverschillen eerder genderstereotypes weerspiegelen dan echte verschillen Mensen vinden geslachtsverschillen interessant voedt vooroordelen Is dit zo? Voor welke eigenschappen wel/niet? Sommigen stellen dat gevonden geslachtsverschillen eerder biasses van wetenschappers weerspiegelen dan echte objectieve verschillen Cfr. Boek Cordelia Fine Meta analyse! NUT? Sommigen stellen dat dit onderzoek beter gestopt wordt omdat het indruist tegen het principe van gelijkheid (maar wetenschap = waardevrij?) Anderen stellen dat gelijkheid pas kan gerealiseerd worden als men kennis heeft van geslachtsverschillen 137 8.2 Geschiedenis van de studie van geslachtsverschillen Voor 1974, weinig aandacht (meeste studies met mannen) 1974, Maccoby and Jacklyn: The Psychology of Sex Differences: Samenvatting bestaand onderzoek: kleine verschillen tussen m en v V > M in verbale taken M > V in wiskunde en spatiale taken (bv. Mentale rotatie) PH: weinig tot geen verschillen, wel agressie M > V The Psychology of Sex Differences Ondanks kritiek op wetenschappelijke karakter van onderzoek (subjectieve selectie, gebrekkige statistische technieken) Veroorzaakte een golf van onderzoek naar geslachtsverschillen Bij deze onderzoeken werden er ook vrouwen als participanten gebruikt. Gebruik makend van meer gepaste statistische technieken: bv. Meta-analyse Bekijkt bevindingen van verschillende studies samen, schat grootte van verschil Significantie-test effect-grootte: een schatting van hoe groot het verschil werkelijk is Effect-grootte: hoe groot zijn de verschillen? Significantie-test (t-test): bepaalt of verschil tussen groepen (mannen-vrouwen) statistisch significant is MAAR: Hangt af van grootte van onderzochte steekproef (zie standaardfout van schatting)! Eenzelfde verschil dat niet significant is in een kleinere onderzochte groep, kan wel significant zijn in een grotere onderzochte groep DUS Beter een aanduiding te hebben van grootte van verschil die niet afhankelijk is van de grootte van de steekproef 138 Meest gebruikte maat om grootte van verschillen uit te drukken Effect-grootte of Cohen’s d: drukt verschil tussen groepen uit met als eenheid SD Maw: hoeveel SD’s verschillen twee groepen (bv. geslachten) van elkaar? Een effect-grootte kan voor elke studie over geslachtsverschillen apart berekend worden. Dan kan men de gemiddelde effect-grootte berekenen van alle studies tesamen om zo een beter beeld te krijgen over of er een verschil is en hoe groot dit al dan niet is. Fictief voorbeeld: examenscores JAN 12 KAREL 9 STEVEN 11 MARLEEN 12 SOFIE 16 TINE 15 ELLEN 13 KRISTOF 9 LEEN 12 Gemiddelde mannen ; 10,25 Gemiddelde vrouwen ; 13,6 Standaard deviatie ; 2,37 d? (10,25-13.6)/2,37 = -1,41 = verschil tussen twee gemiddeldes / standaarddeviatie We kiezen bij geslachtsverschillen vaak eerst mannen, dan vrouwen = effect size DUS: vrouwen scoren gemiddeld 1,41 SD hoger dan mannen 139 Conventie: Effect-grootte d .20 of -.20= klein .50 of -.50= medium .80 of -.80= groot (in boek: doorgaans positieve d betekent dat mannen hoger scoren, maar niet altijd, kijk altijd naar gegevens!) Interpretatie? Als d=2, hoeveel procent vrouwen doen dan beter dan de gemiddelde man en waarom? - 100% - 50% - 16% - 2.3% : vergelijking figuur hieronder 98 % vd mannen doet het beter dan de gemiddelde vrouw Aanname: karakteristiek volgt zogenaamde normaalverdeling: PERCENTAGES KENNEN 140 Als d=1, hoeveel procent mannen doen dan beter dan de gemiddelde vrouw en waarom? - 100% - 84% - 16% - 2.3% : de staart - 84% van de vrouwen doen het slechter dan de gemiddelde man 50% van de mannen doet het beter dan de gemiddelde man geslachtsverschil zegt iets over verschillen TUSSEN groepen, geslachten MAAR: er zijn ook verschillen BINNEN groepen DUS: ondanks gemiddeld verschil kan er een grote mate van overlap zijn! zelfs grote effect-size heeft niet direct implicaties voor één bepaald individu 141 Minimalisten en maximalisten Sommigen focussen op overlap, anderen op verschil Minimalisten: omschrijven geslachtsverschillen als klein en zonder grote gevolgen (overlap) Maximalisten stellen dat grootte van verschillen niet geminimaliseerd mag worden; zelfs kleine effect-groottes kunnen belangrijke gevolgen hebben Bv. Helpgedrag, agressie Vele andere effecten in psychologie hebben gelijkaardige effect-groottes blijft een aanslepend debat 8.3 Geslachtsverschillen in PH Op welke vlakken van PH verschillen vrouwen van mannen? Noem 3 domeinen waarop er volgens jou verschillen zijn. Noem 3 domeinen waarop er volgens jou geen verschillen zijn. Geslachtsverschillen in temperament Er is hierover een meta-analyse gedaan. Temperament is de uiting van biologisch gebaseerde emoties en gedrag consistenties die vroeg ih leven verschijnen en die patronen en levensuitkomsten voorspelt. Interessant want vroege geslachtsverschillen zouden biologische basis hebben Gevonden effecten: matig tot niet - inhibitie: -,40 (grootste effect) meisjes meer = het vermogen om ongepaste responsen en gedragingen te kunnen controleren Inhibitie is verbonden met de latere ontwikkeling van de trek conscientiousness. Het geslachtsverschil schijtn te verdwijnen want mannen en vrouwen verschillen niet in de trek conscientiousness. - Perceptuele gevoeligheid: -,38 meisjes meer = het vermogen om subtiele stimuli in de omgeving op te merken - ‘heftigheid’: ,38 jongens meer = Surgence is een cluster van toenaderingsgedrag, een hoge activiteit en impulsiviteit De subcomponenten van surgency toonden minder geslachtsverschillen: activiteitsniveau: d = 0.33 high-intensity pleasure: d = 0.30 Hierdoor spelen jongetjes ruwere spelletjes dan meisjes. Jongens hebben dus een hogere surgency en lagere inhibitie: - Dit is misschien de reden waarom jongens meer disciplineproblemen hebben in hun vroege schooljaren. - - 142 - Dit zorgt ook voor een geslachtsverschil in fysieke agressie (13jaar oud): d = 0.60 (samen fysieke agressie? De context waarin geslachtsverschillen zich voordoen zijn zeer specifiek. Dit zorgt ervoor dat men denkt dat geslachtsverschillen in PH gezien kunnen worden als patronen van sociale adaptatie die complex en context-specifiek zijn Negatief Affect: geen verschil (meisjes wenen niet makkelijker enz) Er is geen geslachtsverschil in negatieve affectiviteit (componenten zoals kwaadheid, distress, verdrietigheid...). De enige kleine uitzondering is de component angstigheid: d = 0.12. Meisjes zijn dus ietsje banger dan jongens. Negatieve affectiviteit is verbonden met de trek emotionele instabiliteit, waarin wel een medium geslachtsverschil terug te vinden is in de volwassenheid. Genderstereotypen kunnen misschien leiden tot geslachtsverschillen in de volwassenheid, gezien dat er in de kindertijd een verwaarloosbaar klein verschil en een enorme overlap is tussen meisjes en jongens. PH opgevat in termen van Vijffactorenmodel 2 soorten resultaten: - resultaten uit boek - resultaten voor 1ste bach psychologie 2006, 2007, en 2008 (KUL!) Caveats: - selecte steekproef (en beperkt) - zelfrapportering Extraversie BOEK Sociaal (gregarious) vrouwen scoren lichtjes hoger (d = –.15) Activitietsniveau: mannen scoren lichtjes hoger (d = .09) Assertiviteit: Mannen scoren redelijk hoger (d = .50) weinig grote verschillen Vb: mannen onderbreken anderen meer dan vrouwen (zorgt soms voor ruzie tussen de geslachten) Mannen vinden de waarde van macht belangrijker: ze vinden sociale status en dominantie belangrijker Extraversie, cross-culturele studie: d = 0.15 143 Onderzoek Mehl (Science, 2007) Typisch: vrouwen babbelen meer Observatie via EAR (Electronically Activated Recorder) Records random snippets (momenten) van verbaal gedrag M = V (16200 vs 15900 woorden/dag) = geen verschil 1ste BACH 2008: d = -0.37 algemeen: vrouwen scoren beetje hoger 2007: d = -0,19 2006: algemeen d = -.08 Sociabel: vrouwen scoren hoger (d = –.40) Activiteitsniveau: mannen en vrouwen zijn ongeveer gelijk (d = -.03) Assertiviteit: Mannen scoren redelijk hoger (d = .30) Vriendelijkheid BOEK Vertrouwend: vrouwen scoren matig hoger (d = –.25) Zachtaardigheid: vrouwen scoren sterk hoger (d = –.97) Glimlachen: vrouwen doen dit meer (d = –.60), maar dit kan tevens een weerspiegeling zijn van onderdanigheid of lage status ipv van vriendelijkheid Vrouwen enigszins vriendelijker dan mannen Vriendelijkheid, cross-culturele studie: d = -0.32 1ste BACH 2008: Algemeen d = -0,14 vrouwen scoren beetje hoger 2007: Algemeen d = -0,73 vrouwen scoren hoger 2006: algemeen: vrouwen scoren hoger (-.60) Vertrouwend: vrouwen scoren matig hoger (d = –.20) Zachtaardigheid: vrouwen scoren hoger (d = –.48) 144 Agressie (omgekeerde van V) BOEK Mannen zijn meer fysiek agressief (meta analyses) PH tests (Vb TAT: d = 0.86) Fantasie (agressie tov anderen: d = 0.84 ) Manifest gedrag (moderate to large effect sizes) Rapporteringen van anderen: d = 0.63 Zelf-rapporteringen: d = 0.40 Grote gevolgen in maatschappij: Mannen zijn verantwoordelijk voor 90% van de moorden wereldwijd (meeste slachtoffers zijn ook mannen) Mannen begaan meer misdaden van alle soorten Aandeel grootst tijdens puberteit en jongvolwassenheid Na de leeftijd van 50 jaar gaat dit naar beneden en worden mannen en vrouwen meer gelijk op het vlak van criminele agressie MAAR bv. Indirecte agressie: vrouwen scoren hoger (d = -.74 - .05) (Hyde, 2005) Dit is cross-cultureel bevestigd 1ste BACH Specifieke maten van agressie: Fysieke en verbale agressie: 2007: Mannen zijn meer fysiek en verbaal agressief (obv BDHI): d = .90 en .64 2006: Mannen zijn meer fysiek en verbaal agressief (obv BDHI): d = .51 en .43 OPMERKING Reactieve of instrumentele agressie: Ervaren van kwaadheid en hostiliteit: 2007: Geringe geslachtsverschillen d = -.10 en .14 2006: Geringe geslachtsverschillen d = -.11 en -.13 Hogere incidentie kwaadheid mannen ligt niet in hogere opvliegendheid 145 Gewetensvolheid BOEK Orde: vrouwen score matig hoger (d = –.13) Gewetensvolheid, cross-culturele studie: d = -0.14 (verwaarloosbaar) Maar zelfs kleine verschillen kunnen een groot cumulatief effect hebben doorheen de tijd (bv. na jaren, ruzie over orde maken). 1ste BACH 2008: Algemeen: d = -.87; vrouwen zijn meer gewetensvol 2007: d = -.52 2006: d = -.31 Orde: -.32 Emotionele Stabiliteit (N) BOEK Mannen en vrouwen zijn gelijkaardig wat betreft impulsiviteit (d = .06) Vrouwen scoren hoger op angst (d = –.28) Emotionele stabiliteit, cross-culturele studie: d = 0.49. Vrouwen scoren dus lager op emotionele stabiliteit (dus hoger op N). 1ste BACH 2007: d = - 0,37 2008: algemeen: vrouwen zijn matig meer emotioneel labiel, neurotisch d = -0.52 2008: Algemeen d = -.38 Impulsiviteit: d = .02 Vrouwen scoren hoger op angst (-.55) en kwetsbaarheid (-.45) Openheid BOEK Onderzocht via: - zelfrapportering - partner-rapportering - interviewer rapporteringen (1 man en 1 vrouw) 146 Geen geslachtsverschillen (.03) Cross-culturele studie: d = -0.07 1ste BACH 2008: Algemeen: d = -0,02 2007: Algemeen: d = 0,06 2006: Algemeen d = .14 Mannen staan lichtjes meer open voor fantasie (.34), maar minder voor gevoelens (-.34) . weinig verschil Andere centrale aspecten van PH Zelfwaarde Verschillende soorten zelfwaarden (op vlak van school, sport, relaties...), maar wij bespreken de globale zelfwaarde (een totale evaluatie van zichzelf). Globale zelfwaarde wordt geassocieerd met vele aspecten van het functioneren en ook met mentale gezondheid. Mensen met een hogere zelfwaarde: kunnen beter omgaan met stress doen het beter op cognitieve taken wanneer ze geconfronteerd worden met negatieve feedback over een voorgaande taak zeggen dat wanneer ze succes hebben dit te danken is aan hun eigen maar wanneer ze falen ontkennen ze hun verantwoordelijkheid hiervoor Self-esteem (zelfwaarde): resultaat van meta-analyse: (Hyde, 2005): .10 tot .20: kleine effect-size, mannen scoren iets hoger MAAR afhankelijk van de leeftijd: Jonge kinderen (7-10): klein verschil (d = .16) Naarmate kinderen ouder worden, wordt verschil (beetje) groter: 11–14, d = .23; 15–18, d = .33 puberteit: basis voor verschil in incidentie depressive? In volwassenheid wordt verschil weer kleiner: 19–22, d = .18; 23–59, d = .10 147 Uiteindelijk verdwijnt het verschil zo goed als helemaal: 60+ d = -0.03 1ste BACH: mannen scoren licht hoger (2007: d = .10; 2006: d = .23) Zelfs kleine verschillen hierin kunnen een invloed hebben op het dagelijkse geluk. Geslachtsverschillen in depressie: A Closer Look Depressie Steeds meer en meer mensen lijden aan een depressie, vooral in landen met een hogere economische ontwikkeling. Jongere mensen hebben een grotere kans dan oudere mensen om in een zware depressie te geraken In kindertijd geen geslachtsverschillen, maar vanaf puberteit komt depressie twee tot drie keer zoveel meer voor bij V dan bij M De grootste geslachtsverschillen komen voor tussen de leeftijd van 18 en 44. Na 44j convergeren verschillen weer min of meer. Ook verschillende symptomen Vrouwen: eten, huilen, overactiviteit, verlaagde zelfwaardering Mannen: Agressie, inactief, teruggetrokken Enkele mogelijke verklaringen: 1. Ruminatie—”repeatedly focusing on one’s symptoms or distress”; women ruminate more (because they are searching for ways to control their lives), which contributes to the perseverance of depressive symptoms 2. Isolated family theory 3. Dissatisfaction with physical appearance Rond de leeftijd van 13j begint de ‘mate competition’ voor meisjes. Jongens vinden het uiterlijk van hun partner zeer belangrijk. Als een meisje dus een partner wilt vinden, moet ze er goed uitzien. Meisjes komen dus onder druk te staan om er goed uit te zien. Meisjes id puberteit zijn minder tevreden met hun lichaam en hun uiterlijk, wat kan leiden tot eetproblemen. Deze ontevredenheid is gelinkt aan depressie. Na 44j convergeren verschillen weer min of meer 148 Emotionaliteit N: vrouwen scoren licht hoger Wat betreft de frequentie en intensiteit van het ervaren van specifieke emoties: Emotions Affection Joy Contentment Pride Fear Anger Sadness Guilt freq intens -.30 -.16 -.13 ns -.17 -.05 -.16 ns -.25 -.26 -.18 ns -.26 -.14 -.28 -.07 Wat besluit je hieruit over het verschil tussen mannen en vrouwen in emotionaliteit? Effect sizes zijn relatief klein, het verschil in positieve emoties is iets groter. Recente meta analyse zelfbewuste emoties, 2012) De eerst 4 zijn positieve emoties: freq: d = 0.20 intensity: d = 0.23 De laatste 4 zijn neg emoties: freq: d = 0.14 intensity: d = 0.25 Dit gaat in tegen onze stereotypen over vrouwen die te emotioneel zijn en mannen die hun emoties niet genoeg uiten. Misschien uiten mannen hun emoties gewoon niet omdat ze emoties minder vaak en minder intens ervaren als vrouwen. Schaamte/schuld: licht v > m Gene trots: quasi geen verschil Bovendien: Enkel verschillen in witte proefpersonen Afhankelijk van methode: grotere verschillen in algemene trekvragenlijsten die tevens stereotypes meten Sexualiteit: op dit vlak worden al grotere verschillen teruggevonden (zie ook evo les) Interesse in casual sex: d = .81 (maar daalt als je context in rekening neemt en mogelijke negatieve sociale perceptie) Vraag 1: hallo, wil je iets gaan drinken met mij? Vraag 2 : Hallo, wil je mee naar mijn kot gaan? Vraag 3: hallo, wil je met mij naar bed gaan? mannen zegge meer ja op vraag 3 dan vrouwen Aantal gewenste partners tijdens leven: d = .87 149 (Hyde, 2005): Masturbatie: .96 Attitiudes over casual sex: .81 Sexuele tevredenheid: -.06 Aantal gewenste partners tijdens leven: d = 0.87 MAAR zie http://cdp.sagepub.com/content/20/5/296.full Mannen hebben meer moeite dan vrouwen om bevriend te zijn met iemand van het andere geslacht. Mannen zullen eerder bevriend worden met een vrouw omdat ze zich er sexueel tot aangetrokken voelen en zullen sneller de vriendschap verbreken als deze niet leidt tot seks. Mannen zijn meer sexueel agressief (= vrouwen verplichten om seks te hebben ookal willen ze dat niet). Niet alle mannen zijn sexueel agressief, dit is enkel toepasbaar op een gelimiteerde subgroep: Mannen die ‘hostile masculinity’ vertonen: ze zijn dominant en degraderend tov vrouwen Mannen die de Phtrek empathie niet hebben Mannen die narcistisch zijn 150 In speeddaten verschillen in voorkeur stereotypes minder uitgesproken Sociale wenselijkheid bij ‘fewer sexual partners’ onderzoeken Physical needs: seks, eten, … Vrouwen beleven minder frequent orgasme: mannen hebben meer casual seks, ligt vooral aan soort seks dat men heeft Mannen scoren, vrouwen zijn easy Vrouwen zijn kieskeuriger maar vrouwen worden ook meer benaderd dan mannen “Mensen-dingen” dimensie-vrijetijd interesses Mannen zijn meer geïnteresseerd in dingen (wagens, mechaniek, spelletjes, elektronische toestellen, GSM, MP3, playstation) Vrouwen meer in mensen (cfr. Socialer?) (bv. In zelfbeschrijving, meer referenties naar relaties, sociale aspecten) Dit komt overeen met onze stereotypen over mannen en vrouwen. Gevolgen voor beroepskeuze? Samenvatting Globaal genomen zijn de verschillen klein (bv mannen wel fysiek agressiever maar niet algemeen) Als er verschillen zijn, is de effect grootte klein tot matig Enkele uitzonderingen - directe agressie - sexuele interesse Het is belangrijk om als wetenschappelijk opgeleidde psycholoog te kijken naar data, resultaten ipv stereotypes en populaire boeken. Boeken (Mars/Venus, The Female Brain, The Male Brain): verspreiden of wakkeren gender stereotypes aan die niet ondersteund worden door onderzoek. Deze stereotypes beinvloeden op zich weer gedrag en hoe mensen zichzelf zien. Dit houdt stereotypes in stand. 151 8.4 Masculiniteit, Feminiteit, Androgynie, en Sexerollen Vroegere aanname: geslachtsverschilen in PH zijn te wijten aan 1 onderliggende dimensie: M-V (beide kan niet, ofwel mannelijke eigenschappen ofwel vrouwelijke) Bv. Voorkeur bad of douche, mechaniek Iemand die hoog scoort op V scoort automatisch laag op M (en omgekeerd). Iedereen kon ergens op die schaal worden geplaatst. MAAR: ’70: misschien kan iemand hoog scoren op zowel M als V? Ontwikkeling van concept androgynie Androgynie 1970s (cfr. Sexuele revolutie, feminisme): M en V zijn misschien niet tegenpolen, maar vormen aparte dimensies Ontwikkeling van nieuwe meetinstrumenten aparte schalen voor M en V(F) Mannelijk Vrouwelijk assertief zorgend waaghals, stout emotie expressie dominantie empathie Twee onafhankelijke dimensies (correleren niet (negatief)) 4 verschillende types androgien = metroseksueel Personen die hoog scoren op M en V, werden androgyne genoemd, hetgeen weerspiegeld dat een persoon zowel vrouwelijke als mannelijke eigenschappen kan hebben Wat ben jij? Zie vragenlijst p. 508 Androgyne zijn de meest hoog gevolueerde van allemaal omdat ze de meest waardevolle eigenschappen hebben van de beide geslachten (ze zijn dus vrij van traditionele sexrollen). 152 onze visie op sexrollen is hierdoor verandert en zo is er een politieke bewiging ontstaan: mannen moesten meer verzorgend en empathisch worden en vrouwen moesten meer assertief worden en meer beroepen uitoefenen die zogezegd voor mannen waren. Recent: meer kritiek gekomen op concept androgynie Zowel M en V zijn beter op te vatten als multidimensioneel, met verschillende onderliggende, niet noodzakelijk correlerende facetten; verschillende dimensies vrouwelijkheid en mannelijkheid In verschillende studies werden toch sterk negatieve correlaties gevonden tussen M en V (dus eerder bipolair) (mannelijk en vrouwelijkheid wel onafhankelijk van elkaar?) Verschillen tussen mannen en vrouwen berusten grotendeels op stereotypes in effectiviteit zijn er maar weinig verschillen op die dimensies van mannelijkheid of vrouwelijkheid Enkele recentere inzichten (Spence) vragenlijsten meten niet sexerollen, maar de PH-trekken instrumentaliteit (objecten, onafhankelijkheid, taken op een directe manier afkrijgen...) en expressiviteit (uiten van emoties) (Bem) meten gender schematas: de wijze waarop informatie verwerkt wordt in termen van sexe-geassocieerde schemas (androgynie: gender aschematisch = concept man en vrouw niet aan stereotypes gelinkt) Het ideale is dat je geslacht niet laat beinvloeden in de manier waarop je denkt. Veel onderzoekers beweren dat gender schemata persoonlijkheidsattributen zijn die geabsorbeerd zijn uit socialisaties, ouders, de media en de cultuur. Anderen zeggen dat geslachtsgedragingen en attitudes matig erfelijk zijn binnen een geslacht (bv bij vrouwen is 38% van de variantie in geslachtstypische gedragingen te danken aan genetische verschillen). Er is nog steeds een grote ruimte voor omgevingsfactoren die de ontwikkeling van sexrollen beinvoeden. Wat zijn de consequenties in het echt leven van M en V? Gender stereotypes: Overtuigingen over welke eigenschappen men denkt mannen en vrouwen bezitten ( noodz. hoe geslachten echt verschillen) wat mensen denken dat verschillen zijn 153 Kunnen grote rol spelen in beïnvloeden van gedrag en perceptie Bv. Onderzoek over stereotype threat, sollicitatie Als onderzoeker zegt dat mannen beter doen op een test, of dat blanken beter scoren op een test, komt dit uit (mensen gedragen zich naar het stereotype) Drie componenten: Cognitief: hoe we mensen percipiëren, categoriseren Bv. Vrouwen zorgen meer, beter voor kinderen, uiting van woede Affectief: hoe we reageren op anderen (adhv in welke categorie die persoon valt) Meer vriendelijk tov man dan tov vrouw Gedragsmatig: gedrag tov anderen (adhv in welke categorie die persoon valt) bv. discriminatie Welke zijn aanhoudende stereotypes Vrouwen zijn meer sociaal, groepsgericht Mannen zijn meer instrumenteel gericht, gericht op onafhankelijkheid van de groep cross-cultureel bevestigd Mensen overschatten wel de grootte van de geslachtsverschillen Gender Stereotypes subtype Onze genderstereotypes zijn volgens sommigen niet uniform per geslacht, maar hebben we verschillende gedifferentieerde stereotypes per geslacht ~ categorieën waar we mensen in plaatsen (verschillende typische mannen en vrouwen) Voorbeelden: Vrouw: Man Sexbom intellectueel huisvrouw bureaucraat Verwend nest playboy Carrierevrouw bourgeois Recht voor de raap softie We delen mannen of vrouwen in één van de categorieën MAAR replicatie-onderzoek nodig 154 Belang van genderstereotypes Mensen handelen obv stereotypes zonder dat deze per se waarheid bevatten Kunnen dus belangrijke gevolgen hebben Wettelijke uitspraken (Vb de familie krijgt meer geld voor een slachtoffer als het een man was dan een vrouw ) Ziekte: diagnose voor operatie (bij vrouwen schrijft men niet zo snel operaties voor) Lagere autoprijzen voor mannen (vrouwen kennen er niets van) Jobs (bv. orkestspelers) bv mannen grotere kans voor hoge leidinggevende functies CV onderzoek: exact zelfde CV en enkel man wordt uitgenodigd op gesprek Vrouwelijke orkestspelers hebben meer kans om aangenomen te worden als ze achter een gordijn hun stuk spelen. Sociale reputatie etc… Vb een mannelijke auteur krijgt meer negatieve reviews dan een vrouwelijk auteur ongeacht het geslacht van de reviewer Samenvatting Belangrijk om als wetenschappelijk opgeleidde psycholoog te kijken naar data, resultaten ipv stereotypes en populaire boeken Boeken (Mars/Venus, The Female Brain, The Male Brain): verspreiden of wakkeren aan gender stereotypes die niet ondersteund worden door onderzoek Deze stereotypes beïnvloeden op zich weer gedrag en hoe mensen zichzelf zien(en SR etc) Houdt stereotypes in stand Replicatie geslachtsverschillen blijven vaak uit Geslachtsverschillen zijn populair, komt meer in de media 8.5 Theorieën van geslachtsverschillen Socialisatie en sociale rollen : cultureel opgelegde rollen Hormonale Theorieën : biologische verschillen verklaren het Evolutionair Psychologische theorieën : Integratie 155 Socialisatie en sociale rollen Bestaan er nog geslachtsrollen? Wat doe je niet omdat je een man/vrouw bent? Wenen in het openbaar als man, als vrouw rechtopstaand plassen, als vrouw vechten op straat, boeren als vrouw, Wat zou vreemd zijn om te doen als man/vrouw? Socialisatie theorie: jongens en meisjes zijn anders omdat ze anders opgevoed worden: 1. Jongens worden bekrachtigd in mannelijk gedrag en meisjes in vrouwelijk gedrag (rol stereotypes!) Kinderen worden bekrachtigd / opgeleerd Auto’s en geweren versus poppen en make-up Roos pakje is voor meisjes Wenen Buitenshuis gaan Agressie : jongens die vechten meer aanvaard dan meisjes 2. Bandura’s sociale leren theorie: jongens en meisjes leren gedrag door sexe-genoten (models) te observeren (We zien mannen met een boor en vrouwen met een stofzuiger) Evidentie: Afhankelijkheid wordt meer aangespoord in meisjes Onafhankelijkheid meer in jongens Vaders spelen meer fysiek met zonen ‘geslachts’speelgoed Cross-culturele evidentie voor differentiële behandeling van jongens en meisjes Huishoudelijke taken meisjes Jongens worden meer aangemoedigt om competitief te zijn Afstand tot huis bij bv het spelen Meisjes meer opgevoed tot zorgen Sexuele vrijheid 156 MAAR: causale richting? Verklaart de opvoeding effectief de stereotypes of indien we het nie zo zouden hoe zou het dan zijn? Zijn ze anders omdat we ze anders behandelen, of behandelen we ze anders omdat ze anders zijn? Waarom denken we dat we ze anders moeten behandelen? Verklaring voor differentiële opvoedingsstijlen? Sociale rol theorie: sexeverschillen ontstaan omdat mannen en vrouwen terechtkomen in andere beroepen en familierollen Mannen: meer leidinggevend, broodwinners Vrouwen: meer zorgend, huismoeder Na een tijdje leren kinderen het gedrag dat samengaat met die rollen. Evidentie: bv. als vrouwen in leidinggevende rol, worden ze ook dominanter MAAR: waarom komen ze daar terecht in the first place? Aangepraat? Opmerking: interessante evidentie: Geslachtsrollen zijn sterk veranderd de laatste decennia (vrouwen gaan meer werken en mannen helpen ih huisdhouden), en zullen waarschijnlijk nog verder veranderen (op verschillende tempo’s over heel de wereld) Zullen geslachtsverschillen mee veranderen? (namelijk verdwijnen want M en V worden steeds meer gelijk in hun geslachts- en familierollen) = nurture theorie Cross-culturele studie: landen die het meest sexueel geljik zijn (zelfde rechten en mogelijkheden voor vrouwen als mannen), vertonen de grootste en niet de kleinste geslachtsverschillen in de PH. Dit gaan in tegen de sociale roltheorie! Hormonale Theorieën Hormonale, fysiologische verschillen liggen aan de oorzaak van geslachtsverschillen Bv: Sommigen zeggen dat het verschil begint in de baarmoeder. De hormonen waaraan de foetus wordt blootgesteld hang af vh geslacht. Dit kan zorgen voor een andere organisatie van de hersenen, dat op zijn beurt kan zorgen voor het verschil tussen geslachten. 157 Vb: de aandoening CAH waarbij de adrenaline klier overactief is bij de vrouwelijke foetus. Dit zorgt ervoor dat het meisje hormonaal ‘vermannelijkt’ wordt. Dit uit zich later in de voorkeur voor mannelijk speelgoed, scoren beter op mannelijke cognitieve vaardigheden en hebben een voorkeur voor een mannelijk beroep. Na puberteit: jongens hebben veel hogere niveaus van testosteron in bloed (zie DS 30/4) - ong. 10x meer, geen overlap (- bij hyenas: omgekeerde, V agressiever (meer testosteron) dan M) Lengte wijsvinger in verhouding ringvinger proxy voor mate testosteron bij zwangerschap Geslachtsverschillen in testosteron worden gelinkt aan verschillen in traditionele geslachttypische gedragingen zoals agressie, dominantie, beroepskeuze, en sexuele drift (zie grootste geslachtsverschillen) Ook binnen 1 geslacht Vrouwen die gemiddeld meer testosterone hebben, oefenen meer mannelijke beroepen uit. Ook bij lesbische vrouwen heeft de ‘mannelijke’ partner een hoger testosteroneniveau dan de ‘vrouwelijke’ partner. Hogere testosteronelevels hangen samen met hogere dominantie en agressie en met meer sexuele wensen bij beide geslachten. Bij vrouwen stijgt het level testosterone net voor de ovulatie. MAAR Richting causaal verband? (bv. Winnen: testosteron ) Sommigen beweren dat het verband bidirectioneel is: hogere levels van testosterone resulteren uit en kunnen ook d oorzaak zijn van veranderingen in gedrag. Oorsprong van hormonale verschillen? Evolutionair psychologische theorieën Cfr. les evopsych Geslachtsverschillen worden verwacht op die domeinen waar mannen en vrouwen andere adaptieve problemen, uitdagingen tegenkomen Vrouw staat in voor baren en zorg van kinderen Man kan zonder veel gevolgen reproduceren Man is nooit zeker van vaderschap 158 Adaptieve problemen oplossen is een voorwaarde voor de overleving en de voortplanting vh individu. Bv: wij lusten graag zoete en vette dingen, dit heeft een overlevingswaarde nl genoeg calorien binnenkrijgen. Zo hebben vrouwen en mannen verschillende mechanismen opgebouwd (= oplossingen op adaptieve problemen) om te kunnen overleven en reproduceren: Vrouw: Vroeger was het adaptieve probleem dat de vrouw iemand nodig had die voor haar en haar kinderen zou zorgen (nl bescherming bieden, voedsel voorzien...) omdat zij dat niet zelf kon tijdens en na haar zwangerschap. Daarom zoekt ze een partner die kan en wil investeren in kinderen. Ze zijn selectief in hun partnerkeuze. Mannen zijn meer agressief omdat ze de strijd aangaan met andere mannen om zo een vrouwtje voor hun te winnen. Ook doen ze er alles aan om zoveel mogelijk dingen te hebben om het vrouwtje te laten zien dat ze voor haar en haar kinderen kunnen zorgen. Mannen waren ook minder selectief in het kiezen van een partner (omdat dit een reproductief nadeel was), ze hadden seks met alle vrouwtjes die ze konden krijgen (dan hebben ze het meeste reproductieve succes). Onderzoek vindt inderdaad op verschillende terreinen evidentie voor voorspelde geslachtsverschillen Sexualiteit :voor man minder gevolgen, sexdrive hoger Selectiviteit sexuele partner : consequenties zwangerschap Agressie: strijden om vrouwen Er zijn vrouwen die casual seks willen maar dit is een strategie om steeds op te klimmen, steeds naar een “betere” man te gaan (meer geld, bescherming...). MAAR: Moeilijker met verschillen binnen sexe op deze vlakken - waarom zijn er ontrouwe vrouwen? - waarom zijn er “nieuwe mannen”? Op vlakken andere dan sexualiteit en agressie, minder duidelijke predicties 159 Integratie Verschillende perspectieven leveren plausibele maar incomplete verklaringen Vandaar: Nood aan een integratieve theorie die verschillende niveaus in rekening brengt - evolutie: antwoord op de vraag waarom geslachten verschillen. - hormonaal: antwoord op de vraag hoe geslachten verschillen. - Socialisatie: antwoord op de vraag hoe geslachten verschillen. Samenvatting Onderzoek over geslachtsverschillen is controversieel: belang om resultaten juist en zonder sensatiezucht te interpreteren Op vele vlakken zijn geslachtsverschillen in PH eerder klein (effectgrootte) of berusten ze op stereotypes Op sommige vlakken zijn ze consistent groter Directe agressie Sexuele interesse MAAR er blijft overlap! Naast echte geobserveerde geslachtsverschillen leven er ook genderstereotypes Kunnen belangrijke invloed hebben op perceptie, reacties, en gedrag van mensen Verklaringen van geslachtsverschillen moeten waarschijnlijk gezocht worden op verschillende niveaus Evolutionair Biologisch Socialisatie 160 8.6 Conclusie Hyde (2005): “The gender similarities hypothesis stands in stark contrast to the differences model, which holds that men and women, and boys and girls, are vastly different psychologically. The gender similarities hypothesis states, instead, that males and females are alike on most—but not all—psychological variables. Extensive evidence from meta-analyses of research on gender differences supports the gender similarities hypothesis. A few notable exceptions are some motor behaviors (e.g., throwing distance) and some aspects of sexuality, which show large gender differences. Aggression shows a gender difference that is moderate in magnitude. It is time to consider the costs of overinflated claims of gender differences. Arguably, they cause harm in numerous realms, including women’s opportunities in the workplace, couple conflict and communication, and analyses of selfesteem problems among adolescents. Most important, these claims are not consistent with the scientific data.” Voor hele artikel, zie onder Course documents, slides = Gelijkheidsdenken of verschillendenken Similariteitsprincipe = op meeste gebieden gelijk aan elkaar en verschillen vaak fysieke kracht, hormonen,… 161 Hdst 18 : persoonlijkheid, stress, coping, en gezondheid Vragen (Hoe) Heeft persoonlijkheid een invloed op ziekte? Wat is stress? Hoe gaan mensen verschillend om met stress? Theoretische modellen 16de E: Descartes: scheiding lichaam en geest (scheiding lichamelijke en geestelijke vermogens die wel in contact staan met elkaar; dualisme) 9. Inleiding 16de E: Descartes: scheiding van lichaam en geest Lichamelijke ziekte = op eerste zicht biologische aangelegenheid Maar: vele psychologische- en gedragsfactoren kunnen ook invloed hebben op ziekte: Bv. stress Bv. roken en drinken, voeding Bv. sexueel risicogedrag Bv. Gezondheidsgedrag, therapietrouw Bv. AIDS: oorzaak = virus, MAAR overdracht via gedragsfactoren Gezondheidspsychologie? Gezondheidspsychologie bestudeert de relatie tussen geest en lichaam en hoe deze 2 componenten omgaan met uitdagingen van de omgeving in het ontwikkelen van ziekte of gezondheid. Gedragsfactoren en psychologische factoren hebben impact op gezondheid Vb. roken, sporten, omgaan met stress enz. => levensverwachting cfr. levenswijze draagt bij tot meer dan de helft van de vroegtijdige sterften (<65 jaar) gezondheidspsychologie Stabiele interpersoonlijke verschillen in deze patronen? Onderdeel gezondheidspsychologie 162 Individuele verschillen in kans op ziekte, kans en snelheid van herstel, stresstolerantie. Welke persoonlijkheidskenmerken hebben een invloed op ziekte en gezondheid? Bv neuroticisme: meer kans op stress ervaren Novelty seeking (sensation seeking): meer risico gedrag Overzicht Enkele belangrijke begrippen Persoonlijkheid-ziekte modellen Omgaan met stress Rol van emoties Emotie-regulatie Positieve emoties Type-A en type-D gedrag 9.1 Concept van stress Stress is een overweldigend gevoel, veroorzaakt door gebeurtenissen waar je schijnbaar geen controle over hebt. Stressoren zijn gebeurtenissen die stress veroorzaken, ze hebben verschillende gemeenschappelijke eigenschappen: extreem: ze geven je een gevoel van overwelming dat je niet meer kan verdragen produceren tegengestelde tendensen: zoals een activiteit/object willen en niet willen oncontrolleerbaar, we kunnen ze niet beinvloeden Hoe komt stress tot stand? Lazarus (1991): Primaire en secundaire appraisal (inschatten van situaties) Stress is een subjectieve interpretatie van een persoon op een situatie Stress zal pas ontstaan als voldaan wordt aan 2 cognitieve evaluaties of appraisals… Stress = Subjectieve gevoel veroorzaakt door een event dat wordt gezien als bedreigend en oncontroleerbaar (demand > competency) stress zit niet in de objectieve situatie op zich, maar in de reactie ten opzichte van situatie 163 Primaire en secundaire appraisel Primaire appraisal: Een persoon percipieert een event als bedreigend voor zijn gestelde doelen Secundaire appraisal: Persoon concludeert dat hij geen of niet voldoende energie, capaciteiten heeft om om te gaan met event vb. Kankerdiagnose Beide zijn nodig: stress = bedreigend + omgaan moeilijk = subjectief ≠ objectief in een situatie Stress respons Aanwezigheid van stressor leidt tot schrikken, snellere hartslag, hogere bloeddruk, zweterige handen, enz. = fysiologische & emotionele reactie fight-or-flight response : deze reacties bereiden je voor om te vechten of te vluchten Stijging activiteit sympatisch ZS: fysiologische reacties stijgen Algemeen aanpassingssyndroom (GAS) (Selye): verschillende fases in stressrespons Alarmfase Fight-or-flight response = 1ste reactie Indien stressor aanwezig blijft => weerstandsfase Lichaam verbruikt veel energie, meer dan gemiddeld Als stressor blijft Fase van uitputting (cfr. Burn-out) (resources opgebruikt) Meer gevoelig voor ziekte, fysiologische bronnen uitgeput DUS: Stress: S is bedreigend en extreem S is oncontroleerbaar R fight/flight 164 Types stress (= een mogelijkheid om stress op te delen) Afhankelijk van duur en frequentie van stress: verschillende types stress te onderscheiden: Acute stress: plotse belasting die mogelijks resulteert in hoofdpijn, spanning, maagklachten enz. Vb. Presentatie geven (social stress test), wist niets van taak Episodische acute stress: terugkerende periodes van acute stress. Kan leiden tot migraine, angst, hypertensie, depressie... Vb. Dominante baas op het werk, pestende kotgenoot Traumatische stress: zeer intense ervaring van acute stress, waarvan de gevolgen onomkeerbaar kunnen zijn (vaak eenmalig, kan meermalig) Post-traumatic stress disorder [PTSD] kan worden ontwikkeld = nachtmerries, fysieke klachten, flashbacks, vervreemding enz. Vb. Slachtoffer van ramp (bv. Pukkelpop) Chronische stress = aanhoudende stress. Je kan er zwaar ziek van worden: een verlaagde werking vh immuunsysteem, cardiovasculaire ziekten... vb. Kanker, diabetes (je kan er vaak weinig aandoen, het is continu) Stress heeft een additief effect: de effecten van stress worden opgestapeld doorheen de tijd. Stress beinvloedt elke persoon anders. Iedereen gaat anders om met stress = individuele verschillen id stressrespons Veelvoorkomende of veel onderzochte stressoren (nog mogelijke opdeling) Major life events: grote levensgebeurtenissen Daily hassles: dagdagelijkse beslommeringen Major life events: grote levensgebeurtenissen Major life events = gebeurtenissen die een grote aanpassing vereisen vb. Positieve: Trouwen, veranderen van job enz. Negatieve: Dood, ontslag enz. Onderzoek (Holmes & Rahe, 1967): zie VL p. 562: Events laten raten op stress (hoe erger het event, hoe zwaarder) Gewicht per event (MAAR goede meting? Stress = subjectief) 165 Hogere score meer kans op ziekte (vatbaarder voor infectie) Een van de eerste systematische bewijzen voor verband tussen psychologische variabelen en lichamelijke ziekte Interpretatie: Chronische stress leidt tot uitputting lichaam en energie waardoor men kwetsbaarder wordt Experimentele studie bevestigd: ziektevirus toebrengen bij personen met weinig versus veel major life events (~ algemeen aanpassingssyndroom) Meer kans op verkoudheid ~ algemeen aanpassingssyndroom: Chronische stress leidt tot uitputting vh lichaam en energie waardoor men kwetsbaarder wordt. Meest gangbare interpretatie: Stress verlaagt het functioneren van het immuun systeem Wanneer je een hoog level van stress hebt, kan je dingen doen om die stress te verlagen: - vermijd een negatieve gedachtengang - eet gezond en slaap genoeg = lichaam bewapenen tegen stress - beoefen af en toe een relaxatie techniek - ga naar vrienden en familie wanneer je steun nodig hebt Dagdagelijkse beslommeringen en ergernissen Vraag: welke dagelijke irritaties heb je? Grote gebeurtenissen leiden tot stress, maar zijn niet frequent Dagdagelijkse ergernissen zijn grote bron van stress, kunnen repetitief en chronisch zijn Top 10 (p 563) Gewicht, gezondheid van een familielid, alles wordt duurder, huishouden, drukte, … Invloed op psychologisch en lichamelijk welzijn Ook in interactie met genetische gevoeligheid voor stress cfr. Gene-environment interaction studies ; genen op zich is geen voldoende voorwaarde om problemen te krijgen (bv depressie) maar wel als men veel stress ervaart 9.2 Persoonlijkheid – ziekte link modellen: Interactioneel model Transactioneel model Gezondheidsgedrag model Predispositie model Ziekte-gedrag model 166 Interactiemodel Interactie persoon en omgeving: effect van gebeurtenissen, situatie, hangt af van het karakter. Naargelang persoonlijkheid gaan personen anders om met factoren van de omgeving Objectieve gebeurtenissen overkomen een persoon, maar de persoonlijkheid bepaald de impact van deze events(op het lichaam) door de manier er wordt mee omgegaan (coping) Interactioneel =~Persoonlijkheid modereert de relatie stress-ziekte Manier van omgaan bepaalt de graad, duur en frequentie van stressor oorzaak meer bij zichzelf, oncontroleerbaar en globaal vb. Neurotische persoonlijkheid & kankerdiagnose (mensen met kanker en neuroticisme reageren veel negatiever) Beperking vh model: onderzoekers vonden geen stabiele copingsmechanismen die consistent ‘adaptive’ of ‘maladaptive’ waren Transactiemodel = uitbreiding interactiemodel Transactie persoon en omgeving: effect van gebeurtenissen, situatie, hangt af van het karakter. Persoonlijkheid heeft 3 potentiële effecten 1) Het event zelf: mensen creëren & selecteren (vermijden) situaties (door de keuzes die ze maken) Impulsiviteit en sensatiezoekend; meer ongezond risicogedrag 167 2) De manier waarop een persoon het event percipieert, appraised interpretatie in functie van eigen doelen, situatie inschatten naar eigen belang 3) Manier waarop wordt omgegaan met stressor (coping) Zie ook interactioneel model Bv neuroticisme percipieert negatiever Vb. Kankerdiagnose 1) selectie van gebeurtenis: roken gebrek aan impulscontrole Gewetensvolheid: vermijden risicogedragingen 2) interpretatie van diagnose neurotische mensen percipiëren het als meer oncontroleerbaar (bv neuroticisme stopt minder met roken) 3) coping-reactie stabiele personen (laag neuroticisme) reageren rustiger & adequater De term appraisal geeft aan dat het niet de gebeurtenis zelf is die stress veroorzaakt, maar hoe een persoon die gebeurtenis percipieert (~PH) Mensen reageren niet enkel op situaties, ze selecteren of creeëren ze ook (~PH) Transactie = wederkerige impact Event heeft impact op individu Individu heeft ook impact op event via - selectie - interpretatie Gezondheidsgedragsmodel Gezondheidsgedrag (toegevoegd aan transactie-model): = gedrag met invloed op gezondheid (eetgewoonten, slaapgewoonten, vrijgewoonten, ..) 168 Persoonlijkheid beïnvloedt niet direct de relatie stress-ziekte (itt de vorige 2 modellen). Maar wel op een indirecte manier, via gezondheidsbevorderende of gezondheidsverminderende gedragingen (=G) Predispositiemodel Predispositie: predispositie tot bepaalde PH en ziekte Associaties tussen persoonlijkheid en ziekte kunnen ontstaan door een derde intermedierende variabele, waaraan beide gelinkt zijn Predispostie die aan grondslag ligt van ziekte & persoonlijkheid vals of schijnbaar effect van persoonlijkheid Bv. Gen: novelty seeking en drugsverslaving Bv. een bepaald Gen is zowel verantwoordelijk voor de Ph trek novelty seeking, als voor een grote kans op drugsverslaving (het is niet de Ph trek novelty seeking die zorgt voor de drugsverslaving, maar er is wel een correlatie tussen de twee dankzij de derde variabele het gen dat beiden veroorzaakt) Bv. Opvoeding Dus er zou een genetische basis zijn voor ziekten en bepaalde PH trekken die daarmee geassocieerd worden (waarbij er dan een valse indruk wordt geven dat die PH trekken verantwoordelijk zijn voor die ziekten omdat er een correlatie bestaat tussen die Ph trek en die ziekte dankzij een derde variabele die de beiden bepaalt namelijk de genetische basis). 169 Ziektegedragsmodel Meer over ziektegedrag: Ziekte “zien”, symptomen rapporteren, naar dokter gaan wat mensen doen als ze ziek zijn Symptomen labelen enz belangrijk voor dokter: hij doet de anamnese voor de dokters Verschil in contigentie, frequentie en correctheid van beschrijven van symptomen Therapietrouw! Ziekte =aanwezigheid van een objectief abormaal fysiologisch proces Ziekte-gedrag = acties die mensen ondernemen wanneer ze (denken) ziek te zijn Ziekte-gedrag is meestal gelinkt aan ziekte maar niet altijd. Er zijn bijvoorbeeld mensen die ziek zijn maar geen acties ondernemen of er zijn mensen die niet ziek zijn die wel acties ondernemen. Persoonlijkheid beïnvloedt de manier waarop een persoon lichaamssensaties zal herkennen en de mate waarin hij deze zal bestempelen als ziektesymptomen en rapporteren - bv. neurotische personen klagen sneller en meer - bv. gewetensvolheid: compliance met therapie Kan op zich ook invloed hebben op ziekte op lange termijn (te ver laten vorderen) Centraal, gemeenschappelijk element in modellen: Stress Deze modellen zijn niet mutueel exclusief. Ze zijn allemaal toepasbaar, afhankelijk van welke PH trek en welk ziekte. Zo kunnen onderzoekers eens goed nadenken over alle mogelijkheden die PH linken aan ziekten. Stress bestaat niet in externe wereld, overkomt ons niet. Is gevolg van interpretatie, hoe omgaan met… Belangrijke determinant voor ziekte/gezondheid: Hoe verschillen mensen in omgaan met potentieel stresserende gebeurtenissen? Verfijning attributionele stijl 170 9.3 Coping strategieën en stijlen Attributionele Stijl Optimisme en fysieke gezondheid Emotionele reactive De rol van positieve emoties Regulatie Management van emoties Zichzelf openstellen voor anderen (disclosure) Attributionele stijl “Waar legt een persoon de schuld als iets verkeerd gaat?” oorzaak anders interpreteren 3 dimensies extern versus intern (oorzaak ligt buiten of binnen mij) onstabiel versus stabiel (oorzaak is veranderbaar of niet, eenmalig/altijd) specifiek versus global (oorzaak die enkel voor specifieke gebeurtenis geldt of die op veel verschillende vlakken in het leven een rol speelt) Verschillende maten (manieren om te meten) Stabiele individuele verschillen in manier van attributie Attributional Style Questionnaire (ASQ) Gebeurtenissen voorleggen; geef de oorzaak zelfrapportage Content Analysis of Verbatim Explanations (CAVE) Afleiden uit verklaringen die mensen afleggen Speeches Therapie Krantenberichten, liedjesteksten… 171 Verfijning attributionele stijl Attributionele stijl heeft verschillende verschijningsvormen Optimisme-pessimisme (Peterson, 2000) stabiele, globale, en interne verklaringen voor negatieve gebeurtenissen > “pessimisten” Ze geloven dat ze hulpeloos zijn wanneer het aankomt op negatieven gebeurtenissen Ze denken dat negatieve gebeurtenissen nog lang gevolgen zullen hebben op veel aspecten van hun leven (ze overdrijven) Ze geloven dat hun gedrag geen invloed heeft op hun levensuitkomsten onstabiele, specifieke, externe verklaringen voor negatieve gebeurtenissen > “optimisten” ze geloven dat hun gedrag een invloed heeft op de uitkomsten in hun leven Optimisme-pessimisme wordt gezien als een PH trek. Deze PH trek is een dimensie waarop mensen kunnen verschillen. Er zijn meerdere (verschillende) definties van ‘optimisme’: Dispositioneel optimisme (Scheier & Carver, 2000): verwachting van vele positieve gebeurtenissen en weinig negatieve gebeurtenissen in de toekomst Self-efficacy (Bandura, 1986): geloof dat je zelf in staat bent om de dingen te doen die nodig zijn om ergens /met uitdagingen mee om om te gaan. (optimisten meer self efficacy). Dit is ook het vertrouwen dat men in zijn eigen kunnen heeft om acties te ondernemen die nodig zijn om een bepaalde uitkomst te bekomen. Risico-perceptie Mensen werden gevraagd om te schatten wat de kans is dat verschillende gebeurtenissen hen zouden overkomen. Hierin zijn ook individuele verschillen Optimisten schatten de kansen dat negatieve gebeurtenissen hen zouden overkomen lager in dan de gemiddelde mens (pessimisten schatten de kans hoger in dan de gemiddelde mens) - Optimistische bias: gemiddeld genomen onderschatten mensen het risico dat hen een bepaalde negatieve gebeurtenis zou overkomen. Ze schatten de kansen lager in dan dat ze werkelijk zijn. Bv. Auto-ongeluk, ziekte krijgen mensen schatten dit systematisch lager in dan werkelijkheid meer risicogedrag vertonen dan goed voor hen is (bv roken, ik zal wel geen longkanker krijgen of snel rijden, ik krijg geen ongeval) Individuele verschillen; gelinkt aan voorzichtigheid en risico nemen etc 172 Optimisme en fysiek welzijn Optimisme hangt samen met - A) goede gezondheid: minder ziektes, makkelijker bezoek dokter, vroeg sterven enz. in tegenstelling tot pessimisme opmerking: vroegere sterfte vooral door accidenten & niet kanker & hart-aanval: “op de verkeerde plaats op het verkeerde ogenblik” => risico’s nemen om pessimisme te ontsnappen? Pessimisten meer risico’s want ‘ik kan er toch niets aan doen?’ - B) gezondheidsbevorderend gedrag: gezond eten, sporten enz. Maar de verbanden tussen optimisme en gezondheid/gezondheidsbeorderend gedrag zijn correlaties, dus kennen we de richting vh causaal verband niet. Gevolg Optimisme als schakel tussen persoonlijkheid en gezondheid (Seligman): therapieën om mensen optimistischer te maken: het aanleren van cognitieve en sociale probleem-oplossingsvaardigheden die gebaseerd zijn op optimistische principes Hoe promoot optimisme een betere gezondheid? (model hierbij benoemen) Effect op immuunsysteem:Betere reactie op infecties etc… Emotioneel mechanism: Optimisme ~ resistent tegen depressie (cfr. Beck) en depressie ~ negatieve gezondheidsgevolgen (rumineren enz, zich minder goed verzorgen) Cognitief mechanisme: Geloof in veranderbaarheid, minder stress Sociaal (contact) mechanisme: Eerste signalen aangeven, social support Sneller spreken Gedrags mechanisme Meer problemen aanpakken Minder vermijding Meer gezondheidsbevorderend gedrag (slapen, eten, …) Ook jij kunt optimist worden: surf naar http://www.ppc.sas.upenn.edu/ 173 De rol van positieve emoties in omgaan met stress Vroeger: veel aandacht aan negatieve emoties en gezondheid Laatste jaren: positieve psychologie, de rol van positieve emoties in het omgaan met stress kunnen positieve emoties geen cruciale rol spelen? Eerste onderzoek (Lazarus & Folkman) 1) leiden tot volharding in coping (omgang emoties) 2) break of pauze (van stressvolle omgeving) 3) herstel van energie-reservoir (kracht herstellen om dingen aan te pakken) en sociale relaties Bv. Broaden & build model (Frederickson) - positieve emoties verruimen ‘scope’ van aandacht, acties: dit helpt de personen om meer opties te zien in stressvolle omstandigheden, na te denken over alternatieven en andere manieren te proberen om om te gaan met stress - helpen om energie-reservoir op te bouwen en steun relaties (denk aan fight-flight respons, rest-digest is meer zoals positieve emoties) Exp: betere recovery van stress als positieve emotie Zeggen dat de persoon het minder goed heeft gedaan bij de stress-ontlokkende situatie Positieve emotie als buffer, hartslag terug stabiliseren DUS Positieve emoties kunnen leiden tot verminderde impact van stress op gezondheid Recent: enkel de positieve emoties die hoog zijn in fysieke arousal Bij opgewekt en blijheid: meer opties zien Bufferend effect van ziekte 174 Vb. Onderzoek buddys Buddy’s die helpen bij het dagelijkse leven van aids patiënten, als ze veel positieve emoties inbouwen in de omgang, gaat het makkelijker om de patiënten te verzorgen MAAR Hoe positieve emoties ervaren in tijden van stress? Drie copingmechanismen die kunnen leiden tot positieve emoties onder stress (Folkman & Moskowitz, 2000)… Welke copingsmechanismen kunnen positieve emoties helpen genereren onder stress? 1) Positieve herinterpreatie (reappraisal) tegenslag zien als groeimogelijkheid Focussen op het positieve van de situatie Positieve in situatie zien, what doesn’t kill you makes you stronger 2) Probleem-georiënteerde coping ondanks oncontroleerbare gebeurtenis, focussen op aspecten die wel controleerbaar zijn competentie Gedachten of gedragingen gebruiken om controle te krijgen over de stress (of over de delen van de stress die controleerbaar zijn). Daardoor heeft men het gevoel dat men een beetje controle heeft, anders voelt men zich helemaal overweldigt bv to do lijstjes voor succeservaringen 3) Positieve momenten inbouwen = time-out belang van humor en zelfrelativering Regulatie van emoties James Gross: onderscheidt twee soorten: Positieve reappraisal (zie hoger) Emotionele suppressie = inhouden van het uiten van bepaalde emoties bvb. Kwaadheid t.a.v. je kotgenoot, droefheid tov je vorige lief. → Effect hiervan? Reappraisel positievere effecten dan supressie Verschil van situatie: vereisen andere regulatietechnieken Emotionele inhibitie/suppressie Sommigen: leidt tot ongewenste gevolgen Bv. Freud => therapie is plaats om ongewenste emoties te uiten = catharsis theorie De ‘expressieve therapien’ hebben als doel om de onderdrukte emoties naar buiten te halen 175 Andere theoretici zien dat positiever Bv. Kinderen moeten leren om hun agressieve & impulsieve uitbarstingen onder controle te krijgen. Er zijn individuele verschillen in de de graad dat mensen hun negatieve emoties onder controle kunnen houden. Sommigen kunnen dit heel goed, anderen kunnen dit niet MAAR: Tot op heden slechts weinig methodologisch correcte studies! Studie van Gross - Taak: videofilm bekijken met opgewekte & droeve scène - Manipulatie: suppressie vs. geen suppressie (neutraal blijven, niet laten zien wat voor soort film ze kijken - Metingen: fysiologische reacties & gelaatsuitdrukkingen suppressie leidt tot ... Minder openlijke gelaatsuitdrukking MAAR meer fysiologsche reactie voor & tijdens ~ stress reactie (verhoogde werking sympathisch ZS) Bv fight flight response maakt gebruik van krachtbronnen, Dit heeft op lange termijn invloed terwijl zelfde mate van ervaren positief & negatief affect Studie van Gross & John Individuele verschillen in habituele suppressie Suppressie ~ Ervaren meer negatieve emoties Slechtere relaties omdat ze hun emoties niet uiten. Lager psychologisch welbevinden, self-esteem, sociaal functioneren Gross en collegas hebben geprobeert het emotioneel controle center id hersensn te vinden adhv een fMRI terwijl participanten negatieve emoties probeerden te onderdrukken. De gebieden die hierin betrokken waren localiseerden zich vooral in de prefrontale cortex van de hersenen. Dit deel van de hersenen is ook betrokken bij plannen en uitvoerende controle 176 Studie van Nezlek & Kuppens Suppressie tijdens dagdagelijks leven Suppressie van emotionele expressie hangt samen met Minder positieve emoties Heeft geen of weinig effect op negatieve emoties zoals kwaadheid of angst Effect op droefheid Reappraisal Suppression Positive Negative Positive Negative Positive active mood .10*** .05** -.08*** -.01 Positive deactive mood .07** .02 -.05** .00 Negative active mood -.01 .00 .07 .01 Negative deactive mood -.01 .00 .11** -.03* Supressie zowel in lab als dagdagelijks leven negatieve gevlolgen Chronische inhibitie leidt tot een hogere activatie ZS, een hogere belasting Chronische suppressie kan aanleiding geven tot chronische arousal van sympatische ZS Impact op gezondheid en verdere leven Mensen die chronische hun emoties onderdrukken, hebben een minder werkend immuunsysteem, hebben een hogere kans op vroegsterfte... Bv. bij kanker: negatieve emoties onderdrukken vs. negatieve emoties uitdrukken en zich verzetten Bijkomend effect: expressie van emoties hebben de functie de omgeving op de hoogte te brengen van wat er in je omgaat, hoe je je voelt Koppels die hun emoties uiten tegen hun partner hebben minder problemen in hun relatie (zo kunnen ze hun gedrag aanpassen aan hoe hun partner zich voelt). 177 DUS: Onderzoek: geeft aan dat uiten van emoties positieve gevolgen kan hebben op onze psychologische (bv. in koppels) en lichamelijke gezondheid (bv. disclosure) Niet uiten van emoties kan een negatief effect hebben Emoties uiten heeft een correlatie met: gelukkig zijn en lagere niveaus van angst en schuld Disclosure= delen van ervaringen / emoties = het delen of uiten van traumatische, negatieve gebeurtenissen (Pennebaker): het niet delen of uiten van traumatische, negatieve gebeurtenissen kan negatieve gevolgen hebben “Geheimen zijn ongezond” Het kost fysieke energie om gedachten en gevoelens van negatieve gebeurtenissen voor zichzelf te houden Dit kan leiden tot stress en na een tijdje tot psychologische (angst, depressie..) en fysieke ziekten Onderzoek: schrijven, praten over negatieve gebeurtenissen Praten leidt tot opluchting Illustratie 1: Experiment: bevragen van mensen die hun partner hadden verloren in auto-ongeluk Meer praten > gezonder Illustratie 2: schrijven over een stresserende gebeurtenis vs. triviale gebeurtenis - meer ongemak & hogere bloeddruk bij schrijven (bij stressvolle gebeurtenissen) - minder ziekte gedurende zes volgende maanden (bij stressvolle gebeurtenissen) Illustratie 3: Begin academiejaar: schrijven over stresserende gebeurtenissen => minder bezoeken aan dokter in maanden die volgen Vb USA: verhuizing naar kot bij academiejaar Verklarende mechanismen: 1. Binnenhouden = inspanning, stress opluchting – stress-reductie van praten 2. herinterpretatie: beter begrijpen, andere betekenis => in ander perspectief geplaatst nut van talking therapie 178 Reappraisel makkelijker bij uiten emoties MAAR: tegenstrijdige bevindingen (Rimé) Social sharing (sociaal delen van emoties) gebeurt zeer frequent Secondary social sharing (emotionele gebeurtenis van andere doorvertellen) Mensen hebben de indruk dat oplucht Maar leidt doorgaans NIET tot emotional recovery (afname emotie) Bv. Kwaadheid (indien vriendin meegaat in kwaadheid zal het niet afnemen) Effect zou samenhangen met de inhoud van de sharing Dus misschien is vorm van disclosure van belang, en ook reactie van anderen 9.4 Type A/D en cardiovasculaire aandoeningen Hartaandoeningen (HVZ) functie van - roken, obesity, bloeddruk, passieve levensstijl enz. - psychologische kenmerken: welke? 2 opvattingen: 1. TYPE A persoonlijkheid Dit onderzoek is gestart toen sommige artsen ontdekten dat personen die een hartaanval hebben gehad, zich dikwijls anders gedraagden (een andere PH hadden) dan personen die geen hartproblemen hadden. Ze waren meer comptitief, agressief en actief. Type A = syndroom met drie componenten 1) Gemotiveerd en competitief ~ prestatiebehoefte (zie hoofdstuk 11) 2) Druk in de weer (Time is money) = “tijdsurgentie” (het is druk) 3) snel geagiteerd bij het oplopen van frustraties, wantrouwig = hostiliteit komen dikwijls maar niet altijd tesamen voor Type A vs. B = dimensioneel & geen alles-of-niets zaak (dus niet categoriaal) 179 Dit is een normale verdeling: aan het ene uiteinde hebben we type A PH en aan het andere uiteinde hebben we type B PH. De meeste mensen bevinden zich dus in het midden (zowel geen uitgesproken A als B PH). Bij een categorale variabele bevinden de mensen zich of in de ene categorie of in de andere (er is geen middenweg). Bv: geslacht, bloedtype CFR individuele verschillen taxonisch of dimensioneel van aard? (Haslam, holland en Kuppens, 2012) op toledo In vroegere studies: Type A gedrag is onafhankelijke voorspeller (bovenop roken & of ander gedrag) cardiovasculaire aandoening (hoog op type A, hoog op cardovasculaire aandoening) Gestructureerd interview - spreektempo - fidgetting (niet stilzitten op stoel) - onderbreken - voor beurt spreken - zin afmaken Later onderzoek met zelfrapportage vond dit niet meer Één component; namelijk hostiliteit hangt samen met cardovasculaire aandoeningen Als deze niet (voldoende) wordt bevraagd (zoals in zelfrapporatge vragenlijsten) verdwijnt de link type A en cardiovasculaire aandoening Vijandigheid (hostility)?? Niet pers se agressief naar anderen toe Niet per se assertief Zeer onaangename reaktie op ontgoochelingen, (zelfs kleine) frustraties Bv. voetbalsupporter, file 180 Effect op HVZ: mogelijke mechanismen Hostiliteit ~ chronische systemische inflammaties (zoals geobserveerd aan de hand van aantal witte bloedcellen): veel witte bloedcellen is op zich gerelateerd aan risico op HVZ Fight or flight respons: Bloeddruk en hartslag hoger, release stress hormonen een hart dat meer bloed ineens pompt en de bloedvaten die vernauwen. Dit zorgt ervoor dat er stresshormonen worden losgelaten ih bloed. Deze twee delen van de flight-or-fight respons zorgen voor: Beschadiging en slijtage van de bloedvaten: groeven, oneffenheden. Aan die beschadigingen kunnen cholesterol en vetten zich ophopen. Hoe meer vetten en cholesterol zich daar ophoopt, hoe nauwer de doorgang van de bloedvaten wordt. Dit noemt men atherosclerose (“aderverkalking”). Wanneer de aders die het hart voeden worden geblokkeerd en zo het hart niet meer kunnen bevoorraden van vers bloed, krijgt men een hartattack beschadiging van bloedvaten; groeven, oneffenheden ophoping van cholesterol en vetten (aan groeven en oneffenheden) atherosclerose (“aderverkalking” ) 2. Type D en hartaandoeningen Type D: ‘distressed” personality type (Denollet) = dimensionele variabele - negatieve affectiviteit: gevoelig voor negatieve emoties, veel negatieve emoties ervaren, een negatieve kijk hebbe op zichzelf, de neiging om altijd te klagen - inhiberen uiting ervan (opkroppen): het onderdrukken van de expressie van emoties/gedachten/gedragingen in sociale interactie, zich onzeker voelen in het bijzijn van anderen, bang zijn voor een negatieve sociale evaluatie, minder sociale steun zoeken in tijden van nood... Type D PH zorgt ervoor dat hartpatienten meer risico hebben op verdere nadelige gevolgen voor hun hart. Een voorwaarde hiervoor is dat beide karakteristieken van type D PH moeten aanwezig zijn in dezelfde persoon. Hoe komt dit nu dan type D PH zorgt voor nadeligere gevolgen bij hartpatienten? - Personen met een type D PH vertonen altijd een overdreven stressrespons. Een evidentie hiervoor is dat type D personen een hoger niveau van cortisol in hun bloed hebben bij een stressresponsen. Een hoger niveau van cortisol kan zorgen voor chronische systemische inflammaties, dat op zich weer kan leiden tot de blokkering van de aders (zie boven). - Door gezondheidsgedrag en social steun: type D personen eten ongezonder, spenderen minder tijd buiten, maken zich drukker in dingen, gaan minder naar de dokter en rapporteren dat ze minder sociale steun hebben. Recent verschillende studies die verband met hartaandoeningen en slechtere prognose bij hartkwalen aantonen 181 Hostiliteit zou correleren met ‘distress’, en vandaar vroegere focus op Type A 9.5 Samenvatting Link tussen PH en gezondheid Verschillende modellen Practische nut van bestuderen en begrijpen van individuele verschillen 182