Hoofdstuk 7 - Redder Aan Zee

advertisement
1
2
Voorwoord
De cursus Reanimatie en EHBO voor de opleiding Redder aan zee is
bijgewerkt volgens de richtlijnen 2010. Deze richtlijnen zullen in alle
opleidingen en bij alle evaluaties (reguliere cursus en bekwaamheidsproeven)
door de docenten en examinatoren worden toegepast. Ze zijn gebaseerd op
de richtlijnen gepubliceerd in 2010 door de Europese en Belgische
Reanimatieraad. Ze zijn eenvoudig opgesteld en dienen correct te worden toegepast.
Samenvatting van de voornaamste veranderingen die in de richtlijnen 2010 werden
gepubliceerd en die van toepassing zijn voor de strandredders :
1. Plaatsbepaling borstcompressie: geen wijziging maar betere omschrijving :
Handen plaatsen in het midden van de borstkas – onderste ½ van het borstbeen
2. Compressiediepte :
volwassenen : borstkas minstens 5 cm, maximum 6 cm indrukken
kinderen>1jaar: borstkas ongeveer 5 cm, indrukken (= borstkas 1/3 indrukken)
kinderen<1jaar: borstkas ongeveer 4 cm indrukken (= borstkas 1/3 indrukken)
Studies hebben uitgewezen dat onvoldoende compressiediepte leidt tot onvoldoende
hartmassage (te weinig output). De boodschap is dus om voldoende diep te drukken
om de kans op overleving voor het slachtoffer te verhogen.
3. Compressiefrequentie :
De streeffrequentie is voor alle leeftijdsgroepen minimum 100/min met een
maximum van 120/min.
4. Beademing : de totale duur van de 2 effectieve beademingen ( in de cyclus van 30/2)
mag niet meer dan 5 seconden in beslag nemen.
links : http://www.cprguidelines.eu
http://www.resuscitation.be/nl/richtlijnen-2010
Handleiding cursus
Deze cursus bevat alle essentiële informatie om als strandredder op een correcte manier te
kunnen reanimeren volgens de geldende richtlijnen en bij gezondheidsproblemen op het
strand deskundig de eerste zorgen te kunnen toedienen.
Cursusonderdelen gemarkeerd met een “
basiskennis en dus blijvend te onthouden!
“ zijn voor elke strandredder parate
Ondersteunende informatie wordt in cursief en lichtblauw weergegeven. Deze informatie
moet niet worden gememoriseerd en wordt ook niet als dusdanig op het examen gevraagd.
3
Hoofdstuk 7 : Reanimatie en EHBO
Auteur/docent : Suzy Van Erum
Versie 8 – September 2014
mededocenten : Marc Lucas - Kenny De Decker
Inhoudsopgave :
1. De vitale functies, medische regulatie en reanimatieprocedures
1.1 Het menselijk lichaam – De vitale functies……..…………………………………………………. 5
1.1.1 Het zenuwstelsel.................................................................................................................................. .5
1.1.1.1 Het centraal zenuwstelsel……………………………………...………………………………. 6
1.1.1.2 Het perifeer zenuwstelsel……………………………………………………………………. 6
1.1.1.3 Het bewustzijn……………………………………………………………………….................. 6
1.1.1.4 De oorzaken van een gedaald bewustzijn…………………………………………………….. 7
1.1.1.5 Het vitaal belang van het zenuwstelsel en het bewustzijn……………………………………... 7
1.1.2 Het ademhalingsstelsel……………………………………………………………………………… 7
1.1.2.1 De luchtwegen………………………………………………………………………................. 7
1.1.2.2 De ademhalingsspieren………………………………………………………………………… 8
1.1.2.3 De longen……………………………………………………………………………………... 8
1.1.2.4 De ademhaling als vitale functie……………………………………………………................ 9
1.1.3 Het bloedsomloopstelsel……………………………………………………………………………. 9
1.1.3.1 Het hart………………………………………………………………………………………... 9
1.1.3.2 De bloedvaten………………………………………………………………………............... 12
1.1.3.3 Het bloed…………………………………………………………………………………….. 12
1.1.3.4 Het lymfestelsel………………………………………………………………………………. 13
1.1.3.5 De bloedcirculatie als vitale functie………………………………………………………….. 13
1.2 De medische regulatie………………………………………………………………………………
1.2.1 Het verwittigen van gespecialiseerde hulp…………………………………………………………
1.2.2 Schema……………………………………………………………………………………...............
1.2.3 Welke informatie doorgeven?...........................................................................................................
1.2.4 Wanneer hulp halen?.........................................................................................................................
14
14
14
15
16
1.3 De reanimatieprocedure………………………………………………………………………….... 17
1.3.1 Inleiding BLS……………………………………………………………………………………... 17
1.3.2 Procedure 1 : reanimatie bij plotse hartstilstand (>volwassenen)…………………………………. 19
Extra : Pocket masker………………………………………………………………………. 27
AED………………………………………………………………………………… 28
Veiligheidshouding ………………………………………………………………… 30
Draaien van persoon van rug- naar buiklig…………………………………………. 32
1.3.3 Schema procedure 1……………………………………………………………………….............. 33
1.3.4 Procedure 2: reanimatie bij de volwassen drenkeling en kinderen………………………………... 34
Extra : reanimatie met 2 hulpverleners……………………………………………………... 46
1.3.5 Schema procedure 2……………………………………………………………………….............. 47
1.3.6 Verstikking bij kinderen en volwassen……………………………………………………………. 48
2.Verdrinking en onderkoeling
2.1 De verdrinking...................................................................................................................................
2.1.1 Definitie en incidentie……………………………………………………………………………...
2.1.2 De oorzaken van verdrinking………………………………………………………………………
2.1.3 De fasen van de verdrinking……………………………………………………………………….
2.1.4 De omstandigheden……………………………………………………………………….............
2.1.5 Prognose en complicaties………………………………………………………………………….
2.1.6 De hulpverlening…………………………………………………………………………………..
53
53
53
54
55
55
56
4
2.2 De onderkoeling………………………………………………………………………………………57
2.2.1 Definitie en incidentie……………………………………………………………………………… 57
2.2.2 De fasen van onderkoeling………………………………………………………………………… 57
2.2.3 Risicofactoren……………………………………………………………………………………… 58
2.2.4 Preventie en behandeling…………………………………………………………………………… 58
3. De eerste hulp bij ongevallen
3.1 Stoornissen met betrekking tot het bewustzijn…………………………………………………….
3.1.1 Syncope……………………………………………………………………………………………
3.1.2 Hersenschudding……………………………………………………………………………………
3.1.3 Stuipen - epilepsie…………………………………………………………………………………
59
59
59
60
3.2 Stoornissen met betrekking tot het ademhalingstelsel...................................................................... 60
3.2.1Verstikking en verslikking…………………………………………………………………………... 60
3.2.2 Hyperventilatie……………………………………………………………………………………… 61
3.2.3 Astma en allergische reactie………………………………………………………………………… 62
3.3. Stoornissen met betrekking tot de bloedsomloop............................................................................ 63
3.3.1 Bloedingen (slagaderlijke en aderlijke)…………………………………………………………….. 63
3.3.2 Neusbloeding……………………………………………………………………………………… 64
3.3.3 Angina Pectoris (Angor)…………………………………………………………………………... 65
3.3.4 Hartinfarct…………………………………………………………………………………………... 65
3.3.5 Beroerte / CVA…………………………………………………………………………………… 66
3.4 Stoornissen met betrekking tot de huid en andere weefsels……………………………………… 67
3.4.1 Breuken en ontwrichtingen………………………………………………………………………... 67
3.4.2 Halswervelletsels…………………………………………………………………………………… 68
3.4.3 Huid - en splinterwonden-wondverzorging………………………………………………………… 68
3.4.4 Insectenbeten……………………………………………………………………………………… 70
3.4.5 Brandwonden……………………………………………………………………………………... 70
3.4.6 Kwallenbeten……………………………………………………………………………………… 71
3.4.7 Pietermansteek…………………………………………………………………………………...
74
4. De invloed van het weer op de gezondheid
4.1 Inleiding................................................................................................................................................ 76
4.2. Invloed en gevaren van de zon……………………………………………………………………
4.2.1 Invloed van straling op de huid…………………………………………………………………...
4.2.2 Huidtypes…………………………………………………………………………………………...
4.2.3 Verbranding door een overmaat aan zonnestralen………………………………………………...
4.2.3.1 Graden van verbranding……………………………………………………………………...
4.2.3.2 Preventie en behandeling……………………………………………………………………
4.2.4 Inschatten van de zonkracht - UV-index………………………………………………………...
4.2.5 Hitteslag…………………………………………………………………………………………..
76
77
78
79
79
79
82
83
4.3. Invloed van de wind en de temperatuur op de gezondheid............................................................. 84
Bijlagen :
 woordverklaring-lijst..................................................................................................................... 86
 Schema 1 en 2………………………………………………………………………………….. 88
 Evaluatieformulier praktijkexamen………………………………………………………….. 90
5
1. De vitale functies, medische regulatie en reanimatieprocedures
1.1 Het menselijk lichaam – De vitale functies
BEWUSTZIJN - ADEMHALING - CIRCULATIE
ZENUWSTELSEL
ADEMHALINGSTELSEL
Besturing van andere
orgaanstelsels en bewustzijn
BLOEDSOMLOOPSTELSEL
Opname van zuurstof en
verwijderen van koolstofdioxide
Vervoer van voedingsstoffen en
zuurstof naar de cellen en afvoer
van afvalstoffen
Indien een van deze stelsels faalt zal er een levensbedreigende situatie ontstaan
1.1.1 Het zenuwstelsel
Het zenuwstelsel bestaat uit - het centrale zenuwstelsel : hersenen (grote en kleine) en ruggenmerg
- het perifere zenuwstelsel : de zenuwen die het ruggenmerg en de
hersenen verbinden met de rest van het lichaam.
Ze zijn verspreid over heel het lichaam.
6
1.1.1.1 Het centraal zenuwstelsel,
bestaat uit hersenen en ruggenmerg. Zij worden beschermd door respectievelijk de schedel en de wervels.
Hersenweefsel en ruggenmerg worden omgeven door een aantal vliezen (meningen) en baden in een vocht
(liquor), dat schokken helpt opvangen.
In de grote hersenen bevindt zich het centrum van het bewustzijn. De grote hersenen omvatten
verschillende delen, die elk hun specifieke functie hebben vb. het spraakcentrum, het geheugen, het
gehoorcentrum, het visuele centrum, het motorisch centrum,… De linkerhelft van het lichaam wordt
gestuurd door de rechter hersenhelft en omgekeerd. Er is een grote interactie tussen de verschillende
centra en bij schade kunnen functies door andere delen worden overgenomen.
De kleine hersenen zorgen voor de coördinatie van de beweging en bevatten het evenwichtscentrum.
De hersenstam is verantwoordelijk voor een aantal automatische functies die het lichaam uitvoert vb.
temperatuurregulatie, ademen, slikken, hartslag,…
Het ruggenmerg bestaat uit zenuwcellen die als verbinding functioneren tussen de hersenen en de andere
zenuwen in ons lichaam. Het stuurt informatie van en naar de hersenen en coördineert een deel van de
onbewuste bewegingen , namelijk de reflexen (=onmiddellijke reactie op een prikkel,
zonder tussenkomst van de hersenen).
1.1.1.2 Het perifeer zenuwstelsel,
bestaat uit zenuwen die de hersenen en het ruggenmerg
verbinden met de rest van het lichaam. Er zijn 12 paar craniale (hoofd) zenuwen, die impulsen van en
naar de hersenen brengen (voornamelijk afkomstig van hoofd en hals vb. oogbewegingen, beweging van
aangezichtsspieren,… )
De 8 paar cervicale (hals), 12 paar thoracale (borst), 5 paar lumbale (lende) en de 5 paar sacrale
(staart) zenuwen, verbinden het ruggenmerg met de perifere delen van het lichaam.
Het zijn hoofdzakelijk gevoelszenuwen, die uitwendige prikkels doorseinen, via het ruggenmerg
naar de hersenen, waar ze geïnterpreteerd kunnen worden en motorische zenuwen die de bevelen
van de hersenen brengen naar de spieren.
In het perifeer zenuwstelsel onderscheiden we :

het willekeurig zenuwstelsel waarin onder invloed van onze wil prikkels vanuit de hersenen en
het ruggenmerg worden gestuurd naar de spieren.

het autonoom zenuwstelsel dat onafhankelijk van onze wil processen in ons lichaam zal sturen vb.
ademhaling, hartslag, maag - en darmbewegingen,….
delen : sympatisch - parasympatisch
Het sympatisch en het parasympatisch autonoomzenuwstelsel bezenuwen dezelfde organen
maar werken elkaar tegen. Het eerste zal activeren het tweede zal desactiveren (vb. bij
angst zal het het sympatisch zenuwstelsel het hartritme doenverhogen , het parasympatisch
deel zal het hart terug tot rust brengen).
1.1.1.3 Het bewustzijn
Het bewustzijn is een vitale functie, die ons toelaat uitwendige en inwendige prikkels te ontvangen en er
via het lichaam adequaat op te reageren. Voorbeeld : op een pijnprikkel, reageert het lichaam inwendig
met hartkloppingen en bloeddrukstijging, en uitwendig met het wegslaan van de oorzaak, het uitroepen
van pijn, …
Elke verstoring in het bewustzijn vormt een potentiële levensbedreiging.
Wat is bewusteloosheid?
Bewusteloosheid is die toestand waarbij het slachtoffer niet meer, of vrijwel niet meer, reageert op
prikkels van buitenaf. Bewusteloosheid wordt veroorzaakt door een stoornis ter hoogte van de hersenen en
is het gevolg van een ongeval of van een ziekte. Soms kan je uit de omstandigheden de oorzaak van het
bewustzijnsverlies afleiden, maar ook indien je de oorzaak niet kent, moet je de juiste hulp kunnen
verlenen.
7
Wat zijn de gevaren van bewusteloosheid?
1. Bij een bewusteloos slachtoffer verslappen de spieren van het zachte verhemelte en de keel, waardoor
de luchtweg niet langer meer wordt open gehouden.. Ook tijdens het inademen kan de tong of het
strottenklepje de toegangsweg tot de luchtpijp afsluiten .
2. Bij diepe bewusteloosheid valt de controlerende werking van het zenuwstelsel vrijwel volledig uit,
wat kan leiden tot een ademhalingstilstand en zelfs tot een hartstilstand.
1.1.1.4 De oorzaken van een gedaald bewustzijn
1. Zuurstoftekort : door ademhaling- of circulatiestilstand, verstikking, …
2. Ruimte-innemende processen : hersenbloeding, -tumoren,…
3. Stofwisselingsstoornissen : suikerziekte, nier - en /of leverziekten.
4. Psychiatrische problemen : hysterie, hyperventilatie,…
5. Traumata : hersenschudding, -kneuzing,…
6. Infecties : hersenvliesontsteking,…
7. Intoxicaties : drugs, alcohol, medicatie,…
1.1.1.5 Het vitaal belang van het zenuwstelsel en het bewustzijn
Om optimaal te kunnen functioneren moeten het zenuwstelsel en de hersenen normaal werken.
Hiervoor dienen de ademhaling en het hart - en bloedvatenstelsel normaal te functioneren. Indien de
hersenen geen zuurstof meer krijgen door een defect in één van de ondersteunende stelsels, dan zal na 4
tot 6 minuten hersenschade optreden. Eenmaal de hersencel is afgestorven, is geen
herstel mogelijk. Het proces van hersenschade is irreversibel. Het is dus van groot belang:
1. Snel een bewusteloosheid, ademhaling - en /of hartstilstand te herkennen
2. Snel en juist de nodige handelingen te stellen om hersenschade te voorkomen of te
beperken.
1.2 Het ademhalingsstelsel
Het ademhalingsstelsel bestaat uit :

De luchtwegen

De ademhalingsspieren

De longen
1.1.2.1 De luchtwegen
 de bovenste luchtwegen (buiten de borstholte) : neus, mond, keelholte,
strottenhoofd en het bovenste deel van de luchtpijp
 de onderste luchtwegen (binnen de borstkas): luchtpijp, luchtpijptakken (bronchi)
en de kleinere luchtpijptakken (bronchioli)
8
1.1.2.2 De ademhalingsspieren
 het middenrif is een koepelvormige spier tussen de borst - en de
buikholte. Bij opspannen wordt de borstkas groter en wordt lucht
aangezogen (inademing). Bij ontspanning wordt de borstkas
kleiner en wordt de lucht uitgestoten.(uitademing).
 de tussenribspieren trekken bij inademing de ribben naar boven en buiten.
en buiten. Bij uitademing ontspannen ze zich en krijgt de borstkas haar oorspronkelijk
volume terug.
Aantal ademhalingen (in - en uit) in rusttoestand: volwassene :10-12 per minuut
kind 1-8 jaar : 20-25 per minuut
baby : tot 40 per minuut
1.1.2.3 De longen
In de longen splitsen de luchtpijptaken zich tot steeds fijnere vertakkingen die
uiteindelijk uitmonden in microscopisch kleine vliezige zakjes die men longblaasjes
noemt. In de wand van deze blaasjes lopen zeer kleine haarvaten. Het bloed dat hierdoor
stroomt neemt de zuurstof op van de ingeademde lucht en geeft koolzuurgas, afkomstig
van het verbrandingsproces in het lichaam, af aan het bloed.
De rechter long bestaat uit 3 kwabben, de linker long bestaat uit 2 kwabben (wegens
het hart, dat een belangrijke ruimte inneemt in de linker helft van de borstkas).
De longen zijn bedekt door een longvlies. Een ander vlies bedekt de binnenkant van de
borstkas. Tussen de 2 vliezen bevindt zich de pleuraholte. Hierin bevindt zich een
weinig vocht, om verkleving te voorkomen.
De longvliezen zijn zeer belangrijk bij het ademhalingsproces omdat ze delong helpen bij het aanzuigen
van zuurstof en het uitzetten ten opzichte van de wand.
Beschadiging van de longvliezen (trauma, scherp voorwerp) kan leiden tot een totale
inkrimping van de long en dit leidt tot acute ademnood (pneumothorax lucht in de pleuraholte).
De ingeademde lucht bevat 21% zuurstof, de uitgeademde lucht bevat 16% zuurstof,
voldoende om iemand te beademen.
9
1.1.2.4 De ademhaling als vitale functie
Wanneer de ademhaling uitvalt krijgen de weefsels geen zuurstof meer. De hersencellen en het hart zijn
het gevoeligst voor zuurstoftekort. Na vier minuten treedt schade op aan de hersenen (kinderen tot 10
minuten, ouderen reeds na 2 minuten). De hartspier gaat bij zuurstoftekort minder hard pompen en na
enkele minuten treedt een hartstilstand op.
1.1.3 Het bloedsomloopstelsel
Het bloedsomloopstelsel bestaat uit :
 het hart
 de bloedvaten (slagaders, aders, haarvaten)
 het bloed
 het lymfestelsel
Men onderscheidt de grote bloedsomloop (naar alle delen van het lichaam)
en de kleine bloedsomloop (longcirculatie)
1.1.3.1 Het hart
Het hart is een zeer sterke spier die het bloed voortdurend door het lichaam pompt.
Wanneer de spier samentrekt wordt het bloed weggestuwd.
Wanneer de kleppen sluiten gaat dit gepaard met een ploffend geluid, deze hartslag
kan men uitwendig met een stethoscoop duidelijk horen.
10
De hartslagfrequentie in rust:
 bij en volwassene : 60-80 keer per minuut
 bij een kind : 80-120 keer per minuut (afhankelijk van de leeftijd)
 bij een baby : 100-130 keer per minuut
Het hart bestaat uit een linker en een rechter helft, elke helft bestaat uit en voorkamer en een kamer.
Tussen de voorkamer en de kamer bevindt zich een hartklep die voorkomt dat het bloed terugstroomt.
De rechterkant van het hart : krijgt zuurstofarm bloed vanuit het lichaam in de
rechter voorkamer en pompt dit via de rechter kamer
in de longcirculatie .
De linkerkant van het hart : krijgt zuurstofrijk bloed vanuit de longcirculatie in de
linker voorkamer en pompt dit via de linker kamer
naar alle delen van het lichaam.
Het hart ligt midden in de borstkas en wordt beschermd door de ribben en het borstbeen.
1 : rechter kransslagader ( coronair)
15 : klep tussen rechter voorkamer en kamer
2 : linker kransslagader (coronair)
16 : klep tussen linker voorkamer en kamer
3 : Zenuwkoop
17 : klep tussen rechter kamer en longslagader
4 : bovenste holle ader (vena cava superior)
5 : onderste holle ader (vena cava inferior)
6. Aorta
7/8 : longader en longslagader
9 : rechter voorkamer(boezem,atrium)
10 : rechter kamer (ventrikel)
11 : linker voorkamer(boezem,atrium)
12 : linker kamer (ventrikel)
13 : spieren waarop de kleppen vastzitten
14 : peesjes waarop de klepspieren vastzitten
11
Prikkelgeleiding in het hart :
Het hart trekt samen door een prikkel die ontstaat in een zenuwknoop (sinusknoop) van het hart zelf.
Deze knoop geeft zelf, zonder tussenkomst van de hersenen, ongeveer elke seconde een elektrisch signaal,
waardoor het hart samentrekt. Het hartritme wordt aangepast aan de omstandigheden. Het versnelt bij
inspanning en vertraagt bij rust. De prikkel wordt op de volgende manier overgebracht :
12
1.1.3.2 De bloedvaten
A. De slagaders :
 brengen het bloed naar het lichaam
 hebben een dikke elastische wand
 hoge bloeddruk
 men kan er de hartslag in voelen
B. De aders :
 brengen het bloed terug naar het hart
 hebben een dunnere wand
 de bloeddruk is lager
 bevatten meestal kleppen om het terugvloeien te voorkomen
 geen hartslag meer voelbaar
C. De haarvaten
 Zeer fijne vertakkingen van slagaders die zich tussen de cellen nestelen.
 Hebben een zeer dunne wand zodat zuurstofuitwisseling vlot verloopt en het CO2
gemakkelijk wordt uitgewisseld tussen de cellen en het bloed.
De bloedvaten van de hartspier
Het hart zelf is een goed getrainde spier die beschikt over een eigen bloedvatensysteem dat bestaat uit
bloedvaten die als een krans of kroon rond het hart zijn gewonden. We noemen deze bloedvaten de
kransslagaders, kroonslagaders of coronairen.
Er zijn twee coronairen: de linker en de rechter arteria coronaris. Beide coronairen takken af van de
grote lichaamsslagader of aorta, net boven de aortaklep. Nadien winden ze zich rond het hart in een
groeve langs de buitenzijde en vertakken ze in een aantal kleinere bloedvaten en haarvaten om uiteindelijk
de hartspiervezels van zuurstof en energie te voorzien. Is zuurstof geleverd aan de hartspier en
koolstofdioxide opgenomen in het bloed, dan vloeit dit veneuze bloed via de coronaire venen naar de
rechter voorkamer of rechter atrium waar het gemengd wordt met het veneuze bloed afkomstig uit het
lichaam.
Het hart knijpt eigenlijk met haar krachtige spiervezels tijdens elke contractie haar eigen bloedvaatjes
dicht. Het is dus voornamelijk wanneer de hartspier zich ontspant dat de coronairen open staan,
voornamelijk tijdens de relaxatiefase van het hart kan het zuurstofrijke bloed de hartspier bereiken en van
zuurstof voorzien. Werkt het hart harder krachtiger dan gewoonlijk, dan zijn de coronairen in staat om zich
meer open te zetten waardoor de bloedtoevoer naar het hart opgedreven wordt. Tijdens extreme fysieke
inspanning kan de stroom doorheen de kransslagaders zelfs tot vijfmaal toenemen, een zeer noodzakelijk
en efficiënt mechanisme bij personen in goede fysieke conditie.
Verhinderen bloedklonters of verkalking de doorgang doorheen de kransslagaders dan zal de hartspier
tijdelijk - tijdens een inspanning - of definitief - ook in rust - zuurstoftekort ondervinden. Er ontstaat pijn
op de borst of angor pectoris, waarbij een deel van de hartspier dreigt af te sterven. Wanneer er een
volledige verstopping optreedt van de kransslagader sterft een deel van de hartspier af, men spreekt van
een hartinfarct.
1.1.3.3 Het bloed
samenstelling :
- plasma : water + eiwitten ,voedingsstoffen, hormonen en afvalstoffen , ijzer, …
- bloedcellen :
 rode bloedcellen : -zorgen voor het transport van zuurstof (via het hemoglobine)
-aantal : 5 miljoen/mm3
 witte bloedcellen : -zorgen voor de verdediging tegen infecties
-aantal : 10 .000/mm3
 bloedplaatjes :
-komen tussen in de eerste fase van de bloedstolling
-aantal :200.000/mm3
Een volwassen man van 75 kg heeft ongeveer 5 L bloed.
13
1.1.3.4 Het lymfestelsel
Het lymfestelsel is een soort drainagesysteem dat overtollig vocht van tussen de cellen
draineert naar het veneuze systeem.
1.1.3.5 De bloedcirculatie als vitale functie
Zonder bloedcirculatie kan geen zuurstof tot bij de cellen geraken van weefsels en hersenen.
Als hulpverleners moeten wij de tekens van circulatie ( zie reanimatie) kunnen herkennen.
Wanneer de hartspier wordt bedreigd (vb. bij een verstopping van een kransslagader) geeft dit
specifieke klachten die dienen herkend te worden. Dit vereist een minimale kennis van de
anatomie en werking van het hart en bloedsomloop.
Belang van de factor tijd met betrekking tot het uitvallen van vitale stelsels
Bij normale atmosferische druk en temperatuur
14
1.2 Medische regulatie – organisatie van medische hulpverlening
1.2.1. Het verwittigen van gespecialiseerde hulp
100-112





Het nummer 112 is het Europees alarmnummer. Het is in bijna alle Europese landen in gebruik om
dringende medische hulp op te roepen. Men wordt bij een oproep steeds automatisch doorgeschakeld
naar de dichtstbijzijnde hulpcentrale.
Het nummer 100 is alleen in gebruik in België.
Beide nummers zijn oproepbaar via gewone telefoon, telefooncel of GSM. Haak vooral niet te snel in,
soms duurt het een tijdje eer men verbinding krijgt.
Naast medische hulp kunnen ook brandweer, politie en civiele bescherming verwittigd worden, alle
diensten die instaan voor de veiligheid.
Gespecialiseerde medische hulp: ziekenwagen, MUG = Mobiele Urgentie Groep (ook wel Medische
Urgentie Groep genoemd), arts, verpleegkundige.
Telefoonverbindingen met het Hulpcentrum 100 (112) zijn kosteloos.
Misbruik is strafbaar.
Alle oproepen worden geregistreerd ( bewijsmateriaal – traceerbaarheid).
1.2.2. SCHEMA
ZIEKENHUIS
omgeving
Hulpverlener
Slachtoffer
Dringende
eerste zorg
Noodoproep
Via telefoon - GSM
MUG
ziekenwagen
Hulpcentrum 100 - DISPATCHING
Brandweer
Politie
Helikopter
Dringende geneeskundige hulpverlening wordt maar optimaal als er een goede
samenwerking is tussen de verschillende schakels van de keten van dringende
geneeskundige hulp. Deze keten begint bij het slachtoffer en eindigt bij de
gespecialiseerde hulp in het ziekenhuis. Strandredders worden opgeleid om als
hulpverlener in deze schakel de dringende zorg correct uit te voeren om het slachtoffer
maximale kans te bieden te overleven (zie ook chain of survival
op p.16).
15
1.2.3 WELKE INFORMATIE DOORGEVEN AAN DE DISPATCHER VAN DE DIENST
112 (100)?
JUISTE INFORMATIE – ZO VOLLEDIG MOGELIJK
WAT? - WIE? - WANNEER? - WAAR?
-WAT is er gebeurd? Geef informatie over de omstandigheden
van het ongeval, de toestand van het slachtoffer en het vermoeden van
letsel. Vb. gekwetste surfer, bewust, ademt, is aangevaren door
motorboot, bloedende hoofdwonde.
-WIE is het slachtoffer? Volwassen man of vrouw, kind
Geef de leeftijd bij benadering door.
Vermeld ook het aantal slachtoffers
-WANNEER? Indien men het tijdstip van ongeval kent (omstanders)
deelt men dit ook mee.
-WAAR bevindt zich het slachtoffer? Zo precies mogelijk
Vb. Bredene - reddingspost 2 – strand –hoogwaterlijnnabij golfbreker richting Nederland.
De dispatcher zal indien nodig nog bijkomende vragen stellen om de hulpverlening optimaal te laten
verlopen. Hij gebruikt de verkregen informatie om via opgestelde beslissingsbomen
gepaste hulpmiddelen uit te sturen naar de plaats van het ongeval (ambulance – MUG brandweer, heli,…)
Doel : Gespecialiseerde hulp - zo snel mogelijk ter plaatse
Ziekenwagen:




door de overheid georganiseerde ziekenwagendienst
vervoer naar een erkende spoedgevallendienst
strenge normen
bemand door 2 personen opgeleid volgens normen
opgelegd door het Ministerie van Volksgezondheid
MUG : Mobiele Urgentie Groep (ook soms Medische Urgentie Groep genoemd)
 prioritair voertuig (meestal personenwagen)
 bemand door een dokter en verpleegkundige met bijzondere
beroepsbekwaamheid
 uitgerust met specifiek reanimatiemateriaal
 zorgt voor de Advanced Life Support (ALS)(BLS p.17-18)
 mag geen vervoer doen van slachtoffers (de arts en verpleegkundige begeleidt het
slachtoffer indien nodig in de ziekenwagen)
Brandweer - civiele bescherming - helikopter …
(hier wordt verwezen naar de cursus wetgeving waar over de structuur
en organisatie van hulpcentrales in West -Vlaanderen uitgebreid wordt ingaan)
16
1.2 4. Wanneer hulp halen?
Zo snel als mogelijk
Direct na evaluatie van bewustzijn en ademhaling van het slachtoffer:
- Is het slachtoffer bewust?
Neen = vraag omstander om bijkomende hulp
- Ademt het slachtoffer?
Neen
= circulatiestilstand => oproep hulpdiensten en starten reanimatie
-
Als het slachtoffer een volwassene is zal de hulpverlener er
vanuit gaan dat er een hartprobleem is en onmiddellijk hulp
gaan halen eens hij vastgesteld heeft dat het slachtoffer niet
ademt.
-
Als er meer dan één hulpverlener beschikbaar is, start er één met de
reanimatie terwijl de andere hulp gaat halen nadat
de ademhaling van het slachtoffer is gecontroleerd, dus na de evaluatie.
Vraag aan de collega die de hulpdiensten gaat verwittigen om terug te
keren naar de plaats van het ongeval zodat je weet of de oproep is
doorgegaan.
Als de oorzaak van de hartstilstand echter te wijten is aan een ademhalingsprobleem zoals bij



Verdrinking
Verstikking
Als het slachtoffer een baby of kind is
Je bent alleen als hulpverlener (geen andere personen aanwezig)
Eerst 1 minuut reanimeren en dan pas de 112 bellen
Opmerking :
Deze laatste situatie komt nooit voor tijdens het normale werkuren van een strandredder.
Iedere strandpost wordt normaal bemand door 2 of meerdere redders zodat men steeds op de hulp
kan rekenen van een collega-redder of een postoverste.
17
1.3 De reanimatieprocedures
1.3.1 Inleiding
De beschreven procedures zijn gebaseerd op de Europese richtlijnen basisreanimatie (BLS = Basic Life
Support) 2010 voor volwassenen en kinderen..
Gezien de wetenschap voortdurend evolueert, verschijnt er elke 5 jaar een update van de richtlijnen.
om zo de gezondheidswerkers het best mogelijk te adviseren.
Het doel moet zijn deze procedures zo snel en zo accuraat mogelijk te doorlopen.
De factor tijd is zeer belangrijk.
Een reanimatie mislukt alleen als men er niet aan begint
<ELKE SECONDE TELT>
In de richtlijnen 2010 wordt er bijzondere aandacht besteed aan de opleiding van de dispatcher, die de
noodoproep ontvangt en beslist welke hulpverlening er zal worden uitgestuurd. In de richtlijnen 2010 zoals
ook in 2005 de vlotte aaneenschakeling van handelingen benadrukt.
Men spreekt van KETEN van OVERLEVING. Deze ketting benadrukt het belang van de juiste
handelingen in de juiste volgorde uit te voeren om optimale efficiëntie te verkrijgen, en voor het
slachtoffer maximale kans op overleven te bekomen.
Plotse hartstilstand is verantwoordelijk voor 60 % van de overlijdens door coronair lijden bij
volwassenen.
De keten van overleving (chain of survival) omvat de vitale stappen nodig voor succesvolle
reanimatie
1.
2.
3.
4.
vroege herkenning en verwittigen van 112
vroeg starten met CPR (kan de overleving verdubbelen of verdrievoudigen)
vroeg starten met defibrillatie
vroege ALS (Advanced Life Support - door professionele hulpverleners ) en hoog kwalitatieve post-reanimatie zorg
Voor elke minuut zonder CPR daalt de overleving na bewezen ventrikelfibrillatie met 7-10%. Met CPR
daalt de overlevingskans meer gradueel (+/- 3 à 4 % per minuut)
18
BLS (basic life support)
BLS verwijst naar het openen van de luchtweg en ondersteuning van ademhaling en circulatie
zonder gebruik te maken van uitrusting anders dan een protectie.
Even belangrijk dan de eigenlijke reanimatiehandelingen is het herkennen van een situatie waarbij
reanimatie moet opgestart worden.
Volgende richtlijnen omvatten:
 BLS voor kinderen en volwassenen
 herkennen van een plotse hartstilstand
 veiligheidshouding (procedure blijft zoals de richtlijnen 2005)
 handelingen uit te voeren bij verstikking
Plotse hartstilstand(PHS): hoofdoorzaak van dood in Europa (700.000/jaar).
40% van de PHS vertoont ventrikelfibrillatie (VF=chaotische, snelle en inefficiënte samentrekking van het
hart) leidend tot asystolie (hartstilstand);
Veel slachtoffers kunnen overleven indien men onmiddellijk bij ventrikelfibrillatie, CPR ( beademing +
borstcompressie) toepast vóór asystolie optreedt Daarna moet men zo vlug mogelijk door automatische
externe defibrillatie een omkering van de toestand proberen te bekomen.
Bij een plotse hartstilstand moet men dus onmiddellijk overgaan tot borstcompressie (30x), gevolgd
door 2 beademingen.
Bij verdrinking en bij kinderen in het algemeen, is asphyxie (ademnood, zuurstoftekort) de voornaamste
oorzaak van hartstilstand. De beademingen zijn in deze gevallen het meeste kritisch bij de reanimatie.
Bij deze laatste groepen moet men dus eerst beademen (5x) en dan pas overgaan tot
borstcompressie/beademing (30/2).
Om de procedure eenvoudig te maken heeft men voor leken de ratio
borstcompressie/beademing gebracht op 30/2 in alle omstandigheden en voor elke
leeftijd (van pasgeborene tot ouderling).
De strandredders worden beschouwd als leken en dienen dus de procedures toe te passen
die voorgeschreven worden voor leken.
Door het volgen van een specifieke opleiding zijn strandredders echter experts in het
uitvoeren van schakel 1 & 2 van de overlevingsketen!
Aangezien de strandredders voornamelijk drenkelingen en kinderen zullen moeten redden,
dienen zij ook de specifieke handelingen te kennen die voor deze doelgroepen
voorgeschreven worden in de recente richtlijnen.
In de praktijk dienen strandredders dus 2 procedures te kennen:
 De eerste procedure beschrijft de richtlijnen voor een slachtoffer met een
plotse hartstilstand (> volwassenen).
 De tweede procedure beschrijft de richtlijnen specifiek voor drenkelingen en
kinderen in het algemeen.
De procedures worden opgebouwd in verschillende stappen om het memoriseren te
vergemakkelijken.
Elke stap is belangrijk en vormt een essentieel onderdeel van het hele reanimatiegebeuren.
De controle van de toestand van een slachtoffer is minstens even belangrijk als de
reanimatie (beademing en borstcompressie) zelf.
19
1.3.2 Procedure 1 : reanimatie bij plotse hartstilstand (>volwassenen)
Als men als strandredder een slachtoffer plots ziet neervallen of als men iemand vindt die geen tekens van
leven geeft dient men zo snel mogelijk de hoofdredder via de portofoon te verwittigen (alarmsituatie)
Na de controle van de vitale functies (bewustzijn en ademhaling) zal de 112 worden verwittigd.
Stap 1: veiligheid redder en slachtoffer
Is de omgeving veilig voor redder en slachtoffer? Vb. opkomend tij, nabijheid van golfbrekers,
bodemgesteldheid ( glas, schelpen,..)
Niet veilig: evacueer met specifieke vervoersgrepen (zie praktijk)
Veilig: ga verder
Neem geen onnodige risico’s voor jezelf en verplaats het slachtoffer niet tenzij echt noodzakelijk
Stap 2: controle van het bewustzijn van het slachtoffer
Spreek het slachtoffer luid aan (Wie bent u? / Wat is er gebeurd? / Heeft U pijn?)
Schud voorzichtig aan de schouder, wees steeds bedacht op halswervelletsels.
Indien reactie (bewegen – antwoorden):
 laat het slachtoffer liggen in de houding waarin men hem gevonden heeft (indien deze houding
comfortabel genoeg is) en er geen onmiddellijk gevaar dreigt. Indien men twijfelt (het slachtoffer
dreigt het bewustzijn te verliezen maar ademt nog), leg het slachtoffer in veiligheidshouding.
probeer te achterhalen wat er aan de hand is en zorg zo nodig voor hulp.
blijf de toestand van het slachtoffer controleren
20
Indien geen reactie:
1-Roep om hulp (omstaander, collega)
2-Draai het slachtoffer op de rug en verwijder spannende kledij.
3-Geef vrije luchtweg =
het openen van de ademweg door iedere vorm
van belemmering voor de ademhaling weg te nemen.
Zie figuur 2
Bij een bewusteloos persoon zal de tong, de onderkaak en de spieren van de mondbodem de
luchtweg belemmeren (fig.1). Door het kantelen van het hoofd kan de ademweg vrijgemaakt
worden.
figuur 1
Geven van vrije luchtweg
Neem plaats naast het hoofd van het slachtoffer.
Plaats de ene hand op het voorhoofd en de andere hand (wijs - en middenvinger) onder de kin. Druk
met de ene hand op het voorhoofd en kantel (hoofdlift) en duw met de andere hand de kin naar boven
en naar voor (kinlift). Het samengaan van het hoofd kantelen en de kinlift maakt de luchtweg vrij.
21
hooftlift - kantelen
+
kinlift
( worden in één beweging uitgevoerd)
=
vrije luchtweg
Figuur 2
DEZE PROCEDURE MAG NIET UITGEVOERD WORDEN INDIEN MEN EEN
WERVELLETSELS VERMOEDT !!!
Bij wervelletsel : alleen kinlift uitvoeren
(sinds de richtlijnen van 2005 mag er geen jaw thrust meer uitgevoerd worden door leken. De
jaw thrust is een moeilijke handeling en kan veel schade veroorzaken aan vitale delen
indien ze niet correct uitgevoerd wordt)
Vermoeden van wervelletsel
Letsels ter hoogte van de wervelzuil kunnen de kwaliteit van het leven aanzienlijk aantasten.
Breuken van de wervels kunnen het ruggenmerg kwetsen en irreversibele schade aanrichten
aan het zenuwstelsel, waardoor verlammingen ontstaan.
Hoe hoger de dwarslaesie, hoe meer het lichaam verlamd zal zijn.
Een breuk van de 4de halswervel of hoger kan volledige verlamming, de ademhalingsspieren
inbegrepen, teweeg brengen, met fatale afloop als gevolg.
Hoe herkennen? -
tintelingen en gevoelsuitval ter hoogte van de ledematen
krachtsverlies en loos gevoel en verlamming van de ledematen
ademhalingsuitval bij halswervelbreuk
pijn ter hoogte van de breuk
Wanneer vermoeden? - bij alle bewusteloze slachtoffers zonder getuigen van het ongeval
- bij val van hoogte (zelfs van geringe hoogte)
- bij duiken in opdiep water
- bij drenkelingen met zichtbare hoofdwonde
Wat doen?
1. Vitale functies controleren: bewustzijn – ademhaling - circulatie
2 Hoofd + hals immobiliseren (tractie - halskraag)
3 Het slachtoffer zo weinig mogelijk laten praten
Nooit het hoofd in hyperstrekking brengen (kantelen) (kinlift uitvoeren bij beademing eventueel in
combinatie met pocket mask, indien beschikbaar)
22
Stap 3: controle van de ademhaling
Controleer de ademhaling terwijl men de ademweg openhoudt (hoofd+kinlift)
KIJK of de borstkas op en neer gaat.
VOEL de vochtige lucht te hoogte van de mond van het slachtoffer.
HOOR of er ademgeluid is (oor aan de mond van het slachtoffer).
Hoor het ademgeluid en voel de luchtuitstroom, kijk tijdens deze waarnemingen naar de borstkas
Deze handeling van ademhalingscontrole mag niet meer dan 10 seconden in beslag nemen. Gebruik
deze 10 seconden ook effectief.
Opmerking : Het kan voorkomen dat het slachtoffer in de eerste paar minuten na het ontstaan van
de circulatiestilstand amper ademhaalt of af en toe een trage, happende adembeweging maakt. Dit is
de zogenaamde ‘agonale ademhaling’o f ‘gasping’. Dit is geen normale ademhaling maar juist een
aanwijzing van een circulatiestilstand!
Bij twijfel handel je als bij een afwezige ademhaling en start je de reanimatie (niet starten kan voor
het slachtoffer fataal zijn!).
Het slachtoffer ademt:
 Plaats het slachtoffer in veiligheidshouding (zie p30-31)
 Verwittig de hulpdiensten via de portofoon ( door hoofdredder of redder) of via GSM
 Controleer voortdurend of het slachtoffer blijft ademen.
Het slachtoffer ademt niet of heeft een abnormale ademhaling (te zwak of niet frequent
genoeg,”gasping”)
 Verwittig de hulpdiensten en start onmiddellijk borstcompressie (*)
Verwittig de hulpdiensten zelf of laat de oproep doen door een collega of omstaander
23
(*) Slachtoffer bewusteloos + geen ademhaling = geen circulatie (~ hartstilstand)
ga onmiddellijk over tot reanimatie : borstcompressie/beademing (30/2)
Stap 4 : Hartmassage - borstcompressie
Neem de tijd voor een correcte plaatsbepaling vóór de borstcompressies te starten!


Plaats de hiel van de hand in het midden
van de borstkas
onderste 1/2 van het borstbeen
Plaats de hiel van de andere hand boven op de eerst geplaatste hand en haak de vingers
van beide handen in elkaar, trek de vingers naar boven zodat dat de vingers de borstkas
niet raken.
24

Strek de armen en breng de schouders naar voren tot ze boven de borstkas van het
slachtoffer zijn
30X – 100/min



Druk het borstbeen minimum 5 cm, maximum 6 cm in. Laat het borstbeen volledig
terugkomen maar verlies het contact met de borstkas niet.
Geef 30 compressies. Tel bij voorkeur luidop (één en twee en drie, elf, twaalf…)
De compressies moeten ritmisch gebeuren en mogen niet stotend verlopen.
De frequentie moet minimum 100 per minuut zijn (maximum 120/min)
Stap 5 : beademing : beadem 2 maal

Open de ademweg ( kantelen+kinlift)
Knijp de neus dicht
25
2X


Neem normaal adem, plaats de lippen rond de mond van het slachtoffer en sluit goed af.
Adem gelijkmatig uit over 1 seconde en kijk of de borstkas omhoog komt zoals een bij een
normale ademhaling.

Terwijl de hoofd- en kinlift worden aangehouden verwijder je de mond en laat de lucht
ontsnappen. Draai het hoofd in de richting van de borstkas en kijk of de borstkas terug zakt.
Vermijd het inblazen van te grote volumes. Te veel lucht inblazen veroorzaakt uitzetting
van de maag met verhoogde kans op braken!

Als bij de eerste beademing de borstkas niet omhoog komt zoals bij een normale
ademhaling, handel dan als volgt vooraleer je de volgende beademingspoging uitvoert:
1.controleer of het kantelen van het hoofd en optillen van de kin voldoende zijn.
2. controleer de mond van het slachtoffer en verwijder elke zichtbare obstructie.
Open de mond en gebruik het wangslijmvlies als wig om de mond open te houden.
Inspecteer of er vreemde voorwerpen zichtbaar zijn. Indien ja of bij twijfel de vinger in de
mond te brengen langs het wangslijmvlies en de voorwerpen verwijderen.
26
Stap 6 : voortzetting reanimatie
Het uitvoeren van compressies is vermoeiend , na 2 minuten neemt kwaliteit van het reanimeren af.
Als een tweede hulpverlener aanwezig is, wissel dan elke 2 minuten (+/- 5 cycli) om
efficiëntie te behouden (efficiëntie daalt tot <50% na 2 min.)
Onderbreek bij het wisselen de borstcompressies zo kort mogelijk.
Ga door tot:

Professionele hulp de taak overneemt (! men stopt pas als de
professionele hulpverlener ter plaatse is en over kan nemen)
 Het slachtoffer recupereert
 De hulpverlener uitgeput is
Neem zelf nooit de beslissing om te stoppen met reanimeren.
Enkel een arts stelt de dood vast.
Waarom is de juiste plaatsbepaling zo belangrijk bij borstcompressie?
 gevaar voor breuken van de ribben, met als gevolg longdoorboring en pneumothorax.
 gevaar voor het breken van het zwaardvormig aanhangsel (processus xyphoideus),
met als gevolg leverscheuren en kwetsuren aan andere vitale organen.
27
Het pocket mask
Het pocket-mask of zakmasker is een hulpmiddel dat men kan gebruiken bij het beademen. Door het
gebruik ervan beschermt men zich tegen slijm, braaksel, bloed, …Het is gemakkelijk op te bergen
(zakformaat), en gemakkelijk in gebruik.
Het masker is gemaakt uit een soepel plastic-silicone. Het heeft een driehoekige vorm waarvan de top op
de neusbasis en de onderkant ter hoogte van de kin komt. Het eenrichtingsventiel zal er voor zorgen dat
de uitgeadende lucht en eventueel slijm, bloed en braaksel niet tot bij de hulpverlener kan
terecht komen.
1. Masker
2. Eénrichtingsklep
3. Verlengstuk
Hoe het masker gebruiken?
1. reanimatie door 2 hulpverleners
 Neem plaats aan het hoofdeinde van het slachtoffer.
 Plaats het masker op het gelaat. De punt van het masker over de neusbasis, de brede onderkant
op de kin (plooi tussen lippen en onderkant kin).
 Druk het masker goed aan met duimen en wijsvingers.
 Breng het hoofd in hyperextensie (kantelen) of bij wervelletsel enkel kinlift.
 Blaas in het ventiel (1 seconde) zodat de borstkas voldoende uitzet.
 De mond verwijderen van het ventiel om de borstkas tot rust te laten komen voor de volgende
Beademing
2. reanimatie door 1 hulpverlener



Neem plaats aan de zijkant van het hoofd van het slachtoffer (zoals bijeen normale beademing).
Druk het masker op het aangezicht, neem de kin vast en lift, plaats de duim op de onderkant te van
het masker en druk het masker stevig op het aangezicht.
De andere hand drukt het masker ter hoogte van de punt op het aangezicht.
Kantel he hoofd en laas gedurende 1 seconde in, wacht tot de borstkas tot rust komt voor de
volgende beademing. Het masker dient ter plaatse te blijven en niet steeds te worden verwijderd
28
Basic life support met automatische externe defibrillator (AED)
De richtlijnen van de ERC (Europese reanimatieraad) wijzen erop dat het gebruik van de AED is een
integraal onderdeel is van de basale reanimatie door leekhulpverleners.
Sinds enkele jaren zien dat we AED toestellen aanwezig zijn in openbare plaatsen, sportzalen ,
zwembaden , scholen ,winkelcentra en in vele EHBO posten aan de kust.
Deze AED toestellen zijn toegankelijk voor alle hulpverleners, leken en professionelen,
in realiteit zullen enkel de mensen die een opleiding genoten hebben, ze durven gebruiken.
Een AED geeft auditief instructies voor reanimatie en shocktherapie.
Het gebruik van een AED verhoogd de kans op overleving na circulatiestilstand aanzienlijk op
voorwaarde dat er snel wordt gehandeld en de procedure correct wordt uitgevoerd.
Strandredders hebben voorlopig nog geen AED toestellen ter beschikking om logistieke (onderhoud,
nazicht, bewaring,…) en kostprijs.
Het is echter nuttig om te weten hoe een AED werkt.
herkenningsteken
Er zijn verschillende types merken AED maar ze bestaan allemaal uit electodes verbonden met een
meetkamer met batterij. Ze geven allemaal duidelijk aan welke stappen er achtereenvolgens moeten
uitgevoerd worden voor een eventuele elektrische schok moet gegeven worden.
BLS
Electroden aanbrengen
Meting hartactiviteit
AED
Schok toedienen
2 minuten reanimeren
29
30
VEILIGSHEIDSHOUDING
 Verwijder een eventuele bril van het
slachtoffer.
 Kniel naast het slachtoffer
 Neem de arm die zich het dichtst bij u bevindt
vast bij de elleboog en pols en breng die in een
hoek van 90°ten opzichte van het lichaam.
 Neem de andere arm vast bij elleboog en hand
 Plaats de handrug van het slachtoffer tegen de kaak aan de tegenovergestelde zijde
Blijf de hand vasthouden.
 Grijp het been dat zich het verst van u bevindt vast aan de buitenzijde van de knie
en buig het been door het naar boven te trekken
 Plaats de hand op de gebogen knie van het slachtoffer (hefboom) en houd
de andere hand bij diens hoofd ter bescherming.
31
 Draai het slachtoffer naar u toe door de gebogen
knie naar u toe te trekken en op de grond te
duwen.
 Geleid daarbij het hoofd
 Leg het onderbeen van het gebogen been over
het gestrekte been (meer stabiliteit) in een hoek
van 90° zodat het slachtoffer niet op
de buik kan rollen
 Breng vervolgens het hoofd naar achter (kantelen) met de neus en mond naar de grond
gericht (voorzorg om verstikking te vermijden bij eventueel braken).
 De hand van het slachtoffer bevindt zich onder het oor met handpalm naar beneden gericht.
 Eindpositie : In deze positie kan het slachtoffer een ½ uur blijven liggen
32
Hoe breng je een slachtoffer van buik - naar rugligging?
In de onderstaande fotoreeks wordt de methode getoond om een slachtoffer dat
bewusteloos op de buik wordt aangetroffen, veiling op de rug te draaien.
Als het slachtoffer op de rug ligt kan de luchtweg worden vrijgemaakt , de ademhaling
gecontroleerd worden en bij afwezigheid gestart worden met reanimeren.
 Je treft het slachtoffer in buikligging aan en je stelt bij aanspreken en voorzichtig schudden ter
hoogte van de schouders vast dat het slachtoffer niet reageert.
Voor verdere evaluatie dien je nu het slachtoffer op de rug te draaien!
 Neem plaats op de knieën naast het aangezicht van het slachtoffer.
Neem de dichtstbijzijnde arm vast aan de pols en de elleboog / bovenarm en leg de arm naast het
lichaam. Hef de arm niet meer dan 10cm op!
 Neem plaats aan de andere zijde van het slachtoffer .
Neem verste been vast bij knie en enkel, plaats de voet over de dichtstbijzijnde voet.
 Til de andere arm voorzichtig op en leg deze gestrekt omhoog tegen het achterhoofd aan.
 Neem het slachtoffer bij de schouder en heup aan de verste zijde en kantel het lichaam
voorzichtig op de zij. Op het kantelpunt ondersteun je hoofd en nek. Zorg ervoor dat het hoofd
niet naar achter valt!
 Draai het slachtoffer voorzichtig op de rug en breng de verste arm terug naast het lichaam.
33
3. Schema 1: reanimatie (>volwassene) bij plotse hartstilstand
(1of meerdere hulpverleners)
1. Controle veiligheid (hulpverlener en slachtoffer):
gevaar : evacueer
geen gevaar: controle wervelletsel?
2. Controle bewustzijn : aanspreken, schudden aan de schouders
BEWUST
BEWUSTELOOS
Laat slachtoffer in de houding
waar men hem vond
(indien veilig)
roep om hulp
GEEF VRIJE ADEMWEG
Kinlift en hyperextensie
3. Controle ademhaling
(!)hoofd in hyperextensie+kinlift (aanhouden)
KIJK – LUISTER - VOEL
Indien nodig:
Verwittig hulpdiensten
ADEMT
Dien eerste zorgen toe
indien nodig:
*bloeding
*shock
* breuk
ADEMT NIET
veiligheidshouding
verwittig de hulpdiensten - 112
(zelf of door omstaander)
4. geef onmiddellijk 30 borstcompressies
Leg hem indien nodig
in veiligheidshouding
5. Geef 2 effectieve beademingen (1sec)
herevalueer regelmatig
( elke 2 minuten)
6. Ga verder met hartmassage/beademing
30/2
Frequentie : 100/min (max 120/min)
Herevalueer enkel indien het slachtoffer
normaal begint te ademen
Indien reanimatie met 2 of meer hulpverleners :
los elkaar om de 2 minuten af (om de 5 cycli)
34
1.3.3 Procedure 2: reanimatie bij drenkelingen en kinderen
De bovenste leeftijdgrens voor kinderen werd in de richtlijnen 2005 gebracht naar de puberteit
Zuigeling : 0-1 jaar
Kind : 1 jaar – puberteit
A. De volwassen drenkeling:
1-3-5-6 en 7 zijn identiek aan procedure 1
Stap 1 : veiligheid redder en slachtoffer
Is de omgeving veilig voor redder en slachtoffer? Vb. opkomend tij, nabijheid van golfbrekers,
bodemgesteldheid ( glas, schelpen,...)
Niet veilig: evacueer met specifieke vervoersgrepen (zie praktijk)
Veilig : ga verder
Neem geen onnodige risico’s voor jezelf en verplaats het slachtoffer niet tenzij echt
noodzakelijk
Stap 2: controle van het bewustzijn van het slachtoffer
Spreek het slachtoffer luid aan (Wie bent u? / Wat is er gebeurd? / Heeft U pijn?)
Schud voorzichtig aan de schouder, wees steeds bedacht op halswervelletsels.
Indien reactie (bewegen – antwoorden):
 Laat het slachtoffer liggen in de houding waarin men hem gevonden heeft (indien deze houding
comfortabel genoeg is) en er geen onmiddellijk gevaar dreigt. Indien men twijfelt (het slachtoffer
dreigt het bewustzijn te verliezen maar ademt nog), leg het slachtoffer in veiligheidshouding
Indien geen reactie:
1-Roep om hulp (omstaander, collega)
2-Draai het slachtoffer op de rug en verwijder spannende kledij.
3-Geef vrije luchtweg: = het openen van de ademweg door iedere vorm
van belemmering voor de ademhaling weg te nemen.
kantelen + kinlift = vrije luchtweg
35
DEZE PROCEDURE MAG NIET UITGEVOERD WORDEN INDIEN MEN EEN
WERVELLETSELS VERMOEDT!!!
Bij wervelletsel: alleen kinlift ( geen jaw thrust meer bij richtlijnen 2005!!)
Stap 3 : controle van de ademhaling
Controleer de ademhaling terwijl men de ademweg openhoudt (hoofd+kinlift)
KIJK of de borstkas op en neer gaat.
VOEL de vochtige lucht te hoogte van de mond van het slachtoffer.
HOOR of er ademgeluid is (oor aan de mond van het slachtoffer).
Hoor het ademgeluid en voel de luchtuitstroom, kijk tijdens deze waarnemingen naar de borstkas
Deze handeling van ademhalingscontrole mag niet meer dan 10 seconden in beslag nemen. Gebruik
deze 10 seconden ook effectief.
Het slachtoffer ademt:
 Plaats het slachtoffer in
 Verwittig de hulpdiensten met GSM of verwittig via de portofoon (zelf of omstaander)
 Controleer voortdurend of het slachtoffer blijft ademen.
Het slachtoffer ademt niet of heeft een abnormale ademhaling (te zwak of niet frequent genoeg
“gasping”)
 Verwittig de hulpdiensten en start onmiddellijk met
5 effectieve beademingen
Verwittig de hulpdiensten zelf of laat de oproep doen door een collega of omstaander
Indien men alleen is (= niemand in de omgeving) moet men eerst 1 minuut reanimeren
(+/- 2 cycli) vooraleer de hulpdiensten te verwittigen (dit betekent: 5 beademingen, 2 maal
(30compressies/2beademingen), bellen en voortdoen met 30 compressies/2 beademingen).
! Deze situatie komt tijdens een normale strandbewaking door de redders niet voor omdat
er altijd 2 of meer strandredders worden ingezet per post.
36
Stap 4 : Geef
5X
5
beademingen

Open de ademweg ( kantelen – kinlift )
Knijp de neus dicht


Neem normaal adem, plaats de lippen rond de mond van het slachtoffer en sluit goed af.
Adem gelijkmatig uit over 1 seconde en kijk of de borstkas omhoog komt zoals bij een
normale
ademhaling.

Terwijl de hoofd- en kinlift worden aangehouden verwijder je de mond en laat de lucht
ontsnappen. Kijk of de borstkas terug daalt.

37
Controleer tijdens de 5 beademingen de circulatie (‘tekens van circulatie’)
Verschillende studies hebben aangetoond dat het voelen van pulsaties te veel tijd in beslag neemt als
deze wordt uitgevoerd door onervaren hulpverleners. Daarom werd op Europees niveau beslist het
voelen van de pulsaties als controle van de circulatie te vervangen door
“CONTROLE VAN TEKENS VAN CIRCULATIE”
Indien iemand spontaan ademt, hoest , kucht of beweging vertoont tijdens of na het uitvoeren van
de hierboven beschreven vijf effectieve beademingen, moet men automatisch besluiten dat het
slachtoffer circulatie heeft. Deze observatie mag maximum 10 sec duren na het inblazen.
Indien er totaal geen reactie is op de vijf effectieve beademingen, zijn de tekens van
circulatie afwezig en moet men overgaan tot hartmassage en beademing. Bij de twijfel gaat men ook
best over tot hartmassage/beademing om geen kostbare tijd te verliezen.
Beadem 5 maal
Het slachtoffer ademt hoest of beweegt
Er is circulatie
Ondersteun de ademhaling*
*beadem aan frequentie: volwassene=12x/min
Het slachtoffer ademt niet, hoest niet
en beweegt niet
Er is geen circulatie
Start hartmassage
/ kind =20-25x/min / baby= 40x/min
Stap 5 : Hartmassage-borstcompressie
Plaats de hiel van de hand in het midden van de borstkas
Juiste positie : onderste 1/2 van het borstbeen

Plaats de hiel van de hand bovenop de eerste en zorg ervoor dat de vingers de borstkas niet raken.

38
Strek de armen en breng de schouders naar voren tot ze boven de borstkas van het
slachtoffer zijn
30 X - 100x/min



Druk het borstbeen minimum 5 cm, maximum 6 cm in. Laat het borstbeen volledig
terugkomen maar verlies het contact met de borstkas niet.
Geef 30 compressies. Tel bij voorkeur luidop (één en twee en drie, elf, twaalf…)
De streeffrequentie is minimum 100 per minuut ( maximum 120/min)
Stap 6 : beademing : 2 maal beademen
Open de ademweg
( kantelen – kinlift )
Knijp de neus dicht
Plaats de mond en
blaas in over 1 sec
Verwijder de mond
kijk of de borstkas
kijk of de borstkas
uitzet
2x
daalt
De totale duur van de 2 effectieve beademingen ( in de cyclus van 30/2) mag niet meer dan 5
seconden in beslag nemen.
Stap 7: voortzetting reanimatie
Als een tweede hulpverlener aanwezig is, wissel dan elke 2 minuten (+/- 5 cycli) om
efficiëntie te behouden (efficiëntie daalt tot <50% na 2 min.)
Onderbreek bij het wisselen de borstcompressies zo kort mogelijk.
Ga door tot:
 Professionele hulp de taak overneemt ( ! men stopt pas als de
professionele hulpverlener ter plaatse is en over kan nemen)
 Het slachtoffer recupereert
 De hulpverlener uitgeput is
Neem zelf nooit de beslissing om te stoppen met reanimeren.
Enkel een arts stelt de dood vast.
39
B. Kinderen
Een hartstilstand bij een kind is meestal het gevolg van een ademhalingsprobleem (verdrinkingverstikking), enkel bij gekende hartpatiënten met circulatiestilstand (zeldzaam) past men procedure 1 toe.
De procedure 2 voor het reanimeren van een kind is identiek aan deze van een volwassen drenkeling,
alleen moet men voorzichtig zijn bij de borstcompressie en beademing en deze aanpassen aan de leeftijd
van het kind.
1. kind van 1jaar – puberteit ( +/- 13-14 jaar)
Stap 1: veiligheid redder en slachtoffer
Is de omgeving veilig voor redder en slachtoffer? Vb. opkomend tij, nabijheid van golfbrekers,
Bodemgesteldheid ( glas, schelpen,...)
Niet veilig: evacueer met specifieke vervoersgrepen (zie praktijk)
Veilig : ga verder
Neem geen onnodige risico’s voor jezelf en verplaats het slachtoffer niet tenzij echt noodzakelijk
Stap 2: controle van het bewustzijn van het slachtoffer
Spreek het slachtoffer luid aan (Wie bent u?/ Wat is er gebeurd?/ Heb je pijn?)
Schud voorzichtig aan de schouder, wees steeds bedacht op halswervelletsels.
Indien reactie (bewegen – antwoorden):
 laat het slachtoffer liggen in de houding waarin men hem gevonden heeft (indien deze houding
comfortabel genoeg is) en er geen onmiddellijk gevaar dreigt. Indien men twijfelt (het slachtoffer
dreigt het bewustzijn te verliezen maar ademt nog), leg het slachtoffer in veiligheidshouding.
Indien geen reactie:
1-Roep om hulp (omstaander, collega)
40
2-Draai het slachtoffer op de rug en verwijder spannende kledij.
3-Geef vrije luchtweg: = het openen van de ademweg door iedere vorm
van belemmering voor de ademhaling weg te nemen.
kantelen +kinlift = vrije luchtweg
DEZE PROCEDURE MAG NIET UITGEVOERD WORDEN INDIEN MEN EEN
WERVELLETSELS VERMOEDT!!!
Bij wervelletsel: alleen kinlift ( geen jaw thrust meer vanaf richtlijnen 2005)
Stap 3 : controle van de ademhaling
Controleer de ademhaling terwijl men de ademweg openhoudt (hoofd+kinlift)
KIJK of de borstkas op en neer gaat.
VOEL de vochtige lucht te hoogte van de mond van het slachtoffer.
HOOR of er ademgeluid is (oor aan de mond van het slachtoffer).
Hoor het ademgeluid en voel de luchtuitstroom, kijk tijdens deze waarnemingen naar de borstkas
Deze handeling van ademhalingscontrole mag niet meer dan 10 seconden in beslag nemen.
Gebruik deze 10 seconden ook effectief .
Het slachtoffer ademt:
 Plaats het slachtoffer in veiligheidshouding
 Verwittig de hulpdiensten met GSM of verwittig via de portofoon (zelf of omstaander)
 Controleer voortdurend of het slachtoffer blijft ademen.
41
Het slachtoffer ademt niet of heeft een abnormale ademhaling (te zwak of niet frequent
genoeg )
Verwittig de hulpdiensten en ga onmiddellijk over tot het geven van 5 effectieve
beademingen
Verwittig de hulpdiensten zelf of laat de oproep doen door een collega of omstaander.
!!Indien men alleen is: eerst 1 minuut reanimeren (+/- 2 cycli) vooraleer de hulpdiensten te verwittigen.
Stap 4 : geef 5 effectieve beademingen
(nooit méér dan 5 beademingen, ook al zijn er maar 3 effectief )

5X


Open de ademweg ( kantelen – kinlift )
knijp de neus dicht
Neem normaal adem, plaats de lippen rond de mond van het slachtoffer en sluit goed af.
Adem gelijkmatig uit over 1 seconde en kijk of de borstkas omhoog komt zoals een normale
ademhaling.

Terwijl de hoofd- en kinlift worden aangehouden verwijder je de mond en laat de lucht
ontsnappen. Kijk of de borstkas terug daalt.
Controle van de tekens van circulatie (zie p 37)
42
Stap 5 : hartmassage-borstcompressie

Plaats de hiel van de hand in het midden van de borstkas :
- plaats eerst 1 vinger onderaan op het borstbeen
- plaats de hiel van de hand naast de vinger
De richtlijnen 2005 en 2010 laten de keuze aan de hulpverlener om de borstcompressie uit te voeren
met 1 of met 2 handen. De hulpverlener zal de keuze laten bepalen door rekening te houden met de
eigen constitutie en met de grootte van het kind.
Aanbeveling opleiding RAZ:
Klein kind (<6jaar): borstcompressie bij voorkeur met 1 hand
Kind (6-10jaar) en kleine hulpverlener : bij voorkeur met 2 handen.
Kind (6-10jaar) en grote hulpverlener : bij voorkeur 1 hand
Kind >10jaar : bij voorkeur 2 handen
 Kind +/- 10 jaar : borstcompressie met 1 of 2 handen
Plaats 1 vinger aan de onderzijde (daar waar de ribben aanhechten)
van het borstbeen - om te vermijden dat men druk zou uitoefenen op het
zwaardvormig aanhangsel - en plaats de hand naast de vinger met de
hiel van de hand op het borstbeen. De hand komt zo in het midden van de
borstkas te staan.
30x - 100/min
Borstcompressie met 1 hand
of

43
Plaats de hiel van de andere hand bovenop de eerste en zorg ervoor dat de
vingers de borstkas niet raken.
Borstcompressie met 2 handen

Strek de armen en breng de schouders naar voren tot ze boven de borstkas van het
slachtoffer zijn
30 X – 100 x/min



Druk het borstbeen tot 1/3 in, ongeveer 5 cm.
Laat het borstbeen volledig terugkomen maar verlies het contact met de borstkas
niet.
Geef 30 compressies. Tel bij voorkeur luidop (één en twee en drie, elf, twaalf…)
De aanbevolen snelheid is minimum 100 per minuut (maximum 120 /min).
 Kind +/- 6 jaar
Met 1 hand , plaatsbepaling 1vinger van de onderkant van het borstbeen
44
Stap 6 : beademing: beadem twee maal
Open de ademweg ( kantelen – kinlift )
- Neem normaal adem, plaats de lippen rond
de mond van het slachtoffer en sluit goed af.
-Adem gelijkmatig uit over 1 seconde en
kijk of de borstkas omhoog komt zoals een
normale ademhaling.
Knijp de neus dicht
-Terwijl hoofd - en kinlift worden aangehouden
verwijder je de mond en laat de lucht ontsnappen.
- Kijk of de borstkas terug daalt.
2X
De totale duur van de 2 effectieve beademingen ( in de cyclus van 30/2) mag niet meer dan 5
seconden in beslag nemen.
Stap 7: voortzetting reanimatie
Als een tweede hulpverlener aanwezig is, wissel dan elke 2 minuten (+/- 5 cycli) om
vermoeidheid te voorkomen (efficiëntie daalt tot <50% na 2 min.)
Onderbreek bij het wisselen de borstcompressies zo kort mogelijk.
Ga door tot:

Professionele hulp de taak overneemt ( ! men stopt pas als de
professionele hulpverlener ter plaatse is en over kan nemen)
 Het slachtoffer recupereert
 De hulpverlener uitgeput is
Neem zelf nooit de beslissing om te stoppen met reanimeren.
Enkel een arts stelt de dood vast.
45
2. kind van 0 tot 1jaar (baby, zuigeling)
De volgorde van de verschillende stappen in de procedure is identiek aan deze van oudere
kinderen.
Er zijn echter essentiële verschillen
1. Bij de controle van de ademhaling en de beademing mag men het hoofdje niet in hyperextensie
brengen maar slechts licht kantelen (neutraal), anders drukt men de luchtpijp dicht. De kinlift
moet wel uitgevoerd worden.
neutrale positie van het hoofd
2. De beademing gebeurt over neus en mond
3. De borstcompressie wordt uitgevoerd met 2 vingers die geplaatst worden op het borstbeen op één
vingerbreedte onder de tepellijn.
4. De borstkas wordt tot 1/3 ingedrukt, ongeveer 4 cm
5. De ratio is ook 30/2 (tenzij reanimatie met 2 hulverleners dan 15/2)
6. De frequentie is ook minimum 100/min en maximum 120/min
46
Reanimatie met 2 hulpverleners
Vanaf de richtlijnen 2005 wordt de reanimatie simultaan door twee hulpverleners alleen voorbehouden voor
professionele hulpverleners. Gezien deze procedure nog efficiënter is dan de procedure waar alle handelingen
alleen uitgevoerd worden, hebben de leden van de opleidingsraad RAZ beslist deze procedure ook toe te
voegen aan de leerstof mits er een opleiding wordt gegeven. Postoversten kunnen deze procedure met twee
hulpverleners uitvoeren samen met andere redders. Zij worden dan voor deze procedure beschouwd als
professioneel en moeten bij kinderen de ratio 15/2 toepassen.
Reanimatie door twee hulpverleners is minder vermoeiend dan wanneer men de taak alleen
moet uitvoeren. Het is belangrijk dat de hulpverleners hiervoor getraind zijn. Daarvoor is de reanimatie techniek voor twee hulpverleners enkel aanbevolen voor getrainde professionele hulpverleners. Gezien
strandredders steeds met 2 of meer zijn werd beslist om deze techniek ook aan te leren en te trainen tijdens
de opleiding tot strandredder.
Volgende punten dienen in acht genomen te worden:
 De hoogste prioriteit is het halen van hulp. Terwijl de ene reanimeert gaat de andere hulp
halen.
 De hulpverleners zitten tegenover elkaar aan beide zijden van
 het slachtoffer (tenzij bij gebruik van pocket mask  hoofdeinde).
 De ratio borstcompressie/beademing is:
30/2 voor volwassenen en 15/2 voor kinderen
 De sequentie van de procedures blijven dezelfde als bij 1 hulpverlener
 Als de hulpverlener bijna klaar is met de 30 (15) compressies geeft
hij aan dat de tweede hulpverlener zich klaar moet houden
om te beademen. Het luidop tellen kan hierbij helpen.
 Het tijdsverlies tussen compressies en beademing dient beperkt
te worden.
 Kinlift en het kantelen van het hoofd dienen
gehandhaafd te worden. Elke beademing duurt 1 seconde
en gedurende deze pauze onderbreekt men de hartmassage.
 Onmiddellijk na de 2 beademingen wordt opnieuw gestart met
borstcompressies (wanner de lippen van de hulpverlener
loskomen van het slachtoffer).
 Om de 2 minuten dient men van plaats te wisselen (dit is ongeveer om de
5 cycli). Dit moet gebeuren omdat door vermoeidheid van de hulpverlener
de reanimatie minder efficiënt wordt. De wisseling moet vlot en snel te gebeuren
zodat de duur van de onderbreking tot een minimum wordt beperkt.
hoofd gekanteld houden
vlotte overgang
COÖRDINATIE - AFSPRAKEN !!
handen op het borstbeen houden
47
1.3.5 Schema 2 : reanimatie kinderen (vòòr de puberteit) en drenkelingen
 hartstilstand door asphyxie
1. Controle veiligheid (hulpverlener en slachtoffer):
gevaar : evacueer
geen gevaar : controle wervelletsel?
2. Controle bewustzijn : aanspreken, zacht schudden
BEWUST
BEWUSTELOOS
roep om hulp
Laat so in de positie waarin
men hem vond (indien veilig)
GEEF VRIJE ADEMWEG
((verwijder vreemde voorwerpen))
Kinlift en hyperextensie (kind - volwassene)
en hoofd neutraal(zuigeling)
Verwittig hulpdiensten(indien nodig)
3. Controle ademhaling
(!)hoofd in hyperextensie (bij zuigeling neutraal)
KIJK – LUISTER - VOEL
Dien eerste zorgen toe
indien nodig :
ADEMT
*bloeding
ADEMT NIET
veiligheidshouding
*shock ….
verwittig de hulpdiensten
(zelf of omstaander)
Leg hem indien nodig
(braken)
in veiligheidshouding
indien geen omstaanders :
eerst 1 min. reanimeren
4. Geef 5 effectieve beademingen (1sec)
en controleer de circulatie
(“tekens van circulatie”)
Kijk tijdens de 5 effectieve beademingen of het
slachtoffer hoest, kucht of beweegt.
REACTIE
GEEN REACTIE
Er is circulatie
Er is geen circulatie
5. Geef 30 borstcompressies,
Ondersteun de ademhaling
door beademing
daarna 2 beademingen
(volw 20x/min)
(Kind 20x/min, baby tot 40x/min)
en ga door met 30/2
Frequentie
100/min (baby-volw;)
(max120/min)
*
volw : 2 handen
kind: 1of 2 handen
zuigeling : 2 vingers
*reanimatie bij kinderen uitgevoerd door 2 of meerdere hulpverleners : ratio 15/2 (volw.: 30/2)
48
1.3.6 Verstikking bij volwassen en kinderen
1.3.6.1 Richtlijnen voor het verwijderen van een vreemd voorwerp bij volwassenen en kinderen >1j
De behandeling van verstikking bij kinderen ouder dan 1 jaar en volwassen gebeurt volgens hetzelfde
algoritme (met enkele kleine verschillen, hieronder beschreven).
Als de ademweg gedeeltelijk geblokkeerd is zal het slachtoffer dat meestal kunnen opheffen
door te hoesten. Bij een volledige blokkade waardoor geen lucht meer door kan, is dit niet
meer mogelijk.
Bij verstikking wordt de nadruk gelegd op herkenning:
Hoe herkennen? :
 Het slachtoffer grijpt plots met zijn hand naar de keel en loopt rood aan.
 Bij gedeeltelijke ademwegobstructie (matige obstructie) zal het slachtoffer
paniekerig zijn en hevig hoesten. Soms is een piepend geluid hoorbaar bij
ademen.
 Bij een volledige ademwegobstructie (ernstige obstructie) kan het slachtoffer
niet meer praten, ademen of hoesten en zal zeer vlug het bewustzijn verliezen
door gebrek aan zuurstof.
Matige obstructie
Hoest effectief, spreekt
versus
ernstige obstructie
Moeilijke AH, inefficiënte hoest,
cyanose (blauw worden), bewusteloos vallen
In de richtlijnen 2005-2010 wordt aanbevolen om bij en matige obstructie in eerste instantie niets te
doen maar het slachtoffer aan te moedigen verder te hoesten om het vreemde voorwerp te evacueren.
( Rugslagen kunnen het voorwerp dieper in de luchtwegen duwen).
Als het slachtoffer tekens vertoont van ernstige obstructie mag men ingrijpen.
Sequentie van handelen bij verstikking- volwassenen en kinderen>1jaar
49
Bij een bewust slachtoffer
1. Als het slachtoffer ademt, moedig hem dan aan te blijven hoesten en wacht rustig af.
1. Als het slachtoffer tekenen vertoont van cyanose (blauw worden) of bij afwezige ademhaling
of als het slachtoffer stopt met hoesten (ernstige obstructie), geef dan slagen op de rug:
 Verwijder alle losliggende vreemde voorwerpen of loszittende gebitsdelen uit de mond
 Ga aan de zijkant staan iets achter het slachtoffer.
 Steun met de hand op de borst en buig het slachtoffer naar voor om te zorgen dat het vreemde
voorwerp als het loskomt niet dieper in de luchtweg terechtkomt.
Geef maximaal 5 stevige slagen tussen de schouderbladen (=geen schouderklopjes) met
de hiel van de hand, met als doel het vreemde voorwerp los te maken.
Het doel is dus niet vijf rugslagen geven maar een voorwerp trachten te evacueren bij elke slag.
Opm. Bij kleine kinderen kan men het kind dwars over de benen van de hulpverlener leggen.
Het hoofd van het kind komt zo lager te liggen wat de evacuatie van het voorwerp zal bevorderen.
50
3. Als 5 slagen op de rug niet helpen om de obstructie op te heffen, geef dan 5 buikstoten
(HEIMLICHMANOEUVER).
 Ga achter het slachtoffer staan en sla uw beide armen om het bovenste gedeelte van de buik.
 Zorg dat het slachtoffer goed naar voren buigt.
 Maak een vuist en plaats die tussen de navel en het onderste punt van het borstbeen. Neem met de
andere hand uw vuist vast.
 Trek krachtig naar u toe en omhoog zodat door de luchtstoot het vreemde voorwerp loskomt.
4. Als het voorwerp nog steeds niet los is, geef afwisselend 5 slagen op de rug en 5 buikstoten
(Heimlichmanoeuver).
Het Heimlichmanoeuver mag nooit uitgevoerd worden bij zwangere vrouwen en bij
zwaarlijvige personen (hier wordt de borststoot aangeraden). De borststoot is een krachtige
slag op het borstbeen (zelfde positie als borstcompressie) in dezelfde houding gegeven als het
buikstoot.
Indien het slachtoffer het bewustzijn verliest en niet ademt:
Help het slachtoffer om op de grond te gaan liggen
 Controleer de mondholte en verwijder de zichtbare losse voorwerpen uit de mond.
 Leg het slachtoffer op de rug, kantel het hoofd en open de ademweg door de kin op te tillen.
 (Controleer de ademhaling nogmaals ( kijken – horen - voelen))
Volwassen slachtoffer
kind (1jaar - puberteit)
Verwittig de hulpdiensten
Verwittig de hulpdiensten (indien
alleen als hulpverlener eerst 1 min
reanimeren)
Geef 5 effectieve beademingen
Controle tekens van circulatie
Geef onmiddellijk 30 borstcompressies
Geef 30 borstcompressies
*
Beadem 2 x
*
Beadem 2 x
*Telkens bij het openen van de luchtweg inspecteert men de mond op de aanwezigheid van vreemde
voorwerpen en verwijdert men het voorwerp indien het zichtbaar is.
51
SCHEMA VERSTIKKING (volwassenen en kinderen >1j)
Matige obstructie
Moedig aan om te hoesten maar doe
niets! Rugslagen zullen het voorwerp
dieper in de luchtwegen duwen.
Ernstige obstructie
Bewust : 5 rugslagen (-) / 5 buikstoten (Heimlich)
(-)
Bewusteloos : help het SO om te gaan liggen
Verwittig hulpdiensten (Bij kinderen eerst 1
minuut CPR indien men alleen is als hulpverlener)
start CPR
volwassenen : direct 30 borstcompressies
2 beademingen
30 / 2
compressie / beademing
kinderen : eerst 5 beademingen
controle circulatie
30 / 2
( ! 15/2 indien reanimatie met
compressie / beademing
2 hulpverleners)
Geef nooit buikstoten (heimlich-manoeuver) aan een bewusteloos persoon (gevaar voor
longontsteking door aspiratie van maaginhoud).
Borstcompressies zijn even efficiënt om vreemde voorwerpen uit luchtwegen te verwijderen dan
buikstoten .
Geef nooit buikstoten aan kinderen jonger dan 1 jaar (gevaar voor beschadiging vitale organen)
6.2 Richtlijnen voor het verwijderen van een vreemd voorwerp bij kinderen <1jaar
 Bij een bewust kind
1. Bij matige obstructie ( hoesten, luid wenen) : laat het kind hoesten en grijp nog niet in – controleer.
1. Bij ernstige obstructie (blauw worden, geen stemgeluid meer):
Geef afwisselend 5 slagen op de rug tussen de schouderbladen met de hiel van de hand, daarna 5
stoten op het borstbeen met 2 vingers (positie zoals reanimatie baby), controleer regelmatig de mond
en verwijder de zichtbare vreemde voorwerpen.
52
 Indien de baby het bewustzijn verliest
Leg de baby op een harde ondergrond
 Open de luchtweg
Hoofd in neutrale positie - verwijder de zichtbare voorwerpen uit de mond
Controleer de ademhaling (kijk-luister-voel)
Geen ademhaling
verwittig de hulpdiensten
(indien alleen eerst 1 min reanimeren voor 112 te bellen)
Geef 5 effectieve beademingen (over neus en mond)
controleer de tekens van circulatie
Geef 30 borstcompressies (2 vingers : cfr. Procedure 2 - zuigeling)
(met als doel het voorwerp te verwijderen)
*
Geef 2 beademingen over neus en mond
* Telkens bij het openen van de luchtweg inspecteert men de mond op de aanwezigheid van vreemde
voorwerpen en verwijdert men het voorwerp indien het zichtbaar is.
SCHEMA VERSTIKKING kind<1jaar
Matige obstructie
Ernstige obstructie
(-)
Bewust kind : 5 rugslagen
Laten hoesten, niets doen
Controle
5 borststoten
(-)
Bewusteloos kind
Vrije luchtweg geven
Geef 5 beademingen
met als doel het voorwerp te
verwijderen
30 borstcompressie/ 2 beademingen
regelmatig mondinspectie en verwijderen van zichtbare voorwerpen
53
2. Verdrinking en onderkoeling
2.1 De Verdrinking
2.1.1 Definitie en incidentie:
Verdrinking is een vorm van plotse dood door verstikking in een vloeibaar milieu (meestal water,
soms een andere vloeistof).
Incidentie : In heel de wereld 450.000 overlijdens door verdrinking per jaar.
Verdrinking (‘drowning’) is een complex fenomeen van veranderingen in het functioneren van het
menselijk lichaam na onderdompeling in een vloeibaar medium.
Immersie en submersie:
De term verdrinking slaat zowel op de ‘te water raking’ (immersie) als op de ‘onder water raking’
(submersie).
In geval van immersie (omringd door water) speelt vooral het fenomeen hypothermie de
belangrijkste bedreiging.
Bij submersie (het volledige lichaam bevindt zich onder water) zullen de aspiratie en het
zuurstoftekort de voornaamste problemen uitmaken.
Opmerking : de termen ‘droge en natte’, ‘actieve en passieve’ verdrinking ,’ secundary drowning’ en
‘bijna verdrinking versus verdrinking’ worden in de richtlijnen van 2005 niet meer gebruikt.
2.1.2 De oorzaken van verdrinking:
1.primaire verdrinking:
Primaire verdrinking is het gevolg van het niet of onvoldoende kunnen zwemmen.
Het slachtoffer is nog bij het bewustzijn op het moment dat het in het water terechtkomt.
Door onderdompeling ten gevolge van het niet kunnen zwemmen geraakt het slachtoffer in
zuurstofnood en zal het bewustzijn verliezen.
2.secundaire verdrinking:
Bij een secundaire verdrinking zal het slachtoffer door een reeds eerder opgetreden
bewustzijnsverlies onder water geraken en in zuurstofnood komen.
Er zijn verschillende oorzaken van dit bewustzijnsverlies:
 Door bloedverlies ten gevolge van een trauma (hypovolemische shock- bloeddrukdaling)
 Hitteslag (vochtverlies – bloeddrukdaling)
 Allergie : door insectenbeten, voedsel of zelfs contact met koud water
 Suikerziekte (te lage of te hoge suikerspiegel)
 Epilepsie
 Apneazwemmen na hyperventilatie
 hydrocutie
Het hyperventilatie - onderdompelingsyndroom
Hyperventilatie doet het CO2 gehalte in het bloed dalen. Er ontstaat een gewijzigde O2/CO2 balans.
Wanneer men een te lange apnea aanhoudt is het mogelijk dat er
O2 tekort ontstaat en gezien de CO2, die normaal de prikkel geeft tot ademen en
door de hyperventilatie kunstmatig laag werd gehouden, te laag is zal er geen stimulus
zijn om te ademen en zal het slachtoffer het bewustzijn verliezen en verdrinken.
Het hydrocutie - onderdompelingssyndroom
Onderdompelingssyndroom, hydrocutie, ‘immersion syndrome’: plotse dood treedt op bij snelle
onderdompeling in zeer koud water. Door contact van koud water op de slijmvliezen treedt een
prikkeling op van de nervus vagus met hartritmestoornis en hartstilstand tot gevolg.
Als redder op het strand kan men hiermee geconfronteerd worden als bij zeer warm weer en nog relatief
koud zeewater de bader verfrissing gaat zoeken in het zeewater.
54
De duikreflex
Het menselijk lichaam heeft in zekere mate een verdedigingsmechanisme om een beperkte periode
onder water te overleven.
Door de duikreflex zal bij contact met koud water een herverdeling van het bloed gebeuren waarbij naar
de skeletspieren en huid minder bloed toegestuurd wordt (perifere vasoconstrictie =
bloedvatenvernauwing ter hoogte van de huid en de spieren) ten voordele van het hart en de hersenen.
Er treedt een zeer uitgesproken hartritmevertraging op. Door de hypothermie zal de stofwisseling
vertragen met lagere zuurstofbehoefte tot gevolg. Hierdoor kunnen de hersenen een zuurstoftekort
langer doorstaan.
Door deze gecombineerde fenomenen heeft men een grotere overlevingskans bij onderdompeling.
2.1.3 De fasen van de verdrinking
Het verdrinkingsproces verloopt over 4 fasen. De duur van elke fase is variabel en is afhankelijk van de
omstandigheden. De kans op overleving wordt kleiner de fasen verder vorderen.
a. De eerste fase: de onderdompelingsfase
De drenkeling komt in het water terecht en verzet zich tegen het water. Er ontstaat paniek en
er worden ongecontroleerde bewegingen gemaakt om zich boven water te houden.
De drenkeling is nog bij het bewustzijn en ademt nog en er is meestal nog geen aspiratie van vloeistof.
Duur : Variabel: afhankelijk van de omstandigheden en de conditie van de drenkeling
Bij redding: excellente overlevingskans – niet nodig om medisch in te grijpen
b. De tweede fase: de apnea – en aspiratiefase
De drenkeling kan zich niet meer boven water houden en tijdens de volledige onderdompeling probeert
het slachtoffer de adem in te houden (apnea) en eventueel water dat binnenkomt in te slikken.
Het water dat de luchtwegen toch bereikt zorgt voor een spasme van het strottenhoofd
(strottenhoofdkramp of larynxspasme). Hierdoor komt er initieel geen water in de lagere luchtwegen
terecht.
Tijdens deze fase treedt er manifest zuurstofgebrek op en dit geeft aanleiding tot
het vertragen van het hartritme en een bloeddrukdaling.
De drenkeling is bij het bewustzijn, de adem wordt ingehouden en er is nog hartritme.
Duur : ongeveer 2 minuten
Bij redding: goede overlevingskansen (10-20% sterft), medisch ingrijpen is nodig.
c. De derde fase: inhalatiefase
Het bewustzijn daalt door het toenemend zuurstofgebrek Het strottenhoofdspasme houdt op en door het
stijgende CO2 gehalte zal het ademcentrum geprikkeld worden. Het water wordt ingeademd. Hierdoor
komt er veel water in de lagere luchtwegen, wordt de gasuitwisseling geremd en is er weefselschade
(afhankelijk van het type water (zout-zoet) dat in de luchtwegen stroomt).
Door toenemend zuurstofgebrek treedt een versnelling op van het hartritme en een bloeddrukstijging.
Er is stimulatie van het zenuwstelsel met als gevolg tonische en clonische convulsies.
De drenkeling is bewusteloos, er is geen ademhaling meer maar er is wel nog hartritme.
Duur : maximum 3 minuten
Bij redding: 50% overleeft – medische hulp noodzakelijk
d. De vierde fase: de eindfase
In de laatste fase vallen alle vitale functies uit en een aanhoudende onderdompeling zorgt voor een
toenemende kans op irreversibele weefselschade. De prognose en de overlevingskans is afhankelijk van
de leeftijd van het slachtoffer en van de omstandigheden (temperatuur water-omgevingstemperatuur)
3 onderverdelingen in de toestand van de drenkeling:
 Schijndood : het slachtoffer heeft geen ademhaling meer, is bewusteloos maar heeft nog wel
hartslag. Reanimatie is mogelijk.
 Klinisch dood: (na ongeveer 6-8 minuten zuurstoftekort): ook het hartritme valt uit maar er is
nog geen irreversibele weefselschade.
 Biologisch dood: (na ongeveer10 minuten zuurstoftekort): er is onomkeerbare schade aan de
hersenen en er is geen kans op overleving.
55
Welke ook de toestand van de drenkeling, blijf reanimeren tot de hulpdiensten ter plaatse zijn.
Alleen artsen kunnen beslissen of iemand klinisch of biologisch dood is.
2.1.4 Omstandigheden van verdrinking
A. Milieu
Zoet - en zoutwaterverdrinking
Louter theoretisch kan men een onderscheid maken tussen een zoet - en een zoutwaterverdrinking.
Let wel! Dit onderscheid is puur kunstmatig en maakt voor de hulpverlening geen enkel verschil uit!
Zoutwaterverdrinking.
Ingeval van zoutwaterverdrinking komt het hypertone zeewater (zoutgehalte 3 à 5 % versus
bloedplasma met 0.9 % zoutoplossing) in de longblaasjes.
Hierdoor wordt er vocht vanuit de longcapillairen (haarvaten) aangetrokken doorheen de
semipermeabele membraan naar de longblaasjes waardoor longoedeem (water in de longen)ontstaat.
Deze vochtshift wordt nog benadrukt door de chemische verontreiniging en watervervuiling.
Het gevolg daarvan is een belangrijke daling van het zuurstofgehalte in het bloed door
diffusiestoornissen, er kan onvoldoende zuurstof worden vervoerd naar het bloed.
Tengevolge deze vochtaantrekking vanuit de bloedbaan naar de longblaasjes daalt het circulerend
volume en treedt shock op. Het hartritme stijgt.
Zoutwaterverdrinkingen geven een trage dood
Zoetwaterverdrinking
Bij zoetwaterverdrinking is dit water hypotoon ten opzichte van het plasma en diffundeert vocht uit de
longblaasjes naar de bloedbaan. We krijgen een bloedverdunning.
Hierdoor ontstaat circulatoire overbelasting, longoedeem en hemolyse doordat de rode bloedcellen water
opnemen, zwellen en openbarsten. Bij het barsten van de rode bloedcellen komt kalium vrij en dit geeft
aanleiding tot hartritmestoornissen (fibrillatie).
Zoetwaterverdrinkingen geven een snelle dood
B. Temperatuur
De temperatuur van het water en de omgevingstemperatuur zijn bepalend voor de overlevingskansen
van een drenkeling. Bij onderkoeling daalt zuurstofbehoefte en is de kans op overleving verhoogd.
De beschermende werking van hypothermie (onderkoeling) is echter enkel belangrijk indien deze
optreedt vóór de hypoxie (zuurstoftekort).
Bij drenkelingen treedt meestal pas na 15 min. een significante daling van de lichaamstemperatuur op,
dit vooral in de winter. Meestal is reeds sneller zuurstofnood opgetreden, zodat het voordeel van de
hypothermie niet aanwezig is. Snelle afkoeling gebeurt zelden. De meeste drenkelingen hebben een
lichaamstemperatuur > 35°C.
2.1.5 Prognose en complicaties
De prognose van een drenkeling wordt door talrijke factoren beïnvloedt als daar zijn: leeftijd,
watertemperatuur, duur van onderdompeling en tijd nodig voor redding en starten van BLS,
begeleidende factoren zoals medicatie, alcohol, voorafbestaande ziektetoestanden zoals hartlijden,
epilepsie, diabetes,...
Bij 30 % treden complicaties op bij de verdrinking: onderkoeling, longproblemen of
hersenbeschadiging.
De overall overleving bedraagt 60 tot 80 % waarvan 15 % belangrijke restverschijnselen blijft
behouden, 20 tot 40 % overlijdt, eventueel ten gevolge van complicaties (uitgestelde verdrinking).
56
2.1.6 Hulpverlening
a. Eigen veiligheid.
In de eerste plaats dient men aan de eigen veiligheid te denken; zoniet eindigt men het avontuur met één
redder minder en één slachtoffer méér !!
Indien mogelijk zal men de drenkeling een boei, touw,... toegooien en daarna in veiligheid brengen.
b. De drenkeling horizontaal op het droge brengen.
Zo snel mogelijk zal men de drenkeling op het droge brengen (aan wal, in de boot) en de vitale functies
controleren.
Om redenen van cardiovasculaire onstabiliteit is het sterk aan te bevelen een drenkeling horizontaal uit
het water te bergen. Een persoon die zich verticaal in het water bevindt, zal een opwaartse
hydrostatische druk ondervinden (deze hydrostatische druk neemt toe met de diepte).
Bij het verticaal uit het water lichten van een drenkeling valt deze druk snel weg, ondergaat het
slachtoffer een relatieve hypovolemie en kan het hart beginnen fibrilleren (komt klinisch overeen met
een hartstilstand).
Deze houdingsinvloed kan naast de onderkoeling en de eventuele elektrolietenstoornissen ertoe
bijdragen dat een gered slachtoffer in de reddingsboot ofwel aan de waterlijn een hartstilstand oploopt !
Hoe dan ook: de wijze van redden mag nooit een tijdvertragende factor betekenen!
c. Controle vitale parameters.
Eenmaal op het droge controleer je de vitale parameters, roep je bijkomende hulp in en start je
onmiddellijk met reanimatie indien dit nodig mocht blijken: controleer het bewustzijn, zorg voor vrije
luchtwegen (mond en keelholte); het is zinloos door drukken of aspireren het water uit de longen en
luchtwegen proberen te verwijderen.
d. Positie van de drenkeling op het strand
Bij een reanimatie op het strand (met lichte helling) let men erop dat het hoofd van de drenkeling naar
de zee gericht is omdat men anders slechte hersenperfusie krijgt door relatieve ondervulling (als men
de drenkeling met de voeten richting zee legt is er meer bloeddoorstroming naar de voeten in plaats van
naar de hersenen), wat de reanimatie bemoeilijkt en verlengt.
e. Onderkoeling en andere letsels.
Niettegenstaande een snelle redding en start van de reanimatie top - prioriteit uitmaken houdt men
eveneens rekening met onderkoeling en halswerveltraumata.
Bij halswervelletsels houdt één redder het hoofd zo immobiel mogelijk in neutrale stand met zachte
lengtetractie tijdens de reanimatie in afwachting van een halskraag.
Verdere afkoeling zal men vermijden door het slachtoffer af te drogen, natte kledij te verwijderen en het
slachtoffer tegen de wind te beschutten.
Let op !
Elke drenkeling zal gereanimeerd worden tenzij er met zekerheid een onderdompelingstijd van
méér dan één uur bekend is bij normale temperatuur.
Het vaststellen van wijde lichtstarre pupillen, koude temperatuur van het slachtoffer of het globaal
uitzicht van de drenkeling mogen geen reden zijn om niet te reanimeren.
Een begonnen reanimatie wordt verdergezet tot meer gespecialiseerde hulp uw taak komt
overnemen of een geneesheer de reanimatie laat stopzetten.
Geen enkele drenkeling is dood, tenzij hij warm (> 35 °C) en de dood door een arts werd
vastgesteld!!!
ELK slachtoffer van verdrinking dient minstens 24 uur opgenomen worden in het ziekenhuis,
gezien de mogelijke laattijdige longverwikkelingen (uitgestelde verdrinking).
57
Valkuilen
1. Het verticaal bergen van een slachtoffer, indien de mogelijkheid bestaat dit horizontaal te doen,
verhoogt de kans op hartstilstand.
2. Tijdsverlies bij redding en start reanimatie door perse de drenkeling horizontaal op het droge
te willen brengen.
3. Pogen om water te verwijderen uit longen en luchtwegen verhoogt de kans op braken en
aspiratie.
4. Niet ondersteunen van een slechte spontane ademhaling.
5. Een verdrinkingsslachtoffer dat blijkbaar weinig/geen ademhalingsproblemen heeft niet
verwijzen naar een ziekenhuis.
6.Niet nemen van preventieve maatregelen om verdere afkoeling te vermijden.
7.Niet starten van reanimatie wegens wijde lichtstarre pupillen, “dood” uitzicht van de drenkeling
of koud aanvoelen van het lichaam.
8.Een reeds lang onderkoeld slachtoffer niet reanimeren of vroegtijdig stoppen (onderkoeling
zorgt voor hersenbescherming en geeft een hogere overlevingskans).
2.2. Onderkoeling
2.2.1 Definitie
Men spreekt van hypothermie of onderkoeling indien het slachtoffer een centrale
lichaamstemperatuur heeft < 35 °C.
De hypothermie wordt in drie groepen onderverdeeld:
 milde hypothermie: 35° - 32 °C
 matige hypothermie: 32° - 30 °C
 ernstige hypothermie: < 30 °C
De temperatuur dient met een speciale hypothermiethermometer genomen te worden, rectaal of in de
slokdarm (en dus niet met de gebruikelijke koortsthermometer in de oksel of lies).
Dit kan alleen gebeuren door speciaal uitgeruste medische diensten.Onderkoeling komt slechts zelden
voor: 0.2 -2 / 100.000 inwoners/jaar.De meeste drenkelingen zijn niet onderkoeld. Van de wèl
onderkoelde drenkelingen sterft ¾ binnen de 48 uur.
Onderkoeling treedt zelden beschermend op voor de hersenactiviteit omdat de protectieve hypothermie
meestal optreedt nà de hypoxie. De mogelijke bescherming van onderkoeling treedt dus enkel op indien
snelle onderkoeling optreedt bij het te water raken en het lichaam pas nadien zuurstoftekort krijgt.
Onderkoeling treedt voornamelijk op indien de drenkeling langer dan 15 minuten in het water verblijft;
de overleving van drenkelingen die langer dan 10 minuten ondergedompeld waren bedraagt nagenoeg
0%.
2.2.2 Onderkoelingsfasen
Opwindingsfase:
Vanaf 35.5° tot 34 °C: warmteverlies maximaal beperken door vasoconstrictie en maximale
warmteproductie: rillen en beven. Verandering van het bewustzijn met desoriëntatie en verwardheid.
Rustfase:
tot 30 °C : het rillen houdt op, de spieren verstijven, de hartfrequentie daalt met optreden van
ritmestoornissen en verdere daling van het bewustzijn.
Verlammingsfase:
< 30 °C: verdere afkoeling, ritmestoornissen met kans op kamerfibrillatie (= circulatiestilstand),
bloeddrukdaling ,bewustzijnsverlies en coma. Bij verder afkoelen : asystolie. Deze ritmestoornissen en
uiteindelijk fibrillatierisico nemen toe bij verticale berging van een (onderkoelde) drenkeling.
58
2.2.3 Risicofactoren
*Zuigelingen
Zuigelingen en kleine kinderen (relatief groot oppervlak, weinig onderhuids vetweefsel) en ouderlingen
(vertraagd koudegevoel,minder vasoconstrictiereactie) zijn gevoeliger voor onderkoeling dan gezonde
volwassenen.cfr. kinderen in zwembad: blauw, beven,..
*Associatie met trauma
Indien ernstige traumata geassocieerd zijn: sneller onderkoelingsverschijnselen.
*Alcohol en medicatie
Inname van medicatie en alcohol: verminderde koudesensatie, gedilateerd bloedvatbed, onderdrukking
van het centraal zenuwstelsel.
*Langdurige blootstelling aan koudere omgeving.
*Bepaalde ziektetoestanden:
schildklieraandoeningen, bijnierproblemen, hypoglycemie, aandoeningen van het centraal zenuwstelsel.
*Brandwonden
(onderbreking in intacte huid induceert belangrijke warmteverliezen) over relatief grote oppervlakken.
*Ondervoeding, infecties,...
2.2.4 Preventie en behandeling
*Zo spoedig mogelijk op het droge brengen van het slachtoffer (waterlijn, boot).
*Verdere afkoeling vermijden:
-Eenmaal het slachtoffer uit koude water verwijderd is dient men wind en tocht te vermijden :
beschutting zoeken in afgesloten (eventueel opgewarmd) lokaal.
-Het slachtoffer afdrogen, van natte kledij ontdoen (tenzij beschermend surfpak); -- isothermische
folie (zilverkleur aan de zijde van het slachtoffer!-koperkleur buitenzijde), deken, droge kledij
e.d. rond het slachtoffer wikkelen.
*Passieve opwarming:
Door verdere afkoeling te beletten en het shiveren (beven) van het slachtoffer zal hij/zij traag
spontaan opwarmen. Let wel !! Bij ernstige onderkoeling (in de rustfase) blijft het beven afwezig
en zal het slachtoffer langdurig onderkoeld blijven !!!
*Actieve uitwendige opwarming laat men over aan professionele hulpverleners (ziekenhuis)
Warme dekens, warme lucht enz. kunnen zorgen voor een afterdrop dwz dat de centrale lichaamstemperatuur nog verder kan dalen bij uitwendige warmtetoediening door uitzetting van het perifere
vaatbed (ter hoogte van de huid) zodat de koude bloedstroom die hierdoor opnieuw perifeer stroomt
(voorheen in constrictie) de temperatuur tijdelijk verder laat dalen (calorieafgifte ter hoogte van de
huid). Bovendien krijgt men een relatieve ondervulling van het totale vaatbed met hypotensie (lage
bloeddruk) tot gevolg.
Een reanimatie is in dergelijke omstandigheden eveneens veel moeilijker en langduriger.
Let op !Bij matige tot ernstige onderkoeling het slachtoffer geen (warme) drank of voedsel toedienen.
Let op voor cardiale complicaties bij manipulaties en opwarming !!!
59
3 De eerste hulp bij ongevallen
Bij het instuderen van dit onderdeel moet de nadruk gelegd worden op
het herkennen van een aandoening en
de elementaire kennis van de behandeling ervan.
3.1 STOORNISSEN MET BETREKKING TOT HET BEWUSTZIJN
3.1.1 SYNCOPE
Definitie:
Een syncope of flauwte is een toestand van kortstondig bewustzijnsverlies.
Het is een lichte vorm van coma van voorbijgaande aard.
Oorzaken:
 Gebrekkige zuurstoftoevoer naar de hersenen door slechte hartfunctie
(ritmestoornissen, hartinfarct), bloeddrukschommelingen (plots opstaan
 Vanuit liggende positie, langdurig rechtstaan).
 Stress (overmatige spierinspanning), emoties, pijn en warmte.
 Vagale reactie =stimulatie van de nervus vagus (zenuw) door abnormale visuele
prikkel vb. het zien van bloed of het waarnemen van een onaangename geur.
Deze reactie gaat meestal gepaard met beven, misselijkheid, zweten en
hartkloppingen
 Slechte doorbloeding van de hersenbloedvaten.
 Plotse daling van de bloedsuikerspiegel (suikerziekte), dieet.
 Geneesmiddelen, alcohol
Symptomen:
Duizeligheid, bleekheid, zweten, braakneiging en spierzwakte(vallen).
Wat doen?
 Het slachtoffer neerleggen op de rug, de benen omhoog brengen (betere
bloedvoorziening naar de hersenen)
 Verwijder spannende kledij
 vrije luchtweg geven
 Blijf de vitale functies controleren ook al komt het slachtoffer bij
 Bij braakneigingen legt men het slachtoffer in veiligheidshouding
 Geef zeker geen drinken
 Indien de toestand niet verbetert na 5-10 min, bel 112.
3.1.2 HERSENSCHUDDING
Definitie:
Het dooreenschudden van de hersenen door uitwendig geweld (sport,
vechtpartij, ongeval,…). Er is geen sprake van hersenbeschadiging.
Symptomen:
 Kort bewustzijnverlies
 Geheugenverlies (retrograde amnesie)
 Hoofdpijn
 Lichtschuw
 Misselijkheid en braken
 Stuipen
 Onrust en verwardheid
Gevaren :
 Mogelijk halswervelletsel.
 Hersenbloeding.
 Chronische hoofdpijn en concentratiestoornissen.
60
Wat doen?:
 Observatie van het bewustzijn.
 Bekijk de grootte van de pupillen en vergelijk beide ogen.
 Leg het slachtoffer in een rustige omgeving en vermijd fel licht, lawaai en andere
prikkels.
 Verwittig de hulpdiensten.
 Het is aangewezen het slachtoffer 24u te observeren in een ziekenhuis om bij
mogelijke complicaties zo vlug mogelijk in te grijpen.
 Leg het slachtoffer in veiligheidshouding bij braken.
3.1.3 STUIPEN – EPILEPSIE
Definitie :
Een plotse ontlading van onverwerkte, overtollige hersenprikkeling.
Meestal ontstaan ze tussen de leeftijd van 6 en 12 jaar, alhoewel een eerste insult ook op latere leeftijd
kan voorkomen. Veelal is dit een eenmalig, toevallig insult. We kennen ongeveer 13 varianten waarvan
de petit-mal en de grand-mal de voornaamste zijn. De grand-mal is het veralgemeende insult, de petitmal, een kortstondige afwezigheid. Er bestaan ook focale of plaatselijke insulten op het lichaam.
Oorzaken :
 Erfelijke factoren.
 Bepaalde lichtflitsen (dancing, zon tussen bomen, flikkering van zon op kabbelend water…)
 Bepaalde geluiden.
 Bepaalde geuren.
 Alcohol.
 Stress.
 Medicatie die de hersenbarriére passeert vb. primperan
 Niet innemen van anti-epileptica bij epileptiekers (Methoïne, Vethoïne, Difantoïne)
 Ruimte-innemende processen  bloeding, tumor,…
 Koorts  koortsstuipen.
Symptomen :
een insult (volledige aanval)verloopt in fasen :
 Aanloopfase of aura : het gevoel dat er iets zal gebeuren : bepaalde geuren, lichtflitsen,
bepaalde smaak in de mond, visoen, …
 Tonische fase : alle spieren trekken krampachtig samen :
-kauwspieren = kaakkramp  tongbeet.
-maag  braken.
-ademhalingsspieren  blokkage  cyanose.
-bewustzijnsverlies.
 Clonische fase : ritmische samentrekking van de spieren met energieverlies (ontlading),
urineverlies.
 Slaapfase : door een grote energieafvoer van de hersenen via spieren treedt er
vermoeidheid op met een grote behoefte aan slaap.
Wat doen?:
 de oorzaak vermijden indien deze gekend is bij het slachtoffer.
 beveilig het slachtoffer tegen de omgeving , laat de aanval gebeuren en zorg dat
het slachtoffer zich zo weinig mogelijk kwetst. Eventueel een spatel of ander plat
voorwerp in de mond steken om tongbeet te verhinderen (dit is echter vrij moeilijk door
de grote kracht van de kaakspieren).
 geef indien nodig vrije luchtweg  hyperstrekking, braaksel verwijderen,… (na de aanval)
 na de aanval het slachtoffer laten rusten. Leg het slachtoffer bij bewustzijnsverlies na de aanval
in veiligheidshouding
 112 bellen
61
Gevaar : aanval houdt aan of verschillende aanvallen na elkaar = status epilepticus. Dit is een
levensbedreigende situatie (ademhalingsstop) en in deze omstandigheden dient men zo snel mogelijk de
hulpdiensten te verwittigen.
3.2 STOORNISSEN MET BETRKKING TOT DE ADEMHALING
3.2.1 VERSLIKKING EN VERSTIKKING
Defintie :
Inademen van een vreemd voorwerp door verkeerd slikmaneuver.
Meestal kleine voorwerpen zoals voedsel, knikkers, geldstuk, …
Symptomen :
 Hoestbuien na het inslikken van …
 Plotse ademstop  niet huilen, niet spreken, niet ademen.
 Rood aanlopend gezicht  cyanose door O2 tekort.
 Bewustzijnsverlies  O2-tekort t.h.v.de hersenen.
 Hartstilstand  O2-tekort t.h.v. het hart.
Wat doen? : zie reanimatieprocedure – verstikking in functie van de leeftijd (deel 1)
.
3.2.2 HYPERVENTILATIE
Definitie
Hyperventilatie is een verkeerde manier van ademhalen waarbij u te snel of te diep ademt zonder dat dit
nodig is. Ademhalen doen we vanzelf. We ademen daarbij zuurstof (O2) in en koolzuurgas (CO2) uit.
De ademhaling past zich aan bij wat we doen. Als je, zoals bij hyperventilatie, te snel en te diep ademt
adem je te veel zuurstof in en daalt de hoeveelheid koolzuurgas (CO2) in het lichaam. Bij een tekort aan
CO2 ontstaat vaatvernauwing, waarbij een vermindering van de bloedvoorziening van de hersenen
optreedt en de zuurstof minder goed aan de weefsels wordt afgeven. Dit kan een aantal vervelende
verschijnselen geven
Symptomen:
 Benauwd gevoel, kortademigheid
 Droge mond
 Tintelingen in handen en voeten
 Slappe, onzekere benen
 Duizeligheid, misselijkheid
 Hoofdpijn
 Slecht zicht, wazig zicht
 Zweten, klam gevoel
 Het idee flauw te vallen
 Versnelde hartslag
 Een pijnlijk, benauwd gevoel in de borst, hartkloppingen
 Paniekgevoelens
Oorzaak:
 Stress (door de adrenaline gaan we sneller ademen en verhoogd de hartslag)
 Oververmoeidheid
 Overmatig cafeïne gebruik
 Paniekreactie
Behandeling:
 Slachtoffer geruststellen, plaatsen in halfzittende houding
 Indien men beschikt over een plastic zak (of handschoen/broodzak) kan men het slachtoffer
hierin laten ademen om zijn eigen uitgeademde CO2 terug in te ademen en het tekort aan CO2
sneller te compenseren (de zak over mond en neus plaatsen!).

62
Indien men niet over een zak beschikt, vraag dan aan het slachtoffer langzamer te
ademen en minder diep (vb. 2 seconden inademen en 5 seconden uitademen, eventueel
meetellen).
3.2.3 ASTMA en Allergische reactie
Definitie:
Astma is een aandoening van de luchtwegen waar door bepaalde factoren een vernauwing van de kleine
luchtpijptakjes ontstaat en resulteert in een piepende ademhaling.
Uitlokkende factoren zijn meestal :
 Huisstofmijt.
 Pollen. (seizoengebonden).
 Graszaden.
 Voeding : mosselen, garnalen, aardbeien, conserveermiddelen, ….
 Wespen - of bijensteek.
Symptomen :
 Ademarbeid toegenomen  dieper en frequentere ademhaling.
 Bemoeilijkte AH, stridor ( luide wrijvende ademhaling)
 Piepende AH tijdens uitademen
 Benauwdheid en onrust.
 Cyanose (blauw worden)
 Klam zweet
 Snelle polsslag
Gevaar :
 Zuurstof tekort.
 Bij een allergische reactie ontstaat zwelling van de keelholte (oedeem van Quincke)
de persoon dreigt te stikken  ademhalingsstilstand
Wat doen? :
 Zittende houding (eventueel met de ellebogen op een voorwerp of persoon leunen)
 Aanraden traag uit te ademen
 Eventueel gebruik pufjes zo goed gekend door slachtoffers
 Knellende kledij losmaken.
  112 bellen.
63
ALLERGIE
Definitie : veralgemeende of lokale reactie op een uitwendig agens (cosmetica, voeding, medicatie…)
Symptomen
 Jeuk
 Roodheid
 Zwelling (lippen, oogleden)
 Sufheid
 Ademnood
Wat doen?
 Oorzaak wegnemen
 Warmte en koude vermijden (geeft verslechtering van de symptomen)
 Indien lokale roodheid op de huid : anti-allergische zalf (Caladryl)
 Indien veralgemeend : huisarts of ziekenhuis
3.3 MET BETREKKING TOT DE BLOEDSOMLOOP
3.3.1 BLOEDINGEN
Soorten :
Volgens de locatie:
 uitwendige bloeding : zichtbare wonde met zichtbaar bloedverlies.
 inwendige bloeding : wonde in het lichaam met onzichtbaar bloedverlies.
Volgens het type:
 slagaderlijke bloeding : pulserend, helder rood.
 aderlijke bloeding :niet pulserend, traag uitstromend, donker rood.
 haarvaten bloeding : rode puntvormige bloedingshaarden.
Symptomen :
 Verwonding.
 Duidelijk zichtbaar bloedverlies bij uitwendige bloeding.
 Pijn aan de wonde, buikpijn bij inwendig bloedverlies
 Shock (snelle polsslag, bleek, verward)
Gevaren :
Veel bloedverlies  te weinig bloed ((hypovolemie) shock hartstilstand dood.
(personen met hartstilstand door hypovolemische shock zijn zeer moeilijk te reanimeren)
Wat doen ?:
 Hoogstand van het lidmaat.
 Manuele, directe druk op de bloedende wonde.+ drukverband (handschoenen).
 Druk op afstand (indirecte druk) indien directe druk niet helpt.
64



Ontsmetten met een waterige oplossing. (Hibidil)
Steriel afdekken met compressen.
Indien te ernstig  112 bellen.
Opgelet :
 nooit knevelen geeft mogelijk kneuzing van het lidmaat..
 vreemde voorwerpen ter plaatse laten (vb. bij messteek) en inpakken
3.3.2 NEUSBLOEDING
Definitie :
Is meestal een banale bloeding van het bloedvat t.h.v. het neustussenschot door niezen,
neuspeuteren, snuiten, hoge bloeddruk, gebruik van antistollingsmedicatie, trauma of ook na een
zeer intense fysische inspanning.
(Bij en ernstig trauma kan het ook een symptoom zijn van een (schedel)fractuur.)
Symptomen :
Massaal bloedverlies uit de neus.
Gevaar :
Door het zien van het bloed kan het slachtoffer een syncope doen.
Braken door het ingeslikte bloed.
Wat doen ?:
 Slachtoffer op de grond laten zitten
 Neus dichtknijpen gedurende 10 minuten
 Hoofd voorover buigen (leeshouding)
 Zo weinig mogelijk bloed laten slikken (gevaar voor braken).
 Bloedstelpende watten mag maar opletten bij verwijderen (vernietiging van korstvorming)
 Indien niet voorbij na 10 minuten  HA of ziekenhuis raadplegen cauterisatie (=dichtbranden
van het bloedvat ter hoogte van het neustussenschot).
Na het stoppen van neusbloeding adviseren we om de neus niet te snuiten en niet in de neus te
peuteren, geen inspanning te doen, niet te gaan zwemmen en hitte te vermijden.
65
3.3.3.ANGOR (Angina Pectoris) (beklemmend gevoel op de borstkas)
Definitie :
Is een vernauwing of bijna totale afsluiting van een kransslagader van het hart, waardoor er geen of
gebrekkige bloedtoevoer (O2) is naar de hartspier.
Het is dikwijls de voorbode of verwittiging vóór een hartinfarct optreedt.
Oorzaak :
 Stress, overgewicht, roken, erfelijke factoren en slechte voedingsgewoonten (te vetrijk eten) …
 Overmatige fysische inspanning
Symptomen :
 Pijngevoel aan de hartstreek
 Pijnuitstraling naar linker arm en/of keel
 Pijn in de maagstreek
 Angstig, onrustig
 Bleek, zweterig.
 Misselijkheid
Gevaar voor :
 Hartritmestoornissen
 Cardiogene shock met circulatiestilstand.  reanimatie
 Hartinfarct
Wat doen? :
 Rustig houden, geen enkele inspanning laten doen
 Zet het slachtoffer in halfzittende houding
 Vitale functies regelmatig controleren
 Indien het slachtoffer zijn aandoening kent en hiervoor medicatie bij zich heeft (Cedocar)
kan men deze laten innemen. Neem echter nooit medicatie aan van omstanders
om aan het slachtoffer te geven . Laat dit over aan een arts, die eerst de diagnose
zal bevestigen
 112 bellen !!
3.3.4 HARTINFARCT
66
Definitie:
Het afsterven van een deel van de hartspier door een verstopping of spasme (dichtsnoeren)
van èèn van de kransslagaders. Het is het gevolg van niet of slecht behandelde
angoraanvallen maar kan ook plots optreden zonder alarmtekens.
Symptomen:
 PIJN t.h.v. de borstkas, uitstralend naar de linker arm en de keel zoals bij angor maar nog meer
uitgesproken. Deze pijn komt plots op en is zeer brutaal en intens.
 Angst, bleekheid, zweten (bloeddrukdaling)
 Drukkend gevoel op de borstkas
 Kortademig
 Shock
 Bewusteloosheid - ademhalingsstilstand en hartstilstand door ritmestoornissen
Wat doen?
 Geruststellen, alle inspanningen vermijden
 Plaats het slachtoffer in de houding die hij of zij het meest comfortabel vindt (stress
minimaliseren), bij voorkeur halfzittend
 Indien het slachtoffer in ademnood geraakt, plaats deze dan in zittende of halfzittende houding
(bij liggen is het risico op longoedeem groter door slechte hartwerking)
 Lucht geven, knellende kledij losmaken
 Zo vlug mogelijk 100-112 bellen (risico op ritmestoornissen met fatale afloop is groot in de
eerste uren na het infarct) dus de defibrillator moet zo snel mogelijk ter plaatse zijn
 Bij ademhalingsstilstand en /of hartstilstand : reanimatie (zie deel 1)
3.3.5BEROERTE / CERBROVASCULAIR ACCIDENT (CVA)
Wat?
Een deel van de hersenen krijgt plots geen zuurstof meer en sterft hierdoor gedeeltelijk af.
De meeste beroertes worden veroorzaakt door een klonter die een bloedvat in de hersenen afsluit.
Gevolgen ?
Verlammingsverschijnselen, spraakstoornissen, gezichtsstoornissen, geheugen- en aandachtsproblemen
kunnen optreden en verschillen naargelang de plaats en uitgebreidheid van de hersenschade.
Acties?
1. Snel beroerte herkennen en onmiddellijk hulpdiensten verwittigen: uitvoeren van de FAST-test,
indien positief slachtoffer zo snel mogelijk laten opnemen in ziekenhuis
Gezicht (Face) : vraag persoon om tanden te laten zien
=> observatie = hangt mondhoek naar beneden?
67
Arm: vraag persoon om beide armen te strekken en de binnenzijde van de handen naar boven te
draaien => observatie= zakt een arm naar beneden?
Spraak: vraag of er spraakwijzigingen zijn
=> observatie= spraak is niet verstaanbaar, persoon komt niet uit de woorden?
Tijd: om te hersenverlies te beperken moet binnen de 4u een stolseloplossend medicament
toegediend worden
=> observatie: bevraag wanneer de klachten zijn begonnen?
2. Bewustzijn evalueren en luchtweg vrij houden, eventueel slachtoffer installeren in
veiligheidshouding
3.4 STOORNISSEN MET BETREKKING TOT ANDERE STELSELS
3.4.1 BREUKEN EN ONTWRICHTINGEN
Definitie :
Een defect in de normale alligniteit van beenderige structuren, gewrichten en omgevende spieren.
Meestal door fysisch geweld, trauma of verminderde aanmaak van kalk (osteoporose op oudere leeftijd).
1. Niet verplaatste breuken
2. Verplaatste gesloten breuken
3. Verplaatste open breuken
Symptomen :
 Pijn.
 Zwelling van het lidmaat
 Moeilijke steun.
 Abnormale stand van het lidmaat.
 Bloedingen (hematoom). Eventueel met een open wonde (= open beenbreuk)
Gevaren :
 Compressie van zenuwen, pezen, bloedvaten, lymfevaten,…
 Miskende breuk met abnormale genezing en slechte stand waardoor bewegingsbeperking kan
optreden
 Peesscheuren bij ontwrichting
 Infectie bij een open beenbreuk
Wat doen :
 Slachtoffer niet onnodig verplaatsen
 112 bellen indien niet verplaatsbaar slachtoffer
1. Niet verplaatste breuken : immobiliseren ( spalk over 2 gewrichten aanbrengen), ijsapplicatie
naar ziekenhuis brengen voor RX( foto) en gips.
2. Verplaatste gesloten breuken : gevaar voor beschadiging van vitale delen (pezen en bloedvaten)
 immobiliseren, ijsapplicatie en zo vlug mogelijk naar het ziekenhuis
(RX en operatieve reductie(herstel) van de breuk)
3. Verplaatste open breuken : steriele kompressen over de open breuk aanbrengen, immobiliseren tegen
de pijn en zo vlug mogelijk naar het ziekenhuis brengen voor operatie..
Breng ijs aan op de plaats van de kneuzing of gewricht. Zorg dat het ijs niet direct in contact komt
met de huid (breng het ijs aan in een dunne doek anders is er gevaar voor vrieswonden)

Bij breuken van pols of arm, de arm niet naar beneden laten hangen (! zwelling) wel
hoogstand vb polsbreuk : arm in een draagdoek immobiliseren (met de hand hoger dan de
elleboog).
68
3.4.2 HALS- en RUGGENWERVELLETSELS
Definitie :
Letsels t.h.v. het bovenste deel of onderste deel van de wervelkolom door kneuzing, breuken,
verschuivingen van de wervels.
Meestal door rechtsreeks trauma
 slag, achterhoofdskanteling (wiplash)  duiken in ondiep water
 kracht, door val van hoogte, verkeersongevallen, val op golfbreker,….
Een breuk van de 4de halswervel of hoger kan aanleiding geven tot ernstige schade
van het ruggenmerg en zenuwstelsel.
Symptomen :
 Pijn in de hals of rug.
 Tintelingen in armen en/of benen.
 Eventueel gepaard gaande met verlammend gevoel in onderste en/of bovenste ledematen.
 Krachtsverlies of verlamming.
Gevaar :
 Dwarslesie t.h.v.de 4de halswervel : Een breuk van de 4de halswervel of hoger kan aanleiding
geven tot ernstige schade aan het ruggenmerg met verlammingen van armen, benen en
ademhalingsspieren tot gevolg( tetraplegie)
Wat doen ? :
 Immobilisatie van het hoofd, eventueel tussen de benen van de hulpverlener
 Aandoen van een halskraag indien deze voorradig.
 Indien het slachtoffer bewusteloos is, deze niet in zijligging leggen, tenzij in blok kan
gedraaid worden met tractie op het hoofd.
 Hoofd nooit in hyperextensie brengen
 112 bellen
 Bij ademhalingsstilstand : beademen (alleen kinlift- eventueel met pocket mask)
 Bij hartstilstand:borstcompressie + beademing (zie reanimatieprocedure)

3.4.3 HUID – EN SPLINTERWONDEN
Definitie :
Een wonde is een defect in het huidoppervlak met al dan niet beschadiging van diepere
structuren..
Soorten wonden :

Schaafwonden  bovenste huidlaag is verwijderd met haarvatbloedingen.

Snijwonden  mooie afgelijnde snijrand, perfect te hechten.

Scheurwonden  afrukking, meestal litteken, moeilijk te hechten.

Steekwonde  snijwonde door een stekend voorwerp  doorboring van andere organen.

Bijtwonden  mens en dier  gevaar voor infectie,steeds verwijzen naar arts.

Splinterwonden
Symptomen :
 Pijn.
 Bloeding
Gevaar :
 infectie  inentingen : Tetanus om de 10 jaar.
 Letsels van pezen, spieren en grote bloedvaten,….
69
Wat doen? :
 Emotionele troost (vooral bij kinderen)
 Bloeding stelpen (drukken, hoogstand van het lidmaat)
 Vreemde voorwerpen ter plaatsen laten wegens gevaar op ernstige bloeding bij verwijdering.
 Wondverzorging**
Splinterwonde.
Definitie :
Het is de aanwezigheid van ingeschoven materiaal juist onder de huid. Het materiaal kan bestaan
uit hout, metaal, glas, …..
Symptomen :
 Zichtbaar stukje vreemd materiaal onder de huid
 Pijnlijk bij manipulatie (druk en wrijving)
Gevaren :
 Infectie.
Wat doen ?:
 Ontsmet de huid met een kleurloos ontsmettingsmiddel( vb.Hibidil) of alcohol.
 Probeer met een splinterpincet het uiteinde van de splinter vast te nemen en deze zo te
verwijderen.Trek de splinter altijd in de richting van z’n as. (anders breekt hij af)
 Gebruik eventueel een fijne naald (blauwe steriele naald 23 G) om de splinter beter zichtbaar
te maken.
 Na het verwijderen van de splinter : wondverzorging**
Opmerking :
 Indien de splinter afbreekt of onbereikbaar is, vraagt dit speciale zorg (verwijs naar arts).
 Splinters in het oog vragen speciale zorg bij een oogarts
 De splinters niet weken in vloeistof (zwellen van materie) wees daarom karig met de
ontsmettingsvloeistof bij de eerste ontsmetbeurt.
 Glassplinters zijn niet altijd zichtbaar met het blote oog, maar kunnen bijzonder irriteren.
Wondverzorging
Werken in stappen :
1.Voorbereiden : Stel het slachtoffer gerust, vraag naar de omstandigheden en omgeving.
Laat het slachtoffer zitten of liggen.
Vraag of het slachtoffer in orde is met tetanusvaccinatie (indien niet : verwijzing
naar arts voor vaccinatie).
Was je handen met water en zeep en droog ze af met een propere handdoek
Leg het nodige verzorgingsmateriaal klaar :
 washandje (proper, niet steriel) en zeep
 handschoenen om jezelf te beschermen (niet steriel)
 ontsmettingsmiddel (niet- alcoholisch!!)
 niet steriel kompressen (geen watten)
 verband (steriele kompressen of pleisters)
2.Reinigen : Raak de wonde niet met je handen aan.
Nooit watten gebruiken (watten plakken in wonde).
Bevuilde wonden (vuile straatwonden met zand en steentjes) zeer goed
reinigen (dit doet pijn!!) met water en zeep, tot al het vuil verwijderd is (ook
de loszittende deeltjes). Voorwerpen die dieper zitten moeten door een arts later
verwijderd worden. Men kan ook een zeepachtig reinigingsmiddel gebruiken (vb.Hacdil).
70
3.Ontsmetten : Nooit alcoholische oplossingen gebruiken!! (alcohol beschadigt wondranden en belet
de wondgenezing)
Wel te gebruiken: iso-betadine, hibidil ,..–> gebruiksklare oplossingen (unidose)
op basis van water.
Dettol en javel en chloramine kunnen ook gebruikt worden maar hebben een onaangename geur.
Let op de houdbaarheidsdatum!!
Bevuilde straatwonden (gevaar voor infectie met anaërobe bacteriën vb. clostridiumtetanus) kan men best na de eerste reiniging ontsmetten met zuurstofwater.
De fles zuurstofwater moet vers zijn (niet langer geopend dan 1 maand)
anders is het product niet werkzaam. Zuurstofwater doodt zeer goed die
anaërobe bacteriën (bacteriën die goed groeien in zuurstofarm milieu).
Zuurstofwater kan men ook verkrijgen in
individuele dosissen (unidose) en dit is zeer handig naar houdbaarheid toe.
Techniek van ontsmetten : neem het kompres (geen watten) aan de hoeken vast tussen duim en wijsvinger
en plooi de hoeken om. Raak het veld dat in contact zal komen met de wonde niet met je vingers aan.
Breng ontsmettingsvloeistof aan op het kompres en reinig eerst de wonde zelf en wrijft pas daarna naar
de wondranden toe en niet omgekeerd. Dit om geen bacteriën van buiten in de wonde te brengen.
Neem een nieuw kompres en herhaal de procedure tot de wonde voldoende ontsmet is.
4.Afdekken : Bedek de wonde met steriele kompressen, hecht deze vast met pleister of wikkel er een
windel rond (niet te strak aanspannen).
Eventueel stuur je het slachtoffer door naar een arts of ziekenhuis voor verdere verzorging.
3.4.4.INSEKTENBETEN
Wat zien we? :
 Roodheid, zwelling en pijn, daarna onweerstaanbare jeuk
 De angel steekt nog in de huid
 Aanwezigheid van insecten in de buurt
Wat doen? :
 Indien de angel nog in de huid steekt  verwijder met een pincet zonder deze plat te drukken
(nog meer gif).
 Zwelling en pijn verzachten door ijsapplicatie.
 Ontsmetten van de steekwonde.
 Jeukwerende zalf aanbrengen (Caladryl, Fenigel, …)
3.4.5.BRANDWONDEN
Definitie :
Beschadiging van huid en diepere structuren door vuur, warmte (of extreme koude).
Belangrijk temperatuursverschil
 T- = vrieswonden
T+=brandwonden.
Soorten brandwonden
 1ste graad :
 pijn.  verzachtende crème’s helpen
 roodheid.
 genezing na 10 dagen.
71
 2de graad :
 pijn.  niet meer te verzachten met creme’s.
 blaarvorming  uitsijpelen van plasma  koorts, infectie.
 genezing na 6 weken onder dagelijks verbandwissel.
 3de graad :
 geen pijn  zenuwuiteinden irreversibel beschadigd
 perkament huid
 geen genezing  transplantatie
opmerking : bij 3de graad brandwonden zijn er ook steeds zones met 2de en 1ste graad
brandwonden zodat men steeds de pijn als hoofdsymptoom zal zien.
Complicaties
shock : Shock is een toestand waarbij door een tekort aan circulerend vocht - hetzij bloed
of weefselvloeistof - de werking van de hersenen en een aantal andere organen wordt gestoord. In deze
gevallen wordt het slachtoffer bleek en klam, het gezicht lijkt ingevallen en de neus spits. Is er bij een
brandwond meer dan 9% van het lichaamsoppervlak aangetast dan is de kans op shock bijzonder groot. Men
spreekt in dit verband van de regel van de negens. Hoofd en hals vormen samen 9% van het
lichaamsoppervlak, een arm is ook 9%, een been 18%, de voorkant en achterkant van de romp ieder 18%.
Dit alles opgeteld komt men op 99%. Voor de geslachtsorganen en de omgeving geldt de resterende 1%.
(voor kinderen is de verdeling anders : 18 % hoofd en hals, 9.% voor elke arm en 14% voor elk been).
Volwassene
Kind
Wat doen? :
 Afkoelen  spoelen met zuiver water gedurende 15-30 minuten :
“eerst water , de rest komt later”



de
de
2 en 3 graad brandwonden : steriel afdekken
Doorverwijzen naar ziekenhuis
Bij uitgebreide brandwonden : verwijzen naar gespecialiseerd brandwondencentrum
3.4.6 KWALLENBETEN
Aan onze kust komen regelmatig kwallen voor in de ondiepe zwemwateren. In onze streken
komen ze vooral voor bij hoge watertemperaturen nl .tussen juni en oktober. De dodelijke
soorten komen in het zuidelijk halfrond en evenaarsgebied voor. (Indië , Australië,…..)
Bij kwallen zitten op de tentakels pijlzakjes die bij aanraking met het lichaam stekels die
irriterende stoffen bevatten afvuren.
72
Welke soorten komen voor aan onze kust
 De oorkwal : ongevaarlijk
Deze vier oortjes zijn eigenlijk de geslachtsorganen van het dier.De netelcellen of nematocyten zijn te
vinden op de korte tentakels onderaan, maar deze zijn niet in staat door de menselijke huid door te
dringen. Deze totaal ongevaarlijke kwal kan je nu nog dagelijks aantreffen op het strand.Alle kwallen
zijn zeer eenvoudig van bouw. Zij bestaan voor ongeveer 90% uit water. Onderaan de hoed, tussen de
met netelcellen bezette tentakels, is er een holte dat dienst doet als mond en maag. Kleine vissen of
kreeftachtigen die het ongeluk hebben in de vangarmen terecht te komen, worden onmiddellijk belaagd
door een spervuur van giftige pijltjes uit de netelbatterijen. De prooi wordt verlamd en afgevoerd naar
de mondholte. Kwallen behoren tot het plankton. Dat wil zeggen dat ze niet in staat zijn om zelf te
bepalen waarheen ze zwemmen, maar overgeleverd zijn aan de stromingen. Het soortelijk gewicht
benadert dat van zeewater, wat het drijven vergemakkelijkt. Een primitief evenwichtszichtszintuig belet
dat ze omkantelen.

De blauwe haarkwal : netelt zonder veel schade aan te richten
De Blauwe haarkwal (Cyanea lamarckii) is ongeveer 10 à 15 cm in doorsnede, en -indien vers- prachtig
korenbloemblauw van kleur. Onderaan hangen talrijke tentakels. Deze soort netelt zonder veel schade
aan te brengen.
 De rode of gele haarkwal : zeldzaam, kan hevig netelen via zijn tentakels
73
De rode of gele haarkwal (Cyanea capillata) lijkt sterk op haar blauwe soortgenoot maar varieert in
kleur van geel tot baksteenrood. Ze wordt veel groter dan de blauwe haarkwal (tot een halve meter in
doorsnede), oogt mooi, maar is te mijden. Met haar lange, fijne tentakels vol met netelcellen kan ze
immers lelijk striemen, en als argeloze zwemmer merk je de verraderlijke tentakels niet altijd op. Soms
is zelfs verzorging door een arts nodig. Gelukkig is het geen vaste gast aan onze kust. Soms laat ze zich
in jaren niet zien om dan plots massaal aan te spoelen.Het is alweer enkele jaren geleden dat deze
waarschijnlijke eerder noordelijke soort nog vóór onze kust werd waargenomen.
 De kompaskwal : kan netelen doch is vrij onschuldig
De kompaskwal ( Chrysaora hysoscella).Deze kwal komt frequent aan onze kust voor gedurende de
maand augustus. Het is een zeer mooie kwal met een bruine tekening op haar hoed en -rand. Ook deze
soort netelt alhoewel met minder erge gevolgen dan bij de gele haarkwal.
 De zeepaddestoel : netelen niet
Vanaf september tot oktober is het de tijd van de "Zeepaddestoel"(Rhizostoma octopus). Deze kwallen
zijn elk jaar op het appèl en ze spoelen vaak in grote aantallen aan. De zeepaddestoel is een opvallende
kwal. Ze is blauw van kleur en wordt wel één meter in doorsnede. Onder de klok vinden we geen
tentakels, maar acht mondlobben. Netelen doen zeepaddestoelen niet. Een nauw verwante soort wordt in
Azië gevist. Ze ondergaan een hele behandeling van drogen en inleggen met bepaalde zouten.
Symptomen :
 Roodheid van de huid, kan lokaal door contact met de tentakels of algemeen door een
histamine - vrijstelling. Warme gloed in het aangezicht.
 Irritatie van de huid, prikkelende jeuk.
 Zwelling.
Gevaar :
 Allergische reactie (shock)
 Ontsteking van de huid door het regelmatig openkrabben van de wondjes.
Wat doen ? :
 Spoelen met zeewater ( nooit met zoetwater!) en de tentakels voorzichtig verwijderen
 Ook azijn kan helpen
 Hoogstand van het lidmaat.
74
 Rusten.
 Anti allergische zalf (Caladryl zalf) en/of pijnstiller (Dafalgan)
 Bij een veralgemeende reactie (zeldzaam) de 112 bellen.
 Ademhalingsproblemen, met stridor (moeilijke schurende ademhaling).
 Algemene roodheid met bewustzijnsdaling.
Wereldwijd zijn er studies bezig die nagaan of ijsapplicaties versus warmte (>37 °C) de symptomen na
kwallenbeten kunnen verminderen. Voorlopig zijn er nog zeer veel controversen en hangt het van de
soort kwal af of ijs versus warmte applicaties de pijn zullen verminderen.
Retrospectieve studies hebben echter aangetoond dat de kwallensoorten (haarkwallen) die aan de
Belgische kust voorkomen kunnen behandeld worden met ijsapplicaties of coldpacks en niet met warm
water.
Tip voor de hulpverlener :
Bij het inspecteren van dergelijke verwondingen is het beter handschoenen te dragen. Zodoende
vermijdt je handirritatie. Gebruik nooit zand om de wonde te koelen of te schuren tegen de vervelende
jeuk (=> verwonden van de huid met kans op ontsteking).
3.4.7 De Pietermansteek
Definitie :
De Pieterman is een vis die zich in de zandbodem half ingraaft, alleen de kop en de eerste rugvin
waarvan de stekels een zeer giftige stof bevatten steken uit. Dit gif wordt door warmte (40-45°C)
onschadelijk gemaakt.
Er zijn 4 soorten pietermannen: de grote, de kleine en 2 andere soorten die niet voorkomen aan onze
kust. De grote en kleine pieterman komen voor in de Noordzee, Middellandse Zee, Zwarte Zee en de
oostelijke Atlantische Oceaan.
Symptomen :
 Hevige, brandende, ondraaglijke pijn direct na de steek.
 Zwelling en roodheid rond steekplaats en breidt uit naar ganse lidmaat
 Algemeen ziek zijn : misselijkheid, braken, hoofdpijn, zweten, hartkloppingen, bradycardie
(traag hartritme), cyanose, ademdepressie, stuipen.
Letsels bij contact met Pieterman
75
Gevaar :
 Allergische reactie (shock)
 Ontsteking van de huid die kan leiden tot gasgangreen
 Hartritmestoornissen
Wat doen ? :
 Uitspoelen van de wonde met (zee)water
 De wonde ontsmetten
 Hoogstand van het lidmaat.
 Het lichaamsdeel onderdompelen in warm water (40 à 45°C) gedurende 30 à 90
minuten
 Tetanusvaccinatie.
 Bij een veralgemeende reactie de 112 bellen.
 Ademhalingsproblemen, met stridor.
 Algemene roodheid met bewustzijnsdaling.
 Verwijzing naar een ziekenhuis is aangewezen gezien de mogelijk vitale complicaties.
3.4.8 ZAND IN DE OGEN – ZAND IN DE KEEL
Zand in de ogen
Bij hevige wind
Symptomen :
* Irritatie v/h oog
* Rood doorlopen ogen
* Prikkelend gevoel, waardor men altijd blijft wrijven in de ogen
* Tranende ogen
Welk gevaar :
* Beschadiging van het hoornvlies van het oog.
* Infectie
Wat doen :
* Irritatie van de keelholte
* Oog spoelen met water
* Bij blijvende oogirritatie doorverwijzen naar de huisarts.
Zand in de keel
Vooral bij kinderen door het drinken van zand (als water) in hun spel.
Symptomen :
* Irritatie v/d keelholte.
* Plotse droogte in de mond met spuugreflex.
* Bij inademen  verstikkingsgevoel.
Welk gevaar :
* Verstikking
Wat doen :
* Mond spoelen met water.
* Bij ernstige symptomen van verstikking  cfr. Deel1
Algemene opmerking betreffend EHBO
Het is aangewezen om in alle omstandigheden handschoenen te dragen (indien beschikbaar) bij
manipulaties op slachtoffers. Dit om besmetting tot een minimum te herleiden.
DEEL 4 : Invloed van het weer op de gezondheid
76
4.1 Inleiding
Wij staan er niet altijd zo bij stil maar het weer heeft grote invloed op het ontstaan en verloop van
diverse ziektebeelden. Veel mensen kennen klachten van hoofdpijn, reumatische pijnen, hooikoorts,
luchtweginfecties die bij bepaalde weertypes meer last geven.
Zon, wind en regen kunnen voor onaangename verrassingen zorgen.
In dit hoofdstuk bespreken we de elementen met betrekking tot het weer die voor de strandredder
belangrijk kunnen zijn.
4.2 Invloed en gevaren van de zon
De zon is een echte kerncentrale die een scala aan elektromagnetische stralen produceert, van kosmische
straling tot radiogolven.
Elektromagnetische zonnestraling is het verschijnsel waarbij energie zich met de snelheid van het licht
in een golvende beweging verplaatst weg van de Zon. Er bestaan verschillende soorten stralen die
uitgedrukt kunnen worden in energie, de lengte van de golven of de frequentie (aantal golven per
seconde). Het bekendste deel is het gewone zichtbare zonlicht.
De zonnestralen zijn geordend naar de lengte van de golven (zie schema). Van paars naar rood zijn de
golven steeds langer. Het infrarood, met een golflengte groter dan die van het rood, is niet zichtbaar
maar voelen we als (zonne)warmte. Het ultraviolet (UV) heeft een golflengte kleiner dan die van het
paars. Dit deel van de zonnestraling, dat ook niet zichtbaar is, kan schadelijk zijn voor de mens.
De stralen die we op onze huid ervaren, maken slechts een klein deel van het zonnespectrum uit. Ze
worden volgens afnemende golflengte ingedeeld in :
• infrarood licht (IR) of warmtestraling (800 tot 10.000 nm)
• zichtbaar licht (400 tot 800 nm)
• ultraviolet licht (UV)
Het UV-licht op zich wordt nog onderverdeeld in drie zones :
• lange golf: UVA (320 tot 400 nm)
• middengolf: UVB (280 tot 320 nm)
• korte golf: UVC (190 tot 280 nm)
De lichtstralen worden tijdens hun doortocht door de atmosfeer gefilterd (door ozon, stofdeeltjes, rook,
waterdamp) en ontdaan van hun dodelijke golflengten (kosmische straling, gamma-, X- en UVC-stralen). Het
77
restant dringt door in de huid en veroorzaakt daar tal van biologische en metabole reacties. Daarbij is het
basisprincipe dat korte golven veel energie hebben, maar minder diep doordringen, terwijl lange golven
minder energetisch zijn, maar veel meer penetreren.
Van de lichtenergie die ons bereikt is slechts 10 % UV-straling, doch deze korte golven hebben een hoge
energie en zijn biologisch erg actief. De hoeveelheid UV die op onze huid terechtkomt, is afhankelijk van veel
factoren :
• het seizoen, de breedtegraad, het uur van de dag (bepalen de hoogte van de zon boven de horizon),
• de hoogte (20 % meer UVB op 1500 m boven de zeespiegel).
• weerkaatsing door het aardoppervlak (85 % weerkaatsing door sneeuw, 17% door zand, 5 % door water en
3 % door gras)
• diffusie door de atmosfeer (waaraan de lucht trouwens zijn blauwe kleur dankt)
• bewolking (hierbij is toch belangrijk dat hoge cirruswolken evenveel UV doorlaten als een heldere hemel !).
4.2.1 Invloed van straling op de huid
1. UVA-stralen




95 % bereikt de aarde
snelle maar kortstondige bruining van de huid
zonnebrand bij hoge dosis
diepere beschadiging van de huid, waardoor snellere huidveroudering en hoger risico van
huidkanker
2. UVB-stralen




5 % bereikt de aarde
trage maar langer blijvende bruintint
zonnebrand
spelen een grote rol in het ontstaan van huidkanker
3. UVC-stralen


zeer gevaarlijk en schadelijk
bijna volledige uitfiltering door de ozonlaag
78
De goede kant van UV
UV-straling heeft ook goede kanten: zo is het essentieel voor de aanmaak van Vitamine D in het
menselijk lichaam. Een tekort hieraan veroorzaakt bij kinderen ontwikkelingsstoornissen van de botten.
Tijdens de industriele revolutie in Europa werkten veel kinderen in fabrieken en kwamen slechts zeer
weinig in de zon. Het gevolg was dat de beenderen niet goed tot ontwikkeling kwamen. Omdat dit
fenomeen vooral veel in Engeland werd gezien (weinig zon én vroege industriele ontwikkeling) werd
het de 'Engelse Ziekte' genoemd. De medische term hiervoor is Rachitis.
Bij normale blootstelling aan de zon is er ruim voldoende aanmaak van Vitamine D.
UV-straling heeft, mits goed gedoseerd, een ontstekingsremmende werking op de huid. Bij eczeem en
psoriasis kan door de dermatoloog UV-lichttherapie worden toegepast.
De slechte kant van UV
De energie van UV-straling wordt in de huid opgenomen door eiwitten. Een belangrijke structuur in de
huidcellen is het erfelijk materiaal, het DNA. Door de absorptie van de energie kan het DNA
veranderen.






Wanneer dit een kleine verandering in de DNA-structuur betreft kan deze fout door speciale
andere eiwitten door de cel weer worden gerepareerd.
Bij uitgebreide schade van het DNA zal de huidcel sterven.
Wanneer er echter door de UV-straling een beschading van het DNA optreedt die niet door de
cel wordt opgemerkt of verkeerd wordt gerepareerd, kan de verandering aan het DNA blijvend
zijn. In sommige gevallen kan de beschadiging zodanig zijn dat de cel zich ongeremd en
ongecontroleerd kan gaan delen. Er is huidkanker ontstaan... Er zijn verschillende soorten
huidkanker en voorlopers van huidkanker die door UV-beschadiging kunnen ontstaan, zoals
actinische keratosen, basaalcelcarcinoom, plaveiselcelcarcinoom en melanoom.
Bovendien breekt UV-straling de elastinevezels, die de huid soepelheid en veerkracht geven, af.
Het is vergelijkbaar met wat er met een gewoon elastiekje gebeurt dat in de zon ligt: binnen
enkele dagen is het elastine kapot en verkruimelt het elastiekje. Weliswaar wordt er in de huid
steeds nieuwe elastine aangemaakt om de afgebroken elastine te vervangen, maar dit
aanmaakproces neemt af bij het ouder worden. Wanneer de afbraak groter is dan de aanmaak
wordt de huid slap en ontstaan rimpels. Dit noemt men in het Engels 'photoageing'.
UV-straling veroorzaakt soms vlekkerige pigmentafwijkingen van de huid. Melasma
(zwangerschapsmasker) is een voorbeeld hiervan.
Aantasting van de ooglens met cataract tot gevolg
4.2.2 Huidtypes
Niet ieder mens reageert in dezelfde mate op blootstelling aan ultraviolet licht.
Hoe de huid reageert, hangt af van het huidtype.
Men onderscheidt zes verschillende huidtypen:
- Huidtype I: rood haar, sproeten, bleke huid –> blauwe ogen :verbrandt altijd, wordt niet bruin.
- Huidtype II: blond haar, bleke huid, lichte ogen  verbrandt meestal, wordt een beetje bruin.
- Huidtype III: blond-bruin haar, licht getinte huid, donkere ogenverbrandt zelden, wordt goed bruin.
- Huidtype IV: donker haar, getinte huid, donkere ogen verbrandt nooit. wordt diep bruin (mediterrane type).
- Huidtype V: Aziatische type zeer goed bestand tegen de zon.
- Huidtype VI: negroïde type zeer goed bestand tegen de zon.
79
Huidtypen I en II lopen de hoogste risico's op zonnebrand. Ook wordt aangenomen dat deze mensen bij een
overmatige blootstelling aan zonlicht de grootste risico's lopen op het ontwikkelen van huidkanker.
Voorzichtigheid en een goede bescherming tegen de zon zijn dan ook van belang. Mensen met huidtype III en
IV kunnen in het algemeen langer in de zon blijven en lopen minder risico's op huidkanker. Om vroegtijdige
huidveroudering tegen te gaan, is een goede bescherming tegen de zon echter ook voor deze groepen van
belang.
4.2.3 Verbranding door overmaat aan zonnestraling
Zonnebrand uit zich als uitslag, roodheid, pijn en later schilfering, vervelling en jeuk. Soms baasjes. De
eerste symptomen beginnen meestal 6-12 uur na blootstelling, hoogtepunt na 24-72 uur. Bij felle zon en
licht huidtype kan al na 2 uur de eerste schade zichtbaar zijn.
4.2.3.1 Graden van verbranding
Zonverbranding kan worden ingedeeld in graden. :
 Bij graad 1 ontstaat binnen 6-24 uur een licht erytheem dat zonder afschilfering verdwijnt in 1-3
dagen.
 Bij graad 2 ontstaat binnen 2-12 uur een vurig warm en pijnlijke roodheid die na 3 dagen
verdwijnt, met lichte schilfering en een voorbijgaande pigmentatie achterlaat.
 Bij graad 3 ontstaat binnen 2-12 uur een vurig warm en zeer pijnlijk roodheid, met oedeem en
cyanotische gebieden, na 4 dagen volgt een totale afschilfering van de huid. Late gevolgen zijn
blijvende hyperpigmentatie, huidoneffenheden.
 Bij graad 4 ontstaan naast de onder 3 genoemde verschijnselen blazen, uitgebreide afschilfering,
en vlekkige restpigmentaties. Koorts en algemeen onwel voelen kunnen voorkomen.
4.2.3.2 Preventie en behandeling:
4.2.3.2.1 De nadruk ligt uiteraard op preventie :
Kleding
Textiel (T-shirts, blouses) houdt een groot deel van het UV tegen maar niet alles. Er is een groot verschil
in lichtdoorlaatbaarheid tussen de verschillende stoffen. Donkere stoffen beschermen beter dan witte. !
Een witte, natte T-shirt beschermt helemaal niet. Er bestaat speciale werkkleding van zonwerend textiel.
Petten en (nog beter) hoeden met een brede rand zijn geschikt om de hoofdhuid te beschermen, vooral
bij kort haar of een kalend hoofd is dit belangrijk.
Zonnebril
Draag zonnebrillen met een goed UV-filter om beschadiging van de ogen te voorkomen.
Niet te lang in de zon blijven
Mijdt de zon, vooral tijdens uren met de grootste zonkracht (in Noord Europa tussen 12.00 en 15.00
uur). Het maximaal verblijf in de zon is afhankelijk van de zonkracht, het huidtype, omstandigheden
zoals weerkaatsing door water of zand, en de beschermende maatregelen (zonnebrandcrèmes, kleding).
Zonnebrandcrème
Gebruik een zonnebrandcrème afgestemd op het huidtype en de omstandigheden. De mate waarin een
sunscreen bescherming biedt staat vermeld op de tube als SPF (Sun Protection Factor). De
protectionfactor of beschermingsfactor geeft aan hoeveel langer iemand in de zon kan blijven.
Bijvoorbeeld: iemand die zonder zonnebrand na een half uur verbrand, kan met een factor 10 300
minuten (5 uur) in de zon blijven.
Kiezen van de juiste zonnebrand crème
De meeste in de handel te verkrijgen zonnebrandcrèmes zijn goed. Men moet ze echter gebruiken zoals
de bijsluiter voorschrijft. Sommigen produkten moeten elk uur worden aangebracht, anderen slechts 2 X
per dag. Er zijn produkten die waterbestendig zijn, anderen niet. Lees de voorschriften en gebruik de
zonnebrandcrémes correct, dan krijgt men geen problemen.
80
In de tabel met de verschillende huidtypen staan globale adviezen gegeven voor SPF sterktes bij verblijf
van een paar uur in de zon. Wie absoluut niet wil verbranden en zelfs niet bruin wil worden moet een
hoge factor gebruiken (> 30). Als het doel is om op een veilige manier bruin te worden, dan moet de
factor lager worden gekozen, tijdens een 'zonvakantie' kan iemand met huidtype 2 bijvoorbeeld de eerste
dag factor 20 gebruiken en daaropvolgende dagen afbouwen via SPF 12 naar SPF 8. Na blootstelling
aan zonlicht wordt de huid gepigmenteerd (vooral een UVA effect) en wordt een deel van de huid
(epidermis- het stratum corneum) dikker (vooral een UVB effect). Hierdoor ontstaat op den duur een
natuurlijke bescherming tegen zonlicht die kan oplopen tot een factor 20.
Kinderen moeten altijd een hoge factor gebruiken, ze mogen absoluut niet verbranden omdat er dan
extra risico bestaat op de ontwikkeling van huidkanker op latere leeftijd.
Huidtypen
Beschermingsfactor
Type 1
Gebruik minimaal beschermingsfactor 1820 om ongeveer drie uur in de zon door te
brengen.
Verbrandt snel en wordt (bijna) niet bruin.
Lichte huid, vaak sproeten, haar rossig of
lichtblond haar, lichte kleur ogen.
Veiliger is het om factor 30 te gebruiken.
Type 2
Gebruik minimaal beschermingsfactor 1012 om ongeveer drie uur in de zon door te
brengen.
Verbrandt snel, wordt langzaam bruin.
Lichte huid, blond haar, lichte ogen.
Veiliger is het om factor 15-20 te
gebruiken.
Type 3
Verbrandt zelden, wordt gemakkelijk bruin.
Gebruik minimaal beschermingsfactor 5-7
om ongeveer drie uur in de zon door te
brengen.
Licht getinte huid, donker tot bruin haar, vrij
donkere ogen.
Veiliger is het om factor 10-15 te
gebruiken.
Type 4
Gebruik minimaal beschermingsfactor 4-5
om ongeveer drie uur in de zon door te
brengen.
Verbrandt bijna nooit, bruint zeer goed.
Getinte huid, donker haar, donkere ogen.
Mediterrane type.
Veiliger is het om factor 5-10 te gebruiken.
Voorbeelden
81
Type 5
Hoeft geen anti-zonnebrandmiddelen te
gebruiken.
Aziatisch, zeer goed bestand tegen zon.
Type 6
Hoeft geen anti-zonnebrandmiddelen te
gebruiken.
Negroïde, zeer goed bestand tegen zon.
Kinderen tot 16 jaar.
Kinderen moeten zo min mogelijk in de
zon komen.
Als ze in de zon gaan moeten ze een
beschermingsfactor 20 tot 30 gebruiken.
4.2.3.2.1 Behandeling van zonnebrand
De behandeling is afhankelijk van de graad van verbranding.
Alle zon op verbrande lichaamsdelen vermijden
GRAAD 1 en 2:
Meestal volstaat een after sun gel of lotion. Bij pijn mag u altijd een aspirine of een paracetamol
innemen. Bij jeuk een verkoelende zalf (R-calm, Diphamine, fenigel).Veel drinken.
GRAAD 3 en 4.
Eerste hulp bestaat uit:
- verbrande lichaamsdeel langdurig (10-15 minuten) onder koud stromend water
- bij grotere delen: koude douche nemen
- veel drinken, 2-3 liter per dag
Een ernstige verbranding is een reden om de eerste hulp te bezoeken voor verdere specialistische
behandeling
Op de verbrande huiddelen wordt kunt u tweemaal daags corticosteroïd en/of een koelzalf aanbrengen
die door de arts wordt voorgeschreven.
In sommige gevallen wordt de behandeling uitgebreid met het tijdelijk innemen van
ontstekingremmende middelen (zoals Indomethacin of prednisolon). Bij pijn mag u altijd een aspirine of
een paracetamol innemen.
82
Twaalf geboden voor veilig zonnen












Hoe hoger de beschermingsfactor, hoe beter de bescherming. Kies steeds een factor die het best
bij je huidtype past.
Je smeert je best in 30 minuten vóór je gaat zonnen.
Stel je lichaam geleidelijk bloot aan de zon.
Breng je zonneproduct regelmatig opnieuw aan: zonnecrèmes verdwijnen makkelijker door
warmte, zwemmen en contact met een badhanddoek of kledij.
Droog je huid na het zwemmen goed af.
Zoek op de heetste uren van de dag, tussen 11 en 16 uur, de schaduw op.
Draag een goede zonnebril, zodat je ogen en omringende gevoelige huid beschermd zijn.
Onbeweeglijk zonnebaden is niet gezond.
Wind en zand zijn verraderlijke factoren, pas ervoor op want je verbrandt hierdoor sneller.
Als je bepaalde medicijnen gebruikt, blijf je beter uit de zon, want ze kunnen je huid
overgevoelig maken.
Zon en cosmetica gaan niet zo goed samen: parfum en andere bestanddelen kunnen door de zon
allergische reacties veroorzaken.
Breng een aftersun-product aan na het zonnen (afkoelend effect).
4.2.4.Hoe kan de strandredder inschatten hoe groot het gevaar is op zonnebrand?
Op weerwebsites (vb. www.meteokust.be )vinden we elke dag informatie over de UV- index die een
maat is voor de intensiteit van de zonnestraling in het UV-gebied rekening houdend met de
gevoeligheid van de huid voor verbranding door deze straling. De getallen gelden bij onbewolkte hemel,
en bij gebroken bewolking. Bij een gesloten wolkendek is de zonkracht ongeveer de helft. De zonkracht
getallen gelden op zeeniveau
Zonkracht – UV-index
= voor strandredder basisparameter in de preventie van zonnebrand en hitteslag
De tijd die men kan doorbrengen in de zon is natuurlijk ook sterk afhankelijk van de zonkracht. De
zonkracht is een maat voor de intensiteit van de ultraviolette straling (UV) in het zonlicht die de aarde
bereikt. De zonkracht (UV-index) kan in België variëren van 0 tot 10, in landen dichter bij de evenaar en
in de bergen kan de zonkracht een waarde van 15 of hoger halen. Bij een lage zonkracht (0-4) verbrandt
de huid minder snel dan bij een hoge zonkracht (7-10 en hoger).
Waarvan is de zonkracht afhankelijk?
De zonkracht is van een aantal factoren afhankelijk:
 De hoogte van de zon. Hoe hoger de zon aan de hemel staat, hoe groter de zonkracht. De
bewolking. Wolken houden niet alleen het zichtbare zonlicht tegen, maar ook het ultraviolette.
Het verband tussen bewolking en de zonkracht is echter niet eenvoudig. Bij een gebroken
wolkendek kan terugkaatsing van zonlicht tegen de wolk de zonkracht zelfs hoger maken dan bij
een onbewolkte hemel!
 De hoeveelheid ozon in de atmosfeer. Ruwweg kan men zeggen: 1% meer ozon geeft 1,3%
minder zonkracht. De hoeveelheid ozon fluctueert sterk van dag tot dag, als gevolg van
stromingen in de atmosfeer.
 Stofdeeltjes in de lucht. Als de zon hoog aan de hemel staat zal de zonkracht gedempt worden
door deze stofdeeltjes. In de bergen is de lucht vaak zeer schoon, en zal de zonkracht groter zijn
dan in een laag gelegen gebied.
83
 Terugkaatsing tegen de grond, bebouwing. water, sneeuw, wit zand etc. weerkaatsen het
ultraviolette zonlicht. Hier kan men dus een hogere zonkracht verwachten. In de stad, waar een
groot deel van de hemel afgeschermd wordt door bebouwing zal de zonkracht lager zijn.
Verklaring UV-index cijfer
UV-index UV-intensiteit
1-2
zeer laag
3-4
laag
5-6
matig
7-8
hoog
9-10 >>
zeer hoog
huid verbrandt
vrijwel niet
langzaam
makkelijk
snel
zeer snel
Om een zonkracht om te rekenen in het aantal minuten in de zon voordat een ongewende huid gaat
verbranden kan de volgende tabel gebruikt worden:
Huidtype
Maximale tijd in de zon
Huidtype 1
67 minuten / zonkracht
Huidtype 2
100 minuten / zonkracht
Huidtype 3
200 minuten / zonkracht
Huidtype 4
300 minuten / zonkracht
Rekenvoorbeeld: Bij zonkracht 4 en huidtype 2 begint de huid te verbranden na 25 minuten in de zon
(100 minuten / 4 = 25 minuten). Met een factor 6 zonnebrandcrème, kan dezelfde persoon 2.5 uur in de
zon blijven zonder te verbranden. Voorwaarde is dat de crème overal wordt aangebracht, in een
voldoende dikke laag (bij product testen wordt 2 mg/cm² aangebracht), en dat na zwemmen opnieuw
wordt ingesmeerd. Sommige crèmes claimen 'waterproof' te zijn, maar het is toch verstandiger om
regelmatig bij te smeren.
4.2.5 Hitteslag of zonneslag
Door zonnestraling op het hoofd, hoge temperaturen en hoge vochtigheidsgraad geraakt het
temperatuurcentrum in de hersenen ontregelt met een hitteslag tot gevolg.
Kenmerken
 Dorst (vochtverlies door zweten)
 Hoofdpijn -duizeligheid (zwelling van de hersenen)
 Braakneigingen (druk op het braakcentrum).
 Snelle hartslag - verhoogde ademfrequentie
 Rode huid
 Algemeen onwelzijn
 Spierkrampen door vochtverlies
Gevaar :
 Bewustzijnsdaling door zwelling van hersenen met hersenbeschadiging als gevolg.
 Temperatuursstijging tot 41 °C  stuipen.
 Uitdroging door vochtverlies
84
Wat doen? :
 Afkoelen  uit de zon, uitkleden, afkoelingsbad.
 Halfzittende houding, koud washandje op hoofd.
 Bewustzijn observeren
 Inspanning vermijden
 112 bellen
 voorzichtig vocht toedienen
Tips voor de strandredder
Naast toezien dat badgasten de nodige preventieve maatregelen nemen om zonnebrand te vermijden
moet hij/zij zichzelf beschermen op warme zomerdagen:
 pet / kledij
 degelijke zonnebril
 zonnecréme gebruiken met voldoende hoge beschermingsfactor en deze meerdere keren per dag
aanbrengen (vooral kuiten, voeten, hals en aangezicht niet vergeten).
 voldoende drinken
4.3 Invloed van de wind en temperatuur op de gezondheid
Wind en gevoelstemperatuur
In de wind kan het een stuk kouder aanvoelen dan uit de wind. Dit verschijnsel staat bekend als
windchill. Van belang is het verlies aan warmte (in watts per vierkante meter). Gezien dit fenomeen
vooral optreedt bij temperaturen rond het vriespunt is dit effect minder uitgesproken in de
zomermaanden. Men moet echter rekening mee houden dat slachtoffers sneller afkoelen als er een
aanzienlijke wind blaast over het strand. Wees bedacht dat kleine kinderen bij wind ook sneller afkoelen
zelfs bij zonnig weer en normale temperaturen.
Hoge temperaturen - ozonconcentratie
Ozon is een sterk reactieve, onstabiele verbinding van drie zuurstofatomen. Het woord komt van het
Griekse ozein, dat ruiken betekent. Niet zonder reden, want het gas heeft een typische geur die je soms
kan ruiken in slecht geventileerde plaatsen met veel (oude) kopieermachines of na een onweer met veel
bliksems. De chemische formule is O3.
Ozon in de ozonlaag (in de stratosfeer op een hoogte van 15 tot 45 km) beschermt het aardoppervlak
tegen de schadelijke UV-stralen van de zon.
Ozon in de onderste luchtlagen (de troposfeer) op leefniveau ontstaat door de inwerking van zonlicht
(UV, Ultra Violet licht) op warme dagen op lucht verontreinigd met stikstofoxiden en vluchtige
organische stoffen.
Er moeten een aantal voorwaarden vervuld zijn vooraleer er in onderste luchtlagen (op leefniveau)
teveel ozon voorkomt :





het moet zonnig zijn (veel UV licht). Wolken houden de UV straling van de zon (in grote mate)
tegen.
het moet voldoende warm zijn (>25 °C).
wind komende uit continentale windrichtingen (O, ZO, Z) met lage windsnelheden.
er moeten genoeg stikstofoxiden (NOx) en vluchtige organische stoffen (VOS) in de lucht
aanwezig zijn en dit in de juiste verhoudingen.
85
Door zijn sterk oxiderend vermogen kan ozon een aantal gezondheidseffecten veroorzaken, afhankelijk
van de concentratie in de omgevingslucht, de blootstellingsduur, de gevoeligheid van de blootgestelde
personen en hun activiteit. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de voornaamste
gezondheidseffecten bij kortdurende blootstelling :
Ozon kan verschillende gezondheidsklachten waaronder longfunctieveranderingen, kortademigheid,
prikkende ogen, hoesten, irritatie van de slijmvliezen, duizeligheid en pijn op de borst uitlokken. Het
optreden van deze symptomen is afhankelijk van verschillende factoren :
 de ozonconcentratie, nl. hoe hoger de concentratie, hoe meer mensen klachten zullen vertonen en
hoe ernstiger de klachten zullen zijn. Er kan echter niet precies aangegeven worden vanaf welke
concentraties welke effecten te verwachten zijn.
 de individuele gevoeligheid: personen met aandoeningen van de luchtwegen zullen sneller een
effect waarnemen dan personen met een normale longfunctie. Ook kinderen zullen gevoeliger
zijn. Bovendien bestaat er een zogenaamde groep "responders" (zowat 10% van de bevolking)
die om onduidelijke redenen extra gevoelig zijn voor ozonepisodes.
 de geleverde inspanning: bij het leveren van intensieve inspanningen in de buitenlucht zal de
ademhaling versnellen en zal er per seconde meer lucht de longen passeren. In vergelijking met
een persoon in rust houdt dit een grotere blootstelling aan ozon in en dus meer kans op effect.
De Europese informatiedrempel van 180 µg/m³ voor informatie van de bevolking mag dus niet gezien
worden als een effectdrempelwaarde waaronder helemaal niemand welk effect dan ook zou kunnen
ondervinden. De WGO (in 1990) stelt dat de effecten bij concentraties lager dan 200 µg/m³ echter
beperkt zijn in ernst, en slechts voorkomen bij minder dan 5% van de totale bevolking. Op lagere
concentratieniveaus de volledige bevolking waarschuwen is om bovengenoemde reden niet
aangewezen.
Wat kan de strandredder doen bij hoog ozonalarm ?
Mensen die zware fysische inspanning (joggers) uitoefenen op het strand en oudere mensen
wijzen op het gevaar, vooral tussen 12 en 18u.
86
Verklarende woordenlijst
Ademwegobstructie : zie obstructie
ALS : Advanced life support : reanimatie voor professionele hulpverleners
Aritmie : afwezigheid van hartritme
Aspiratie : inademing
Atrium : voorkamer van het hart
Autonoom zenuwstelsel : zelfstandig werkend deel van het zenuwstelsel, onafhankelijk van de wil
Biologisch dood : na afsterven van de hersencellen (irreversibel)
BLS : basic life support : basisreanimatie : elementaire basistechnieken voor reanimatie (leken)
Brachiale pols : hartslag ter hoogte van de arteria brachialis (armslagader)
Bradycardie : te traag hartritme
Bronchiolus (brochioli) : kleine luchtpijpvertakkingen
Bronchus (bronchi) : luchtpijptak(ken)
Cardiaal : betrekking hebbend op het hart
Carotispols : hartslag ter hoogte van de arteria carotis = halsslagader
Cercicaal : betrekking hebbend op de hals
Circulatie : bloedsomloop
Collaberen : ineenstorten, mogelijks gepaard gaande met bewustzijnsverlies
Constrictie : samentrekking
Convulsie : stuiptrekking
Coronair : kransslagader : slagader die het hart van bloed en dus zuurstof voorziet.
Craniaal : betrekking hebbend op het hoofd
Darslaesie : onderbreking van het ruggenmerg door een wervelbreuk
Diabetes : suikerziekte
Diffusie : doordringen
Dilatatie : openzetten van vb bloedvat (door warmte of alcohol)
Focaal : plaatselijk, op een welbepaald punt
Fibrilleren : onregelmatig samentrekken van het hart met onvoldoende of afwezige pompfunctie
Gasgangreen : toestand ten gevolge van een infectie met de bacterie clostridium perfringens met
gasvorming en uiteindelijk afsterven van het geïnfecteerde lichaamsdeel.
Grand-mal : langdurige en uitgebreide epilepsie-aanval
Hematoom : bloeduitstorting (blauwe plek)
Hemoglobine : molecule aanwezig in de rode bloedcellen . Ze bindt zuurstof en geeft deze af
aan de de weefsels. Ze geeft het bloed de rode kleur.
Hemolyse : barsten van de rode bloedcellen met vrijkomen van hemoglobine in de bloedcirculatie
Hisbundel : zenuwbundel (ter hoogte van het harttussenschot) die de prikkel geleidt door het hart.
Hyperglycemie : te hoog suikergehalte in het bloed
Hypertensie : hoge bloeddruk
Hyperthermie : te hoge temperatuur
Hyperventilatie : te snelle en inefficiënte ademhaling gepaard gaande met duizeligheid en tetanie(kramp)
Hypoglycemie : te laag suikergehalte in het bloed
Hypotensie : lage bloeddruk
Hypothermie : te lage temperatuur
Hypovolemie : onvoldoende volume
Hypoxie : zuurstoftekort
Hysterie : psychiatrisch beeld met onstabiele, schreeuwende en overmatig bewegende persoon.
Immersie = te water raken
Insult : aanval
Intoxicatie : toestand waarbij door opname van producten zoals alcohol, drugs of medicatie
een soort vergiftiging van het lichaam optreedt met aantasting van organen en hersenen.
Klinisch dood : stilstand van de ademhaling en bloedsomloop doch hersencellen intact (reversibel).
87
Liquor : hersenvocht
Longalveool : longblaasje
Longoedeem : water in de longen
Lumbaal : betrekking hebbend op de lenden
Lymfe : kleurloos vocht dat witte bloedcellen en eiwitten bevat en fungeert als vervoer van
afval vanuit de weefsels naar de bloedbaan.. Het vloeit in een lymfevatensysteem
over het hele lichaam verspreid.
Meningen : hersenvliezen
Middenrif : koepelvormige spier tussen borst - en buikholte
Motorisch : betrekking hebbend op de beweging
Obstructie : belemmering
Osteoporose : botontkalking
Perfusie : doorgang van bloed of andere vloeistoffen doorheen het bloedvat naar weefsels
Perifeer : rand
Petit-mal : kortdurende epilepsie-aanval
Pleuraholte : ruimte tussen 2 longvliezen (pleurabladen)
Pneumonie : longontsteking
Pneumothorax : lucht in de pleuraholte waardoor de long dichtklapt met ademhalingsproblemen tot
gevolg.
Portofoon : mobiele telefoon gebruikt door de strandreddingsdiensten
Prioritair : met voorrang
Prognose : vermoedelijke voorspelling van afloop
Pulsaties : stoten, kloppen vb hartslag
Reanimeren : weer tot leven wekken
Reflex : onmiddellijke reactie op een prikkel zonder tussenkomst van de hersenen
Respiratoire : betrekking hebbend op de ademhaling
Sacraal : betrekking hebbend op het staartgedeelte
Semipermeabel : halfdoorlaatbaar
Shiveren : beven
Significant : betekenisvol
Sinusknoop : zenuwknoop in het hart die instaat voor de prikkelgeleiding in het hart.
Spasme : samentrekking
Stridor : moeilijke, luide, scherpe ademhaling die voorkomt bij luchtwegobstructie of vernauwing
Sternum : borstbeen
Submersie : onder water raken
Suicide : zelfmoord
Tachycardie : te snel hartritme
Tetanus : infectie door de bacterie clostridium tetanie met uitgebreide spierspasmen tot gevolg
en uiteindelijk tot de dood leidt door hartspierkramp. De aandoening is zeldzaam
door vaccinatie van de bevolking.
Tetraplegie : verlamming van armen en benen
Thoracaal : betrekking hebbend op de borstkas
Trauma : kwetsuur, verwonding ,mentale shock, plots onverwacht optredend
Trismus : kaakkramp, kramp ter hoogte van de kaakspieren
Tumor : woekering van kwaadaardige(kanker) cellen
Vagale reactie : reactie ten gevolge van een stimulatie van de vagus zenuw
Ventilatie : luchttoevoer
Ventrikel : hartkamer
Vitaal : levensnoodzakelijk
Willekeurig zenuwstelsel : onder invloed van de wil
88
Schema 1: reanimatie (>volwassene) bij plotse hartstilstand
(1of meerdere hulpverleners)
1. Controle veiligheid (hulpverlener en slachtoffer):
gevaar : evacueer
geen gevaar: controle wervelletsel?
2. Controle bewustzijn : aanspreken, schudden aan de schouders
BEWUST
BEWUSTELOOS
Laat slachtoffer in de houding
waar men hem vond
(indien veilig)
roep om hulp
GEEF VRIJE ADEMWEG
Kinlift en hyperextensie
3. Controle ademhaling
(!)hoofd in hyperextensie+kinlift (aanhouden)
KIJK – LUISTER - VOEL
Indien nodig:
Verwittig hulpdiensten
ADEMT
Dien eerste zorgen toe
indien nodig:
*bloeding
*shock
* breuk
ADEMT NIET
veiligheidshouding
verwittig de hulpdiensten - 112
(zelf of door omstaander)
4. geef onmiddellijk 30 borstcompressies
Leg hem indien nodig
in veiligheidshouding
5. Geef 2 effectieve beademingen (1sec)
herevalueer regelmatig
( elke 2 minuten)
6. Ga verder met hartmassage/beademing
30/2
Frequentie : 100/min (max 120/min)
Herevalueer enkel indien het slachtoffer
normaal begint te ademen
Indien reanimatie met 2 of meer hulpverleners :
los elkaar om de 2 minuten af (om de 5 cycli)
89
Schema 2 : reanimatie kinderen (vòòr de puberteit) en drenkelingen
 hartstilstand door asphyxie
1. Controle veiligheid (hulpverlener en slachtoffer):
gevaar : evacueer
geen gevaar : controle wervelletsel?
2. Controle bewustzijn : aanspreken, zacht schudden
BEWUST
BEWUSTELOOS
roep om hulp
Laat so in de positie waarin
men hem vond (indien veilig)
GEEF VRIJE ADEMWEG
((verwijder vreemde voorwerpen))
Kinlift en hyperextensie (kind - volwassene)
en hoofd neutraal(zuigeling)
Verwittig hulpdiensten(indien nodig)
3. Controle ademhaling
(!)hoofd in hyperextensie (bij zuigeling neutraal)
KIJK – LUISTER - VOEL
Dien eerste zorgen toe
indien nodig :
ADEMT
*bloeding
ADEMT NIET
veiligheidshouding
*shock ….
verwittig de hulpdiensten
(zelf of omstaander)
Leg hem indien nodig
(braken)
in veiligheidshouding
indien geen omstaanders :
eerst 1 min. reanimeren
4. Geef 5 effectieve beademingen (1sec)
en controleer de circulatie
(“tekens van circulatie”)
Kijk tijdens de 5 effectieve beademingen of het
slachtoffer hoest, kucht of beweegt.
REACTIE
GEEN REACTIE
Er is circulatie
Er is geen circulatie
5. Geef 30 borstcompressies,
Ondersteun de ademhaling
door beademing
daarna 2 beademingen
(volw 12x/min)
(Kind 20x/min, baby tot 40x/min)
en ga door met 30/2
Frequentie
100/min (baby-volw;)
(max120/min)
*
volw : 2 handen
kind: 1of 2 handen
zuigeling : 2 vingers
*reanimatie bij kinderen uitgevoerd door 2 of meerdere hulpverleners : ratio 15/2 (volw.: 30/2)
90
EVALUATIEFORMULIER PRAKTIJKEXAMEN REDDER-AAN-ZEE
DATUM:
NR
NAAM:
LES
J N
BR
OOST KOKS KORT
DEEL 1: BLS
GESLAAGD = MIN. 50 / 80 PUNTEN
1ste
2de
3de
4de
5de Feed
c Volw. Ac. Hartst. c Volw. Drenkeling c Kind c Zuigeling
Score Score Score Score Score back
Controleer de veiligheid (uzelf en patiënt)
1. Veiligheid
˗1 
1
2. Bewustzijn
Luid aanspreken (verbale respons)
˗2 
2a 
BWZ
aanwezig?
Zacht schouders schudden (motorische respons)
˗2 
2b 
Roep om hulp
˗2 
3
 3. Hulp!
4
 4. Lich. houding Positioneer drenkeling / ruglig, ondergrond, borst vrij ˗1 
Hoofd kantelen
5. Ademweg
˗10
5a 
openen / vrij Kinlift
˗5 
5b 
Kijk, luister en voel naar luchtstroom
6. Ademhaling
˗5 
6a 
Doe dit zonodig tot max. 10 sec
aanwezig?
˗1 
6b 
Verwittig HC 100
7. Alarmering
˗5 
7a 
Inhoudelijk correcte melding aan HC 100
˗1 
7b 
˗5 
8
B 8. BA drenkeling Geef 5 beademingen bij drenkeling, baby, kind, ...
9. Hartmassage Plaats handen midden op borstkas van de patiënt
˗7  ˗7  ˗7  ˗7  ˗7  9a 
de
A
(
(1 hand midden borstkas, 2
erop, vingers verstrengeld)
Neem correcte houding aan (schouders loodrecht
boven borstkas, armen gestrekt)
C
10. Beademing
B
11. Verloop
Compressiediepte: < 5 cm
Compressiediepte: > 6 cm
Laat relaxatie van borstkas toe
Compressie - relaxatie verhouding 50 / 50 %
Frequentie: < 100 per minuut
Frequentie: > 120 per minuut
Verhouding HM / BA: 30 op 2
Verplaats handen niet tussen compressies
Hoofd kantelen
Kinlift
Mond / Mond: lekdicht, neus dicht
2 effectieve uitzettingen van de borstkas
Correct volume inblazen
TE hoog BA-volume
Langzaam inblazen over 1"
Visuele controle borstkas op en neer
1ste BA niet succesvol: mondinspectie+ hyperstrek.
Onderbreek de CPR enkel bij tekenen van leven
Geen tijdsverlies tss de verschillende handelingen
Juiste volgorde van handelingen
˗2 
˗2 
˗2 
˗2 
˗2 
9b 
˗5  ˗5 
˗5  ˗5 
˗2  ˗2 
˗2  ˗2 
˗2  ˗2 
˗2  ˗2 
˗5  ˗5 
˗1  ˗1 
˗2  ˗2 
˗2  ˗2 
˗1  ˗1 
˗7  ˗7 
˗2  ˗2 
˗5  ˗5 
˗1  ˗1 
˗1  ˗1 
˗2 
˗5  11a 
˗5  11b 
˗5  11c 
˗5 
˗5 
˗2 
˗2 
˗2 
˗2 
˗5 
˗1 
˗2 
˗2 
˗1 
˗7 
˗2 
˗5 
˗1 
˗1 
˗5 
˗5 
˗2 
˗2 
˗2 
˗2 
˗5 
˗1 
˗2 
˗2 
˗1 
˗7 
˗2 
˗5 
˗1 
˗1 
˗5 
˗5 
˗2 
˗2 
˗2 
˗2 
˗5 
˗1 
˗2 
˗2 
˗1 
˗7 
˗2 
˗5 
˗1 
˗1 
9c 
9d 
9e 
9f 
9g 
9h 
9i 
9j 
10a 
10b 
10c 
10d 
10e 
10f 
10g 
10h 
10 i 
PUNTEN / 80
NIET
GEZAKMASKER
12. Zakmasker Kennis van zakmasker, correctie plaatsing
˗5  12a  SLAAGD
Correcte beademing, lekdicht
˗5  12b 
DEEL 2: TECHNIEKEN + E.H.B.O.
GESLAAGD = MIN. 10 / 20 PUNTEN
c Alarmering hulpdiensten 13a 
13.Techn+EHBO c Reanimatie kind
c Reanimatie zuigeling
c Kwallenbeet
PUNTEN / 20
13b 
c Verstikking volwassene
c Pieterman
13c 
c Verstikking kind
c Valkuilen bij verdrinking 13d 
NIET
c Verstikking zuigeling
c Wat bij bijna verdrinking 13e 
GEc Veiligheidshouding
c Prev.+ beh. onderkoeling 13f 
c Hyperventilatie
c Inschatten gev. zonnestraling 13g  SLAAGD
c Syncope
c Prev. zonnestraling
13h 
c Angor
c Behandeling zonneslag 13i 
c Infarct
c Neusbloeding
13j 
c Stuipen
c Procedure wervelletsels 13k 
GESLAAGD = MIN. 60 / 100 PUNTEN
COMMENTAAR:
PUNTEN op 100:
NIET GESLAAGD
GESLAAGD
NAAM + HANDTEKENING EVALUATOR
KDD
vs 09/2012
ML
KS
SVE
Download