Pulsar – Chemie havo bovenbouw deel 2 Uitwerkingen Hoofdstuk 11 ■■ 11 Chemische industrie ■■ 11.1 Reactiesnelheid 2 Bij een concentratie die kleiner is dan 16% gaat de kaars uit. Bij al deze reacties ontstaat een gas. Let op de tijd die nodig is om de reactie te laten stoppen en kijk naar de felheid van de gasontwikkeling. 3 Ook hier geldt: hoe fijner gehakt, hoe groter het oppervlak, hoe beter het brandt. 1 4 1 De kaars gaat feller branden als de concentratie zuurstof hoger wordt. 4 Bij verpoederen (= oppervlakte vergroten) neemt de reactiesnelheid toe. a Waarnemingen: de reactie met magnesium verloopt feller en sneller dan die met ijzer. Conclusie: het ene metaal reageert sneller dan het andere metaal. 5 Stof is heel fijn verdeelde brandstof. Deze kan goed met lucht (zuurstof) gemengd worden. De verbrandi ng verloopt dan heel snel en heftig. b Waarnemingen: de reactie in de buis met het geconcentreerdere zoutzuur verloopt sneller. Conclusie: hoe geconcentreerder de oplossing is, hoe sneller de reactie verloopt. c Waarnemingen: in een warme oplossing verloopt de reactie sneller. Conclusie: hoe hoger de temperatuur, hoe sneller een reactie verloopt. d Werkplan: het oppervlak neemt toe naarmate je het magnesium in kleinere stukjes verdeelt. Je moet dus magnesiumlint, stukjes magnesium en magnesiumpoeder onderzoeken. Waarnemingen: de reactie met magnesiumpoeder verloopt sneller dan die met het lint. Conclusie: Hoe fijner een stof verdeeld is, hoe sneller de stof reageert. e Waarnemingen: In zonlicht komen er langzaam belletjes in de oplossing. Met bruinsteen gaat de reactie veel sneller. Als het staafje wordt verwijderd, gaat de gasontwikkeling veel langzamer. Als het staafje wordt teruggeplaatst, gaat de gasontwikkeling weer sneller. Koolstof vertoont dit effect niet. Vragen bij de proef 1 Waterstofperoxide water en zuurstof 2 H2O2(aq) 2 H2O(l) + O2(g) 2– 3 Denk na: waarin wordt de oplossing bewaard? In een plastic fles? Je weet maar nooit. Maar vaak worden deze oplossingen gewoon in glazen flessen bewaard, maar dan wel van bruin glas! 5 Bij een exotherme reactie komt warmte vrij. Hierdoor stijgt de temperatuur. Uit de proeven blijkt, dat een reactie bij hogere temperatuur sneller verloopt. 6 a Als alle deeltjes los van elkaar zijn, spreken we van een gas. Het is dus de gasfase. b Bij het oplossen van een stof verspreiden de moleculen of de ionen zich over het totale volume. Ze zijn los van elkaar en ook hier is dus de fijnste verdeling. 7 a Zie onderdeel e van de proef in opdracht 1. Een katalysator versnelt de reactie. b Een katalysator wordt wel gebruikt, maar niet verbruikt. In de reactievergelijking staan de stoffen die verdwijnen en ontstaan. Een katalysator komt dan ook niet voor in de reactievergelijking. 2 a Denk aan het verschil in reactiviteit tussen edele en onedele metalen. Zie ook tabel 48 van Binas. Zilver is een edeler metaal (een zwakkere reductor) dan ijzer. IJzer zal sneller reageren met zuurstof. b Het antwoord staat eigenlijk al bij a: zilver is een zwakkere reductor dan ijzer. 42 3 Als je een stof fijner verdeelt, kan die stof veel beter in contact komen met bijvoorbeeld lucht of water. Bij een stuk ijzer reageert alleen de buitenkant. Bij ijzerpoeder reageert veel meer ijzer tegelijk. © Noordhoff Uitgevers bv Wat gebeurt er met de temperatuur bij een exotherme reactie? 8 Zet de hoeveelheid zuurstof uit op de verticale as en de tijd op de horizontale as. 42 Pulsar – Chemie havo bovenbouw deel 2 Uitwerkingen Hoofdstuk 11 Als je het magnesium fijner verdeelt, kan het zoutzuur beter in contact komen met magnesium. De kans op een (effectieve) botsing neemt toe: de reactie gaat sneller. 13 Zie ook bron 6 en opdracht 12. 1 Als je de temperatuur verhoogt, neemt de reactiesnelheid toe. 2 Bij verhoging van de temperatuur neemt de snelheid van de deeltjes van de beginstoffen toe. 3 Bij verhoging van de temperatuur gaan de deeltjes sneller bewegen. Dit heeft twee gevolgen: – de kans op een botsing neemt toe. – de botsing komt harder aan en is daardoor vaker effectief. De reactie gaat dus sneller bij hogere temperatuur. 9 a Goed lezen is belangrijk. Schrijf de reactievergelijking anders eerst in woorden op. koolstofmonooxide + stikstofdioxide koolstofdioxide + stikstof 4 CO(g) + 2 NO2(g) 4 CO2(g) + N2(g) 4 In een hogedrukpan gaat water pas koken bij een temperatuur van ongeveer 120 °C. De chemische reactie in de aardappel gaat bij 120 °C sneller dan bij 100 °C. b Welke reactie treedt op in die katalysator? De katalysator versnelt de reactie, die in a wordt beschreven. Zonder katalysator zouden de giftige stoffen CO(g) en NO2(g) te veel in de atmosfeer komen. 10 a Een enzym is een (bio-)katalysator. b Een vet is een ester. Hydrolyse van een ester is het omgekeerde van de vorming. Kijk anders nog eens in hoofdstuk 10. Bij de hydrolyse van een vet ontstaan glycerol en vetzuren. 11 a Als je harder rijdt, leg je in dezelfde tijd een groter afstand af. De kans dat je daarbij op een ander botst, is groter dan wanneer je maar een kleine afstand aflegt. Als het drukker is, kom je gemiddeld vaker iemand tegen en is dus de kans op een botsing groter. b Harder rijden = hogere snelheid = hogere temperatuur. Drukker = meer mensen per oppervlakte = hogere concentratie. 12 Zie proef 1b. In het meer geconcentreerde zoutzuur is de kans op een botsing (per seconde) tussen H+ ionen en magnesium groter. Hoe groter de kans op een botsing, hoe groter de kans op een effectieve botsing en hoe groter de reactiesnelheid is. Zie proef 1c. Hoe warmer het zoutzuur is, hoe sneller de ionen bewegen. Ze komen daardoor vaker en heftiger in botsing met magnesium. De kans op een effectieve botsing neemt toe, De reactie gaat bij hogere temperatuur sneller. Zie proef 1d. © Noordhoff Uitgevers bv 14 Probeer de drie belangrijke factoren zo gunstig mogelijk te maken. – – – concentratie: er is zuurstof nodig. In 100% zuurstof gaat de verbranding het beste. verdelingsgraad: hak het hout zo fijn mogelijk. temperatuur: zorg ervoor dat de temperatuur zo hoog mogelijk wordt met behulp van een goede schoorsteen en door goed te stapelen. 15 a Per 10 °C stijging gaat de reactie twee maal zo snel. Bij 20 °C stijging dus 2 x 2 maal zo snel. Er zijn eigenlijk 10 stappen van 10 °C. De reactie gaat dus 2 x 2 x 2 x 2 x 2 x 2 x 2 x 2 x 2 x 2 = 2 10 maal zo snel. b Per 10 °C stijging gaat de reactie twee maal zo snel. Bij 20 °C stijging dus 2 x 2 maal zo snel. De reactie gaat 4 maal zo snel: er is vier maal zo weinig tijd nodig. De aardappelen zijn dus in 5 minuten gaar. 16 a Let op de drie factoren die van belang zijn bij de reactiesnelheid. Welke van die drie factoren is hier van belang? Hoe fijner de tablet verdeeld is, hoe sneller de reactie verloopt. Grafiek 3 verloopt het steilst, de reactie gaat daar het snelst. b Waar hangt de hoeveelheid gas van af? De hoeveelheid gas die in totaal ontstaat, hangt samen met de hoeveelheid beginstof die wordt gebruikt. Bij alle drie de proeven is dat één tablet. Er ontstaat dus evenveel gas bij elke proef. c Hoe fijner de tablet verdeeld is, hoe beter de stof in contact kan komen met water. De verpoederde 43 Pulsar – Chemie havo bovenbouw deel 2 Uitwerkingen Hoofdstuk 11 tablet kan tegelijk reageren. Hoe fijner verdeeld, hoe sneller de reactie zal verlopen. 17 a Hoe steiler de lijn loopt, hoe sneller de reactie verloopt. ■■ 11.2 Chemische industrie 21 Wat is het kenmerk van een chemische fabriek? Tussen t = 50 s en t = 100 s loopt de lijn steiler omhoog dan tussen t = 100 s en t = 150 s. Hoe steiler de lijn loopt, hoe meer gas er ontstaat in 50 seconden. a Je kunt een melkfabriek wel of niet tot de chemische industrie rekenen. Als je alleen let op de bewerking die de melk ondergaat, dan ligt het niet voor de hand om het een chemische fabriek te noemen. Let je echter op de verschillende producten, die men uit melk kan maken zoals boter, kaas, yoghurt en karnemelk, dan is het wel een chemische fabriek. b Er zijn drie factoren: concentratie, verdelingsgraad en temperatuur. Welke van deze drie verandert duidelijk tijdens de proef? Tijdens de proef daalt de concentratie waterstofperoxide. (Zie de eerste zin van de opdracht). De kans op botsingen met de moleculen waterstofperoxide neemt af en daarmee de reactiesnelheid. b In een olieraffinaderij vinden vele scheidingsmethoden en chemische reacties plaats. Een olieraffinaderij behoort tot de chemische industrie. c In een schoenfabriek maakt men schoenen uit leer en andere materialen. Er wordt niet met stoffen gewerkt, waaruit nieuwe stoffen ontstaan. Het is dus geen chemische fabriek. c De reactie is afgelopen als de lijn horizontaal gaat lopen. Denk aan het stappenschema bij berekeningen. Antwoord: 0,67 gram H2O2 Na 350 seconden blijft de lijn op het niveau van 9,8 mmol. Er komt geen zuurstof meer bij: de reactie is afgelopen. Stap 1: reactievergelijking: zie tekst. Stap 2: gegeven (af te leiden uit grafiek): zuurstof; gevraagd: waterstofperoxide. Stap 3: 1 mol O2 ontstaat uit 2 mol H2O2. Stap 4: 9,8 mmol O2 ontstaat uit 19,6 mmol H2O2. Er was dus 19,6 mmol H2O2. Stap 5: aantal mol H2O2 aantal gram H2O2 1,00 34,01 19,6 x 10–3 ... Er was 19,6 x 10–3 x 34,01 = 666,596 x 10–3 gram H2O2. In het juiste aantal significante cijfers: 0,67 gram H2O2. 18 d Verbrandingsreacties zijn chemische reacties. Een verbrandingsoven behoort dus tot de chemische industrie. 22 Bij een exotherme reactie kan de temperatuur te sterk oplopen en de reactie steeds sneller gaan. Er kan te veel warmte ontstaan met gevaar van brand of explosies. 23 a 5% b Farmaceutica zijn geneesmiddelen. 24 b De lijntjes met pijlen stellen de buizen voor, waar de stoffen doorheen stromen. 19 a Een katalysator zorgt voor een sterke verlaging van de uitstoot van stikstofoxiden. Zwaveldioxide is giftig volgens tabel 97A. Zwaveldioxide wordt in de atmosfeer omgezet in zwavelzuur: zure regen. Zwaveldioxide zorgt voor ademhalingsproblemen. 44 Je kunt op internet het jaarverslag van een groot chemisch bedrijf bekijken. Hierin zul je voldoende aanwijzingen vinden. 25 a Een blokschema is een overzichtelijke weergave van een productieproces. – b Het antwoord op deze vraag staat niet in het artikel. Zie ook tabel 97A van Binas. Zie ook opdracht 5. Wat weet je van de reactiesnelheid van een exotherme reactie? c Een blok stelt een bewerking of chemische reactie van een stof voor. 26 a In het blokschema moet dus een lijn met pijlen staan, waarbij de stof als het ware een herkansing krijgt. In het schema staat een lijn met het bijschrift recirculeren. De stoffen gaan terug naar de reactor om daar opnieuw te kunnen reageren. c Je mag zelf je standpunt verdedigen. d De auto-industrie brengt alle extra onkosten bij de klant in rekening door de prijs van een auto en van onderdelen (katalysator!) te verhogen. 20 – © Noordhoff Uitgevers bv 44 b Een fabriek wil zo min mogelijk afval produceren en zoveel mogelijk product maken. 27 Bij de reactie ontstaan behalve de gewenste producten ook ongewenste stoffen. Pulsar – Chemie havo bovenbouw deel 2 Uitwerkingen Hoofdstuk 11 In het blokschema staat na het blok 'reactie' een blok 'zuivering'. Daarin zal het gewenste product gescheiden moeten worden van afval en restanten grondstoffen. 28 a Zie tabel 45A van Binas. De loodionen vormen samen met de carbonaationen een neerslag, dat je door filtreren kunt verwijderen. b Als je dit niet meer weet, kijk dan in hoofdstuk 4. Maak een overzicht van alle ionsoorten en kijk welke ionen samen een neerslag kunnen vormen. Er zijn Pb2+, Na+, CO32– en nog onbekende ionen. Pb2+(aq) + CO32–(aq) PbCO3(s) c Er is dus een mengsel van een vloeistof en een slecht oplosbare vaste stof. De vaste stof kan worden verwijderd door het mengsel door een filter te laten lopen of door de vaste stof te laten bezinken. 29 Bij indampen raak je het oplosmiddel kwijt. Het verdampt en ontsnapt. 30 f Lees eerst het artikel goed. Ga dan vervolgens na wat er met de sulfide-ionen gebeurt. Welke stof wordt in reactor 2 gebruikt? In reactor 2 reageert sulfide tot zwavel. Dus: S2– verandert in S. S2– staat elektronen af en is dus de reductor. Dan moet zuurstof de oxidator zijn. halfreactie reductor: S2– S + 2e– halfreactie oxidator: O2 + 2 H2O + 4e– 4 OH– g Ga na in welke fase de zwavel verkeert en wat de fase is van de rest van het mengsel. De zwavel is vast en is aanwezig in afvalwater. Er is dus een suspensie, die gescheiden kan worden door filtreren of bezinken. h Je moet weer de tekst goed lezen en die vervolgens vertalen in een schema. A licht basisch sulfaatarm water B koolstofdioxide C reductor D zuurstof E zwavel a H2SO4 b Het gaat hier om een zuur-basereactie. Werk volgens het stappenplan (zie de geheugensteuntjes). – Inventariseren: verdund zwavelzuur en vaste calciumhydroxide: H+(aq), SO42–(aq), Ca(OH)2(s). – De base is OH–, in het calciumhydroxide. – In 1 mol calciumhydroxide zit 2 mol OH–. Dit kan dus met 2 mol H+ reageren. Ca(OH)2 (s) + 2 H+(aq) Ca2+(aq) + 2 H2O Vervolgens kunnen de calciumionen en de sulfaationen met elkaar reageren: zie tabel 45A. Ca2+(aq) + SO42–(aq) CaSO4(s) Je kunt dit ook in een keer noteren: Ca(OH)2 (s) + 2 H+(aq) + SO42–(aq) CaSO4(s) + 2 H2 O c Gips is calciumsulfaatdihydraat. CaSO4∙2H2O i Bereken eerst hoeveel kg sulfaat in 40 m3 afvalwater zit. Per uur verwerkt de installatie 40 m3 met daarin 40 x 103 x 2,0 = 80 x 103 gram = 80 kg sulfaat. Er wordt per uur 60 kg sulfaat verwijderd. Dat betekent (60 : 80) x 100% = 75%. j Gebruik het stappenschema voor berekeningen. Stap 1: zie e Stap 2: gegeven sulfaat, gevraagd zwavel Stap 3: sulfaat : zwavel = 1 : 1 Stap 4: reken het gegeven (60 kg) om in mol. De molaire massa van SO42– is 96 g mol–1. aantal gram SO42– aantal mol SO42– 96 1,0 60 x 103 ... Hieruit bereken je 625 mol sulfaat. Stap 5: er ontstaat dus ook 625 mol zwavel. Stap 6: omrekenen naar gram aantal mol zwavel aantal gram zwavel 1,0 32 625 ... d Zie de uitleg bij tabel 45A van Binas. Calciumsulfaat is matig oplosbaar. Dat betekent dat een (klein) deel van het calciumsulfaat in oplossing blijft. e Voordat je beide halfreacties kunt optellen, moet je er voor zorgen dat de reductor evenveel elektronen afstaat als de oxidator opneemt. Let op dat je na afloop de totaalreactie vereenvoudigt. SO42– + 2 CH2O S2– + 2 H2O + 2 CO2 © Noordhoff Uitgevers bv Er ontstaat dus 625 x 32 = 20.000 gram zwavel. Stap 7: controle: het moet in kg en in twee significante cijfers: 20 kg zwavel per uur. k Er zijn minder reactoren nodig (dan bij het THIOPAQ-proces). Het vereist veel minder investering (dan het THIOPAQ-proces). l Voorbeelden van argumenten voor het THIOPAQproces: Er wordt meer sulfaat verwijderd (dan bij het 45 Pulsar – Chemie havo bovenbouw deel 2 Uitwerkingen Hoofdstuk 11 kalkproces). Er wordt zwavel gewonnen dat gebruikt kan worden (bijvoorbeeld voor de productie van zwavelzuur). Er blijft minder afval over. ■■ stoffen ook in die verhouding te mengen. N2 + 3 H2 2 NH3 c Kijk goed naar de reactievergelijking. Gebruik een deel van het stappenschema. Stap 1: zie de reactievergelijking in b. Stap 2: gegeven stikstof en waterstof gevraagd: ammoniak. Stap 3: molverhouding: waterstof : stikstof : ammoniak = 3 : 1 : 2 = 90 : 30 : 60 Er kan (in theorie) dus 60 mol ammoniak ontstaan. 11.3 Ammoniak 31 a Uit welke niet-ontleedbare stoffen maakt men ammoniak? Ammoniak wordt gemaakt uit stikstof en waterstof. N2(g) + 3 H2(g) 2 NH3(g) b Waar komt de meeste stikstof voor? d Kijk nog eens goed in bron 16 en gebruik het antwoord van c. Lucht (gratis!) bevat ongeveer 80% stikstof. Bij een rendement van 20% ontstaat 20% van wat in theorie mogelijk is. Dus 20% van 60 mol = 12 mol ammoniak. c Komt waterstof als niet-ontleedbare stof voor op deze wereld? Waterstof moet gemaakt worden uit stoffen zoals water of methaan. Water: elektrolyse Methaan: CH4(g) + H2O(g) CO(g) + 3 H2(g) 36 a Als een gas vloeibaar wordt, dan is de temperatuur tot onder het kookpunt gedaald. Welke factoren beïnvloeden de hoogte van het kookpunt van een stof? Hoe sterker de deeltjes van een stof elkaar aantrekken, hoe hoger het kookpunt is van die stof. Bij een moleculaire stof heb je te maken met de krachten tussen de moleculen. Dat zijn de vanderwaalskrachten en eventueel de mogelijkheid tot het vormen van waterstofbruggen. Omdat ammoniak, NH3, N-H groepen bevat, kunnen tussen deze moleculen waterstofbruggen aanwezig zijn. Daardoor is het kookpunt hoog. Tussen stikstofmoleculen en tussen waterstofmoleculen zijn geen waterstofbruggen mogelijk. Deze stoffen hebben dus een laag kookpunt. Als je de gasstroom afkoelt, zul je het kookpunt van ammoniak als eerste passeren. Ammoniak wordt dan vloeibaar. 32 a Bij een exotherme reactie komt energie vrij. b Hoe hoger de temperatuur, hoe sneller de deeltjes bewegen. Er is dan meer kans op een botsing en de botsingen komen harder aan. c Hogere druk betekent vaak: een kleiner volume, dus een hogere concentratie. Bij een hogere concentratie is de kans op een (effectieve) botsing tussen de moleculen groter. d Een katalysator versnelt de reactie zonder zelf verbruikt te worden. 33 1 Bij de verbranding van ammoniak ontstaan stikstofoxiden en water. 2 Dan ontstaan water en stikstofmonooxide. b Wat zou jij doen met grondstoffen die niet gereageerd hebben? Als het ammoniak uit de gasstroom is verwijderd, bevat de gasstroom nog stikstof en waterstof. Deze breng je dan natuurlijk weer terug naar de reactor. Dit heet 'recirculeren' of recyclen. 3 Een katalysator is een reactieversneller. In de video is dit een platina-net, dat fungeert als ‘aanlegsteiger’ voor de zuurstofmoleculen. 4 De zuurstofmoleculen worden in losse atomen gesplitst. 5 Stikstofmono-oxide kan bij hogere temperatuur vrij snel ontleden in stikstof en zuurstof. 34 46 37 Kijk goed naar het lege blokschema. Het proces begint blijkbaar links, met twee grondstoffen. Waarom gaat er een pijl terug? Dat betekent dat slechts 40% van de hoeveelheid die theoretisch kan ontstaan werkelijk ontstaat. 35 a De molverhouding waterstof : stikstof = 90 : 30 = 3 : 1. b Schrijf de reactievergelijking eens op. Waterstof en stikstof reageren in de molverhouding 3 : 1. Het is dus handig om de © Noordhoff Uitgevers bv 46 Pulsar – Chemie havo bovenbouw deel 2 Uitwerkingen Hoofdstuk 11 38 a Hoe hoger de druk is, hoe hoger de opbrengst aan ammoniak is. b Hoe hoger de temperatuur is, hoe lager de opbrengst aan ammoniak is. c Bedenk welke eisen gesteld worden aan een gastank waarin een hoge druk heerst. Om niet uit elkaar te barsten, moet de installatie met zeer dikke wanden worden uitgevoerd. Dit wordt onbetaalbaar. d Bedenk welk effect de temperatuur heeft op de reactiesnelheid. Als de temperatuur te laag wordt, gaat de productie van ammoniak te langzaam. 39 Gebruik het stappenschema. Bereken hoeveel ammoniak in theorie gemaakt kan worden en vergelijk dat met de werkelijke opbrengst. Stap 1: N2(g) + 3 H2(g) 2 NH3(g) Stap 2: gegeven: 20 kmol stikstof en 60 kmol waterstof gevraagd: ammoniak. Stap 3: stikstof : waterstof : ammoniak = 1 : 3 : 2 = 20 : 60 : 40. Stap 4: er kan dus 40 kmol ammoniak ontstaan. Stap 5: dat betekent 40 x 17 = 680 kg ammoniak. Er is slechts 120 kg ammoniak ontstaan. Het rendement is dus (120 : 680) x 100% = 18%. (afgerond op twee significante cijfers). 40 a De kunstmest wordt gemaakt uit zwavelzuur en ammoniak. Aanwezig: zuur: H+(aq); base: NH3(aq) Het zuur kan één H+ ion afstaan; de base kan één H+ ion opnemen. H+(aq) + NH3(aq) NH4+(aq) g Let op de verhouding in mol en op de concentraties van de beide oplossingen. Let op dat het hier gaat om een oplossing van zwavelzuur. De verhouding in mol is H+(aq) : NH3(aq) = 1 : 1. Een zwavelzuuroplossing levert per mol zwavelzuur twee mol H+(aq). Dus de verhouding in mol is: zwavelzuur : ammoniak = 1 : 2. Omdat de concentraties van de oplossingen aan elkaar gelijk zijn, moeten de zwavelzuuroplossing en ammonia in de volumeverhouding van 1 : 2 bijeengebracht worden. h Hoe verloopt de pH tijdens de reactie? Bij de reactie verdwijnt H+(aq) uit de zwavelzuuroplossing. Dat betekent dat de pH naar 7 zal gaan. Als de pH in de buurt van de 7 is, is de oplossing neutraal. De oplossingen zijn dan in de juiste verhouding samengebracht. i Welke scheidingsmethoden ken je? In de kristallisator wordt een scheidingsmethode toegepast die je niet geleerd hebt: uitkristalliseren. Deze methode berust op de oplosbaarheid van een stof in water. In de centrifuge wordt een tweede scheidingsmethode toegepast: centrifugeren. De deeltjes worden gescheiden op grond van een verschil in dichtheid. b Ammoniumsulfaat c Teken de structuurformule van ammoniak. Welke belangrijke groep komt drie keer voor? In ammoniakmoleculen komen N-H groepen voor. Ammoniakmoleculen kunnen daardoor zeer goed waterstofbruggen vormen met watermoleculen. d 1 mol zwavelzuur kan twee mol H+ leveren. H2SO4(l) 2 H+(aq) + SO42–(aq) e De concentratie van beide oplossingen is 2,5 M. Antwoord: 4,3 x 102 g ammoniak en 2,5 x 103 g zwavelzuur In 10 liter water moet dus van beide stoffen 25 mol worden opgelost. 1,00 mol ammoniak heeft een massa van 17,03 g; 25 mol komt dan overeen met 25 x 17,03 = 426 g. Het antwoord in het juiste aantal significante cijfers 2 g. De molaire massa van zwavelzuur is 98,08 g mol–1 25 mol zwavelzuur heeft een massa van 25 x 98,08 = 2452 g. In het juiste aantal significante cijfers is dat 2,5 x 103 g. f Het gaat hier om een zuur-basereactie. © Noordhoff Uitgevers bv j Kijk naar het blokschema en let op de stofstromen, die de fabriek verlaten en die geen betrekking hebben op het gewenste product. Uit het blokschema blijkt dat bij de kristallisator waterdamp als afvalstroom optreedt en bij de centrifuge een vloeistof. k Elk logisch antwoord is hier goed! De waterdamp zou je kunnen afkoelen en het water zou je weer kunnen gebruiken om er ammoniak en/of zwavelzuur in op te lossen. In de vloeistof zijn nog opgeloste stoffen aanwezig. Je zou de vloeistof kunnen droogkoken; de waterdamp dan afkoelen en weer bij het oplossen van ammoniak en/of zwavelzuur gebruiken. De opgeloste stof zul je na alle waarschijnlijkheid moeten afvoeren. 41 a Maak een kloppende reactievergelijking. 47 Voor een kloppende vergelijking moet ureum een formule hebben met 1 x C, 1 x O, 2 x N en 4 x H. De formule is dus CON2H4. b De bacteriën in droge mest komen in actie als ze in contact komen met ureum. Ureum komt voor in Pulsar – Chemie havo bovenbouw deel 2 Uitwerkingen Hoofdstuk 11 c De stof wordt via bloed en andere vloeistoffen verspreid en verdund. urine. Dus moeten (droge) mest en urine gescheiden blijven. 42 a Kijk in tabel 12 van Binas. Denk aan de omrekening van K naar °C. 47 a Wat is additie? Een additief is een stof die aan voedingsmiddelen wordt toegevoegd (additie = toevoegen). De kookpunten van zuurstof, stikstof en argon zijn 90 K, 77 K en 87 K: –183 °C, –196 °C en –186 °C. Bij –180 °C zijn alle drie de stoffen nog in de gasfase. De zin klopt dus niet. b Dat mag je zelf doen. Let op de E-nummers. Die kun je vinden in tabel 82C van Binas. b Om drie stoffen te scheiden, zal er meer dan één bewerking of temperatuur nodig zijn. Er zijn minstens twee stappen nodig. c Zoek ook de kookpunten van deze twee stoffen op. Water wordt natuurlijk bij 100 °C al vloeibaar en bij 0 °C vast. Koolstofdioxide wordt bij 195 K = –78 °C vast. Door af te koelen tot ongeveer –80 °C kunnen water en koolstofdioxide als vaste stoffen verwijderd worden. ■■ 11.4 Giftigheid c Een kunstmatige zoetstof moet: – zoet smaken, – niet dik maken, – geen ziektes veroorzaken, niet giftig zijn. 48 a Bij acute toxiciteit word je direct ziek als je de stof binnen krijgt. Bij chronische toxiciteit gaat het ziek worden meer sluipend, soms pas na jaren. b Het no-toxic effectlevel geeft aan hoeveel van een giftige stof aanwezig mag zijn zonder dat er sprake is van schadelijke effecten. 49 Je wordt ziek door het teveel aan vet. Er is sprake van acute toxiciteit. 50 Hier is sprake van een sluipende vergiftiging en dus van chronische toxiciteit. 43 a Maximaal Aanvaarde Concentratie. b De MAC-waarde geeft aan hoeveel mg van een stof per kubieke meter lucht aanwezig mag zijn. c De MAC-waarde geeft een maximum aan. 51 a Het gas leidt tot bewusteloosheid. Zo hoopte men de gijzelactie te kunnen beëindigen. b Opium kan gebruikt worden als pijnstiller. Hoe giftiger een stof, hoe minder er van aanwezig mag zijn. Een stof met een lage MAC-waarde is giftiger. c De gijzelaars hebben het gas door inademen binnen gekregen. d Kijk in tabel 97A van Binas. d Het effect treedt vrijwel direct op: er is sprake van acute toxiciteit. De MAC-waarde van ammoniak is 18 mg m–3. 44 Uit onderzoek kan blijken dat de stof giftiger is dan men eerst dacht. Ook kan men met betere apparatuur veel lagere concentraties meten. 52 Het volume van het toilet is 5,625 m3. De MAC-waarde van chloor is 3 mg m–3. Er mag dus 3 x 5,625 = 17 mg chloor (afgerond) aanwezig zijn. 45 a Let op de eenheid van de MAC-waarde. Er is 500 mg kwik in 4 x 5 x 2,5 = 50 m3. De concentratie is dus 500 : 50 = 10 mg m–3. aantal gram chloor aantal mL bleekwater b Kijk in tabel 97A van Binas. De MAC-waarde van kwik is 0,05 mg m–3. c Tegenwoordig worden elektronische koortsthermometers gebruikt of thermometers met een andere vloeistof dan kwik. 46 a Kijk in tabel 95B van Binas. 48 De ADI-waarde van menthol is 0,2. b Kijk in de kop van tabel 95B van Binas. De eenheid is mg per kg lichaamsgewicht. © Noordhoff Uitgevers bv Ga uit van een toilet van 1,5 x 1,5 x 2,5 m. Zoek de MAC-waarde op in tabel 97A van Binas. 4 100 17 x 10–3 ... Je mag dus slechts 0,4 mL chloor gebruiken! ■■ Op weg naar het proefwerk 1a De reactiesnelheid hangt samen met: – de soort stof – de verdelingsgraad – de concentratie – de temperatuur – gebruik van een katalysator 48 Pulsar – Chemie havo bovenbouw deel 2 Uitwerkingen Hoofdstuk 11 b Het effect van de verdelingsgraad, concentratie en de temperatuur is te verklaren met het botsendedeeltjesmodel. 2 a Zijn er giftige natuurlijke stoffen? Er is geen eenduidig antwoord mogelijk. Er zijn onschuldige synthetische stoffen en zeer giftige natuurlijke stoffen en omgekeerd. b Hoe giftiger een stof, hoe lager de MAC-waarde en hoe lager de ADI-waarde en hoe hoger de toxiciteit. Hoe geconcentreerder het zuur, hoe sneller de reactie verloopt. Er zal na 4 minuten meer koolstofdioxide zijn ontsnapt. De massa zal kleiner zijn dan 2,12 gram. 5 a Dit soort vragen moet je goed lezen. Het proces verloopt in drie stappen. In fabriek 1 vindt de eerste stap plaats. A: steenkool B: teer en benzeen (of vluchtige componenten) C: cokes D: ijzererts of pellets/bolletjes van ijzererts E: lucht F: (ruw)ijzer en koolstofdioxide – 3 f Het zoutzuur bij het tweede experiment is geconcentreerder dan bij het eerste experiment. 4a b Cokes bestaat hoofdzakelijk uit koolstof. Wat kan daarmee gebeuren? Cokes kan bij aanwezigheid van lucht verbranden. Dan ontstaat het nutteloze koolstofdioxide. c Je begint met ijzererts en er ontstaat ijzer. Wat weet je van de ladingen van ijzer in deze twee stoffen? b Als de reactie heel snel gaat, zal de massa van het bekerglas ook snel veranderen. Tijdens de proef gaat de lijn minder steil naar beneden. De reactie gaat dus minder snel. c Er verdwijnt 2,64 – 1,56 = 1,08 gram koolstofdioxide. aantal gram koolstofdioxide aantal mol koolstofdioxide 44,0 1,00 1,08 ... Dat is 1,08 : 44 = 2,45 x 10–2 mol. d Werk weer volgens het stappenschema. 10–2 Er ontstnapt 2,45 x mol CO2. Er is dus ook 2,45 x 10–2 mol CaCO3 omgezet. Dat is 2,45 x 10–2 x 100,1 = 2,452 gram CaCO3. De schelp van 2,64 gram bevat dus 2,452 gram calciumcarbonaat. massa van de schelp massa calciumcarbonaat 2,64 2,452 100% ... Dat betekent (2,452 : 2,64) x 100% = 92,9% e Bedenk of er te veel of te weinig koolstofdioxide is ontsnapt. Niet alle koolstofdioxide is dus ontsnapt. Je vindt een te laag volume. Er ontstaat dus meer dan 2,45 x 10–2 mol koolstofdioxide. Het massapercentage dat in d is berekend is dus te laag. © Noordhoff Uitgevers bv Begin: Fe2O3, opgebouwd uit Fe3+ en O2– Eind : Fe, met neutrale ijzeratomen. Het Fe3+ wordt dus omgezet in Fe. Het is een redoxreactie, omdat de ladingen van deeltjes veranderen. d Door de wervelingen worden de stoffen zeer goed gemengd. De stoffen zijn zeer fijn verdeeld: ijzererts is fijngemalen en het koolstofmono-oxide is een gas. e In de cycloonreactor wordt steenkoolpoeder gedeeltelijk verbrand. Er ontstaat koolstofmonooxide. f FeO is opgebouwd uit Fe2+ en O2–. FeO is dus ijzer(II)oxide. g FeO is opgebouwd uit Fe2+ en O2–. Fe2O3 is opgebouwd uit Fe3+ en O2–. Beide stoffen zijn zouten en dus opgebouwd uit ionen. h In de tekst staat: steenkoolpoeder stript het zuurstofatoom van het ijzermono-oxide. Steenkoolpoeder bestaat vooral uit koolstof, C. Ijzermono-oxide is ijzer(II)oxide, FeO. FeO + C Fe + CO i Het nieuwe proces gaat tot 20% efficiënter om met energie. De uitstoot van koolstofdioxide is minder. De vieze productie van cokes is niet meer nodig. 49