1 Financiële Analyse van de Onderneming Inhoudsopgave Hoofdstuk 1: Financiële analyse: inleiding (p1) .......................................................... 2 Hoofdstuk 3: Herwerking van de balans en de resultatenrekening, horizontale en verticale analyse (p93)................................................................................................ 6 Hoofdstuk 4: Vereenvoudigde vermogensstromenanalyse (p107) ............................. 9 Hoofdstuk 5: Uitgebreide kasstromenanalyse (p129) ............................................... 13 Hoofdstuk 6: Liquiditeitsratio’s (p155) ....................................................................... 17 Hoofdstuk 7: Solvabiliteitsratio’s (p173) .................................................................... 21 Hoofdstuk 8: Rendabiliteitsratio’s (p197) .................................................................. 25 Hoofdstuk 9: Toegevoegde waarderatio’s (p249) ..................................................... 36 Hoofdstuk 11: Interpretatie en beoordeling van financiële ratio’s (p281) .................. 39 Hoofdstuk 18: Definitie van ondernemingen in moeilijkheden en faillissementen (p445) ....................................................................................................................... 40 Hoofdstuk 19: Modellen voor succes en faling (p459) .............................................. 41 2 Hoofdstuk 1: Financiële analyse: inleiding (p1) Toegevoegde waarde ontstaat als het verschil tussen: Waarde van de geproduceerde en verkochte goederen en diensten waarde van de aangekochte en verbruikte goederen en diensten = waarde van de productie – intermediair verbruik Een onderneming is een organisatie waar productiefactoren samen een toegevoegde waarde voortbrengen, waaruit elk van deze factoren ook verder wordt vergoed. Een onderneming is een organisatie waar productiefactoren aangekochte goederen en diensten (input) die een afzet vinden tegen een door de markt aanvaarde prijs. Productiefactoren Elke belanghebbende tracht nut te maximaliseren => belangenconflicten algemene rechtsbepalingen contracten (onderneming als kruispunt van contractuele relaties) Jensen en Meckling: Een contract waardoor een principal zich verbindt met een andere persoon, agent genoemd, opdat deze in de plaats van de principal zou handelen mits het delegeren van een bepaalde beslissingsbevoegdheid. De principal verwacht van de agent dat deze ook inderdaad in het belang van de principal zou handelen. Doel financiële analyse: financiële toestand van een onderneming doorlichten op de grond van historische gegevens. Hieruit worden dan prognoses afgeleid, zodat ook in de mogelijke toekomstige evolutie van de onderneming een inzicht wordt verkregen. 3 TIJD Toestand = Diagnose T A K E N Informatie Opstellen + Situeren Verwerking Analyse Actie Toekomst = Prognose Analyse Aanbevelingen tot actie Een onderneming is succesvol als ze erin slaagt haar contractuele relaties met alle belanghebbenden op continue wijze te honoreren. Een gezonde onderneming is een onderneming die continu in staat is haar doelstellingen op lange termijn te realiseren. Doelstellingen (triple bottom line) – economisch – sociaal – ecologisch Figuur 1.3 De ondernemingsijsberg Rendabiliteit: vergelijking van opbrengsten en kosten, ontstaan ten gevolge van de werking van de onderneming in een bepaalde periode. Winst = opbrengsten – kosten Liquiditeit: vergelijking van kasinkomsten en kasuitgaven. Liquiditeitstekort: indien inkomsten onvoldoende zijn om uitgaven te dragen en geen bijkomende financiering kan gevonden worden Cashflow na belastingen: verschil tussen enerzijds de kasopbrengsten die contant of op korte termijn worden geïncasseerd en anderzijds de kaskosten en belastingen die contant of op korte termijn worden betaald. 4 Solvabiliteit – rendabiliteit = financiële hefboom: in de mate dat geïnvesteerde middelen meer renderen dan de kost van de aangetrokken schuldfinanciering, komt dit overschot toe aan het aandelenkapitaal en wordt de rendabiliteit ervan daardoor naar omhoog gedreven. Kan ook in negatieve richting doorwerken. Solvabiliteit - liquiditeit: naarmate een onderneming haar investeringen minder met eigen middelen en meer met schulden financiert, worden de verplichtingen tot interestbetaling en schuldaflossing groter. De mate waarin er voldoende kasmiddelen zijn om deze financiële verplichtingen te dekken, neemt af en het risico van niet-betaling of illiquiditeit neemt toe. Doelstellingen: 1) Beleggers in aandelen: vooral geïnteresseerd in de dividenden die hij ontvangt en de kapitaalwinst die hij bij een stijgende aandelenprijs kan realiseren. Dividenduitkering afhankelijk van solvabiliteit, rentabiliteit, liquiditeit Winst bepaald door rendabiliteit en financiële hefboomwerking (ook basis voor reservering) Zeer uitgebreide financiële informatiebehoeften 2) Schuldeisers: vooral geïnteresseerd in de vraag of de onderneming in staat zal zijn de interesten te betalen en de lening af te lossen. liquiditeit (afhankelijk van rendabiliteit en schuldstructuur) en liquiditeitsevolutie 3) Werknemers: economische leefbaarheid aanvaardbare rendabiliteit en voldoende liquiditeit van belang omtrent onderhandelingen lonen en werkvoorwaarden 4) Overheid en rechtbanken: Overheid: economische leefbaarheid creatie van toegevoegde waarde en werkgelegenheid Handelsrechtbanken: potentieel falende ondernemingen opsporen 5) Bedrijfsleiding: intern controlesysteem financiële situatie van de onderneming opvolgen probleemgebieden ontdekken 5 corrigerende actie ondernemen nemen van beslissingen kan ook toegepast worden bij beoordeling van klanten, leveranciers,… Analysetechnieken: 1) Horizontale of tijdsanalyse: gegevens van opeenvolgende balansen en resultatenrekeningen onderling vergelijken. Tijdindexen worden berekend om de evolutie in de tijd te bestuderen. 2) Verticale of structuuranalyse: de diverse posten op de balans en resultatenrekening worden procentueel uitgedrukt en zo wordt de structuur van activa, passiva en resultaten geanalyseerd. 3) Vermogensstromen- en kasstromenanalyse: nagaan uit welke bronnen de onderneming vermogen aantrekt en waarvoor dit vermogen wordt aangewend. Tabel laat toe de financierings- en investeringspolitiek van de onderneming vast te stellen en is een belangrijk instrument voor de beoordeling ervan. 4) Ratioanalyse: Een ratio is een verhoudingsgetal tussen twee of meer gegevens van de balans en/of de resultatenrekening die met elkaar in relatie staan. Ratio’s laten toe de financiële situatie beter te begrijpen dan uit de analyse van de basisgegevens van de balans en resultatenrekening alleen zou volgen. 5) Modellen voor succes en faling: nieuwe methoden gebaseerd op discriminantenanalyse tussen falende en lopende ondernemingen. Dit leidt tot een geheel van ratio’s die statistisch zijn geselecteerd op basis van hun discriminerend vermogen tussen de jaarrekeningen van falende en lopende ondernemingen. De discriminantscore die uit een dergelijke analyse voortvloeit, is een gewogen gemiddelde van diverse ratio’s en synthetiseert in één globaal cijfer de financiële situatie van de onderneming. 6 Hoofdstuk 3: Herwerking van de balans en de resultatenrekening, horizontale en verticale analyse (p93) Herwerkte balans: een aantal rubrieken op de balans worden samengenomen om de liquiditeits- en solvabiliteitsstructuur van het actief en het passief van de onderneming tot uitdrukking te brengen. Activa: vaste en vlottende activa naargelang hun levensduur meer of minder dan één jaar bedraagt. |20/58| (uitgebreide) vaste activa: immateriële, materiële, financiële vaste activa, oprichtingskosten en vorderingen op meer dan één jaar. |20/28| + |29| (beperkte) vlottende activa: realiseerbare activa en liquide middelen. |29/58| - |29| Liquide middelen: kasmiddelen, te incasseren vervallen waarden, tegoeden op zicht bij kredietinstellingen. |54/58| Realiseerbare activa: voorraden en bestellingen in uitvoering, vorderingen op ten hoogste één jaar, geldbeleggingen en overlopende actiefrekeningen |3|+|40/41|+|50/53|+|490/1| Passiva: eigen vermogen, vreemd vermogen op lange termijn en vreemd vermogen op korte termijn. |10/49| Eigen vermogen: kapitaal, uitgiftepremies, herwaarderingsmeerwaarden, reserves, overgedragen winst of verlies, kapitaalsubsidies. <10/15> Vreemd vermogen op lange termijn: schulden op meer dan één jaar, voorzieningen en uitgestelde belastingen. |16|+|17| Permanent vermogen = eigen vermogen + vreemd vermogen op lange termijn, hierover kan de onderneming duurzaam op meer dan één jaar over beschikken. <10/15> + |16| + |17| Vreemd vermogen op korte termijn: schulden op ten hoogste één jaar, overlopende rekeningen van het passief |42/48| + |492/3| Herwerkte resultatenrekening: resultaten van de investering in activa worden gescheiden van de financiering met passiva. resultaten van de investeringen in bedrijfsactiva en in financiële activa en de uitzonderlijke elementen worden bruto en netto afzonderlijk gegroepeerd om later vergeleken te worden met de grootte van de investeringen. Bedrijfsresultaat Verkopen: groepeert omzet en de andere bedrijfsopbrengsten na aftrek van de exploitatiesubsidies en compenserende bedragen vanwege de overheid. |70|+|74|-|740| Bedrijfsopbrengsten (exclusief subsidies): verkopen verhoogd en/of verlaagd met de wijziging in de voorraad goederen in bewerking en gereed product en in de bestellingen in uitvoering en met de geproduceerde vaste activa. |70/74| - |740| 7 Intermediair verbruik: handelsgoederen, grond- en hulpstoffen en diensten en diverse goederen |60| + |61| Bruto toegevoegde waarde = bedrijfsopbrengsten exclusief subsidies – intermediair verbruik |70/74| - |740| - |60| - |61| Brutobedrijfsresultaat vóór de aftrek van niet-kaskosten: bruto toegevoegde waarde – personeelskosten en andere bedrijfskosten exclusief niet kaskosten |70/74| + <60/64> + |630| +<631/4> + <635/7> Niet-kaskosten: afschrijvingen, waardeverminderingen en voorzieningen |630| +<631/4> + <635/7> - |9125| Nettobedrijfsresultaat na niet-kaskosten = brutobedrijfsresultaat – niet-kaskosten |70/74| + <60/64> + |9125| Financieel resultaat Financiële kasopbrengsten: opbrengsten uit financiële vaste en vlottende activa, andere financiële opbrengsten exclusief kapitaalsubsidies en rentesubsidies |75| - |9125| - |9126| Financiële kaskosten: andere financiële kosten exclusief disconto van vorderingen en voorzieningen met financieel karakter <652/9> - |653| - |6560| + |6561| Bruto financieel resultaat vóór niet-kaskosten: financiële kasopbrengsten – financiële kaskosten |75| - |9125| - |9126| - <652/9> + |653| + |6560| - |6561| Niet-kaskosten van financiële aard: waardeverminderingen op financiële vaste en vlottende activa, terugnemingen van waardeverminderingen op financiële vaste activa en financiële voorzieningen <651> + |6560| -|6561| - |761| + |661| Netto financieel resultaat = bruto financieel resultaat – niet-kaskosten van financiële aard |75| - |9125| - |9126| - <652/9> + |653| - <651> + |761| - |661| Uitzonderlijk resultaat wordt herschikt zodat men een bruto en een netto uitzonderlijk resultaat krijgt vóór, resp. na aftrek van de uitzonderlijke niet-kaskosten. Bruto: |763| + |764/9| + |77| -|664/8| + |669| - |9138| Netto: |760|+|762|+|763|+|764/9|+|669|+|780|+|77| - |660| -<662> - |663| -|664/8|-|680|-|9138| Totaal resultaat Resultaatverwerking Horizontale analyse of analyse in de tijd: tot doel na te gaan hoe de verschillende financiële gegevens zijn geëvolueerd in de tijd. Deze evolutie in de tijd kan worden vastgesteld door middel van tijdindexen. Laat toe de richting en de grootte van de veranderingen in de tijd per item vast te stellen. De horizontale evolutie van verschillende items kan vergeleken worden. 8 tijdindex cijfer van een bepaald jaar x 100 cijfer van het basisjaar Verticale analyse of analyse van de structuur: Het relatieve aandeel van een bepaalde rubriek op balans of resultatenrekening Totaal van de activa en passiva op de balans gelijkgesteld aan 100% en elke post als een percentage van het totaal berekend (idem voor res.rek.) Laat toe de structuur van de balans vast te stellen evenals de structuur van opbrengsten en kosten. Verticale analyse in de tijd laat toe een inzicht te krijgen in de wijzigingen qua relatieve samenstelling van balans en resultaten. 9 Hoofdstuk 4: Vereenvoudigde vermogensstromenanalyse (p107) Een beschrijving van de activiteit van de onderneming laat toe de exploitatiecyclus op te stellen. De exploitatiecyclus stemt overeen met een financiële vermogensstromencyclus, die in de boekhouding wordt geregistreerd. Vermogensstromenanalyse laat toe voor een bepaalde periode vast te stellen waarvoor vermogen is gebruikt (aanwendingen) en hoe dit is gefinancierd (bronnen), onafhankelijk van de vraag of deze vermogensstromen al of niet de liquide middelen rechtstreeks hebben beïnvloed. Per balanspost wordt de jaarlijkse verandering of het verschil tussen eind- en beginbalans berekend en wordt de invloed ervan op het vermogen van de onderneming tijdens de beschouwde periode nagegaan. Een aldus opgestelde mutatiebalans wordt aanwendingen- en bronnentabel (vóór correcties) genoemd. Vermogensaanwending: indien het een actiefstijging of passiefdaling betreft. Vermogensbron: indien het gaat om een passiefstijging of actiefdaling. Cashflow als optelling: cashflow na belastingen = winst na belastingen + niet-kaskosten Cashflow als verschil: cashflow na belastingen = kasopbrengsten – kaskosten – belastingen De cashflow is slechts een benadering en een deel van de totale liquiditeitenstroom van de onderneming in een bepaalde periode. 10 De (positieve) cashflow geeft dus de hoeveelheid financiële middelen of het vermogen aan, die uit de werking tijdens de beschouwde periode is voortgevloeid en vertegenwoordigt dus de brutozelffinancieringsmarge vóór winstuitkering van de onderneming. Cashflow is een algemene maatstaf voor de zelffinancieringsmogelijkheden van de onderneming. geen vervanging van winst of verlies ! netto-investering of desinvestering inclusief geboekte meerwaarden van de periode: verschil tussen twee opeenvolgende balansen na afschrijvingen en waardeverminderingen. 11 Brutobedrijfskapitaal: som van de (beperkte) vlottende activa Nettobedrijfskapitaal = (beperkte) vlottende activa – vreemd vermogen op korte termijn Nettobedrijfskapitaal = permanent vermogen – (uitgebreide) vaste activa 12 Een negatief nettobedrijfskapitaal betekent dat de vaste activa niet volledige gefinancierd worden met permanent vermogen en dat een deel ervan dus gefinancierd wordt met vreemd vermogen op korte termijn. gevaarlijke situatie ! Fysische of technische rotatie: door afwerking en verkoop van voorraden, uit realisatie van vorderingen op minder dan één jaar,… telkens opnieuw middelen verkregen worden die aangewend worden ter betaling van de verplichtingen op korte termijn. Nettobedrijfskapitaalbehoefte: het deficit aan spontane financiering van de vlottende bedrijfsactiva. = vlottende bedrijfsactiva – vreemd vermogen op korte termijn, exclusief financiële schulden op ten hoogste één jaar Nettokas = nettobedrijfskapitaal – nettobedrijfskapitaalbehoefte (normaal positief) Nettokas = geldbeleggingen + liquide middelen – financiële schulden op ten hoogste 1 jaar 13 Hoofdstuk 5: Uitgebreide kasstromenanalyse (p129) Doel: mogelijkheden analyseren om kasmiddelen te genereren Waardebepaling? Kasstromen uit • operaties • investeringen • financieringen Kasstroom uit operaties a) Directe methode: operationele inkomsten – operationele uitgaven b) Indirecte methode: Operationeel brutoresultaat voor belastingen = nettoresultaat na niet-kaskosten, vóór financiële kosten en vóór belastingen + niet-kaskosten |70/74|+<60/64>+|630|+<631/4>+<635/7>+|75|-|9125|-|9126| - <652/9> +|653|+|6560||6561|+|763|+|764/9|+|77|-|664/8|+|669|-|9138| Operationeel brutoresultaat voor belastingen = kasopbrengsten uit bedrijfs- en financiële activa – operationele kaskosten zonder financiële kosten van het vreemd vermogen Operationeel brutoresultaat na belastingen = Operationeel brutoresultaat voor belastingen – operationele belastingen Berekening operationele belastingen: 1) Nettoresultaat vóór financiële kosten positief en groter dan de financiële kosten van het vreemd vermogen of winst van het boekjaar vóór belastingen positief De gemiddelde belastingvoet t bedraagt: t= belastingen op het resultaat van het boekjaar |9134| winst van het boekjaar vóór belastingen |70/67|-|67/70|+|9134| Operationele belastingen = t x nettoresultaat vóór financiële kosten van het vreemd vermogen t x |70/67|-|67/70|+|9134|+|650|+|653|-|9126| 2) Nettoresultaat vóór financiële kosten positief maar kleiner dan de financiële kosten van het vreemd vermogen of winst van het boekjaar vóór belastingen negatief De gemiddelde belastingvoet kan niet berekend worden t wordt gelijkgesteld aan 0,34 Operationele belastingen = 0,34 x nettoresultaat vóór financiële kosten van het vreemd vermogen 0,34 x |70/67|-|67/70|+|9134|+|650|+|653|-|9126| 3) Nettoresultaat vóór financiële kosten 0 of negatief Operationele belastingen = 0 operationele brutoresultaat na belastingen = operationele brutoresultaat vóór belastingen Operationeel nettobedrijfskapitaal = operationele vlottende activa –(voorzieningen en uitgestelde belastingen + operationele schulden) 14 = (vorderingen op meer dan en op ten hoogste één jaar + voorraden en bestellingen in uitvoering + overlopende activa) –(voorzieningen en uitgestelde belastingen + handelsschulden en ontvangen vooruitbetalingen op bestellingen op meer dan en op ten hoogste één jaar + schulden m.b.t. belastingen, bezoldigingen en sociale lasten + overlopende passiva) Kasstroom uit operaties = operationeel brutoresultaat na belastingen + verandering van het operationele nettobedrijfskapitaal (stijging – en daling +) |70/74|+<60/64>+|630|+<631/4>+<635/7>+|75|-|9125|-|9126| - <652/9> +|653|+|6560||6561|+|763|+|764/9|+|77|-|664/8|+|669|-|9138| - (t x |70/67|-|67/70|+|9134|+|650|+|653||9126|)-(|29|+|3|+|40/41|+|490/1|+<631/4>+<651>)+(|16|-<635/7>-|6560|+|6561| +|762|-<662>+|780|-|680|)+(|175|+|176|+|8861|+|8891|+|44|+|46|+|45|+|492/3|) Kasstroom uit investeringen = oprichtingskosten + immateriële vaste activa + materiële vaste activa + financiële vaste activa + minderwaarden bij de realisatie van vaste activa (-) |20/28|-|663| Correctie: meer- minderwaarden bij realisatie: Meerwaarden: opgenomen in operationele kasopbrengst Minderwaarde: apart opnemen in kasstroomtabel Kasstroom uit financiering Financiële kosten van het vreemd vermogen na belastingen = financiële kosten van het vreemd vermogen vóór belastingen – belastingvoordeel op financiële kosten van het vreemd vermogen -(|650|+|653|-|9126|)+(t x (|650|+|653|-|9126|)) + |6501| Berekening belastingvoordeel: 1) Nettoresultaat vóór financiële kosten positief en groter dan de financiële kosten van het vreemd vermogen of winst van het boekjaar vóór belastingen positief De gemiddelde belastingvoet t bedraagt: t= belastingen op het resultaat van het boekjaar |9134| winst van het boekjaar vóór belastingen |70/67|-|67/70|+|9134| Belastingvoordeel = t x financiële kosten van het vreemd vermogen 2) Nettoresultaat vóór financiële kosten positief maar kleiner dan de financiële kosten van het vreemd vermogen of winst van het boekjaar vóór belastingen negatief t = 0,34 Belastingvoordeel = 0,34 x financiële kosten van het vreemd vermogen 3) Nettoresultaat vóór financiële kosten 0 of negatief Belastingvoordeel = 0 15 Financiële kosten van het vreemd vermogen na belastingen = financiële kosten van het vreemd vermogen vóór belastingen Financiële schulden = som van financiële en overige schulden op meer dan één jaar, die niet ofwel binnen het jaar vervallen, en op ten hoogste één jaar |170/4|+|178/9|+|8801|+|8901|+|43|+|47/48| Uit te keren winst -|694/6| Extern eigen vermogen exclusief kapitaalsubsidies |10|+|11|+|12|+|13|+(|140|-|141|) Tussenkomst van de vennoten in het verlies |794| Kapitaalsubsidies = resultaat van enerzijds de bijkomende kapitaalsubsidies, toegekend in de periode, en anderzijds de vermindering door toerekening aan de resultaten van het boekjaar. |15| kasstroom uit financieringen = Financiële kosten van het vreemd vermogen na belastingen + financiële schulden + Uit te keren winst (-) + Extern eigen vermogen exclusief kapitaalsubsidies + Tussenkomst van de vennoten in het verlies + kapitaalsubsidies kasstroom uit operaties + kasstroom uit investeringen = vrije operationele kasstroom na investeringen + kasstroom uit financiering = kasstroom uit operaties, investeringen en financiering = toename van de kas (kas = liquide middelen + geldbeleggingen ) vrije operationele kasstroom na investeringen = - kasstroom uit financiering + veranderingen van de liquide middelen en geldbeleggingen De vrije operationele kasstroom laat toe te beoordelen of de onderneming op basis van haar operaties en na investeringen voldoende kasmiddelen voortbrengt. De vrije operationele kasstroom dient in eerste instantie om financiële schulden terug te betalen. Belangrijk voor de waardering van de onderneming. 16 Waarde van het eigen vermogen van de aandeelhouders = totale waarde van de onderneming – marktwaarde van de financiële schulden n = At t t 1 (1 r ) - marktwaarde van de financiële schulden Marktwaarde van de financiële schulden = toekomstige interesten en aflossingen van de huidige schulden te verdisconteren aan de normale marktrente 17 Hoofdstuk 6: Liquiditeitsratio’s (p155) Liquiditeitsratio in ruime zin of current ratio (x): (beperkte) vlottende activa vreemd vermogen op korte termijn Hoe groter de current ratio, hoe groter de veiligheidsmarge van vlottende activa boven kortetermijnverplichtingen en hoe sterker de potentiële liquiditeitstoestand. Liquiditeitsratio in enge zin of acid test (x): vorderingen op ten hoogste 1 jaar geldbeleggingen liquide middelen schulden op ten hoogste één jaar In de liquiditeitsratio in ruime zin worden teller en noemer beperkt tot de meest liquide elementen om de liquiditeitsratio in enge zin te bekomen. Beide ratio’s onderhevig aan vertekende effecten: 1) verdisconteren van wissels 2) eindejaarsverschijnsel Voorraadrotatie: geeft aan hoeveel maal de voorraad gedurende de periode gemiddeld verkocht is. Rotatie van de voorraden en de bestellingen in uitvoering (x): kostprijs van de verkopen voorraden en bestellingen in uitvoering Hoe hoger de voorraadrotatie, hoe sneller de voorraden gerealiseerd worden en hoe beter de liquiditeit ervan. 18 Een snelle voorraadrotatie is het gevolg van een dynamische commerciële politiek en een efficiënt voorraadbeheer. LET OP: Een hoge voorraadrotatie kan ook het gevolg zijn van een te laag voorraadniveau. Rotatie van de aangekochte voorraden (x): kosten handelsgoederen, grond en hulpstoffen grond en hulpstoffen handelsgoederen (aangekochte) onroerende goederen bestemd voor verkoop vooruitbetalingen Rotatie van de geproduceerde voorraden en de bestellingen in uitvoering (x): kostprijs van de verkopen goederen in bewerking gereed product ( geproduceerde) onroerende goederen bestemd voor verkoop bestellingen in uitvoering 19 Dagen klantenkrediet: handelsvorderingen op ten hoogste één jaar geëndosseerde handelseffecten (verkopen BTW op verkopen) / 365 Het aantal dagen klantenkrediet geeft een indicatie over de liquiditeit van de handelsvorderingen. Hoe kleiner het aantal dagen, hoe sterker de liquiditeit. Dagen leverancierskrediet: handelsschulden op ten hoogste één jaar (inkopen van handelsgoederen, grond en hulpstoffen diensten en diverse goederen BTW op inkopen) / 365 Een groot aantal dagen leverancierskrediet kan zowel betekenen dat de leveranciers vertrouwen stellen in de onderneming, als dat de onderneming niet in staat is vanwege liquiditeitsgebrek de vooropgestelde betalingstermijnen te respecteren. 20 Nettokasratio (%) nettokas (beperkte) vlottende activa 21 Hoofdstuk 7: Solvabiliteitsratio’s (p173) Algemene schuldgraad: - vreemd vermogen / eigen vermogen (x) - vreemd vermogen / totaal vermogen (%) Financiële onafhankelijkheid: - eigen vermogen / vreemd vermogen (x) - eigen vermogen / totaal vermogen (%) Hoe groter de schuldgraad of hoe lager de graad van financiële onafhankelijkheid, hoe kleiner de bescherming van de schuldeisers. Hoe hoger de schuldgraad, hoe groter het financiele risico van de onderneming. Langetermijnschuldgraad: - vreemd vermogen op lange termijn / eigen vermogen (x) - vreemd vermogen op lange termijn / permanent vermogen (%) Langetermijngraad van financiële onafhankelijkheid: - eigen vermogen / vreemd vermogen op lange termijn (x) - eigen vermogen / permanent vermogen (%) Zelffinancieringsgraad (%) = reserves overgedragen winst of verlies totaal vermogen Deze ratio kan worden opgevat als een indicator van: - de gecumuleerde rendabiliteit uit de voorgaande jaren en het boekjaar zelf - de dividend- en reserveringspolitiek - de leeftijd van de onderneming 22 Dekking van de financiële kosten door het nettoresultaat (x) = nettoresultaat vóór financiële kosten en na belastingen financiële kosten van het vreemd vermogen na belastingen nettoresultaat vóór financiële kosten en vóór belastingen operationele belastingen financiële kosten van het vreemd vermogen belastingvoordeel op financiële kosten van het vreemd vermogen Berekening belastingvoordeel: 1) Nettoresultaat vóór financiële kosten positief en groter dan de financiële kosten van het vreemd vermogen De gemiddelde belastingvoet t bedraagt: t= belastingen op het resultaat van het boekjaar |9134| winst van het boekjaar vóór belastingen |70/67|-|67/70|+|9134| Belastingvoordeel = t x financiële kosten van het vreemd vermogen 2) Nettoresultaat vóór financiële kosten positief maar kleiner dan de financiële kosten van het vreemd vermogen t = 0,34 Belastingvoordeel = 0,34 x financiële kosten van het vreemd vermogen 3) Nettoresultaat vóór financiële kosten 0 of negatief Belastingvoordeel = 0 Hoe meer de dekking boven 1 uitstijgt, hoe groter de dekking van de financiële kosten van het vreemd vermogen. De onderneming heeft een grote veiligheidsmarge. 23 Dekking van het vreemd vermogen door de cashflow (%) uitgebreide cashflow vreemd vermogen Hoe groter de dekkingsratio, hoe groter het deel van het vreemd vermogen dat uit de cashflow van het lopende jaar kan worden afgelost of hoe groter de schuldaflossingscapaciteit. Dekking van het vreemd vermogen op lange termijn door de cashflow (%) uitgebreide cashflow vreemd vermogen op lange termijn (aflossingscapaciteit van de onderneming op lange termijn) Dekking van de schulden op meer dan één jaar, die binnen het jaar vervallen, door de cashflow (x) uitgebreide cashflow schulden op meer dan één jaar die binnen het jaar vervallen Deze dekkingsratio moet minstens gelijk zijn aan 1, anders moet andere bronnen aangesproken worden om de schuldaflossingen na te komen. 24 25 Hoofdstuk 8: Rendabiliteitsratio’s (p197) Brutoverkoopmarge vóór belastingen (%) brutoresultaat vóór niet - kaskosten verkopen Nettoverkoopmarge vóór belastingen (%) nettobedrijfsresultaat na niet - kaskosten verkopen Evenwichtsverkoophoeveelheid Evenwichtsverkoopbedrag Veiligheidsmarge (%) vaste bedrijfskosten contributie per eenheid vaste bedrijfskosten contributiemarge verkopen evenwichtsverkoopbedrag verkopen Een aanduiding voor het bedrijfsrisico van de onderneming Geeft aan met welk percentage de verkopen mogen dalen vooraleer het nettobedrijfsresultaat 0 wordt. 26 Graad van operationele hefboom procentuele verandering van het nettobedrijfsresultaat na niet - kaskosten procentuele verandering van de verkopen contributie contributie vaste bedrijfskosten contributie nettobedrijfsresultaat na niet - kaskosten Hoe meer het nettobedrijsresultaat 0 nadert, hoe groter de graad van operationele hefboom Indicator van da variabiliteit van het nettobedrijfsresultaat in functie van de verkopen of van het bedrijfsrisico Hypothesen van evenwichtspuntanalyse en operationele hefboom: 1) Prijs en variabele kost per eenheid blijven constant, ongeacht het volume. 2) In de break-even-analyse worden de (totale) vaste kosten constant verondersteld voor alle mogelijke volumes. 3) Indien men evenwichtspuntanalyse toepast op een onderneming met verschillende producten, veronderstelt men dat de productmix van de diverse producten constant blijft, zodanig dat de contributiemarge voor de onderneming in haar geheel gelijk blijft. Brutorendabiliteit van het totaal van de activa vóór belastingen (%) brutoresultaat vóór niet - kaskosten, vóór financiële kosten en vóór belastingen totaal van de activa 27 Nettorendabiliteit van het totaal van de activa vóór belastingen (%) nettoresultaat na niet - kaskosten, vóór financiële kosten en vóór belastingen totaal van de activa Brutorendabiliteit van de bedrijfsactiva vóór belastingen (%) brutobedrijfsresultaat vóór niet - kaskosten bedrijfsactiva Nettorendabiliteit van de bedrijfsactiva vóór belastingen (%) nettobedrijfsresultaat na niet - kaskosten bedrijfsactiva De rendabiliteit van de bedrijfsactiva legt de nadruk op de prestaties van het management op gebied van verkoop en/of productie van goederen en diensten en laat toe de invloed van de financiële investeringen uit te schakelen bij de beoordeling van de handels- en industriële prestaties van de onderneming Rotatie van de bedrijfsactiva (x) verkopen bedrijfsactiva Brutorendabiliteit van de bedrijfsactiva vóór belastingen (%) brutobedrijfsresultaat vóór niet - kaskosten verkopen x verkopen bedrijfsactiva 28 = brutoverkoopmarge vóór belastingen x rotatie van de bedrijfsactiva Nettorendabiliteit van de bedrijfsactiva vóór belastingen (%) nettobedrijfsresultaat na niet - kaskosten verkopen x verkopen bedrijfsactiva = nettoverkoopmarge vóór belastingen x rotatie van de bedrijfsactiva verkopen vaste bedrijfsactiva verkopen Rotatie van de vlottende bedrijfsactiva (x) vlottende bedrijfsactiva Rotatie van de vaste bedrijfsactiva (x) 29 Nettorendabiliteit van het eigen vermogen vóór belastingen (%) winst of verlies van het boekjaar vóór belastingen eigen vermogen Nettorendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen (%) winst of verlies van het boekjaar na belastingen eigen vermogen Brutorendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen (%) uitgebreide cashflow eigen vermogen relatieve maatstaf voor het zelffinancieringspotentieel van de onderneming. Financiële hefboom: verband tussen de rendabiliteit van het eigen vermogen en de rendabiliteit van het totaal van de activa. 30 Financiële hefboommultiplicator (x) winst of verlies van het boekjaar vóór belastingen totaal van de activa x nettoresultaat vóór financiële kosten en vóór belastingen eigen vermogen nettorendabiliteit van het eigen vermogen vóór belastingen nettorendabiliteit van het totaal van de activa vóór belastingen Graad van financiële hefboom (x) procentuele verandering van de winst of het verlies van het boekjaar na financiële kosten en na belastingen procentuele verandering van het nettoresultaat vóór financiële kosten en vóór belastingen nettoresultaat vóór financiële kosten en vóór belastingen nettoresultaat vóór financiële kosten en vóór belastingen - financiële kosten van het vreemd vermogen nettoresultaat vóór financiële kosten en vóór belastingen winst of verlies van het boekjaar na financiële kosten en vóór belastingen De graad van de financiële hefboom is dus een aanduiding betreffende de variabiliteit (‘volatiliteit’) van de winst na financiële kosten, dus betreffende het financiële risico van de onderneming. Hoe groter de graad van de financiële hefboom, hoe kleiner de multiplicator. 31 Financiële hefboom als som: Nettorendabiliteit van het eigen vermogen vóór belastingen (%) = nettorendabiliteit van het totaal van de activa vóór belastingen + [(nettorendabiliteit van het totaal van de activa vóór belastingen gemiddelde interestvoet van het vreemd vermogen) X (vreemd vermogen/eigen vermogen)] Waarbij: gemiddelde interestvoet van het vreemd vermogen (%) financiële kosten van het vreemd vermogen vreemd vermogen Hoe groter de algemene schuldgraad, hoe sterker de financiële hefboom werkt. Graad van operationele, financiële en totale hefboom Graad van totale hefboom (x) procentuele verandering van de winst of het verlies van het boekjaar na financiële kosten en na belastingen procentuele verandering van de verkopen 32 procentuele verandering van de winst of het verlies van het boekjaar na financiële kosten en na belastingen x procentuele verandering van het nettobedrijfsresultaat vóór financiële kosten en vóór belastingen procentuele verandering van het nettobedrijfsresultaat na niet - kaskosten procentuele verandering van de verkopen = graad van financiële hefboom x graad van operationele hefboom nettoresultaat vóór financiële kosten en vóór belastingen contributie x winst of verlies van het boekjaar na nettobedrijfsresultaat financiële kosten en vóór belastingen na niet - kaskosten contributie winst of verlies van het boekjaar na financiële kosten en vóór belastingen Winst per aandeel (EUR) winst of verlies van het boekjaar na belastingen aantal aandelen Indicator van de economische prestaties van een onderneming. Houdt geen rekening met reservering. Zo stijgt de winst per aandeel ondanks het feit dat de rendabiliteit van het geïnvesteerde vermogen niet gestegen en eventueel zelfs gedaald is. Prijs/winst-verhouding: geeft weer hoeveel maal de belegger bereid is de winst per aandeel te betalen voor één aandeel. 33 Prijs/winst-verhouding (x) marktprijs per aandeel winst per aandeel De waarde van een aandeel is afhankelijk van de verwachte winststroom per aandeel en zal veranderen indien de winstverwachtingen wijzigen. Een succesvolle onderneming met goede vooruitzichten heeft een hogere prijs/winstverhouding. Houdt geen rekening met het dividend per aandeel. Cashflow per aandeel (EUR) uitgebreide cashflow aantal aandelen Prijs/cashflow-verhouding (x) Dividend per aandeel (EUR) marktprijs per aandeel cashflow per aandeel vergoeding van het kapitaal aantal aandelen 34 Algemeen dividendmodel: P0 = marktprijs bij het begin van de periode P1 = marktprijs bij het begin van de periode D1 = dividend per aandeel K = marktrendabiliteit van het aandeel 1jaar: k D1 ( P1 P0 ) P0 of P0 D1 P1 (1 k ) n jaar: P0 D P D1 D2 ... n nn 2 (1 k ) (1 k ) (1 k ) Dividendmodel met constant groeivoet: g = constante groeivoet Gordon-Shapiro model Dt = D0 (1 + g)t P0 D0 (1 g ) D0 (1 g )2 D0 (1 g )n D0 (1 g ) ... (1 k ) (1 k )2 (1 k )n (1 k ) P0 D0 (1 g ) D 1 kg kg Of k D1 g P0 (indien k > g) 35 Indien d = dividendquote Met D W D = dividend per aandeel W = winst per aandeel r = rendabiliteit van de geherinvesteerde winst g = (1 – d) r P0 k D1 d .W1 k (1 d )r k (1 d )r D1 d .W1 g (1 d )r P0 P0 36 Hoofdstuk 9: Toegevoegde waarderatio’s (p249) Oorsprong van de toegevoegde waarde Toegevoegde waarde = waarde van de productie – intermediair verbruik Waarde van de productie = verkochte productie + <productie in voorraad> + geproduceerde vaste activa Intermediair verbruik: de kosten van handelsgoederen en van de verbruikte grond- en hulpstoffen de kosten van de diensten en diverse goederen Bruto toegevoegde waarde: niet-kaskosten worden niet opgenomen onder het intermediair verbruik, en makan dus deel uit van de toegevoegde waarde |70/74|-|740|-|60|-|61| Netto toegevoegde waarde: niet-kaskosten worden beschouwd als intermediair verbruik, en worden dus op de toegevoegde waarde in mindering gebracht |70/74|-|740|-|60|-|61|-|630|-<631/4>-<635/7>+<635> Netto toegevoegde waarde = bruto toegevoegde waarde – niet-kaskosten Verdeling van de toegevoegde waarde Bruto toegevoegde waarde = niet-kaskosten + personeelskosten + financiële kosten van het vreemd vermogen + belastingen + toegevoegde winst 37 De analyse van de toegevoegde waarde heeft tot doel de globale functie van de onderneming in haar economische omgeving te bestuderen. Bruto toegevoegde waarde per werknemer bruto toegevoegde waarde |70/74|-|740|-|60|-|61| gemiddeld personeelsbes tan d berekend in voltijdse equivalenten |9087| Bruto toegevoegde waarde per werknemer 38 = x x = x x bruto toegevoegde waarde waarde van de productie waarde van de productie vaste bedrijfsactiva vaste bedrijfsactiva gemiddeld personeelsbes tan d berekend in voltijdse equivalenten bruto toegevoegde waardemarge (%) (|70/74|-|740|-|60|-|61|) / (|70/74|-|740|) rotatie van de vaste bedrijfsactiva in de waarde van de productie (x) (|70/74|-|740|) / (|20|+|21|+|22/27|) vaste bedrijfsactiva per werknemer (|20|+|21|+|22/27|) / |9087| personeelskosten per werknemer bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen <62> + <635> gemiddeld personeelsbes tan d berekend in voltijdse equivalenten | 9087 | meer bruto toegevoegde waarde creëren dan personeelskosten wanneer bruto toegevoegde waarde gemiddelde personeelskosten: bruto toegevoegde waarde gaat enkel naar het personeel aandeelhouders lijden een toegevoegd verlies personeelskosten per werknemer = x = bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen <62> + <635> aantal gepresteerde uren |9088| aantal gepresteerde uren |9088| gemiddeld personeelsbes tan d berekend in voltijdse equivalenten |9087| personeelskosten per gepresteerd uur x aantal gepresteerde uren per werknemer een daling van de gemiddelde arbeidstijd drijft de personeelskosten per gepresteerd uur naar boven het aantal werknemers omvat ook niet-active werknemers, zonder daadwerkelijke gepresteerde uren met of zonder personeelskosten investeringsgraad (%) aanschaffingen van materiële vaste activa |816|+|822|-|829| bruto toegevoegde waarde |70/74|-|740|-|60|-|61| overheidssubsidiëringsgraad (%) overheidssubsidies |740|+|9125|+|9126| bruto toegevoegde waarde |70/74|-|740|-|60|-|61| Lange termijn: bruto toegevoegde waardemarge als risicofactor hoge marge => stevige concurrentiepositie MAAR enkel indien deze niet met te hoge proportie personeelskosten gepaard gaat. =>hoger operationeel hefboomeffect => onderneming gevoeliger voor daling omzet Korte termijn: proportionele financiële kosten als risicofactor De toegevoegde waarde illustreert de maatschappelijke bijdrage van de onderneming bij de creatie van de welvaart en is een belangrijk element bij de beoordeling van de (internationale) concurrentiekracht van de onderneming. 39 Hoofdstuk 11: Interpretatie en beoordeling van financiële ratio’s (p281) Goed/slecht-classificatie Goede elementen: activa, eigen vermogen, opbrengsten Slechte elementen: schulden, kosten eenzijdige benadering omdat goede elementen en ratio’s niet maximaal en slechte elementen en ratio’s niet minimaal doch optimaal moeten zijn. kan niet worden toegepast op ratio’s die goede elementen omvatten in teller én noemer. Absolute maatstaven Minimum- of maximumwaarden voor sommige ratio’s vooropstellen (bvb verhouding vreemd tot eigen vermogen max. 1 en current ratio max. 2) geen theoretische verklaring of empirisch bewijs om het gebruik van dergelijke absolute maatstaven te rechtvaardigen. Belgische ondernemingen houden zich niet aan bovenstaande ‘normen’. Vergelijking in de tijd Analyse van de tijdreeks van een ratio heeft tot doel de evolutie van deze ratio in het verleden vast te stellen en eventueel op basis van de historisch evolutie voorspellingen te maken voor de toekomst. Descriptieve vergelijking: nagaan in welke richting de ratio evolueert Vergelijking tussen ondernemingen De waarde voor een bepaalde ratio van een onderneming kan worden vergeleken met een gemiddelde waarde van een groep van vergelijkbare ondernemingen. Criteria voor vergelijkbaarheid: grootte, geografisch gebied en sector. deze criteria slechts beperkte invloed op financiële kengetallen. 40 Hoofdstuk 18: Definitie van ondernemingen in moeilijkheden en faillissementen (p445) Falende onderneming: een onderneming die er niet in slaagt haar doelstellingen op continue wijze te realiseren. Essentiële financiële voorwaarden voor het voortbestaan en dus de realisatie van de doelstellingen zijn een minimale rendabiliteit en een voldoende liquiditeit. Een gerechtelijk akkoord: wordt aan een schuldenaar toegestaan indien hij tijdelijk zijn schulden niet kan voldoen of indien de continuïteit van zijn onderneming bedreigd wordt door moeilijkheden die kunnen leiden tot het ophouden van betalen. Geen sprake van kwade trouw & rechtbank oordeelt continuïteit van onderneming kan worden gehandhaafd => voorlopige opschorting van betaling voor observatieperiode, wijst commissaris inzalke opschorting aan => schuldenaar stelt herstel- of betalingsplan op => instemming schuldeisers & goedkeuring rechtbank => schuldenaar voert plan met definitieve opschorting van betaling uit. Een koopman die op duurzame wijze heeft opgehouden te betalen en wiesn krediet geschokt is, bevindt zich in staat van faillissement. 41 Hoofdstuk 19: Modellen voor succes en faling (p459) Methode van Altman: Z = 1,2.X1 + 1,4.X2 + 3,3.X3 + 0,6.X4 + 1,0.X5 X1= Werkkapitaal / Totaal actief X2= Reserves / Totaal actief X3= Winst voor interest en belasting / Totaal actief X4= Eigen vermogen / Totale schulden X5= Verkopen / Totaal actief Grenswaarde = 3 > 3 : gezond < 3 : ongezond Lineaire modellen Ooghe-Verbaere 1982 Discriminantanalyse is de verzamelnaam voor een aantal empirische / statistische methoden die toelaten te bepalen welke financiële ratio’s verschillen bij failliete en lopende ondernemingen en dus beide groepen zo goed mogelijk van elkaar onderscheiden. Univariate analyse: de ratio’s worden één voor één afzonderlijk beschouwd. Multivariate analyse: de ratio’s worden simultaan en in samenhang gebruikt. Multipele lineaire discriminantanalyse: D = d0 + d1R1 + d2R2 + … + dmRm waarbij D = discriminantscore tussen - en + R1…Rm = onafhankelijke variabelen of ratio’s van het discriminantmodel d0 = constante term d1…dm = lineaire discriminantcoëfficiënten Uitgangspunten: - Gebruiksvriendelijk - Enkel publiek beschikbare informatie (Jaarrekening) - Alle veriabelen berekenbaar op basis van 1 jaarrekening (dus geen 2 opeenvolgende) Populatie: - volledige jaarrekeningen - 1977 en 1978 De falende steekproef bestaat uit 395 volledige jaarrekeningen van ondernemingen die in 77, 78 of 79 failliet verklaard zijn. De lopende steekproef bestaat uit 753 volledige jaarrekeningen van ondernemingen die in 77, 78 en 79 niet falend waren. Modellen: - algemeen lineair model 1-3 jaar voor faling 1. Reserves + overgedragen winst of verlies |13|+|140|-|141| totaal der passiva |10/49| 2. Vervallen belastingschulden + vervallen schulden t.a.v. RSZ |9072|+|9076| vreemd vermogen op korte termijn |42/48|+|492/3| 42 3. Liquide middelen |54/58| beperkte vlottende activa |29/58|-|29| 4. voorraden goederen in bewerking + gereed product +bestellingen in uitvoering |32|+|33|+|37| vlottende bedrijfsactiva |3|+|40/41|+|490/1| 5. Financiële schulden op ten hoogste één jaar bij KI |430/8| vreemd vermogen op korte termijn |42/48|+|492/3| - lineair model 1 jaar voor faling 1. Vervallen belastingschulden + vervallen schulden t.a.v. RSZ |9072|+|9076| vreemd vermogen op korte termijn |42/48|+|492/3| 2. overgedragen winst of verlies |140|-|141| totaal der passiva |10/49| 3. brutoresultaat voor niet-kaskosten, voor financiële kosten en voor belastingen totaal der activa |70/74|+<60/64>+|630|+<631/4>+<635/7>+|75|-|9125|-|9126|-<652/9> +|653|+|6560|-|6561|+|763|+|764/9|+|77|-|664/8|+|669|-|9138| |20/58| 4. Eigen vermogen <10/15> Totaal vermogen |10/49| 5. Liquide middelen |54/58| beperkte vlottende activa |29/58|-|29| - lineair model 2 jaar voor faling 1. Reserves + overgedragen winst of verlies |13|+|140|-|141| totaal der passiva |10/49| 2. Vervallen belastingschulden + vervallen schulden t.a.v. RSZ |9072|+|9076| vreemd vermogen op korte termijn |42/48|+|492/3| 3. Liquide middelen |54/58| beperkte vlottende activa |29/58|-|29| 4. voorraden goederen in bewerking + gereed product +bestellingen in uitvoering |32|+|33|+|37| vlottende bedrijfsactiva |3|+|40/41|+|490/1| 5. Uitgebreide cashflow voor winstuitkering verkopen 43 |70/67|-|67/70|+|630|+<631/4>+<635/7>+|6501|+<651>+|6560|-|6561| +|660|+|661|+<662>+|663|+|680|-|760|-|761|-|762|-|780|-|9125| |70|+|74|-|740| - lineair model 3 jaar voor faling 1. Vervallen belastingschulden + vervallen schulden t.a.v. RSZ |9072|+|9076| vreemd vermogen op korte termijn |42/48|+|492/3| 2. Reserves + overgedragen winst of verlies |13|+|140|-|141| totaal der passiva |10/49| 3. Liquide middelen |54/58| beperkte vlottende activa |29/58|-|29| 4. voorraden goederen in bewerking + gereed product +bestellingen in uitvoering |32|+|33|+|37| vlottende bedrijfsactiva |3|+|40/41|+|490/1| 5. Nettoresultaat voor financiële kosten en voor belastingen permanent vermogen |70/67|-|67/70|+|9134|+|650|+|653|-|9126| 10 /15 |16 | |17 | Beperkt tot 5 ratio’s Een hogere discriminantscore wijst in de modellen OV82 op een gunstiger financiële situatie. Logitmodellen Ooghe-Joos-De Vos 1991 Multipele logistieke regressie: L Met 1 1 e ( b0 b1V1 b2V2 ... bmVm ) L = logitscore tussen 0 en 1 V1 … Vm = onafhankelijke financiële variabelen van het logitmodel b0 = constante term b1 … bm = regressiecoëfficiënten Variabelen: - Ruim gamma aan ratio’s - Robuuste maatstaven - Accounting cosmetics zijn niet gebruikt - Groepsbindingen - Informatie i.v.m. de waarborgen die de onderneming ontvangt of geeft Populatie: - Volledige en verkorte jaarrekening 44 - Afgesloten tussen 1985-1990 - niet-financiële ondernemingen en met uitsluiting van openbare instellingen en ondernemingen onderworpen aan een buitenlandse wetgeving. Schattingssteekproef: om model op te bouwen Valideringssteekproef: om opgebouwde modellen te testen Modellen: 1 jaar voor faling 1. Richting van de financiële hefboom = nettorendabiliteit van het totaal der activa voor belastingen – gemiddelde interestvoet van de schulden (indien >0, dan 1, anders 0) |70/66|-|66/70|+|780|-|680|-<65>-|9126| -<65>-|9126|-|6560|+|6561| |20/58| |17|+|42/48| 2. Reserves + overgedragen winst of verlies |13|+|140|-|141| totaal der passiva excl. overlopende passiva |10/49|-|492/3| 3. Overige geldbeleggingen + liquide middelen totaal der activa |51/53|+|54/58| |20/58| 4. Vervallen belastingschulden + vervallen schulden t.a.v. RSZ Indien >0, dan 1, anders 0 |9072|+|9076| Voorraden + vorderingen op ten hoogste 1 jaar - handelsschulden op ten hoogste 1 jaar - ontvangen vooruitbetalingen op bestellingen op ten hoogste 1 jaar 5. - schulden m.b.t. belastingen, bezoldigingen en sociale lasten totaal der activa |3|+|40/41|-|44|-|46|-|45| | 20 / 58 | 6. Nettobedrijfsresultaat bedrijfsactiva exclusief overlopende activa |70/64|-|64/70|+|9125| |20|+|21|+|22/27|+|3|+|40/41| 7. Schulden op ten hoogste één jaar aan KI schulden op ten hoogste één jaar |430/8| |42/48| 8. Gewaarborgde schulden schulden op meer dan en op ten hoogste een jaar |9061|+|9062| |17|+|42/48| 3 jaar voor faling 1. Reserves + overgedragen winst of verlies |13|+|140|-|141| totaal der passiva excl. overlopende passiva |10/49|-|492/3| 2. Aantal dagen tussen afsluiting en publicatie van de jaarrekening 3. Vervallen belastingschulden + vervallen schulden t.a.v. RSZ Indien >0, dan 1, anders 0 |9072|+|9076| 45 4. Brutoresultaat - investeringen in materiële en financiële vaste activa totaal der activa |70/66|-|66/70|-<65>-|9126|-<631/4>+<635/7>+|807| -|808|+|827|-|828|+|847|-|848|+|860|-|861|-|9125| -(|816|-|817|+|822|-|823|-|829|+|830|+|836|-|837| | 842 | | 843 | | 849 | | 850 | 854 | 858 | | 859 |) | 20 / 58 | Uitstaande vorderingen op verbonden ondernemingen + waarborgen toegestaan 5. 6. in hun voordeel + andere betekenisvolle verplichtingen aangegaan in hun voordeel totaal der activa |9291|+|9381|+|9401| | 20 / 58 | Schulden op meer dan en op ten hoogste één jaar |17|+|42/48| totaal der passiva excl. overlopende passiva |10/49|-|492/3| GRAYDON modellen Een hogere score wijst op een grotere kans op succes of een kleine kans op faling en dus een lager financieel risico. Percentielen 1: Positioneringsroos (onderneming die er slecht voor staat) Risico-indicator MLT Risico-indicator KT 100 Bruto toegevoegde waarde per werknemer 80 Nettokasratio 60 40 Personeelskosten per werknemer 20 Current ratio 0 Nettoverkoopmarge Nettorendabiliteit van het totaal der activa Dekking van het vreemd vermogen door de cashflow Nettorendabiliteit van het eigen vermogen Graad van financiële onafhankelijkheid Brutorendabiliteit van het eigen vermogen Simpele-intuïtieve modellen 2005 Problemen bij andere (statistische) modellen (discriminantanalyse en logistieke regressie): 1. Schatting coëfficiënten : - Overfitting : het model wordt geoptimaliseerd in functie van een bepaalde steekproef 46 - Statistisch verband – geen inzicht in oorzaak/gevolg - coëfficiënten hebben niet altijd het teken dat intuïtief verwacht wordt Keuze variabelen : gebeurt zelden op basis van een algemeen kader 2. Nieuw soort falingspredictiemodellen: de simpele-intuïtieve modellen Niet-statistische en uitgebalanceerde selectie van variabelen, gebaseerd op financiële expertise van falende en lopende ondernemingen. Coëfficiënten van de variabelen worden weggelaten. Verwachte tekens van de variabelen worden gebruikt om modelscore te verkrijgen. Ongewogen totaalscore zonder coëfficiënten. herschalen door middel van een logittransformatie: logit R met 1 (1 e R ) logit R = logitwaarde van R R = ratiowaarde in decimalen totaalscore: het gewoon of ongewogen rekenkundig gemiddelde berekenen van de logits van de ratiowaarden n S logit R i 1 Met i n S = SIM-score tussen 0 en 1 Logit R = logitwaarde van R tussen 0 en 1 R = ratiowaarde in decimalen n = aantal opgenomen ratio’s Variabelen: - 4 basisdimensies van de financiële gezondheid van een onderneming (liq.,solv.,rend.,TW) - Model moest stabiel zijn in tijd en ruimte: er worden 8 ratio’s gebruikt - Model moest makkelijk toepasbaar zijn in de praktijk 20 modellen samengesteld en getest laagste gemiddelde fout Populatie: - Volledig en verkorte jaarrekening - 1990-1999 - in alle sectoren - Zuiver/onzuiver lopend/falend - Schattingsproef: onzuiver falende en onzuiver lopende ondernemingen worden eruit verwijderd. - Valideringssteekproef: zowel zuivere als onzuivere elementen Falende ondernemingen : 1 en 3 jaar voor faling in 2 afzonderlijke steekproeven Resultaat: 1 enkel model maar 1 score moet berekend worden Integreert zowel kortetermijnmodel als middellangetermijnmodel 47 1. Bruto toegevoegde waarde personeelskosten |70/74|-|740|-|60|-|61| <62> 2. Nettorendabiliteit bedrijfsactiva voor belastingen |70/64|-|64/70|+|9125| |20|+|21|+|22/27|+|3|+|40/41|+|490/1| 3. Nettorendabiliteit eigen vermogen na belastingen 4. Graad van zelffinanciering |13|+|140|-|141| |10 / 49 | 5. Graad van financiële onafhankelijkheid 6. KT financiële schuldgraad |70/67|-|67/70| 10 /15 10 /15 |10 / 49 | | 430 / 8 | | 42 / 48 | 7. Dekking van het vreemd vermogen door de cashflow |70/67|-|67/70|+|630|+<631/4>+<635/7>+|6501|+<651>+|6560|-|6561| +|660|+|661|+<662>+|663|+|680|-|760|-|761|-|762|-|780|-|9125| |16 | |17 / 49 | 8. Nettokasratio | 50 / 53 | | 54 / 58 | | 43 | | 29 / 58 | | 29 | De totaalscore (S) wordt FiTo®-score genoemd. Hoe hoger de score, hoe sterker de financiële toestand van de onderneming. Deze score geeft een algemeen beeld van de financiële toestand van de onderneming. Gebruik van de modellen Classificatie-instrument: bepalen van een relevante afkapgrens berekende score afkapgrens: onderneming als lopend geclassificeerd berekende score < afkapgrens: onderneming als falend geclassificeerd Er kunnen fouten gemaakt worden: type I - fout (kredietrisico): een falende onderneming wordt als lopend geclassificeerd type II - fout (commercieel risico): een lopende onderneming wordt als falend geclassificeerd Foutenpercentage: verhouding tussen het aantal foutief geclassificeerde ondernemingen en het totaal aantal binnen een bepaalde groep 48 Het type I – kredietrisico: het risico van wanbetaling bij een toegestaan krediet en de kost ervan is gelijk aan de variabele kost, verbonden met de kredietverlening. Het type II – commercieel risco: het risico dat een commerciële transactie niet doorgaat en de oppurtiniteitskost ervan gelijk is aan de verloren contributie van deze niet-gerealiseerde transactie. Naarmate de gekozen afkapgrens stijgt, daalt de type I – fout van het kredietrisico en stijgt de type II – fout van het commercieel risico. Er kan per model een ‘optimale’ afkapgrens gedefinieerd worden, waarbij het ongewogen gemiddelde van beide types van fouten minimaal is. Indien de gebruiker een verschillend gewicht toekent aan beide soorten fouten, kan een optimaal afkappunt bepaald worden op basis van een gewogen gemiddelde fout. Er kan ook gebruik gemaakt worden van twee afkapgrenzen: een bovengrens in functie van het type I – kredietrisico en een ondergrens in functie van het type II – commercieel risico. Het ongewogen gemiddelde van de foutenpercentages kan worden gebruikt als een maatstaf voor de betrouwbaarheid van een model. Hoe lager het foutenpercentage, hoe hoger de performantie van een model. Positioneringsinstrument: Onderneming positioneren ten opzichte van andere lopende of falende ondernemingen. De gebruiker moet beschikken over referentiewaarden in de lopende en in de falende groep, dit is een percentielschaal van de discriminantscores. Positionering in de percentieltabellen geeft aan hoeveel procent van de falende of lopende ondernemingen een lagere en dus slechtere score heeft. Besluit - Probleem van stabiliteit in de tijd, bij toepassingen van de modellen op latere jaren. Mogelijke oplossingen: herrekening percentielen, herziening modellen. - Falingsvoorspelling vertoont enigszins het karakter van een ‘self-fulfilling prophecy’: ondernemingen die slecht scoren, worden als financieel zwak bestempeld en zouden bij een veralgemeend gebruik van dergelijke modellen (sneller) kunnen falen omwille van hun slechte score, waardoor de type II – fout daalt. - Predictie van succes of faling – niet absoluut - Bij toepassing van de multipele methode wordt de informatie, vervat in diverse ratio’s, samengevat in één enkel cijfer, die een globale indicator is voor de totale financiële situatie van het onderzochte bedrijf 49 - Complementair aan een meer gedetailleerde klassieke financiële analyse. De modellen worden gebruikt voor een eerste ‘screening’ van de jaarrekeningen. Scoringsmodel Argenti Defecten Autocratische CEO Voorzitter RvB is CEO Passieve bestuurders Onevenw. samenst.RvB Zwakke financ.directeur Geen profess. managers Geen budgetcontrole Geen kasplanning Geen kostprijssysteem Slecht change mgt Vergissingen Abnormale hefboom Over trading Over-ambitieus project 8 4 2 2 2 1 3 3 3 15 15 15 15 Symptomen Verslecht.financ.ratio’s Creative accounting Knelpunt-indicatoren vermind.marktaandeel vermind.productkwaliteit slecht onderhouden burelen Juridische problemen, geruchten, ontslagen 0-4 1 5-9 2 10-18 3 19-24 4 25-34 5 35-100 6 4 4 3 1 Geen risico Geen aanwijsbaar risico Riskant Falingsgevaar Falingsrisico binnen 5 j Falingsdreiging Slecht change management: onderneming is niet of zeer slecht in staat zich aan te passen aan veranderende omstandigheden. Credit Scoring Een onderneming evalueren om te kijken of deze kredietwaardig is. Wanneer? Zo vroeg mogelijk – nieuwe (en ook bestaande?) klanten Hoe? Op basis van kwantitatieve en kwalitatieve informatie Vb Rate A tot D A : geen beperkingen : blue chips (ondernemingen waarvan aandelen risicoloos zijn), volledig verzekerd, strategisch risico B : normaal : volledige leveringen binnen bepaalde kredietlimiet C : risico : leveringen worden gestopt indien kredietlimiet bereikt of indien betalingstermijn overschreden D : geen krediet Kredietwaardigheid : 5 C’s Character : terugbetalingsgedrag (bewust laattijdig betalen?), integriteit Collateral : waarborgen (in welke mate zijn vaste activa al als onderpand gebruikt?) Capital : financiële sterkte Capacity : algemene kwaliteiten van de klant : management, producten, technologie, .... Conditions : algemeen economisch klimaat Scoring - Score kopen - Scoringssysteem kopen - Zelf doen Scoren doe je altijd! 50 Informatie Publiek beschikbaar : jaarrekening (België) : ratio’s, falingspredictie, ….. Uit eigen organisatie : eigen rapport kredietmanagement, verkoop,… Aangekochte informatie van gespecialiseerde organisaties (Graydon, Dun & Bradstreet, …) Kredietrisico kwantificeren vb : risicoklant Extra omzet : 1000 contributiemarge 20 % (marginaal !) p (niet-betaling) = 10 % ==> marge = 100 (1000x10%) betaalt na 180 dagen - vereist rend. 12 % ==> kost = 60 ==> Marginaal resultaat : 40 Kredietlimiet gebaseerd op: commerciële beschrijving + motivering Financiële evaluatie Hoogte risico bepaalt beslissingsniveau formaliseren in document Financiele analyse: EV - immat.VA Provisies = SLT SLT binnen groep = EV ? Berekening limiet: Ons aandeel in hun totale aankopen * uitstaande leveranciers * sectorfactor (2 - 3.5) = basis Correctie 1 : financ. Autonomie : van + 100 % (>70%) tot - 50 % (<20%) Correctie 2 : ROCE (Bedrijfsresultaat / Mat+immat.VA + NBK) van + 100 % (> 20 %) tot - 50 % (< 5 %) of tot 0 (ROCE <0) Factoring ‘verkopen’ van facturen : meestal veilig, maar vrij duur en eventueel onaangenaam voor klanten Kredietverzekering Kan goede oplossing zijn Dekt gedeelte van klanten – niet de echt exotische Legt beperkingen op : kredietlimiet (is ineens ook een voordeel : de kredietverzekeraar doet dat voor u)