De oorzaken van de Argentijnse economische crisis 1. Het Latijnsamerikaanse ontwikkelingsdilemma Het gangbare ontwikkelingsdenken gaat er van uit dat de ontwikkeling zichzelf voorthelpt. Een van de bekende exponenten van dit automatische vooruitgangsdenken is Walter Rostow1 geweest, die het pad naar de overvloed beschreef in vijf stadia, die elkaar op natuurlijke wijze zouden opvolgen: de traditional society, die stagneert, in de ingreep daarin door het vestigen van de preconditions for take-off, de take off voor de ‘reguliere’ groei, de consolidatie daarvan in de drive to maturity waarin de nationale markten een allesomvattende integratie zouden hebben bereikt, en als vijfde stadium de overschrijding van de drempel van the age of high mass-consumption. Het leidende criterium in dit betoog is, zoals ook voor het gangbare ontwikkelingsdenken, het inkomen per hoofd van de bevolking, dat, bij het scheppen van de juiste marktvoorwaarden, zal stijgen. Dat is dan ook de ‘ontwikkelings’doelstelling. De historie van de economieën van de Derde Wereld is anders uitgepakt dan die voorspelling van bloeiende en geïntegreerde nationale markteconomieën; Rostow – econoom en historicus van professie – bleek de gevangene van een ideologisch begrippenkader. Argentinië behoorde aan het begin van de twintigste eeuw tot de zes rijkste landen ter wereld. Buenos Aires had zijn metro eerder dan New York. Nog in 1913 lag het vóór op Frankrijk en Duitsland, na drie decennia van een gemiddelde groei van 5% per jaar.2 Aangetrokken door de enorme natuurlijke hulpbronnen, waaronder de onafzienbare en vruchtbare pampas, vond in de negentiende eeuw een vloed van Europese immigranten en Engels investeringskapitaal zijn weg naar Argentinië. De weg is sindsdien niet omhoog maar naar beneden gegaan, ondanks het hoge culturele en onderwijsniveau van dit ‘meest Europese’ land in LatijnsAmerika. Vanuit de Derde Wereld zelf zijn dan ook realistischer bijdragen geleverd aan het ontwikkelingsdebat. Zo kwam de Braziliaanse economist Celso Furtado in 1974 met zijn opstel De mythe van de economische ontwikkeling en de toekomst van de Derde wereld.3 Aanleiding was het rapport van Meadows c.s. voor de Club van Rome uit 1972 over De grenzen aan de groei4. Furtado wijst er op dat het gangbare marktdenken, waarin de VS de rest van de wereld als grenzeloos beschouwde, onder leiding van de hallucinatie van de vooruitgang in werkelijkheid heeft gezorgd voor de desorganisatie van de fysieke leefwereld. Dank zij de Club van Rome behoort de illusie van de oneindigheid tot het verleden. Ook Meadows echter schijnt het onderontwikkelingsprobleem te beschouwen als een fase à la Rostow en niet als het een verschijnsel van de deformatie die de landen van het zuiden sinds 1 W.W. Rostow, The stages of economic growth, sec. ed., Cambridge 1971. De eerste druk is van 1960. The Economist, ‘A decline without parallel’, 3 februari 2002 (internet). Celso Furtado, El mito del desarrollo económico y el futuro del Tercer Mundo, Buenos Aires 1974, pp. 17-36; eveneens gepubliceerd in El Trimestre Económico, april/juni 1974, pp. 407-416. 4 Dennis L. Meadows e.a., The limits to growth, New York 1972. 2 3 1 de Industriële Revolutie hebben ondergaan. De ontwikkelingsfase van arme landen is in het geheel niet te vergelijken met die van Europa toen het zich op een vergelijkbaar niveau van het ‘inkomen per hoofd’ bevond5. In de landen van het zuiden kenmerkt zich het economisch model door import6 ten behoeve van de geprivilegieerde minderheden en uitbuiting van goedkope arbeidskracht in de export. De imitatie van de rijke levensstijl van het westen door de elites in de Derde Wereld vereist een zodanige concentratie van de inkomens dat een gespreide en evenwichtige economische ontwikkeling in die landen onmogelijk is. Het consumptiepatroon dat door de rijke landen wordt neergezet is gebaseerd op massaproductie van hoogwaardige technologie, tot stand gekomen op basis van een hoge kapitaalaccumulatie per hoofd van de bevolking. In het zuiden imiteren alleen de elites dit patroon; de bevolking groeit en verarmt, en kan niet migreren om te kunnen integreren.7 De massa’s hebben geen toegang tot de productiviteitsverhoging die zich voordoet in de rijke wereld. De wereldeconomie is dus allesbehalve homogeen van structuur. Het rapport van de Club van Rome – zoals alle gangbare economisch denken – ging voorbij aan het economischinstitutionele aspect van de ongelijke sociale structuur; in de landeigendom bestaan naast immense en onderbenutte latifundia talloze minifundia met een absoluut arbeidsoverschot, en landloosheid. Voor de rijke landen echter bestaat er geen belemmering voor de exponentiële groei van de vraag, maar zij zijn afhankelijk van een ongelimiteerde invoer van grondstoffen uit de ontwikkelingslanden. De wereldeconomie groeit niet gelijk op – dat is een mythe -, maar zij groeit naar een voortdurend groter wordende ongelijkheid. Daarin ligt de oorzaak van het feit dat het voorspelde doemscenario8 van de Club van Rome zich niet op de verwachte wijze zal voordoen. Hiermee is tevens het lot van het overgrote en arme deel van de bevolkingen van de Derde Wereld getekend: voor hen doet zich de crisis wel degelijk voor, en in versterkte en versnelde mate. Het is dan ook in lijn met deze visie op de globalisering, dat de economische politiek van de Argentijnse elite de laatste decennia in het teken heeft gestaan van de uitsluiting;9 deze term werd openlijk gebruikt, hoewel doorgaans vertaald in het positieve equivalent: concentratie van kapitaal en inkomen. Hoezeer het Argentijnse economische model beantwoordde aan deze ‘globale’ visie, blijkt uit de doelstelling van de Videla-junta, geformuleerd door de ministers Martínez de Hoz, Zorreguieta c.s.: Argentinië moest zich weer bepalen tot haar functie van grondstoffenleverancier (o.a. vlees, graan, suiker) voor de wereldmarkt. De eigen industrie –inefficiënt genoemd – moest worden afgebroken. De Argentijnen stelden zich voor, met gebruikmaking van de hefboom van de militaire terreur, hun economie te ‘brasiliseren’.10 Inderdaad behoort de inkomensongelijkheid in Brazilië (waar de militaire coup reeds in 1964 plaats vond) tot de grootste ter wereld.11 5 Dergelijke cijfervergelijkingen verhullen het historische verschil tussen economische werkelijkheden; ook welvaartsniveaus (consumptiepatronen) zijn onvergelijkbaar over lange temporele of culturele afstanden (vgl. R.L. Haan, ‘Ontwikkelingseconomie als studierichting’, in: R.L. Haan, W. Maarse en H. Visser (red.), Model en mogelijkheid. Opstellen aangeboden aan prof. dr. F. de Roos bij zijn 25-jarig jubileum als hoogleraar aan de Faculteit der Economische Wetenschappen van de Vrije Universiteit, Groningen 1974, pp. 137-162, i.h.b. pp. 146-156. 6 Furtado schrijft: importsubstitutie. Dat was in Latijns-Amerika tot dan het kenmerk van het ‘ontwikkelings-model’, waaraan later in de jaren 70 echter door de inzet van militaire dictaturen een einde kwam. 7 Een Argentijn drukte het onlangs in een TV-programma zo uit: ‘ons land is een gevangenis’. 8 Het Meadows-rapport verwachtte dat voor 2070 de ‘grenzen aan de groei’ bereikt zullen zijn. ‘Het meest waarschijnlijke resultaat zal een tamelijk plotselinge en ongecontroleerde afname in zowel de bevolkingsgrootte als de industriële capaciteit zijn (Rapport van de Club van Rome, Aula-boeken 500, Utrecht/Antwerpen 1973, p.25). 9 Zo sprak minister Krieger Vasena, die aantrad in de dictatuur van generaal Onganía na de staatsgreep van 1966, van een ‘modelo cerrado y excluyente’. (Moisés Ikonicoff, ‘La industrialización y el modelo de desarrollo de la Argentina’, El Trimestre Económico, januari/maart 1980, pp. 159-192). 10 Ibid., p. 190/191. 2 Furtado wijst erop, dat er wel degelijk een economische politiek mogelijk is die de landen van de Derde Wereld kan doen delen in de vruchten van de economische ontwikkeling. Daarvoor is er echter een duidelijke vereiste: de consumptie van de elites moet worden teruggebracht, zodat de schaarse middelen volgens sociale criteria kunnen worden aangewend. Wil er van ontwikkeling sprake zijn, in de zin van een verhoging van de levenstandaard van brede lagen van de bevolking, dan is daarvoor het ongelijkheidssysteem waardoor de bestaande verschijningsvormen van het kapitalisme zich kenmerken12, volstrekt ongeschikt.13 Latijns-Amerika wordt dus gekenmerkt door wat Raúl Prebisch heeft genoemd een capitalismo imitativo.14 De ontwikkeling wordt ingeperkt door de consumptieve privileges van de economische elites. Zij produceert voor het overige een sociedad de infraconsumo, een onderconsumptiemaatschappij. De uitsluiting van de massa van de bevolking, die de essentie vormt van dit model, kan niet anders dan steeds conflictievere vormen aannemen, naarmate de samenleving meer zich meer ontwikkelt en meer democratiseert.15 Dit lokt gewelddadige inbreuken op in het democratisch proces. Het zijn de grote machtsverschillen in de samenleving die - economisch gezien op arbitraire wijze – de inkomensverdeling bepalen. Een crisis, zoals Argentinië laat zien, is niet maar een conjuncturele neergang, maar een onvermijdelijke uitkomst van de sociaal-economische opbouw van de samenleving. De opbrengsten van de vergroting van het kapitaal en de productiviteit bij de rijke klassen hebben nauwelijks of onvoldoende ontwikkelingseffect op de samenleving buiten deze kring; zij komen grotendeels ten goede aan de economieën van het centrum, waarmee deze klassen intensief in relatie staan. De sociedad consumista, de klasse van de luxe consumptie, heeft de neiging zich in het vrije spel van de marktkrachten steeds meer in zichzelf af te sluiten van de nationale samenleving. Daar doet zich een overschot voor van de factor arbeid, die doorgaans leidt tot overmatig grote tewerkstelling van ambtenaren. Het gehele surplus van de nationale binnenlandse economie concentreert zich dus in handen van de toplaag. Toch zorgt het imitatiekapitalisme ervoor dat er positieve effecten optreden ten gunste van de middenklasse. De technische ontwikkelingen delen zich in zekere mate mee aan de samenleving als geheel. De werknemersbonden zullen zich krachtiger organiseren, gerechtvaardigde looneisen stellen en sociale voorzieningen eisen, ten koste van de geprivilegieerde elite, wier winsten sneller groeien dan het nationale en internationale gemiddelde groeicijfer. Er is dus ruimte voor herverdeling. Maar de Latijnsamerikaanse samenleving hanteren niet het gelijkheidsbeginsel. De elite verzet zich en kan dat, vanwege haar economische en politieke macht, doen door deze aanslag af te wentelen op de rest van de samenleving. Dit is de maatschappelijke oorzaak van de Latijnsamerikaanse inflatie. Economische chaos is het gevolg. Vroeg of laat grijpt de heersende klasse naar een ander politiek machtsmiddel: dat van het geweld. De militaire dictaturen kwamen dan ook de macht van de vakbeweging breken, omdat die het vrije spel van de markt zouden verstoren. De In Brazilië is de inkomensongelijkheid zodanig opgelopen dat volgens het Human Development Report 2001 in 1997 de rijkste 10% van de bevolking beschikt over 46,7 % van het totaal van ‘income or consumption’. Dit laatste cijfer wordt, afgezien van Zimbabwe en Swaziland, slechts overtroffen door Chili (46,9 in 1996) en Nicaragua (48,8 % in 1998). Het HDR van 1999 vermeldde voor Brazilië nog een percentage 32,1 voor de rijkste 20 % (voor een niet nader aangeduid jaar in de periode 1980-1994), terwijl dat volgens het HDR 2001 is opgelopen tot 63,0 % voor het jaar 1997. Argentinië beschikt niet over de vereiste statistische gegevens. 12 Er is sprake van functioneel verband tussen de snelheid waarmee de hoogste inkomensgroepen hun consumptie vernieuwen, de winstvoet en de mate van inkomensconcentratie (Furtado, El mito, p. 31). De ingebouwde spilzucht van het kapitalisme verdraagt zich niet met de behoefte aan gebruikswaarden (goederen met lange levensduur) in de ontwikkelingslanden. De technische vooruitgang is niet daarop gericht. 13 De fictie van de rationaliteit van de internationale grondstoffenmarkten moet worden verlaten, en de ontwikkelingslanden moeten hun eigen prijspolitiek kunnen ontwerpen. Op deze wijze wordt een antwoord gevonden op het probleem van de uitputting van eindige grondstoffen. De relatieve prijzen daarvan zullen stijgen, hetgeen zowel betekent dat er een belangrijke inkomensoverdracht naar de ontwikkelingslanden tot stand komt, als dat de rijke landen hun technische ontwikkeling met het oog op de globale grenzen aan de groei zullen bijstellen. De kapitaalaccumulatie in de Derde Wereld zal toenemen, die in het noorden afnemen. 14 Raúl Prebisch, ‘Estructura socioeconómica y crisis del sistema’, Revista de la CEPAL, tweede semester 1978, pp.167-264. 15 Ibid., p. 168. 11 3 dynamiek van het geconcentreerde economische surplus wordt hersteld. Weliswaar kan dat leiden tot hernieuwde kapitaalaccumulatie, maar die is opnieuw en onverbrekelijk verbonden met het herstel en de veiligstelling van de sociedad privilegiada de consumo. De politieke en sociale kosten van dit gewelddadig ingrijpen zijn immens. In dit type samenleving krijgt de democratie geen inhoudelijke kans. En het is juist – en alleen – de democratie die kan zorgen voor geleidelijke spreiding van de welvaart. Het economisch ’liberalisme’ wordt hersteld, in een variant die de heersende belangen welkom is, door het politieke liberalisme te verstikken. Hoewel die beide stammen uit dezelfde intellectuele bron en bijeen horen, worden zij in Latijns-Amerika tot tegengestelden. 2. De militaire factor Wanneer iemand die uit Nederland afkomstig is terecht komt in een Latijnsamerikaanse veiligheidsstaat en zich rekenschap geeft van de verbijsterende en totale terreur waarmee de regering van zo’n land het weefsel van de samenleving tot op de draad afbreekt, een onbeschrijflijke ellende zaait, en niettemin in de officiële propaganda rept van louter vooruitgang, kan hij moeilijk een logica of samenhang ontdekken tussen woorden en daden en tussen woorden en woorden. Iets helpt wanneer men zich een en ander herinnert van de Nazitijd: maar waarom, in Godsnaam, vermoordt een regering de besten van haar eigen volk ? Welke logica bezielt de Zuidamerikaanse militairen, wanneer zij met de aankondiging orde op zaken te stellen, in feite hun nationale industrie verwoesten, hun buitenlandse schuld verveelvoudigen, de onderwijs- en sociale voorzieningen decimeren ? De tegenstrijdigheden zijn legio, totdat men kennis neemt van de doctrine van de nationale veiligheidsstaat. Het is de perfecte logica van het verabsoluteerde geweld in de staatsstructuur. Als in een detectiveroman wordt alles duidelijk, wanneer men het verhaal doorziet.16 In de doctrine van de nationale veiligheid heeft een beroepsvisie de gestalte aangenomen van een totale mens- en wereldbeschouwing. Een beroepsdeformatie wordt opgelegd aan de gehele maatschappij. De militairen – ooit de bevrijders van het vaderland – vereenzelvigen zich met het historisch belang van de natie. De schoolboeken zijn hun beste propaganda. Wat bleef van de koloniale periode is echter de oligarchische structuur van de samenleving. Wanneer de traditionele heersende klasse – waaruit in Argentinië behalve grootgrondbezitters en bisschoppen ook de leiding van leger, marine en luchtmacht afkomstig is – haar privileges17 bedreigd ziet, wordt de politieke oppositie tot subversie verklaard en aantasting van de staatsveiligheid. In Argentinië en de omringende landen werden de democratische krachten bestempeld tot ‘totale vijand van de christelijke en westerse samenleving’. Natuurlijk was er in Argentinië in 1976 wel degelijk sprake van een gewapende subversie, waartegen een politieapparaat en zelfs een leger zal moeten optreden.18 De coup van 24 maart vond echter plaats opeen moment waarop die militaire strijd, na twee jaren van speciale volmachten voor het leger, reeds nagenoeg was beslecht. Het werkelijke doel was een ander: de vestiging van het ‘economisch model van de strijdkrachten’. De gewapende opstand was daarvoor het alibi, en werd breed uitgemeten voor de nationale en internationale publieke opinie. Nog jaren na de staatsgreep konden in de gecensureerde pers berichten verschijnen Zo schreef ik in 1982 (‘De nationale veiligheidsstaat’, in: Wereld en Zending, 11e jrg., 1982, pp. 124-132; aan dit artikel is het navolgende in belangrijke mate ontleend 17 Zie paragraaf 1. 18 Het gegeven dat deze subvesrie was ontstaan uit gefrustreerde politieke bewegingen die op hun beurt geworteld waren in het flagrante economische onrecht werd echter bewust genegeerd. 16 4 over incidenten van ‘gewapend treffen’, om dit besef van de onmisbaarheid van de militaire dictatuur levend te houden, terwijl het ging om gevangenen die ’s nachts werden vrijgelaten om op straat in de rug te worden neergeschoten. Het begrip ‘subversie’ moest echter in de propaganda present blijven, ter legitimering van de dictatuur. De militaire staat hanteert een totalitair vriend/vijand schema. Ook hier kan Argentinië niet worden begrepen buiten de globale historische context. De doctrine van de nationale veiligheid heeft zijn wortels in Europa. De Latijnsamerikaanse militairen baseren zich op het denken van Hobbes en Macchiavelli. Bij Macchiavelli rechtvaardigt de staatsmacht zich door haar succes, waaraan de mens slechts dienstbaar is. De 19e-eeuwse theoreticus van de oorlog, Clausewitz,19 ontwikkelt de ‘pure’ idee van de oorlog. Oorlog is de ‘voortzetting van de politiek met andere middelen’, maar in de wetmatigheid van de oorlog rechtvaardigt het geweld zichzelf, al zijn er ‘toepassings’varianten. Staat bij Clausewitz de oorlog nog in dienst van de politiek, in de 20ste eeuw wordt de idee van de totale oorlog uitgewerkt. Dit gebeurt door twee militairen die beiden schrijven vanuit den beroepsfrustratie, de frustratie namelijk van een verloren oorlog. De eerste is de Duitse maarschalk E. von Ludendorff.20 De catastrofe van de Eerste Wereldoorlog wordt door de historici vooral geweten aan het beroepsisolement van de Pruisische militaire kaste. Ludendorff volhardt na het verlies van de oorlog op rancuneuze wijze in het militaire extremisme; hij wijt de nederlaag (het is alsof men de Argentijnse militairen hoort !) aan het gebrek aan consequentie waarmee het militaire apparaat heeft gefunctioneerd. De politiek kreeg de schuld. Voortaan moest de politiek aan de oorlog ondergeschikt zijn. De ideale staatsvorm is voor hem de militaire dictatuur. Dit denken is via het nazisme verder ontwikkeld in de doctrine van de nationale veiligheid. Nog veel ingrijpender invloed op het (noord-21 en) Zuidamerikaanse militaire denken hebben de Franse generaals Salan en Trinquier gehad. Beiden dienden in de jaren 30 in Indochina en werden vervolgens berucht wegens hun terreur tegen de Algerijnse onafhankelijkheidsstrijd na de Tweede Wereldoorlog.22 Frankrijk is het eerste westerse land geweest, dat door revolutionaire onafhankelijkheidsbewegingen is verslagen. De Fransen ontwikkelden het idee van de ‘contra-subversie’. Deze Franse doctrine vormt de directe overgang naar de theorie en de praktijk van de nationale veiligheidsstaat in Zuid-Amerika.23 Optredend als getuige à decharge in het proces tegen Salan in 1962, verklaart Trinquier: ‘De oorlog van tegenwoordig is de botsing van een aantal systemen – politiek, economisch, psychologisch en militair – dat er naar streeft de bestaande regering van een land ten val te brengen om die door een andere te vervangen’. ‘We moeten beginnen ons er van rekenschap te geven dat wij in de moderne oorlog geen strijd leveren geen strijd tegen een gewapende groep verspreid over een bepaald territorium, maar tegen een gevaarlijke en goed gewapende clandestiene organisatie die als voornaamste doel heeft zijn wil op te leggen aan de bevolking. De overwinning kan alleen worden bereikt wanneer wij erin slagen deze organisatie te vernietigen.’ 24 De Argentijnse 19 K. von Clausewitz, Vom Kriege, 1832. Zijn boeken schrijft hij, gefrustreerd door het Duitse verlies, na de Eerste Wereldoorlog, door hem gezien als ‘totale oorlog’. Een Argentijnse editie: E. von Ludendorff, La guerra total, Buenos Aires 1964. 21 De beslissende rol die de VS sinds 1946, tijdens de koude oorlog, speelde achter de dictaturen van Latijns-Amerika is bekend, en wordt hier verder niet besproken. De Latijnsamerikaanse officieren ontvingen hun opleidingen in de VS, o.a. aan de beruchte Panama-school. Zo ontstond een corpsgeest van over de nationale grenzen heen. 22 In Algerije is het effect van deze terreur desastreus gebleken voor de toekomstige samenlevingsopbouw. 23 Argentijnse uitgaven: R. Trinquier, La guerra moderna, Buenos Aires z.j.; Guerra, subversión, revolución, Buenos Aires 1975. Jan Thielen merkt op, dat veel Argentijnse officieren hebben gestudeerd aan de Ecole Militaire de Paris, waar zij de invloed ondergingen van Franse collega’s uit de Algerije-oorlog (Zorreguieta. Een biografische schets, Amsterdam 2001, p. 135). 24 Trinquier, La guerra moderna, p. 22, 23-25, geciteerd door Genaro Arriagada H., ‘Seguridad Nacional y política’, in: Iglesia y Seguridad Nacional. Panorama de la teología latinoamaericana, IV, Salamanca 1980, pp. 83-141; citaat op p. 117. 20 5 militairen hebben voor binnenlands gebruik hun voorbeeld gezien in de wrede Franse koloniale oorlogen, die zich kenmerkten door tot dan toe ongekende misdaden tegen de menselijkheid en schending van het oorlogsrecht. De grondstelling van het nationale veiligheidsdenken is dat het fundamentele wapen in de moderne oorlog – lees: in de moderne uitoefening van de militaire professie – het terrorisme is: uitoefening van terreur. Het zaaien van terreur wordt beantwoord met grotere terreur, en met marteling, om via aldus verkregen inlichtingen de organisatie van de vijand te vernietigen. Een geheel nieuw probleem is namelijk de identificatie van a de vijand: de scheidslijn is geen nationale grens, maar een ideologische. De vijand is overal ! Maar ook de vrienden van de vijand zijn vijand. Zelfs als een persoon of een of andere wijze, zelfs al is het de meest indirecte, de doelstellingen van de vijand zou bevorderen, of op een gegeven moment zou kunnen bevorderen, moet deze als verrader worden behandeld en ‘geëlimineerd’. Op deze wijze resulteren de tienduizenden verdwijningen in Argentinië. De staatsvorm die noodzakelijk wordt geacht voor deze ‘moderne oorlog’ – door de Argentijnse militaire ideologie veelal vereenzelvigd met de ‘Derde Wereldoorlog’ – is één grote projectie van de inlichtingendiensten. Ook in Argentinië gaat het tegen de ideologische vijand, de vrienden en de potentiële vrienden van de vijand, tot en met de ‘neutralen en de onverschilligen’. Alle grenzen tussen volk, natie, staat, overheid en leger zijn uitgewist. Het leger treedt op in directe representatie van het volk. Immers, de ‘natuurlijke’ staat van de mens is die van oorlogvoerder (Hobbes!). Daar de militairen beroepshalve de dragers zijn van het geweld, zijn zij, krachtens het wezen van het menszijn, geen enkele verantwoording schuldig aan een parlement of welke instelling buiten het leger ook. Volgens de militaire theologie, heeft Comblin25 opgemerkt, is het militaire gezag het beeld Gods, niet de mens. De nationale veiligheidsstaat deelt de hele wereld in in vriend en vijand. “Wie niet voor mij is, is tegen mij’, zo luidde de tekst van Argentijnse stationsposters, met daarop een gewapende soldaat. Daar de vijand moeilijk identificeerbaar is, wordt hij van een naam voorzien: marxist, atheïst, materialist, terrorist. De binnenlandse vijand is de vertegenwoordiger van de fictieve26 grote vijand buiten: het communisme. Dit is wat de militairen nodig hebben ter legitimering van hun optreden, daar het leger toch geacht wordt ervoor te dienen om het nationale territorium (de ‘nationale soevereiniteit’) te verdedigen tegen aanvallen van buiten.27 Daar de staat een vorm van oorlog is, en de oorlog tegen de ‘internationale subversie’ een totaal karakter draagt, moet ook de staat dus totalitair zijn. De scheiding der machten vervalt. Wetgevende en rechterlijke macht zijn door uitvoerende macht geabsorbeerd. In de nationale veiligheidsstaat bestaat niet allen geen verschil meer binnen de ‘trias politica’, maar evenmin tussen oorlog en vrede, buitenlandse en binnenlandse politiek, leger en politie, en tussen repressie en preventie. Ook de economie is strijdtoneel. Alle ‘nationale machten’: het 25 De Belgisch-Latijnsamerikaanse theoloog Joseph Comblin heeft een belangrijke rol gespeeld in het inzichtelijk maken van de nationale veiligheidsstaat. Hij schreef o.a.: Le pouvoir militaire en Amérique Latine,Parijs 1997 (in Spaanse vertaling opgenomen in : Dos ensayos sobre seguridad nacional, een uitgave van de Vicaría de la Solidaridad van het aartsbisdom van Santiago de Chile, 1979, pp. 9-191, en The Church and the National Security State, New York 1979. 26 Hoe fictief de vijand van ‘het communisme’ was, blijkt uit de uitbouw van de handelsrelaties die de junta onderhield met China en Rusland, zelfs in weerwil van het Amerikaanse handelsembargo dat in 1980 tegen Ruslandwerd ingesteld. 27 De Falklandoorlog, waarvan het einde ook het einde betekende van de militaire dictatuur, wordt gezien als een poging tot een morele herstelpoging: terugkeer naar dit eigenlijke militaire beroep, de territoriale strijd tegen een ‘bezettende’ koloniale mogendheid. De smaad van de ‘vuile oorlog’ diende te worden verdrongen door nieuwe, legitieme offers, nl. van enkele honderden Argentijnse soldaten die de verdrinkingsdood vonden. ‘Wat betekenen eigenlijk die zgn. verdwenenen, vergeleken bij hen die thans roemrijk zijn verdwenen in de zee?’ – aldus de nieuwe propaganda van de Argentijnse militairen in 1982, na hun nederlaag tegen Engeland. Zie hierover, en over de kenmerken van de Argentijnse dictatuur 1976-1983 in kort bestek: R.L. Haan, ‘Falklandcrisis, topje van een ijsberg’, in: VU-Magazine, juli/augustus 1982, pp. 272-275. 6 onderwijs, de kerk, de cultuur, de economie en de massacommunicatie worden dienstbaar gemaakt aan de ‘nationale doelstellingen’, d.w.z de ‘nationale veiligheid’. De door de junta van Videla gevoerde economische politiek behoort dus geheel tot het ‘programma van de strijdkrachten’. In wat de Argentijnse dictatuur noemde het ’proces van nationale reorganisatie’ moest de samenleving – en met name de economie - structureel worden omgevormd. 3. Het monetaristische model van de Argentijnse junta In paragraaf 1 hebben wij gezien hoe de elite van Argentinië als gevolg van de binnenlandse economische ontwikkeling in conflict komt met de democratie. In dat conflict, dat zich sinds 1930 in de Argentijnse samenleving manifesteert, worden voortdurend politie en leger ingezet;28 de laatste militaire dictatuur (van 1976 tot 1983) moest dienen om het ‘nationale proces’ definitief te ‘reorganiseren’. Met ‘reorganiseren’ werd bedoeld: de oplegging van een economisch model dat de binnenlandse verhoudingen eens en voor altijd door een grondige aanpak, en onomkeerbaar, zou moeten vastleggen in het belang van de economische elite. Voorbeeld in geopolitieke en economische zin was de aartsconcurrent Brazilië, dat sinds de militaire staatsgreep aldaar 1964 eveneens dictatuur oefende over de ‘nationale machten’, en succes boekte met zijn concentratiepolitiek van inkomen en kapitaal. De economische elite die samen met de militairen de coup had beraamd en daarvoor ook initiatief had genomen liet zich in de de facto regering vertegenwoordigen door de grootgrondbezitter Martínez de Hoz en een aantal staatssecretarissen, die zich, mede onder invloed van het Chileense model, bekenden tot de monetaristische school. Het intellectuele centrum daarvan was Chicago; de bekendste naam die van Milton Friedman. Militarisme en monetarisme vormen een ideale combinatie. De militairen braken het weefsel van de samenleving af door een onbeschrijfelijke terreur jegens vakbondsleiders, ondernemers- en andere maatschappelijke organisaties, hoogleraren, studenten, advocaten, journalisten, medici en in het algemeen tegen democratisch gezinde opinievormers. De organisatiegraad van de samenleving werd tot een minimum teruggebracht of tot ineffectiviteit veroordeeld.29 Zoals de cohesie in de samenleving (c.q. het gebrek daaraan) afhankelijk werd gemaakt van de militaire dictatuur, zo beschouwt in economische zin het monetarisme zich als het enig organisatieprincipe van de samenleving. Ook Friedman houdt niet van vakbewegingen, die volgens hem alleen marktverstorend kunnen werken. De militairen op hun beurt wilden Argentinië tot zijn 19e-eeuwse status van landbouwexporterend land terugbrengen, om zodoende de economische basis onder zowel de vakbonden als de middenklasse weg te slaan. Monetarisme in de economie en militarisme in de politiek zijn beide absolutismen, en verwant in hun mens- en maatschappijvisies: simplistisch en technicistisch. Het doel van beide is ‘efficiëntie’; wederzijds bevorderen zij elkaar. Beide erkennen schadeposten, 28 Ook thans, onder de formele democratie, is sprake van brute repressie van de politie jegens de burgerij die opkomt tegen het economische onrecht. 29 Op deze organisatiegraad richtte zich de militaire terreur. In dit bestek is geen ruimte in te gaan op het Peronisme. Het is een uit Argentinië nog immer niet weg te denken gecompliceerd en tegenstrijdig verschijnsel. Wat in dit verband evenwel van belang is op te merken, is dat het Peronisme uitdrukking is van een ‘complexe pluralistische (diversificada) samenleving, die ervaringen en verwachtingen koestert van participatie, welke in zeer brede maatschappelijke sectoren zijn geworteld’ (Aldo Ferrer, ‘La economía política del Peronismo’, El Trimestro Económico, januari/maart 1997, pp. 73-115. Geciteerd is p. 73.) 7 ‘excessen’ genaamd, maar die worden als onvermijdelijk beschouwd.30 Friedman erkent in principe geen andere economische politiek dan monetaire politiek, beheersing van de geldhoeveelheid. De binnenlandse markt mag daarbij niet meer op enige wijze zijn afgeschermd van de internationale markt. Die laatste wordt bepalend voor wat binnenslands zal worden geproduceerd, op grond van de comparatieve kostenvoordelen in het internationale economische verkeer. De markt heerst totaal. Het argument dat de nieuwe economische ‘orthodoxie’ gebruikte was dat Argentinië te klein zou zijn voor de ontwikkeling van een interne industriële markt. De bestaande industrie werd gezien als een onwelkome erfenis van de eerder gevoerde politiek van importsubstitutie. Aan de ‘inefficiëntie’ daarvan zou een einde moeten worden gemaakt. De discipline van de internationale markt zou enerzijds de kosten drukken, en anderzijds grote delen van de industrie weliswaar wegvagen, maar daartegenover zouden de traditionele landbouwexporten zorgen voor verhoging van de exportopbrengsten. De Argentijnse econoom Aldo Ferrer heeft de economische merites van deze monetaristische politiek reeds in 1980 scherp geanalyseerd. Hij concludeert dat zij niet aan het doel (inflatiebestrijding) heeft beantwoord en ook niet kon beantwoorden. Dat juist de Argentijnse economie (in dit opzicht te onderscheiden van de Chileense) niet gebaat zou zijn bij een geïntegreerde omvangrijke binnenlandse markt, is volgens hem in tegenspraak met de realiteit. Hij bestempelt deze visie als sektarisch en ideologisch. Zelfs in Chili, waar onder Pinochet de politiek van de Chicago School in termen van de eigen doelstellingen successen boekte, en des te meer in Argentinië, diende het gehele monetaristische discours om uiteindelijk wetenschappelijke legitimiteit te verschaffen aan de bevordering van de belangen van de economische machtsgroepen. Het bezorgde deze landen de internationale erkenning die zij voor hun plannen behoefden. In feite heeft niet alleen de wetenschappelijke monetaristische pretentie, maar ook het Internationale Monetaire Fonds slechts in dienst gestaan van de restauratie van de hegemonie van de traditionele oligarchische groepen.31 De inconsequentie waarmee Friedman werd toegepast was groot, hetgeen niet te verbazen is omdat de werkelijke doelstellingen van de dictatuur een eigen was. Prijzen werden vrijgelaten, maar de prijs van de peso werd gemanipuleerd. Het wisselkoersbeleid was zelfs een sleutelvariabele in de schoktherapie die op de Argentijnse economie werd losgelaten en die de spiraal naar beneden inzette. In plaats van het ‘vrije spel der maatschappelijke krachten’, dat bij Friedman hoog in het vaandel staat, werden bedrijven en instellingen ‘geïntervenieerd’, d.w.z. van militair bestuur voorzien. 4. De destructieve spiraal naar beneden Het economische model van de junta bestond allereerst uit een volledig breken van de kracht van de Argentijnse vakbeweging, die als sterkste ter wereld gold. Talrijke vakbondsleiders verdwenen naar de martelkampen. De lonen werden bevroren, en de prijzen werden losgelaten, met desastreuze gevolgen voor het reële loonpeil. Dit betekende dat er met militair 30 Wanneer Friedman spreekt van de offers die het monetaristische model in Chili eist van de kleine middenstand, dan merkt hij laconiek op dat deze situatie natuurlijk niet toe te juichen valt, maar ‘dat het nu eenmaal niet anders is’ (Alvaro Briones, Economía y política del fascismo dependiente México 1978, p. 206). De Argentijnse militairen, die de verdwijningen ontkenden en de beschuldigingen verklaarden als linkse buitenlandse propaganda, konden tenslotte toegeven dat er ‘enkele’ gevallen hadden kunnen zijn geweest, die te beschouwen zijn als ‘excessen’ die zich ‘nu eenmaal’ in een ‘vuile oorlog’ ‘onvermijdelijk’ kunnen voordoen. 31 Aldo Ferrer, ‘El monetarismo en Argentina y Chile’, Comercio Exterior, januari 1981, pp. 3-13 en februari 1981, pp. 176-192. Zie voor deze conclusie p. 189/190 en 191/192. 8 geweld een concentratie van inkomens werd doorgevoerd, die ondenkbaar zou zijn geweest in ieder land met een minimum aan formele democratie. Als enige inflatieoorzaak werd in de propaganda (en in de schoolboeken!) de loonontwikkeling genoemd. Terwijl de lonen in 1975 echter reeds niet meer dan 48 % van het nationale inkomen uitmaakten, werd dit loonaandeel binnen drie jaar nog verder teruggebracht, tot 35 %. Deze overheveling van inkomens naar de rijke klasse en de overheid, kwam niet het nationale investeringspeil ten goede, maar diende bijna geheel (80 %) voor de luxe consumptie en overheidsbesteding; slechts 20 % resulteerde in overschot op de lopende rekening en investeringen.32 Eind 1977 hebben de omvangrijke sectoren van de lage en middelhoge lonen een koopkrachtverlies geleden van 60 % beneden het niveau van 1974. In het jaar 1974 heerste er nog een zeer gespreide mate van welvaart, bij een werkloosheid van slechts 3,4 %; er. In 1983 waren de lonen gedecimeerd.33 De loonquote in het nationaal inkomen daalde van 43 % in 1976 tot 22 % in 1983. Op de exploderende kosten van levensonderhoud reageerden de economische beleidsmakers met cynisme. Toen de gemiddelde Argentijn zelfs zijn vlees niet meer kon betalen doordat de binnenlandse prijs ervan de pan uit rees, vond minister Martínez de Hoz daar een eenvoudig antwoord op: het vlees werd gewoon verwijderd uit het ‘mandje’ van eerste levensbehoeften op basis waarvan de prijsindex werd berekend. ‘Desindexering’ heette dat; de vleesprijs ‘bestond’ niet meer. Het economische motief voor het verscherpen van de inkomensongelijkheid dat men opgaf was, dat de investeringen omhoog moesten. Daartoe moesten de rijken moesten rijker worden, want alleen zij, zo luidde de veronderstelling, zouden de gewenste investeringen doen. Op deze wijze werd teruggegrepen op de vorige dictaturen met hun ontwikkelingsmodel van de ‘uitsluiting’. Door een liberaal internationaal economisch beleid en een allesbehalve liberale wisselkoers- en loonpolitiek, gecombineerd met een dictatuur binnensland die op allerlei wijze direct in de economie ingreep, diende zo veel mogelijk financieel en investeringskapitaal te worden aangetrokken. De buitenlandse schuld die de militairen in 1976 zeiden te willen terugbrengen bedroeg bij de coup minder dan $ 8 miljard; in de economische chaos die de militairen in 1983 achterlieten was dit cijfer opgelopen tot het zesvoudige, ca. $ 47 miljard.34 In plaats van een productie-economie ontstond er een speculatie-economie, waarin de nietproductieve financiële sector tot enorme omvang uitdijde. Door de blijvend hoge binnenlandse inflatie en een devaluatiepolitiek van de peso die daarbij (in het belang van de financiële sector) sterk achterbleef werd de dollar voor wie het konden betalen spotgoedkoop. De vloed van import uit het buitenland die daardoor werd opgewekt bracht de genadeslag voor het binnenlandse productieapparaat, dat reeds onherstelbaar was verzwakt door het wegvallen van de binnenlandse koopkracht en de enorme binnenlandse rentelasten voor het bedrijfsleven. De concentratie van inkomens in handen van de economische toplaag werd grotendeels besteed aan buitenlandse reizen, luxe-importen, speculatie en kapitaalvlucht. Degenen die over groot geld beschikten leenden omvangrijke sommen van buitenlandse banken (veelal gedekt door hun eigen hoge buitenlandse tegoeden die door kapitaalvlucht Ferrer, ‘El monetarismo’, p. 186. Voor het Wereldvoetbalkampioenschap werd tweemaal zoveel uitgegeven als Spanje vier jaar later zou doen (Thielen, Zorrgeuieta, p. 127). 33 Aanvankelijk trad nog geen werkloosheid in: de werknemers trachtten in dubbele en driedubbele onderbetaalde banen hun gezinsinkomen te maximeren. 34 In 1982 was de junta gestopt met het nakomen van zijn verplichtingen op de buitenlandse schuld. De Nederlandse staat zat daarin voor meer dan ƒ 2 miljard wegens het door de overheid gedekte Boskalis avontuur. Voor Argentinië was dat de grootste schuld uit hoofde van een buitenlandse investering in dat land. 32 9 waren ontstaan) om te profiteren van de enorme binnenlandse rente, waarna terugwisseling in dollars kon plaats vinden tegen een koers die nog altijd astronomische winsten opleverde. Zo kon in de jaren 1979 en 1980 100 % netto speculatiewinst worden gemaakt.35 De snel stijgende buitenlandse schuld veroorzaakte steeds hogere buitenlandse renteverplichtingen. De aanzienlijke wapeninkopen van de militairen droegen verder bij aan de verslechtering van de betalingsbalans. De aanhoudende faillissementsgolf sleepte ook het financiële stelsel mee. In 1980 waren 32 financiële instellingen failliet, waaronder 4 van de 10 grootste banken. Daar de Centrale Bank garant stond, kregen de speculanten hun geld terug en werden ook deze lasten op het volk afgewenteld. De buitenlandse schuld die door de militaire dictatuur tussen 1976 en 1983 werd aangegaan had niet – zoals de orthodoxe ontwikkelingseconomie36 voorschrijft – gediend tot enige productieve investering. Behalve voor consumptieve bestedingen van de elite, was zij nagenoeg geheel als volgt opgebouwd: uit kapitaalvlucht (44%), financiering van rentebetalingen aan de buitenlandse banken (33%) en wapenaankopen door de militairen en andere niet-geregistreerde importen (23%).37 In de jaren van de militaire dictatuur van 1976-1983 steeg de schuld gemiddeld met bijna 60 % per jaar. Tijdens de burgerregering van Alfonsín (1984-1989) was dit minder dan 7 %, waarna tijdens Menem het percentage opliep tot bijna 12 %, ondanks de uitverkoop die deze laatste had gehouden onder de staatsbedrijven. Schuld creëert in versneld tempo schuld, als gevolg van de steeds groter worden renteverplichtingen. Op dit moment is de strop aangetrokken. Argentinië is, met het stopzetten van zijn betalingen op zijn schuld van meer dan $ 150 miljard, in feite failliet, d.w.z. het is niet bereid en in staat het immense financiële vermogen dat zijn rijke ingezetenen in het buitenland aanhouden te repatriëren. Daar een land echter de jure niet failliet kan gaan, geschiedt wat onvermijdelijk gebeurt: de wurggreep wordt verplaatst naar dat deel van de bevolking dat niet tot de economische elite behoort. Het uit zich in stijgende werkloosheid, snel toenemende absolute armoede, afbraak van sociale en onderwijsvoorzieningen en van medische zorg, extra belastingheffing en verhoging van de tarieven voor de (geprivatiseerde) public utilities en uiteindelijk zelfs in diefstal van pensioenen, lopende salarissen en banktegoeden, voorzover al niet door de inflatie bewerkstelligd. De protesten worden in veel gevallen beantwoord met repressie. Het economisch beleid van de democratische regeringen sinds 1983 heeft zich uit de structuur van de neerwaartse spiraal niet losgemaakt. Daarvoor was de Argentijnse economie reeds te grondig ‘gereorganiseerd’ en had de torenhoge buitenlandse schuld een te grote hypotheek op de economie gelegd. Door de voortdurende herfinanciering nemen de renteverplichtingen explosief toe. Het model is voortgezet.38 De inflatie was in het begin van de periode Menem (1989-1999) opnieuw torenhoog (in 1990 1344 %). Opnieuw werd het economisch model drastisch bijgesteld onder het juk van de monetaire politiek. Menem hield alsnog de grote uitverkoop van staatsbedrijven, tegen spotprijzen. Minister Cavallo (tijdens de junta korte tijd president van de Centrale Bank) werd te hulp geroepen. Op 1 januari 1992 werd een currency Bernardo Lischinsky, ‘De Argentijnse schuld: onderdrukking, speculatie en kapitaalvlucht’, Internationale Spectator, september 1985, pp. 529-535. Zie p. 532. 36 Ontwikkelingsdenken is de militairen ten enenmale vreemd. Niet alleen beschouwde men Argentinië als ‘westers’, en, in de woorden van generaal Harguindeguy, minister van binnenlandse zaken, als het meest ‘blanke land van Latijns-Amerika’, maar vooral paste dit niet in de doctrine van de nationale veiligheidsstaat, die de wereld niet opdeelde in drieën (Eerste, Tweede en Derde Wereld), maar in tweeën, in vriend en vijand: het westen en het ‘internationale communisme’. 37 Deuda externa y fuga de capitales, rapport van het Argentijnse parlementslid Mario Cafiero over het verband tussen de buitenlandse schuld en ‘de mechanismen van kapitaalvlucht, belastingontduiking en zwart geld’, 2001 (internet). 38 ‘Les aléas des changements de gouvernements n’ ont pas modifié fondamentalement le cours régressif dans lequel l’Argentine a été engagée par sa classe dominante dans les dernières décennies’, État de siège en Argentine, Bulletin d’information de l’observatoire des transnationales, 20-12-01 (www.transnationale.org). 35 10 board-systeem van kracht,waarbij de peso onveranderlijk werd vastgeklonken aan de dollar, in een koersverhouding van een op een. Dit bedwong de inflatie, zorgde zelfs voor enige groei van het BNP, totdat dit keurslijf de export zozeer in moeilijkheden bracht dat de economie vanaf 1998 kromp in plaats van groeide. De geldhoeveelheid kon in dit systeem slechts op peil worden gehouden door steeds meer buitenlandse schuld aan te gaan. In december 2001 was de crisis totaal. Inmiddels mogen de Argentijnen in 2002 voor maximaal 5000 dollar39 van de bank halen tegen een koers van 1,4, terwijl die op de wisselmarkten reeds 2,5 bedraagt.40 In 2002 zal de economie opnieuw aanzienlijk krimpen. 5. Corruptie en belastingontduiking De economische crisis in 1976 bestond inderdaad uit een hollende inflatie en, volgens de militairen, uit een alarmerende ontwikkeling van de buitenlandse schuld. De belangengroepen achter de junta hadden echter niet nagelaten te zorgen voor het acuut creëren van de chaos. Zo deden de grote landbouwexporteurs doelbewust aan belastingontduiking op grote schaal teneinde de Peronistische regering te destabiliseren. De export werd in 1975 grotendeels omgezet in smokkel, met het gevolg dat de belastingsopbrengsten tot de helft terugliepen en het begrotingstekort opliep tot 14 % van het bruto nationaal product.41 Vlak voor de coup vond een ondernemersstaking plaats, die nog heugt aan iedere toenmalige consument, onder wie schrijver dezes. In 1977 werd Martínez de Hoz in geëerd als de ‘minister van Financiën van het jaar’, zo staat te lezen in de memoires van jhr. mr. Emile van Lennep uit 1991. Na zijn periode als secretaris-generaal van de OESO van 1969 tot 1984 voerde hij tot 1986 met een 30 man sterke delegatie de onderhandelingen over het Nederlandse aandeel in de Argentijnse buitenlandse schuld, aangegaan onder het illegale militaire regime. ‘De sympathieke Martínez de Hoz’, schrijft Van Lennep, ‘heeft met zijn beleid van tijdelijke liberalisering van het betalingsverkeer met het buitenland, bij handhaving van een overgewaardeerde wisselkoers, uiteraard wel bijgedragen aan prijsdalingen door massale goedkope invoer42, maar ook aan een sterke verslechtering van de betalingsbalans, kapitaalvlucht en groei van de buitenlandse schuld. Tijdens de regering-Alfonsín werd de eens geëerde ex-minister beschuldigd van allerlei misdrijven en zat zelfs een tijd in de gevangenis’.43 In lijn met wat hierboven werd opgemerkt over de façade van economische orthodoxie die werd opgetrokken ter verhulling van de praktijk van eigen bevoordeling door de oligarchie, had de minister van economische zaken zich beziggehouden met het aankopen van bedrijven door de staat – een beleidslijn die in tegenspraak is met de monetaristische principes. Daar waren bedrijven bij waarin de minister zelf aandelen had. ‘Over waar dat geld was terechtgekomen deden de wildste geruchten de ronde waarbij de naam van de superminister veelvuldig werd genoemd’.44 Persoonlijk met de minister bevriende groepen ontvingen van de minister genereuze subsidies ten koste van het oplopen van de buitenlands schuld. ‘Als Joe en de zijnen dergelijke handeltjes konden voeren, kon de marine dat ook. ( ) De marine deed dat met haar staalproject SIDINSA, waarin vijf miljard dollar werd geïnvesteerd zonder dat er één 39 Inmiddels hebben de Argentijnen voor enkele miljarden aan banktegoeden kunnen opnemen door een beroep op de rechters te doen, die deze beperkende overheidsmaatregelen (de ‘corralito’) in enkele tienduizenden gevallen onrechtmatig verklaarden. 40 Koers van 20 maart 2002; de Clarín van 20 april meldt reeds een dollarkoers van 3,3 peso. 41 Lischinsky, ‘De Argentijnse schuld’, p. 530. 42 Van daling van het algemene prijsniveau was nimmer sprake, ondanks het gekelderde importprijspeil ! 43 Emile van Lennep in de wereldeconomie, Leiden 1991, p. 297. 44 Thielen, Zorreguieta, , p. 116, 123. 11 ton staal werd geproduceerd. De individuele leden van de marinetop deden er hun voordeel mee’.45 Het illegale regime, met zijn macro-economische politiek niet anders te bestempelen dan crimineel,46 liet er zich bij alle gelegenheden op voorstaan de christelijke moraal in de samenleving te herstellen; het maakte zich tegelijkertijd schuldig aan ongekende vormen van corruptie. In het toen nog bestaande dagblad La Opinión47 citeerde pater Pellegrini van de nationale commissie Justitia et Pax dan ook de Engelse schrijver die heeft opgemerkt dat macht tendeert naar bederf, en dat absolute macht absoluut corrumpeert. De junta reageerde met represailles tegen de krant en de auteur. De militairen bevoordeelden zich op alle mogelijke manieren. Hun wedde was op oorlogsniveau gebracht (een veelvoud van het salaris in vredestijd); daarnaast streken zij in groten getale een dubbel salaris op, doordat zij de leiding overnamen van tal van overheidsen maatschappelijke instellingen. Op allerlei wijze waren ze economisch actief, bijvoorbeeld door lage prijzen te betalen bij het kopen van bedrijven die in moeilijkheden waren geraakt. Als neveninkomsten dienden vervolgens de ‘oorlogsbuit’ die zij in bezit namen bij hun sinistere verdwijningoperaties. Huizen van ontvoerde personen werden leeggeroofd; zelfs van onroerend goed maakte men zich meester. Aan het eind van de dictatuur heeft de staat de buitenlandse schuld van het Argentijnse bedrijfsleven eenvoudig overgenomen. Dit deden de volgende burgerregeringen eveneens met de bedrijfsschulden van overheidsondernemingen die zij tegen een lage prijs privatiseerden. De enorme buitenlandse schuld (20 maal zo hoog als in het begin van 1976) wordt afgewenteld op de belastingbetaler, in een belastingstelsel dat regressief is, dus de laagste inkomens het meest treft. Medio 2001 bedroeg het kapitaalbezit van de vermogende Argentijnen in het buitenland volgens de officiële schatting $ 100 miljard.48 Argentijnen kopen de hoogrentende Argentijnse schuldtitels in het buitenland met het geld dat zij daar via kapitaalvlucht eerst in veiligheid hebben gebracht. De monetaire politiek van Martínez de Hoz en zijn staatssecretaris Walter Klein verplichtte de staatsbedrijven hoge buitenlandse schulden aan te gaan, zoals de nationale petroleummaatschappij YPF. YPF werd tijdens de dictatuur opgezadeld met een schuld van $ 6 miljard, 16 maal zo groot als op 24 maart 1976, zonder dat daartoe een bedrijfseconomische noodzaak bestond. Dit bedrag kwam dan ook niet in het bedrijf terecht, maar verdween nagenoeg geheel in de zakken van de militairen zelf. De toeneming van de schuld werd door het IMF toegejuicht omdat die in dienst stond van de liberalisering (de integratie van Argentinië in de internationale financiële markt, zozeer toegejuicht door het Amerikaanse bankwezen en het IMF), waarvoor een stijging van de deviezenreserve nodig werd geacht. Deze kapitaalinvoer ging er echter bijna geheel even snel 45 Ibid., p. 123. Door middel van met militaire terreur werd de economische vrijheid en de koopkracht van een heel volk door een schoktherapie drastisch ingeperkt zonder dat politieke oppositie mogelijk was. De vergelijking is gerechtvaardigd met wat er in Nederland zou gebeuren wanneer het volgende kabinet zou decreteren dat de lonen in enkele maanden met tientallen procenten zouden dalen. 47 9 januari 1977. De krant leed van tijd tot tijd onder bomaanslagen en werd tenslotte verboden. De hoofdredacteur Timerman ‘verdween’. Door Amerikaanse interventie werd zijn leven gered. Zie Jacobo Timerman, Gevangene zonder naam zonder nummer, Haarlem 1981. 48 In het radioprogramma ‘Het grote graaien’ van 20 maart 2002 op Radio 1 schat de sociologe Silvina Walger, auteur van het boek Pizza met champagne, de buitenlandse financiële activa van de rijke Argentijnen – de ‘winnaars van het model’ - op $ 120 miljard. ‘Dit is geen kapitalisme, maar banditisme’. De Argentijnse econoom Eduardo Bausaldo becijferde dat in de afgelopen tien jaar een kapitaalvlucht van $ 140 miljard heeft plaatsgehad (Trouw, 12 april 2002, p. 15). 46 12 weer uit als erin en bleef binnen de financiële sector. Het geld werd eenvoudig naar buitenlandse banken gereëxporteerd. Het rentepercentage van de schuld was evenwel hoger dan de creditrente die de Argentijnen in hun belastingparadijzen incasseerden. De betrokken regeringsfunctionarissen – militair en civiel – incasseerden bij het aangaan van de buitenlandse kredieten ruime provisies en steekpenningen. Met het beginsel van de onverenigbaarheid van functies – een essentiële gedragscode in openbaar bestuur - werd de spot gedreven. Staatssecretaris Walter Klein had vóór zijn aantreden onder Videla een consultancybureau dat diensten verleende aan buitenlandse crediteuren. Hij had één (Scandinavische) bank als klant. Enkele jaren later vertegenwoordigt hij als staatssecretaris in zijn privé-bedrijf de belangen van 22 buitenlandse banken. In 1981 treedt hij (met Videla) af. Vlak na het uitbreken van de oorlog met Engeland in 1982 wordt hij zaakgelastigde van de Barclays Bank. Na de val van de dictatuur blijft zijn bureau optreden voor de buitenlandse banken.49 Na het vertrek van de militairen blijkt de Centrale Bank niet te beschikken over een register van de aangegane publieke buitenlandse schuld. De regering Alfonsín ging af op de claims van de buitenlandse banken zelf, en nam deze contracten over ook al waren die nimmer door de Bank goedgekeurd. De burgerregering erkende niet alleen de publieke buitenlandse schuld, maar tekende eveneens voor de overname van de schulden van particuliere sector. De meeste hoge economische functionarissen uit de periode van de junta bleven deel uitmaken van het overheidsapparaat. De golf van privatiseringen die in 1990-1992 plaats vond onder president Menem – later wegens corruptie50 voor de rechter gebracht, met het gevolg dat Menem tenslotte een aan hem zelf ondergeschikt Hooggerechtshof benoemde – heeft naar schatting de Argentijnse economie een verlies opgeleverd van $ 60 miljard. Menem verkocht de staatsbedrijven aan zijn politieke vrienden, zodat een grote club van nouveaux riches ontstond. De politici streken $ 6 miljard51 aan steekpenningen op. Het excuus voor deze verkoop was: de eerder tijdens de militairen geplande en gerealiseerde grote schuldenlast bij deze bedrijven. De privatisering was een corruptief en duister proces. Om de verkoopprijs van YPF te drukken, schatte de Amerikaanse bank Merril Lynch de beschikbare petroleumreserves op het moment vóór de verkoop aan de Spaanse Repsol-groep 30 % lager in dan zij werkelijk bedroegen; toen de privatisering rond was doken de verdwenen reserves weer op in de boeken. De beurskoers schoot omhoog.52 Reeds in 1982 klaagt een journalist, Alejandro Olmos de schuldigen voor de chaotische buitenlandse schuld aan bij de rechter. Het werd een taaie strijd, die op 13 juli 2000 eindigde in een vonnis van 195 pagina’s, waarin rechter Ballestero de Argentijnse buitenlandse schuld illegaal verklaart. De schuld is aangegaan door een illegaal regime. Staatsbedrijven zijn volgens een bewuste politiek financieel uitgehold. Onder de particuliere bedrijven waarvan de overheid vervolgens de schuld overnam bevinden zich 26 financiële, meest buitenlandse instellingen. Ook de schuld van deze Amerikaanse en andere buitenlandse banken, aangegaan door hun Argentijnse vestigingen, is dus afgewenteld op de Argentijnse belastingbetaler. Het État de siège, par. 4. Met vier van zijn ministers uit de eerste kabinetsperiode (1991-1995) werd Menem in staat van beschuldiging gesteld wegens illegale internationale wapenhandel. 51 Aldus de econoom Eduardo Basualdo in het radioprogramma ‘Het grote graaien’ van 20 maart 2002 (Radio 1). 52 État de siège, paragraaf 4. Dezelfde bank is door het Braziliaanse parlement ervan beschuldigd in een soortgelijke operatie de reserves van de belangrijkste Braziliaanse staatsonderneming op het gebied van de mineralenwinning Vale do Rio Doce in 1997 75 % te laag te hebben gewaardeerd. 49 50 13 IMF en de Federal Reserve Bank van New York worden schuldig bevonden aan directe technische steun aan het illegale regime. Volgens de rechter kan Argentinië een beroep doen op het internationale recht voor de niet-erkenning van de enorme buitenlandse schuld, die geen andere dan een illegale basis heeft. Als te verwachten bleef dit vonnis zonder gevolg, al adviseerde de Federale rechtbank het Congres om met dit vonnis in de hand onderhandelingen te openen over de nietigverklaring van de schuld die door Videla c.s. is aangegaan. Maar het is een uniek en aarzelend begin van onthullende kritiek op een economisch model van een illegaal regime, waarvan het ontstaan en de doelstelling als crimineel dient te worden bestempeld. 6. Een van de opties: het volk creëert zijn eigen monetair systeem Economen zijn het eens over de uitzichtloosheid van de Argentijnse economische situatie. Een oplossing kan slechts even diepgaan als waartoe de historische en structurele oorzaken van de crisis noodzaken. Argentinië is een land van een structurele economische apartheid: de massa van het volk enerzijds, de bevoorrechte elite anderzijds, die de nationale economie de rug toewendt en zich beschouwt als deel van de internationale economische wereld. Welke opties heeft het volk ? Dat is in de eerste plaats het aanhalen van de broekriem, d.w.z. het leven met ondervoeding en honger, gebrek aan onderwijs en sociale en medische voorzieningen. In de tweede plaats zal, zoals in alle landen met abjecte armoede naast puissante rijkdom, criminaliteit en prostitutie verder toenemen. Een in het oog lopende derde optie is de omslag die het traditionele immigratieland Argentinië heeft doorgemaakt en doormaakt naar een land van emigratie, eerst van politieke en thans van economische vluchtelingen. Er is een vierde verschijnsel dat in het vroeger welvarende Argentinië opmerkelijk is: het ontstaan van zgn. sociale geldnetwerken. Het aantal mensen beneden de armoedegrens nadert thans de 50 %. Eind vorig jaar was het aantal armen volgens deze definitie in de voorafgaande 12 maanden toegenomen met ruim 3 miljoen personen, waarvan twee en een kwart miljoen in ernstige armlastigheid vervielen (met een inkomen minder dan 190 peso’s per familie van vier per maand). Van de totale bevolking van 36 miljoen bevond zich 45 % beneden de armoedegrens (16,2 miljoen),53 een percentage dat inmiddels snel verder toeneemt. Al deze mensen beschikken over arbeidskracht, die zij inzetten in hun overlevingsstrijd. Het economische model dat hun is opgelegd sluit hen evenwel uit van deelname aan het formele economische proces. Het antwoord dat buurtgemeenschappen in arme regio’s hebben gevonden lijkt even onorthodox als in essentie eenvoudig. Daar het officiële economische en monetaire stelsel de mensen buitensluit, creëren zij hun eigen stelsel, van onderop. Wat 25 jaar geleden onmogelijk zou hebben geleken, doet zich thans voor. Argentinië is het land waarin de LETSsystemen54 sinds 1995 de grootste vlucht hebben genomen. Clarín, 20 december 2001. De officiële armoedegrens bedroeg in december 2001 460 peso’s per maand voor een echtpaar met twee kinderen tussen 4 en 6 jaar. 54 LETS-stelsels doen zich in tientallen landen voor, waaronder de Verenigde Staten. LETS is de afkorting van ‘Local Exchange and Trading System’ (Aktie Strohalm, Locale economie wereldwijd, Utrecht 1998, p. 75). 53 14 Deze oplossing is radicaal en creatief. Zij herstelt de arme in haar waardigheid, niet maar van slachtoffer, maar van handelend economisch subject. De theoretici – die elkaar nationaal en internationaal treffen in vele netwerken, zoals de Alliance for a Responsable Plural and United World,55 spreken over het decennium van het ‘post-ontwikkelingsdenken’.56 Argentinië levert een van de belangrijkste denkers op dit gebied, Heloísa Primavera. Zij spreekt van een nieuw besef van verantwoordelijkheid, dat een nieuw paradigma zoekt om het hoogst onwaarschijnlijke, maar absoluut noodzakelijke en mogelijke te bereiken. Het komt mij voor dat deze nieuwe school van denken reeds daarom van buitengewoon groot belang is, omdat het gangbare ontwikkelingsdenken, Argentinië is getuige, tot massale economische en sociale vernietiging heeft geleid. Er is sprake van een klassieke noodzaak van paradigmawisseling.57 Op 1 mei 1995 start een twintigtal buurtbewoners in Bernal, een van de vele voorsteden van Buenos Aires, een ruilclub, club de trueque. Iedere zaterdag organiseren zij een onderlinge ruilbeurs van goederen en diensten. De verrekening geschiedt in een centraal boekhoudcahier, terwijl iedere deelnemer zijn saldo bijhoudt op een aan hem toebehorende kaart. Vervolgens komen calculaties tot stand, en worden aan de deelnemers cheques op naam ter beschikking gesteld, die van hand tot hand gaan in betaling voor geleverde diensten. De volgende stap is snel gedaan: er wordt overgegaan tot de creatie van chartaal geld. Men betaalt elkaar in deze tikets, ook créditos genoemd. Iedere deelnemer ontvangt dezelfde initiële geldhoeveelheid. Dit doet de transactiesnelheid enorm toenemen. Het aantal clubs breidt snel uit en verspreidt zich over de stad Buenos Aires. Binnen twee jaar vinden transacties plaats tussen de clubs. Het netwerk is niet alleen gegroeid in de gehele stad, maar heeft zich tot enkele provincies uitgebreid. Er worden per regio besturen georganiseerd en er komt interne regelgeving tot stand. Sommige clubs vormen deel van het netwerk, andere niet, vanwege hun de geografische isolement. De massamedia interesseren zich meer en meer voor deze Argentijnse ‘rariteit’. Er komt overheidssteun. Na drie jaar zijn 100.000 mensen actief in wat zij ervaren als het alternatief voor de globalisering en een antwoord op de aanpassingsprogramma’s van het IMF. Opleidings- en trainingsprogramma’s worden ontwikkeld. Na vijf jaar is het net werkzaam in 14 provincies en is uitgebreid tot zeven andere Latijnsamerikaanse landen en Canada. Een half miljoen mensen neemt in Argentinië deel, met inkomens tussen een en viermaal het minimumloon. Een rechter staat in een aangebrachte zaak aan een werkloze man betaling in créditos toe als wettig betaalmiddel. De nationale overheid kondigt aan de nieuwe monetaire praktijk in heel het land bevorderen. Tijdens het Sociale Wereld Forum van januari in Porto Alegre in Brazilië wordt het Red Global de Socioeconomía Solidaria gelanceerd, dat het instrument van het sociale geld opneemt als ‘een van de ontwikkelingsstrategieën van de bestaande vormen van volks- en solidaire economie die het vermogen hebben het sociale weefsel van onder naar boven te reconstrueren’. 58 Het Argentijnse Red de Trueque heeft de volgende kenmerken: uitgifte van sociaal geld vanaf de start 55 Zie www.redlases.org.ar; www.socioec.org, etc. Heloísa Primavera, Moneda social:¿ Gattopardismo o ruptura de paradigma?, januari 2001 (internet), p. 1 . 57 Een paradigma is volgens Kuhn ‘een universeel erkend wetenschappelijk resultaat dat voor een bepaalde tijd modelproblemen en oplossingen oplevert voor een bepaalde gemeenschap van beoefenaars van de discipline’ (Thomas S. Kuhn, The structure of scientific revolutions, 2nd ed., Chicago 1970, p. viii). 58 Primavera, Moneda social, p.4. 56 15 het onderhouden van een permanent onderling sociaal verkeer, waarin veel kleine groepen functioneren, bestaande uit producenten die tegelijk consumenten zijn participatie in het netwerk van autonome clubs; men is dus lid van de club (‘knooppunt’) èn van het netwerk de afzonderlijke gemeenschappen hebben niet alleen het sociale geld gemeen, maar ook, en los daarvan, andere elementen, zoals gemeenschappelijke besluitvormingsprocedures. Deze denkwijze van onderop vooronderstelt een paradigmawijziging, die vergezeld gaat van een epistemologische en ethische bezinning die even diepgaand moet zijn als de crisis waarin de massa’s van de Derde Wereld zich bevinden. In de praktijk vertaalt dit zich doordat de leden van het netwerk hun economische activiteit beschouwen als uiting van een levenshouding die er aan voorafgaat en haar mede bepaalt. De beginselen59 die het Argentijnse Red heeft geformuleerd luiden als volgt: 1. Onze verwerkelijking als mens hangt niet af van het geld. 2. Wij zijn er niet voor de goederen en diensten, maar om elkaar te helpen om de weg naar een beter leven in te slaan, door middel van de arbeid, het begrip en de eerlijke uitwisseling. 3. Wij houden staande dat het mogelijk is de steriele concurrentie, de winst en de speculatie plaats te doen maken voor de wederkerigheid tussen personen. 4. Wij geloven dat onze daden, producten en diensten kunnen beantwoorden aan ethische en ecologische normen, veeleer dan aan het dictaat van de markt, het consumentisme of het winststreven op de korte termijn. 5. De enige voorwaarden om lid te worden van het Globale Ruilnetwerk zijn: het bijwonen van de groepsbijeenkomsten, en zich bekwamen als producent en consument van goederen, diensten en kennis, in het kader van de aanbevelingen van de clubs voor kwaliteit en zelfhulp . 6. Wij zijn het er over eens dat ieder lid als enige verantwoordelijk is voor zijn daden, producten en diensten. 7. Wij zijn van oordeel dat het lidmaatschap van een groep geen enkele afhankelijkheidsrelatie impliceert, aangezien de individuele deelneming vrij is en openstaat aan alle groepen van het Netwerk. 8. Wij menen dat het niet noodzakelijk is dat de groepen zich formeel en op stabiele wijze organiseren, omdat het karakter van het Netwerk een voortdurende roulering van rollen en functies met zich mee brengt. 9. Wij geloven dat het verenigbaar is met de fundamentele beginselen van het Netwerk dat de groepen autonoom zijn in hun interne aangelegenheden. 10. Wij vinden het van belang dat de leden geen zaak financieel bevorderen, aangaan of ondersteunen die vreemd is aan het Netwerk, opdat wij ons niet verwijderen van de fundamentele doelstellingen die ons verenigen. 11. Wij stellen vast dat ons gedrag binnen het Netwerk en in ons leven daarbuiten het beste voorbeeld is. Wij bewaren vertrouwelijkheid over privé-zaken en prudentie wanneer onderwerpen betreffende het Netwerk, die zijn groei kunnen beïnvloeden, publiekelijk aan de orde zijn. 59 Ibid., p. 5. Het is veelbetekenend dat succesrijke radicale vormen van alternatieve economie, zoals ook de Grameen Bank in Bangladesh, en de koffiecoöperatie UCIRI in México organisatieprincipes hebben aangenomen waarin de individuele leden dergelijke attitude-idealen expliciet als beginselen hebben geformuleerd en aanvaard. Zie resp.’de zestien besluiten’ in: Muhammed Yunus, Bankier voor de armen, Naarden 1999, p. 149/150, en de ‘de basisregels voor onze organisatie’ voor de Unión de Comunidades Indígenas de la Región del Istmo, in: Frans van der Hoff SCJ, Organizar la esperanza. Teología india rural, Kampen 1992, p.54/55. 16 12. Wij geloven vast in de idee van vooruitgang door de duurzame welvaart van het grootst mogelijke aantal personen van alle samenlevingen. 13. In de solidaire economie gaat niets verloren, niets wordt cadeau gedaan; alles wordt hergebruikt, aan alles wordt waarde toegekend, alles worden gelijk verdeeld.60 Het bovenstaande kan slechts dienen ter illustratie van het belang van het economische paradigma dat ter discussie staat. De Argentijnse elite heeft de hele samenleving structureel naar zijn hand willen zetten, in zijn ‘proces van nationale reorganisatie’. Het heeft niet het slechts het economisch proces willen veranderen, maar de economische orde. De economische orde bestaat uit de interactie van culturele waarden, fysieke mogelijkheden en sociale verhoudingen61. De nieuwe economía solidaria geeft zich rekenschap van al deze drie dimensies, en tracht daaraan vorm te geven op basis van een mensbegrip van wederzijds respect. Wat hier gebeurt is vanuit moreel oogpunt interessant en inspirerend. Hoewel nergens wellicht duidelijker kan zijn dan in Argentinië dat de armoede is gecreëerd door de rijken, nemen niettemin de armen zelf verantwoordelijkheid. Het blijft niet bij ‘profetische kritiek’, bij ‘protesta’, maar men ontwikkelt een positieve aanpak, een ‘propuesta’, waarin de arme zichzelf inzet als creatief economisch subject, binnen zijn gedecimeerde mogelijkheden, maar met visie en perspectief.62 Het aantal mensen dat zich in Argentinië bedient van het volksgeld wordt thans geschat op een miljoen. De theorievorming van de solidaire economie heeft de laatste jaren die in Latijns-Amerika grote vlucht genomen.63 7. Ontwikkeling en mensenrechten Ontwikkeling leidt in Latijns-Amerika, als gevolg van een economische structuur die daarop niet is aangelegd, tot schending van de mensenrechten. In paragraaf 1 kwam een tweetal van de vele Latijnsamerikaanse economen aan de orde, die dat helder hebben geanalyseerd. In de ontstaansgeschiedenis van de moderne economie is het intrinsieke verband tussen ontwikkeling en mensenrechten wel degelijk gelegd, juist door het liberalisme, en in ieder geval in het geheel van de westerse traditie.64 Thans zijn de inconsequentie en het echec van de alom beleden ontwikkelingsdoelstellingen zo groot geworden, dat, paradoxaal genoeg, het verband tussen economische en politieke vrijheid opnieuw schijnt te moeten worden aangetoond. In Argentinië – nog niet lang geleden een ‘westers’ land met een historisch hoog cultureel en onderwijspeil - wordt thans onontkoombaar duidelijk, dat er geen wezenlijke economische vooruitgang mogelijk is, wanneer de straffeloosheid van de bedrijvers van de enorme economische delicten blijft voortbestaan. In onmiddellijk verband daarmee staat de straffeloosheid van de schenders van de burgerlijke vrijheden tijdens de militaire dictatuur. De auteurs van deze schendingen zijn grotendeels dezelfden. Voor de maatschappelijke ontwikkeling zijn de mensenrechtenschendingen in het kader van de nationale veiligheidsstaat evenwel de ernstigste geweest, en constitutief voor de economische repressie die tot 2002 heeft voortgeduurd. 60 Deze laatste regel is in 2001 in voorstel gebracht. Henk Tieleman, In het teken van de economie. Over de wisselwerking van economie en cultuur, Baarn 1991, p. 14. 62 Zij blijven dus ook niet staan bij het bevrijdingstheologie adagium van de ‘optie voor de armen’, maar geven praktische vorm aan de optie ‘van’ de armen (vgl. R. L. Haan, ‘Economische theologie en economische toerekening’ in: Bewogen realisme. Economie, cultuur, oecumene. Bij het afscheid van Bob Goudzwaard, Kampen 1999, pp. 57-69). 63 Te noemen zijn o.a. de auteurs Arruda, Mance, Singer (Brazilië), Otriz (Perú), Razeto (Chili). 64 In dit verband hoeft niet te worden ingenaan op het argument dat vanuit Afrika en Azië wordt ingebracht tegen de universele mensenrechten, als zouden die westers cultureel bepaald zijn. Immers Argentinië beschouwt zich tot de voorhoede van het westen in LatijnsAmerika; haar afkomst en cultuur zijn grotendeels Europees. 61 17 De Argentijnse economische beleidsmakers, afkomstig uit of zich ten dienste stellend aan de oligarchie, hebben een structureel economisch beleid willen voeren, dat ten doel had voor eens en voor altijd een ongelijkheidsmodel te vestigen, dat de basis onder de economische welvaart van het volk zou vernietigen en die van de rijke klassen verder te verankeren in de internationale markten van goederen, geld en kapitaal. De maatstaven die golden bij het beoordelen van het welslagen van deze politiek werden uitsluitend ontleend aan de logica van het model zelf. Waar het faalde, heette het nog niet voldoende consequent te zijn toegepast. Raúl Roa, de president van het Argentijnse Instituut voor de Studie van de Openbare Financiën, het IEFPA, zei het in het afgelopen jaar zo. “In het aangezicht van de diepe crisis die ons land ondergaat kunnen we niet doorgaan te beweren dat wat we moeten doen is het versterken van het model, maar integendeel, dat de tijd is gekomen te waarschuwen dat de ernstige financiële, economische en maatschappelijke problemen die ontstaan zijn als gevolg ervan, verre van onvoorspelbare en ongewenste effecten ervan zijn, maar de volledig voorspelbare kosten van een model dat economisch gezien concentratie voortbrengt, politiek gezien iedere representativiteit ontbeert en maatschappelijk exclusief is’.65 Er is maar één weg, een lange weg, denkbaar om deze neerwaartse spiraal waarin het Argentijnse volk zich bevindt weer om te buigen. Dat is de weg van de democratie: een onafhankelijk en transparant opererend parlement66, een uitvoerende macht die zich door dat parlement laat controleren, en, in de gegeven context de belangrijkste voorwaarde, een effectieve onafhankelijke rechtspraak. Het economische en politieke leven kan pas werkelijk weer gestalte en gehalte krijgen, wanneer boeren, arbeiders, middenstanders en allerlei beroepsgroepen zich weer vrijelijk durven te organiseren om het herstel aan te pakken van de binnenlandse economische verhoudingen. Die vrijheid bestaat nog niet. Honderden politieke criminelen, burgers en militairen, die verantwoordelijk zijn geweest voor marteling en moord, voor verbod op organisatie, censuur van de pers en grenzeloze corruptie, leven straffeloos onder de gewone mensen. Zij hebben hun invloed behouden, nemen economische machtsposities in, of maken weer of nog steeds deel uit van regering en rechterlijke macht. De angst om maatschappelijk weer actief te zijn in vakvereniging of allerlei beroepsorganisaties en voor rechten op te komen, heerst nog steeds. Dat komt door de straffeloosheid die nog van kracht is en de macht waarover de voormalige folteraars en moordenaars nog steeds beschikken.67 Een groot deel van de Argentijnse bevolking is uitgesloten van wat we het “economische proces” noemen. Argentinië is door zijn binnenlandse economische toplaag, met behulp van een militair schrikbewind, weer in de typische Derde Wereldsituatie teruggestoten.68 Uitsluiting van de georganiseerde bevolking en vernietiging van de fundamentele economische en democratische rechten vormden het economische hoofddoel van de junta’s. Er is de laatste jaren in de literatuur steeds meer oog gekomen voor de democratische voorwaarden waaraan voldaan moet zijn, wil er een goede economische ontwikkeling van de grond komen. In een land met een redelijk hoog gemiddeld inkomenspeil (zoals Argentinië) zou geen honger of blijvend analfabetisme voorkomen als er een echte democratie Geciteerd door Nilo Sérgio Gomes, Cavallo: when will your last tango play?, internet site van de Braziliaanse NGO PACS, 7 juni 2001. Gezien het echec van de traditionele politieke partijen is het te hopen dat, mogelijk uit het FRENAPO, Frente Nacional contra la Pobreza, een nieuw politieke partij ontstaat, geïnspireerd door het brede volksverzet dat zich sinds december 2001 heeft gemanifesteerd. 67 Het teloorgaan van de maatschappelijke organisaties noemde de Argentijnse predikante Alieda Verhoeven tijdens de Argentiniëmanifestatie op 11 mei 2001in Amsterdam “verdwijningen van een andere aard”. 68 Op basis van de sterke devaluatie van de peso zal het nationale inkomenscijfer van Argentinië met ingang van 2002 sterk dalen, en zal het land kelderen in de lijst van ‘meer ontwikkelde landen’, zo niet daar uit vallen. 65 66 18 functioneert, maar juist grote welvaart, zoals alle Argentijnen voortdurend met een verwijzing naar de natuurlijke rijkdom van het land beklemtonen. Want die democratie bepaalt de economische politiek, de verdeling van de belastingdruk, het welzijns- en onderwijsbeleid en alles wat dies meer zij. Het oorzakelijk verband tussen economische ontwikkeling en mensenrechten wordt door minister Herfkens duidelijk onder woorden gebracht. Zij schrijft in haar kamernota van 11 mei 2001 over het Medefinancieringsprogramma: “Er bestaat een wederzijds versterkende samenhang tussen armoede en onrecht. Derhalve benadert het MFP-breed 69 armoede en armoedebestrijding van uit een rechtenperspectief: mensen hebben het recht op een duurzaam en menswaardig bestaan. Dit betekent dat mensen recht hebben op zeggenschap (ownership) over hun eigen ontwikkelingsproces, individueel en in groepsverband”. Even verder spreekt zij van duidelijke patronen die het democratisch samenspel in de weg staan: “daar waar politieke en economische elites geen verantwoordelijkheid voelen voor (soms specifieke delen van) de bevolking, en niet gecontroleerd worden binnen een democratisch bestel, is onrecht, uitbuiting en armoede aan de orde van de dag. Structurele armoedebestrijding gaat onder andere over het doorbreken van een dergelijk destructief patroon”. Onderontwikkeling en armoede zijn dus de keerzijde van onrecht. Het Nederlandse ontwikkelingsbeleid spreekt van een onverbrekelijke drieslag in het ontwikkelingsproces: directe armoedebestrijding, maatschappijopbouw en beleidsbeïnvloeding. Dat betekent dat economische opbouw niet kan zonder juridische opbouw. Vrije en eerlijke rechtspraak zijn de zenuw van de democratie. Als criminelen die schuldig zijn aan politieke verdwijningen niet worden bestraft, is er geen democratie en werkt het destructieve patroon door. Vervolgens zijn er de corruptieschandalen en economische delicten, zonder de bestraffing waarvan evenmin een economisch ontwikkelingsklimaat kan ontstaan. Een nationale moraal kan geen vorm krijgen. Er is in Argentinië niet een zodanige vrijheid gegroeid dat de maatschappelijke ontwikkeling weer ter hand kon worden genomen. In dit verband krijgt het vonnis van rechter Ballestero70 inderdaad meer dan journalistieke betekenis. Hoopvolle tekenen zijn de Conventie van Rome inzake het Internationale Strafhof71. Sinds maart 1991 beschouwt de ECOSOC het misbruik van publiek bezit als een schending van de mensenrechten.72 Zonder brede participatie is een gezond economisch ontwikkelingsproces niet denkbaar. Een der meest vooraanstaande economen van deze tijd, de Amartya Sen, Nobelprijswinnaar voor de economie in 1998, heeft in zijn geschriften, het verband tussen ontwikkeling en mensenrechten in termen van economische analyse diepgaand belicht. Dat in de recente geschiedenis in regio’s van een land als India geen honger is voorkomen, terwijl die in landen met vergelijkbare economische condities wel optrad, rekent Sen toe aan het door persvrijheid ondersteunde democratische proces.73 Doordat de Argentijnse elite in 1976 de democratie heeft omgebracht, is zij rechtstreeks verantwoordelijk voor de honger die thans optreedt in dit in potentie welvarende land. 69 Dit is de aanduiding van de beoogde nieuwe aanpak van het particuliere ontwikkelingskanaal. Zie het slot van paragraaf 5. 71 Voor het Internationale Strafhof kunnen staten andere staten aanklagen. 72 État de siège, paragraaf 5. 73 Sen concludeert tot een algemene bewezen wetmatigheid: ‘No substantial famine has ever occurred in any independent country with a democratic form of government and a relatively free press’, Amartya Sen, Development as freedom, New York, 1999, p. 152. Dit wil niet zeggen dat democratie, als het om andere maatschappelijke achterstanden gaat, naast een noodzakelijke ook een voldoende voorwaarde is, noch dat de formele democratie volstaat; aan de doorwerking van de democratie en de toepassing ervan dient voortdurend gewerkt te worden. Vrijheid volstaat nimmer; vrijheid moet worden uitgeoefend. 70 19 Het gaat Sen – evenals de filosofen van de sociale geldnetwerken – om de ‘capability’ van de persoon. Een vijftal institutionele vrijheden zijn instrumenteel: politieke vrijheden, economische faciliteiten, maatschappelijke kansen, garanties voor transparantie en beschermende veiligheid.74 In weerwil van wat veel autocratische regeringen uit de Derde Wereld beweren met een beroep op de materiële achterstand van hun economieën, zijn democratische vrijheden niet alleen instrumenteel, maar ook constituerend voor de welvaart.75 Belangrijker dan enig statistisch verband tussen macrogroeicijfers en politieke vrijheid is overigens het belang van die vrijheid in zichzelf. Statistische verbanden echter zeggen niets over het causale verband. Bij nader onderzoek blijkt dat de economische success stories van een aantal Aziatische dictaturen positief zijn beïnvloed door factoren die op geen enkele wijze die dictatuur veronderstelden. De aard en samenstelling van de groei zou in een democratisch bestel daarentegen een grotere welvaart hebben opgeleverd. Zonder politieke vrijheid en open maatschappelijk debat is het niet mogelijk de nationale economische doelstellingen te bepalen. Niet alleen, aldus Sen, kan zo invloed op de politiek worden geoefend, maar eveneens is het publieke debat bepalend voor de maatschappelijke definiëring van de economische behoeften zelf. Maatschappelijke vrijheid heeft dus, naast een intrinsieke betekenis, een onmisbare instrumentele en een constituerende functie in de economie. De ontwikkeling en voortdurende versterking van een democratisch stelsel is een wezenlijke component van het ontwikkelingsproces. Wanneer het in tijden van voorspoed de rol van de democratie minder aandacht mag krijgen (alsof alles vanzelf spreekt), in tijden van economische of financiële crisis komt haar essentiële betekenis scherp naar voren, zoals in de Azië-crisis gebleken is.76 Bepalend is de effectiviteit van de georganiseerde oppositie en de mate waarin het volk als geheel actief vorm weet te geven de mogelijkheden die de democratie verschaft. In Argentinië liggen deze mogelijkheden nog steeds onder hypotheek van de straffeloosheid die de schenders van de mensenrechten genieten. Opheldering van de misdaden en documentatie ervan laat nog grotendeels op zich wachten, maar is essentieel voor de ontwikkeling van een werkelijke en functionerende democratie. De rechterlijke macht is onvoldoende onafhankelijk en actief. Daarom is de steun aan de Argentijnse mensenrechtenorganisaties, uit nationaal en internationaal rechtsoogpunt niet alleen van intrinsiek belang, maar is hij eveneens van het grootste strategische belang voor een duurzame oplossing van de economische crisis.77 Maart/april 2002 Roelf Haan 74 Ibid., p. 10. Ibid., p. 147/148. 76 Ibid., p. 158. De Argentijnse econoom Walter Graziano, die een boek schreef De zeven plagen van Argentinië, zegt in Het Financieele Dagblad van 6 februari 2002: ‘Het is onmogelijk het vertrouwen in Argentinië en de Argentijnse economie te herstellen als de schuldigen niet naar de gevangenis gaan’. Onder de hoofdschuldigen rekent hij in elk geval ex-president Menem, ex-minister van financiën Cavallo en ex-president De la Rúa. 77 Het onderzoek betreffende de Nazi-tijd dat hier te lande ter hand werd genomen door het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie toomt aan hoezeer wijzelf het belang voor de Nederlandse samenleving van documentatie en toekomst hebben ingeschat. In Argentinië is dergelijk werk zo mogelijk nog essentiëler: de schenders van de mensenrechten blijven niet alleen ongestraft, maar oefenen nog steeds invloed uit en bekleden machtsposities. Dit minimaliseert de morele, juridische en politieke ruimte voor de democratie tot onwerkbare proporties. 75 20