Katholieke Universiteit Nijmegen

advertisement
De oorzaken van de Argentijnse economische crisis
1.
Het Latijnsamerikaanse ontwikkelingsdilemma
Het gangbare ontwikkelingsdenken gaat er van uit dat de ontwikkeling zichzelf voorthelpt.
Een van de bekende exponenten van dit automatische vooruitgangsdenken is Walter Rostow1
geweest, die het pad naar de overvloed beschreef in vijf stadia, die elkaar op natuurlijke wijze
zouden opvolgen: de traditional society, die stagneert, in de ingreep daarin door het vestigen
van de preconditions for take-off, de take off voor de ‘reguliere’ groei, de consolidatie daarvan
in de drive to maturity waarin de nationale markten een allesomvattende integratie zouden
hebben bereikt, en als vijfde stadium de overschrijding van de drempel van the age of high
mass-consumption. Het leidende criterium in dit betoog is, zoals ook voor het gangbare
ontwikkelingsdenken, het inkomen per hoofd van de bevolking, dat, bij het scheppen van de
juiste marktvoorwaarden, zal stijgen. Dat is dan ook de ‘ontwikkelings’doelstelling. De
historie van de economieën van de Derde Wereld is anders uitgepakt dan die voorspelling van
bloeiende en geïntegreerde nationale markteconomieën; Rostow – econoom en historicus van
professie – bleek de gevangene van een ideologisch begrippenkader.
Argentinië behoorde aan het begin van de twintigste eeuw tot de zes rijkste landen ter wereld.
Buenos Aires had zijn metro eerder dan New York. Nog in 1913 lag het vóór op Frankrijk en
Duitsland, na drie decennia van een gemiddelde groei van 5% per jaar.2 Aangetrokken door
de enorme natuurlijke hulpbronnen, waaronder de onafzienbare en vruchtbare pampas, vond
in de negentiende eeuw een vloed van Europese immigranten en Engels investeringskapitaal
zijn weg naar Argentinië. De weg is sindsdien niet omhoog maar naar beneden gegaan,
ondanks het hoge culturele en onderwijsniveau van dit ‘meest Europese’ land in LatijnsAmerika.
Vanuit de Derde Wereld zelf zijn dan ook realistischer bijdragen geleverd aan het
ontwikkelingsdebat. Zo kwam de Braziliaanse economist Celso Furtado in 1974 met zijn
opstel De mythe van de economische ontwikkeling en de toekomst van de Derde wereld.3
Aanleiding was het rapport van Meadows c.s. voor de Club van Rome uit 1972 over De
grenzen aan de groei4. Furtado wijst er op dat het gangbare marktdenken, waarin de VS de
rest van de wereld als grenzeloos beschouwde, onder leiding van de hallucinatie van de
vooruitgang in werkelijkheid heeft gezorgd voor de desorganisatie van de fysieke leefwereld.
Dank zij de Club van Rome behoort de illusie van de oneindigheid tot het verleden. Ook
Meadows echter schijnt het onderontwikkelingsprobleem te beschouwen als een fase à la
Rostow en niet als het een verschijnsel van de deformatie die de landen van het zuiden sinds
1
W.W. Rostow, The stages of economic growth, sec. ed., Cambridge 1971. De eerste druk is van 1960.
The Economist, ‘A decline without parallel’, 3 februari 2002 (internet).
Celso Furtado, El mito del desarrollo económico y el futuro del Tercer Mundo, Buenos Aires 1974, pp. 17-36; eveneens gepubliceerd in El
Trimestre Económico, april/juni 1974, pp. 407-416.
4
Dennis L. Meadows e.a., The limits to growth, New York 1972.
2
3
1
de Industriële Revolutie hebben ondergaan. De ontwikkelingsfase van arme landen is in het
geheel niet te vergelijken met die van Europa toen het zich op een vergelijkbaar niveau van
het ‘inkomen per hoofd’ bevond5. In de landen van het zuiden kenmerkt zich het economisch
model door import6 ten behoeve van de geprivilegieerde minderheden en uitbuiting van
goedkope arbeidskracht in de export. De imitatie van de rijke levensstijl van het westen door
de elites in de Derde Wereld vereist een zodanige concentratie van de inkomens dat een
gespreide en evenwichtige economische ontwikkeling in die landen onmogelijk is. Het
consumptiepatroon dat door de rijke landen wordt neergezet is gebaseerd op massaproductie
van hoogwaardige technologie, tot stand gekomen op basis van een hoge kapitaalaccumulatie
per hoofd van de bevolking. In het zuiden imiteren alleen de elites dit patroon; de bevolking
groeit en verarmt, en kan niet migreren om te kunnen integreren.7 De massa’s hebben geen
toegang tot de productiviteitsverhoging die zich voordoet in de rijke wereld. De
wereldeconomie is dus allesbehalve homogeen van structuur. Het rapport van de Club van
Rome – zoals alle gangbare economisch denken – ging voorbij aan het economischinstitutionele aspect van de ongelijke sociale structuur; in de landeigendom bestaan naast
immense en onderbenutte latifundia talloze minifundia met een absoluut arbeidsoverschot, en
landloosheid.
Voor de rijke landen echter bestaat er geen belemmering voor de exponentiële groei van de
vraag, maar zij zijn afhankelijk van een ongelimiteerde invoer van grondstoffen uit de
ontwikkelingslanden. De wereldeconomie groeit niet gelijk op – dat is een mythe -, maar zij
groeit naar een voortdurend groter wordende ongelijkheid. Daarin ligt de oorzaak van het feit
dat het voorspelde doemscenario8 van de Club van Rome zich niet op de verwachte wijze zal
voordoen. Hiermee is tevens het lot van het overgrote en arme deel van de bevolkingen van de
Derde Wereld getekend: voor hen doet zich de crisis wel degelijk voor, en in versterkte en
versnelde mate.
Het is dan ook in lijn met deze visie op de globalisering, dat de economische politiek van de
Argentijnse elite de laatste decennia in het teken heeft gestaan van de uitsluiting;9 deze term
werd openlijk gebruikt, hoewel doorgaans vertaald in het positieve equivalent: concentratie
van kapitaal en inkomen. Hoezeer het Argentijnse economische model beantwoordde aan
deze ‘globale’ visie, blijkt uit de doelstelling van de Videla-junta, geformuleerd door de
ministers Martínez de Hoz, Zorreguieta c.s.: Argentinië moest zich weer bepalen tot haar
functie van grondstoffenleverancier (o.a. vlees, graan, suiker) voor de wereldmarkt. De eigen
industrie –inefficiënt genoemd – moest worden afgebroken.
De Argentijnen stelden zich voor, met gebruikmaking van de hefboom van de militaire
terreur, hun economie te ‘brasiliseren’.10 Inderdaad behoort de inkomensongelijkheid in
Brazilië (waar de militaire coup reeds in 1964 plaats vond) tot de grootste ter wereld.11
5
Dergelijke cijfervergelijkingen verhullen het historische verschil tussen economische werkelijkheden; ook welvaartsniveaus
(consumptiepatronen) zijn onvergelijkbaar over lange temporele of culturele afstanden (vgl. R.L. Haan, ‘Ontwikkelingseconomie als
studierichting’, in: R.L. Haan, W. Maarse en H. Visser (red.), Model en mogelijkheid. Opstellen aangeboden aan prof. dr. F. de Roos bij zijn
25-jarig jubileum als hoogleraar aan de Faculteit der Economische Wetenschappen van de Vrije Universiteit, Groningen 1974, pp. 137-162,
i.h.b. pp. 146-156.
6
Furtado schrijft: importsubstitutie. Dat was in Latijns-Amerika tot dan het kenmerk van het ‘ontwikkelings-model’, waaraan later in de
jaren 70 echter door de inzet van militaire dictaturen een einde kwam.
7
Een Argentijn drukte het onlangs in een TV-programma zo uit: ‘ons land is een gevangenis’.
8
Het Meadows-rapport verwachtte dat voor 2070 de ‘grenzen aan de groei’ bereikt zullen zijn. ‘Het meest waarschijnlijke resultaat zal een
tamelijk plotselinge en ongecontroleerde afname in zowel de bevolkingsgrootte als de industriële capaciteit zijn (Rapport van de Club van
Rome, Aula-boeken 500, Utrecht/Antwerpen 1973, p.25).
9
Zo sprak minister Krieger Vasena, die aantrad in de dictatuur van generaal Onganía na de staatsgreep van 1966, van een ‘modelo cerrado y
excluyente’. (Moisés Ikonicoff, ‘La industrialización y el modelo de desarrollo de la Argentina’, El Trimestre Económico, januari/maart
1980, pp. 159-192).
10
Ibid., p. 190/191.
2
Furtado wijst erop, dat er wel degelijk een economische politiek mogelijk is die de landen van
de Derde Wereld kan doen delen in de vruchten van de economische ontwikkeling. Daarvoor
is er echter een duidelijke vereiste: de consumptie van de elites moet worden teruggebracht,
zodat de schaarse middelen volgens sociale criteria kunnen worden aangewend. Wil er van
ontwikkeling sprake zijn, in de zin van een verhoging van de levenstandaard van brede lagen
van de bevolking, dan is daarvoor het ongelijkheidssysteem waardoor de bestaande
verschijningsvormen van het kapitalisme zich kenmerken12, volstrekt ongeschikt.13
Latijns-Amerika wordt dus gekenmerkt door wat Raúl Prebisch heeft genoemd een
capitalismo imitativo.14 De ontwikkeling wordt ingeperkt door de consumptieve privileges
van de economische elites. Zij produceert voor het overige een sociedad de infraconsumo, een
onderconsumptiemaatschappij. De uitsluiting van de massa van de bevolking, die de essentie
vormt van dit model, kan niet anders dan steeds conflictievere vormen aannemen, naarmate
de samenleving meer zich meer ontwikkelt en meer democratiseert.15 Dit lokt gewelddadige
inbreuken op in het democratisch proces. Het zijn de grote machtsverschillen in de
samenleving die - economisch gezien op arbitraire wijze – de inkomensverdeling bepalen.
Een crisis, zoals Argentinië laat zien, is niet maar een conjuncturele neergang, maar een
onvermijdelijke uitkomst van de sociaal-economische opbouw van de samenleving. De
opbrengsten van de vergroting van het kapitaal en de productiviteit bij de rijke klassen hebben
nauwelijks of onvoldoende ontwikkelingseffect op de samenleving buiten deze kring; zij
komen grotendeels ten goede aan de economieën van het centrum, waarmee deze klassen
intensief in relatie staan. De sociedad consumista, de klasse van de luxe consumptie, heeft de
neiging zich in het vrije spel van de marktkrachten steeds meer in zichzelf af te sluiten van de
nationale samenleving. Daar doet zich een overschot voor van de factor arbeid, die doorgaans
leidt tot overmatig grote tewerkstelling van ambtenaren.
Het gehele surplus van de nationale binnenlandse economie concentreert zich dus in handen
van de toplaag. Toch zorgt het imitatiekapitalisme ervoor dat er positieve effecten optreden
ten gunste van de middenklasse. De technische ontwikkelingen delen zich in zekere mate mee
aan de samenleving als geheel. De werknemersbonden zullen zich krachtiger organiseren,
gerechtvaardigde looneisen stellen en sociale voorzieningen eisen, ten koste van de
geprivilegieerde elite, wier winsten sneller groeien dan het nationale en internationale
gemiddelde groeicijfer. Er is dus ruimte voor herverdeling. Maar de Latijnsamerikaanse
samenleving hanteren niet het gelijkheidsbeginsel. De elite verzet zich en kan dat, vanwege
haar economische en politieke macht, doen door deze aanslag af te wentelen op de rest van de
samenleving. Dit is de maatschappelijke oorzaak van de Latijnsamerikaanse inflatie.
Economische chaos is het gevolg. Vroeg of laat grijpt de heersende klasse naar een ander
politiek machtsmiddel: dat van het geweld. De militaire dictaturen kwamen dan ook de macht
van de vakbeweging breken, omdat die het vrije spel van de markt zouden verstoren. De
In Brazilië is de inkomensongelijkheid zodanig opgelopen dat volgens het Human Development Report 2001 in 1997 de rijkste 10% van
de bevolking beschikt over 46,7 % van het totaal van ‘income or consumption’. Dit laatste cijfer wordt, afgezien van Zimbabwe en
Swaziland, slechts overtroffen door Chili (46,9 in 1996) en Nicaragua (48,8 % in 1998). Het HDR van 1999 vermeldde voor Brazilië nog een
percentage 32,1 voor de rijkste 20 % (voor een niet nader aangeduid jaar in de periode 1980-1994), terwijl dat volgens het HDR 2001 is
opgelopen tot 63,0 % voor het jaar 1997. Argentinië beschikt niet over de vereiste statistische gegevens.
12
Er is sprake van functioneel verband tussen de snelheid waarmee de hoogste inkomensgroepen hun consumptie vernieuwen, de winstvoet
en de mate van inkomensconcentratie (Furtado, El mito, p. 31). De ingebouwde spilzucht van het kapitalisme verdraagt zich niet met de
behoefte aan gebruikswaarden (goederen met lange levensduur) in de ontwikkelingslanden. De technische vooruitgang is niet daarop gericht.
13
De fictie van de rationaliteit van de internationale grondstoffenmarkten moet worden verlaten, en de ontwikkelingslanden moeten hun
eigen prijspolitiek kunnen ontwerpen. Op deze wijze wordt een antwoord gevonden op het probleem van de uitputting van eindige
grondstoffen. De relatieve prijzen daarvan zullen stijgen, hetgeen zowel betekent dat er een belangrijke inkomensoverdracht naar de
ontwikkelingslanden tot stand komt, als dat de rijke landen hun technische ontwikkeling met het oog op de globale grenzen aan de groei
zullen bijstellen. De kapitaalaccumulatie in de Derde Wereld zal toenemen, die in het noorden afnemen.
14
Raúl Prebisch, ‘Estructura socioeconómica y crisis del sistema’, Revista de la CEPAL, tweede semester 1978, pp.167-264.
15
Ibid., p. 168.
11
3
dynamiek van het geconcentreerde economische surplus wordt hersteld. Weliswaar kan dat
leiden tot hernieuwde kapitaalaccumulatie, maar die is opnieuw en onverbrekelijk verbonden
met het herstel en de veiligstelling van de sociedad privilegiada de consumo.
De politieke en sociale kosten van dit gewelddadig ingrijpen zijn immens. In dit type
samenleving krijgt de democratie geen inhoudelijke kans. En het is juist – en alleen – de
democratie die kan zorgen voor geleidelijke spreiding van de welvaart. Het economisch
’liberalisme’ wordt hersteld, in een variant die de heersende belangen welkom is, door het
politieke liberalisme te verstikken. Hoewel die beide stammen uit dezelfde intellectuele bron
en bijeen horen, worden zij in Latijns-Amerika tot tegengestelden.
2.
De militaire factor
Wanneer iemand die uit Nederland afkomstig is terecht komt in een Latijnsamerikaanse
veiligheidsstaat en zich rekenschap geeft van de verbijsterende en totale terreur waarmee de
regering van zo’n land het weefsel van de samenleving tot op de draad afbreekt, een
onbeschrijflijke ellende zaait, en niettemin in de officiële propaganda rept van louter
vooruitgang, kan hij moeilijk een logica of samenhang ontdekken tussen woorden en daden en
tussen woorden en woorden. Iets helpt wanneer men zich een en ander herinnert van de Nazitijd: maar waarom, in Godsnaam, vermoordt een regering de besten van haar eigen volk ?
Welke logica bezielt de Zuidamerikaanse militairen, wanneer zij met de aankondiging orde op
zaken te stellen, in feite hun nationale industrie verwoesten, hun buitenlandse schuld
verveelvoudigen, de onderwijs- en sociale voorzieningen decimeren ? De tegenstrijdigheden
zijn legio, totdat men kennis neemt van de doctrine van de nationale veiligheidsstaat. Het is
de perfecte logica van het verabsoluteerde geweld in de staatsstructuur. Als in een detectiveroman wordt alles duidelijk, wanneer men het verhaal doorziet.16
In de doctrine van de nationale veiligheid heeft een beroepsvisie de gestalte aangenomen van
een totale mens- en wereldbeschouwing. Een beroepsdeformatie wordt opgelegd aan de
gehele maatschappij. De militairen – ooit de bevrijders van het vaderland – vereenzelvigen
zich met het historisch belang van de natie. De schoolboeken zijn hun beste propaganda. Wat
bleef van de koloniale periode is echter de oligarchische structuur van de samenleving.
Wanneer de traditionele heersende klasse – waaruit in Argentinië behalve grootgrondbezitters
en bisschoppen ook de leiding van leger, marine en luchtmacht afkomstig is – haar
privileges17 bedreigd ziet, wordt de politieke oppositie tot subversie verklaard en aantasting
van de staatsveiligheid. In Argentinië en de omringende landen werden de democratische
krachten bestempeld tot ‘totale vijand van de christelijke en westerse samenleving’.
Natuurlijk was er in Argentinië in 1976 wel degelijk sprake van een gewapende subversie,
waartegen een politieapparaat en zelfs een leger zal moeten optreden.18 De coup van 24 maart
vond echter plaats opeen moment waarop die militaire strijd, na twee jaren van speciale
volmachten voor het leger, reeds nagenoeg was beslecht. Het werkelijke doel was een ander:
de vestiging van het ‘economisch model van de strijdkrachten’. De gewapende opstand was
daarvoor het alibi, en werd breed uitgemeten voor de nationale en internationale publieke
opinie. Nog jaren na de staatsgreep konden in de gecensureerde pers berichten verschijnen
Zo schreef ik in 1982 (‘De nationale veiligheidsstaat’, in: Wereld en Zending, 11e jrg., 1982, pp. 124-132; aan dit artikel is het navolgende
in belangrijke mate ontleend
17
Zie paragraaf 1.
18
Het gegeven dat deze subvesrie was ontstaan uit gefrustreerde politieke bewegingen die op hun beurt geworteld waren in het flagrante
economische onrecht werd echter bewust genegeerd.
16
4
over incidenten van ‘gewapend treffen’, om dit besef van de onmisbaarheid van de militaire
dictatuur levend te houden, terwijl het ging om gevangenen die ’s nachts werden vrijgelaten
om op straat in de rug te worden neergeschoten. Het begrip ‘subversie’ moest echter in de
propaganda present blijven, ter legitimering van de dictatuur.
De militaire staat hanteert een totalitair vriend/vijand schema. Ook hier kan Argentinië niet
worden begrepen buiten de globale historische context. De doctrine van de nationale
veiligheid heeft zijn wortels in Europa. De Latijnsamerikaanse militairen baseren zich op het
denken van Hobbes en Macchiavelli. Bij Macchiavelli rechtvaardigt de staatsmacht zich door
haar succes, waaraan de mens slechts dienstbaar is. De 19e-eeuwse theoreticus van de oorlog,
Clausewitz,19 ontwikkelt de ‘pure’ idee van de oorlog. Oorlog is de ‘voortzetting van de
politiek met andere middelen’, maar in de wetmatigheid van de oorlog rechtvaardigt het
geweld zichzelf, al zijn er ‘toepassings’varianten. Staat bij Clausewitz de oorlog nog in dienst
van de politiek, in de 20ste eeuw wordt de idee van de totale oorlog uitgewerkt. Dit gebeurt
door twee militairen die beiden schrijven vanuit den beroepsfrustratie, de frustratie namelijk
van een verloren oorlog.
De eerste is de Duitse maarschalk E. von Ludendorff.20 De catastrofe van de Eerste
Wereldoorlog wordt door de historici vooral geweten aan het beroepsisolement van de
Pruisische militaire kaste. Ludendorff volhardt na het verlies van de oorlog op rancuneuze
wijze in het militaire extremisme; hij wijt de nederlaag (het is alsof men de Argentijnse
militairen hoort !) aan het gebrek aan consequentie waarmee het militaire apparaat heeft
gefunctioneerd. De politiek kreeg de schuld. Voortaan moest de politiek aan de oorlog
ondergeschikt zijn. De ideale staatsvorm is voor hem de militaire dictatuur. Dit denken is via
het nazisme verder ontwikkeld in de doctrine van de nationale veiligheid.
Nog veel ingrijpender invloed op het (noord-21 en) Zuidamerikaanse militaire denken hebben
de Franse generaals Salan en Trinquier gehad. Beiden dienden in de jaren 30 in Indochina en
werden vervolgens berucht wegens hun terreur tegen de Algerijnse onafhankelijkheidsstrijd
na de Tweede Wereldoorlog.22 Frankrijk is het eerste westerse land geweest, dat door
revolutionaire onafhankelijkheidsbewegingen is verslagen. De Fransen ontwikkelden het idee
van de ‘contra-subversie’. Deze Franse doctrine vormt de directe overgang naar de theorie en
de praktijk van de nationale veiligheidsstaat in Zuid-Amerika.23 Optredend als getuige à
decharge in het proces tegen Salan in 1962, verklaart Trinquier: ‘De oorlog van tegenwoordig
is de botsing van een aantal systemen – politiek, economisch, psychologisch en militair – dat
er naar streeft de bestaande regering van een land ten val te brengen om die door een andere te
vervangen’. ‘We moeten beginnen ons er van rekenschap te geven dat wij in de moderne
oorlog geen strijd leveren geen strijd tegen een gewapende groep verspreid over een bepaald
territorium, maar tegen een gevaarlijke en goed gewapende clandestiene organisatie die als
voornaamste doel heeft zijn wil op te leggen aan de bevolking. De overwinning kan alleen
worden bereikt wanneer wij erin slagen deze organisatie te vernietigen.’ 24 De Argentijnse
19
K. von Clausewitz, Vom Kriege, 1832.
Zijn boeken schrijft hij, gefrustreerd door het Duitse verlies, na de Eerste Wereldoorlog, door hem gezien als ‘totale oorlog’. Een
Argentijnse editie: E. von Ludendorff, La guerra total, Buenos Aires 1964.
21
De beslissende rol die de VS sinds 1946, tijdens de koude oorlog, speelde achter de dictaturen van Latijns-Amerika is bekend, en wordt
hier verder niet besproken. De Latijnsamerikaanse officieren ontvingen hun opleidingen in de VS, o.a. aan de beruchte Panama-school. Zo
ontstond een corpsgeest van over de nationale grenzen heen.
22
In Algerije is het effect van deze terreur desastreus gebleken voor de toekomstige samenlevingsopbouw.
23
Argentijnse uitgaven: R. Trinquier, La guerra moderna, Buenos Aires z.j.; Guerra, subversión, revolución, Buenos Aires 1975. Jan
Thielen merkt op, dat veel Argentijnse officieren hebben gestudeerd aan de Ecole Militaire de Paris, waar zij de invloed ondergingen van
Franse collega’s uit de Algerije-oorlog (Zorreguieta. Een biografische schets, Amsterdam 2001, p. 135).
24
Trinquier, La guerra moderna, p. 22, 23-25, geciteerd door Genaro Arriagada H., ‘Seguridad Nacional y política’, in: Iglesia y Seguridad
Nacional. Panorama de la teología latinoamaericana, IV, Salamanca 1980, pp. 83-141; citaat op p. 117.
20
5
militairen hebben voor binnenlands gebruik hun voorbeeld gezien in de wrede Franse
koloniale oorlogen, die zich kenmerkten door tot dan toe ongekende misdaden tegen de
menselijkheid en schending van het oorlogsrecht.
De grondstelling van het nationale veiligheidsdenken is dat het fundamentele wapen in de
moderne oorlog – lees: in de moderne uitoefening van de militaire professie – het terrorisme
is: uitoefening van terreur. Het zaaien van terreur wordt beantwoord met grotere terreur, en
met marteling, om via aldus verkregen inlichtingen de organisatie van de vijand te
vernietigen. Een geheel nieuw probleem is namelijk de identificatie van a de vijand: de
scheidslijn is geen nationale grens, maar een ideologische. De vijand is overal ! Maar ook de
vrienden van de vijand zijn vijand. Zelfs als een persoon of een of andere wijze, zelfs al is het
de meest indirecte, de doelstellingen van de vijand zou bevorderen, of op een gegeven
moment zou kunnen bevorderen, moet deze als verrader worden behandeld en ‘geëlimineerd’.
Op deze wijze resulteren de tienduizenden verdwijningen in Argentinië. De staatsvorm die
noodzakelijk wordt geacht voor deze ‘moderne oorlog’ – door de Argentijnse militaire
ideologie veelal vereenzelvigd met de ‘Derde Wereldoorlog’ – is één grote projectie van de
inlichtingendiensten. Ook in Argentinië gaat het tegen de ideologische vijand, de vrienden en
de potentiële vrienden van de vijand, tot en met de ‘neutralen en de onverschilligen’.
Alle grenzen tussen volk, natie, staat, overheid en leger zijn uitgewist. Het leger treedt op in
directe representatie van het volk. Immers, de ‘natuurlijke’ staat van de mens is die van
oorlogvoerder (Hobbes!). Daar de militairen beroepshalve de dragers zijn van het geweld, zijn
zij, krachtens het wezen van het menszijn, geen enkele verantwoording schuldig aan een
parlement of welke instelling buiten het leger ook. Volgens de militaire theologie, heeft
Comblin25 opgemerkt, is het militaire gezag het beeld Gods, niet de mens.
De nationale veiligheidsstaat deelt de hele wereld in in vriend en vijand. “Wie niet voor mij
is, is tegen mij’, zo luidde de tekst van Argentijnse stationsposters, met daarop een gewapende
soldaat. Daar de vijand moeilijk identificeerbaar is, wordt hij van een naam voorzien: marxist,
atheïst, materialist, terrorist. De binnenlandse vijand is de vertegenwoordiger van de
fictieve26 grote vijand buiten: het communisme. Dit is wat de militairen nodig hebben ter
legitimering van hun optreden, daar het leger toch geacht wordt ervoor te dienen om het
nationale territorium (de ‘nationale soevereiniteit’) te verdedigen tegen aanvallen van
buiten.27
Daar de staat een vorm van oorlog is, en de oorlog tegen de ‘internationale subversie’ een
totaal karakter draagt, moet ook de staat dus totalitair zijn. De scheiding der machten vervalt.
Wetgevende en rechterlijke macht zijn door uitvoerende macht geabsorbeerd. In de nationale
veiligheidsstaat bestaat niet allen geen verschil meer binnen de ‘trias politica’, maar evenmin
tussen oorlog en vrede, buitenlandse en binnenlandse politiek, leger en politie, en tussen
repressie en preventie. Ook de economie is strijdtoneel. Alle ‘nationale machten’: het
25
De Belgisch-Latijnsamerikaanse theoloog Joseph Comblin heeft een belangrijke rol gespeeld in het inzichtelijk maken van de nationale
veiligheidsstaat. Hij schreef o.a.: Le pouvoir militaire en Amérique Latine,Parijs 1997 (in Spaanse vertaling opgenomen in : Dos ensayos
sobre seguridad nacional, een uitgave van de Vicaría de la Solidaridad van het aartsbisdom van Santiago de Chile, 1979, pp. 9-191, en The
Church and the National Security State, New York 1979.
26
Hoe fictief de vijand van ‘het communisme’ was, blijkt uit de uitbouw van de handelsrelaties die de junta onderhield met China en
Rusland, zelfs in weerwil van het Amerikaanse handelsembargo dat in 1980 tegen Ruslandwerd ingesteld.
27
De Falklandoorlog, waarvan het einde ook het einde betekende van de militaire dictatuur, wordt gezien als een poging tot een morele
herstelpoging: terugkeer naar dit eigenlijke militaire beroep, de territoriale strijd tegen een ‘bezettende’ koloniale mogendheid. De smaad
van de ‘vuile oorlog’ diende te worden verdrongen door nieuwe, legitieme offers, nl. van enkele honderden Argentijnse soldaten die de
verdrinkingsdood vonden. ‘Wat betekenen eigenlijk die zgn. verdwenenen, vergeleken bij hen die thans roemrijk zijn verdwenen in de zee?’
– aldus de nieuwe propaganda van de Argentijnse militairen in 1982, na hun nederlaag tegen Engeland. Zie hierover, en over de kenmerken
van de Argentijnse dictatuur 1976-1983 in kort bestek: R.L. Haan, ‘Falklandcrisis, topje van een ijsberg’, in: VU-Magazine, juli/augustus
1982, pp. 272-275.
6
onderwijs, de kerk, de cultuur, de economie en de massacommunicatie worden dienstbaar
gemaakt aan de ‘nationale doelstellingen’, d.w.z de ‘nationale veiligheid’. De door de junta
van Videla gevoerde economische politiek behoort dus geheel tot het ‘programma van de
strijdkrachten’. In wat de Argentijnse dictatuur noemde het ’proces van nationale
reorganisatie’ moest de samenleving – en met name de economie - structureel worden
omgevormd.
3.
Het monetaristische model van de Argentijnse junta
In paragraaf 1 hebben wij gezien hoe de elite van Argentinië als gevolg van de binnenlandse
economische ontwikkeling in conflict komt met de democratie. In dat conflict, dat zich sinds
1930 in de Argentijnse samenleving manifesteert, worden voortdurend politie en leger
ingezet;28 de laatste militaire dictatuur (van 1976 tot 1983) moest dienen om het ‘nationale
proces’ definitief te ‘reorganiseren’. Met ‘reorganiseren’ werd bedoeld: de oplegging van een
economisch model dat de binnenlandse verhoudingen eens en voor altijd door een grondige
aanpak, en onomkeerbaar, zou moeten vastleggen in het belang van de economische elite.
Voorbeeld in geopolitieke en economische zin was de aartsconcurrent Brazilië, dat sinds de
militaire staatsgreep aldaar 1964 eveneens dictatuur oefende over de ‘nationale machten’, en
succes boekte met zijn concentratiepolitiek van inkomen en kapitaal.
De economische elite die samen met de militairen de coup had beraamd en daarvoor ook
initiatief had genomen liet zich in de de facto regering vertegenwoordigen door de
grootgrondbezitter Martínez de Hoz en een aantal staatssecretarissen, die zich, mede onder
invloed van het Chileense model, bekenden tot de monetaristische school. Het intellectuele
centrum daarvan was Chicago; de bekendste naam die van Milton Friedman.
Militarisme en monetarisme vormen een ideale combinatie. De militairen braken het weefsel
van de samenleving af door een onbeschrijfelijke terreur jegens vakbondsleiders,
ondernemers- en andere maatschappelijke organisaties, hoogleraren, studenten, advocaten,
journalisten, medici en in het algemeen tegen democratisch gezinde opinievormers. De
organisatiegraad van de samenleving werd tot een minimum teruggebracht of tot
ineffectiviteit veroordeeld.29 Zoals de cohesie in de samenleving (c.q. het gebrek daaraan)
afhankelijk werd gemaakt van de militaire dictatuur, zo beschouwt in economische zin het
monetarisme zich als het enig organisatieprincipe van de samenleving. Ook Friedman houdt
niet van vakbewegingen, die volgens hem alleen marktverstorend kunnen werken. De
militairen op hun beurt wilden Argentinië tot zijn 19e-eeuwse status van landbouwexporterend
land terugbrengen, om zodoende de economische basis onder zowel de vakbonden als de
middenklasse weg te slaan.
Monetarisme in de economie en militarisme in de politiek zijn beide absolutismen, en
verwant in hun mens- en maatschappijvisies: simplistisch en technicistisch. Het doel van
beide is ‘efficiëntie’; wederzijds bevorderen zij elkaar. Beide erkennen schadeposten,
28
Ook thans, onder de formele democratie, is sprake van brute repressie van de politie jegens de burgerij die opkomt tegen het economische
onrecht.
29
Op deze organisatiegraad richtte zich de militaire terreur. In dit bestek is geen ruimte in te gaan op het Peronisme. Het is een uit
Argentinië nog immer niet weg te denken gecompliceerd en tegenstrijdig verschijnsel. Wat in dit verband evenwel van belang is op te
merken, is dat het Peronisme uitdrukking is van een ‘complexe pluralistische (diversificada) samenleving, die ervaringen en verwachtingen
koestert van participatie, welke in zeer brede maatschappelijke sectoren zijn geworteld’ (Aldo Ferrer, ‘La economía política del Peronismo’,
El Trimestro Económico, januari/maart 1997, pp. 73-115. Geciteerd is p. 73.)
7
‘excessen’ genaamd, maar die worden als onvermijdelijk beschouwd.30 Friedman erkent in
principe geen andere economische politiek dan monetaire politiek, beheersing van de
geldhoeveelheid. De binnenlandse markt mag daarbij niet meer op enige wijze zijn
afgeschermd van de internationale markt. Die laatste wordt bepalend voor wat binnenslands
zal worden geproduceerd, op grond van de comparatieve kostenvoordelen in het
internationale economische verkeer. De markt heerst totaal.
Het argument dat de nieuwe economische ‘orthodoxie’ gebruikte was dat Argentinië te klein
zou zijn voor de ontwikkeling van een interne industriële markt. De bestaande industrie werd
gezien als een onwelkome erfenis van de eerder gevoerde politiek van importsubstitutie. Aan
de ‘inefficiëntie’ daarvan zou een einde moeten worden gemaakt. De discipline van de
internationale markt zou enerzijds de kosten drukken, en anderzijds grote delen van de
industrie weliswaar wegvagen, maar daartegenover zouden de traditionele landbouwexporten
zorgen voor verhoging van de exportopbrengsten.
De Argentijnse econoom Aldo Ferrer heeft de economische merites van deze monetaristische
politiek reeds in 1980 scherp geanalyseerd. Hij concludeert dat zij niet aan het doel
(inflatiebestrijding) heeft beantwoord en ook niet kon beantwoorden. Dat juist de Argentijnse
economie (in dit opzicht te onderscheiden van de Chileense) niet gebaat zou zijn bij een
geïntegreerde omvangrijke binnenlandse markt, is volgens hem in tegenspraak met de
realiteit. Hij bestempelt deze visie als sektarisch en ideologisch. Zelfs in Chili, waar onder
Pinochet de politiek van de Chicago School in termen van de eigen doelstellingen successen
boekte, en des te meer in Argentinië, diende het gehele monetaristische discours om
uiteindelijk wetenschappelijke legitimiteit te verschaffen aan de bevordering van de belangen
van de economische machtsgroepen. Het bezorgde deze landen de internationale erkenning
die zij voor hun plannen behoefden. In feite heeft niet alleen de wetenschappelijke
monetaristische pretentie, maar ook het Internationale Monetaire Fonds slechts in dienst
gestaan van de restauratie van de hegemonie van de traditionele oligarchische groepen.31
De inconsequentie waarmee Friedman werd toegepast was groot, hetgeen niet te verbazen is
omdat de werkelijke doelstellingen van de dictatuur een eigen was. Prijzen werden
vrijgelaten, maar de prijs van de peso werd gemanipuleerd. Het wisselkoersbeleid was zelfs
een sleutelvariabele in de schoktherapie die op de Argentijnse economie werd losgelaten en
die de spiraal naar beneden inzette. In plaats van het ‘vrije spel der maatschappelijke
krachten’, dat bij Friedman hoog in het vaandel staat, werden bedrijven en instellingen
‘geïntervenieerd’, d.w.z. van militair bestuur voorzien.
4.
De destructieve spiraal naar beneden
Het economische model van de junta bestond allereerst uit een volledig breken van de kracht
van de Argentijnse vakbeweging, die als sterkste ter wereld gold. Talrijke vakbondsleiders
verdwenen naar de martelkampen. De lonen werden bevroren, en de prijzen werden
losgelaten, met desastreuze gevolgen voor het reële loonpeil. Dit betekende dat er met militair
30
Wanneer Friedman spreekt van de offers die het monetaristische model in Chili eist van de kleine middenstand, dan merkt hij laconiek op
dat deze situatie natuurlijk niet toe te juichen valt, maar ‘dat het nu eenmaal niet anders is’ (Alvaro Briones, Economía y política del
fascismo dependiente México 1978, p. 206). De Argentijnse militairen, die de verdwijningen ontkenden en de beschuldigingen verklaarden
als linkse buitenlandse propaganda, konden tenslotte toegeven dat er ‘enkele’ gevallen hadden kunnen zijn geweest, die te beschouwen zijn
als ‘excessen’ die zich ‘nu eenmaal’ in een ‘vuile oorlog’ ‘onvermijdelijk’ kunnen voordoen.
31
Aldo Ferrer, ‘El monetarismo en Argentina y Chile’, Comercio Exterior, januari 1981, pp. 3-13 en februari 1981, pp. 176-192. Zie voor
deze conclusie p. 189/190 en 191/192.
8
geweld een concentratie van inkomens werd doorgevoerd, die ondenkbaar zou zijn geweest in
ieder land met een minimum aan formele democratie. Als enige inflatieoorzaak werd in de
propaganda (en in de schoolboeken!) de loonontwikkeling genoemd.
Terwijl de lonen in 1975 echter reeds niet meer dan 48 % van het nationale inkomen
uitmaakten, werd dit loonaandeel binnen drie jaar nog verder teruggebracht, tot 35 %. Deze
overheveling van inkomens naar de rijke klasse en de overheid, kwam niet het nationale
investeringspeil ten goede, maar diende bijna geheel (80 %) voor de luxe consumptie en
overheidsbesteding; slechts 20 % resulteerde in overschot op de lopende rekening en
investeringen.32 Eind 1977 hebben de omvangrijke sectoren van de lage en middelhoge lonen
een koopkrachtverlies geleden van 60 % beneden het niveau van 1974. In het jaar 1974
heerste er nog een zeer gespreide mate van welvaart, bij een werkloosheid van slechts 3,4 %;
er. In 1983 waren de lonen gedecimeerd.33 De loonquote in het nationaal inkomen daalde van
43 % in 1976 tot 22 % in 1983. Op de exploderende kosten van levensonderhoud reageerden
de economische beleidsmakers met cynisme. Toen de gemiddelde Argentijn zelfs zijn vlees
niet meer kon betalen doordat de binnenlandse prijs ervan de pan uit rees, vond minister
Martínez de Hoz daar een eenvoudig antwoord op: het vlees werd gewoon verwijderd uit het
‘mandje’ van eerste levensbehoeften op basis waarvan de prijsindex werd berekend.
‘Desindexering’ heette dat; de vleesprijs ‘bestond’ niet meer.
Het economische motief voor het verscherpen van de inkomensongelijkheid dat men opgaf
was, dat de investeringen omhoog moesten. Daartoe moesten de rijken moesten rijker worden,
want alleen zij, zo luidde de veronderstelling, zouden de gewenste investeringen doen. Op
deze wijze werd teruggegrepen op de vorige dictaturen met hun ontwikkelingsmodel van de
‘uitsluiting’. Door een liberaal internationaal economisch beleid en een allesbehalve liberale
wisselkoers- en loonpolitiek, gecombineerd met een dictatuur binnensland die op allerlei
wijze direct in de economie ingreep, diende zo veel mogelijk financieel en investeringskapitaal te worden aangetrokken.
De buitenlandse schuld die de militairen in 1976 zeiden te willen terugbrengen bedroeg bij de
coup minder dan $ 8 miljard; in de economische chaos die de militairen in 1983 achterlieten
was dit cijfer opgelopen tot het zesvoudige, ca. $ 47 miljard.34
In plaats van een productie-economie ontstond er een speculatie-economie, waarin de nietproductieve financiële sector tot enorme omvang uitdijde. Door de blijvend hoge
binnenlandse inflatie en een devaluatiepolitiek van de peso die daarbij (in het belang van de
financiële sector) sterk achterbleef werd de dollar voor wie het konden betalen spotgoedkoop.
De vloed van import uit het buitenland die daardoor werd opgewekt bracht de genadeslag
voor het binnenlandse productieapparaat, dat reeds onherstelbaar was verzwakt door het
wegvallen van de binnenlandse koopkracht en de enorme binnenlandse rentelasten voor het
bedrijfsleven. De concentratie van inkomens in handen van de economische toplaag werd
grotendeels besteed aan buitenlandse reizen, luxe-importen, speculatie en kapitaalvlucht.
Degenen die over groot geld beschikten leenden omvangrijke sommen van buitenlandse
banken (veelal gedekt door hun eigen hoge buitenlandse tegoeden die door kapitaalvlucht
Ferrer, ‘El monetarismo’, p. 186. Voor het Wereldvoetbalkampioenschap werd tweemaal zoveel uitgegeven als Spanje vier jaar later zou
doen (Thielen, Zorrgeuieta, p. 127).
33
Aanvankelijk trad nog geen werkloosheid in: de werknemers trachtten in dubbele en driedubbele onderbetaalde banen hun gezinsinkomen
te maximeren.
34
In 1982 was de junta gestopt met het nakomen van zijn verplichtingen op de buitenlandse schuld. De Nederlandse staat zat daarin voor
meer dan ƒ 2 miljard wegens het door de overheid gedekte Boskalis avontuur. Voor Argentinië was dat de grootste schuld uit hoofde van een
buitenlandse investering in dat land.
32
9
waren ontstaan) om te profiteren van de enorme binnenlandse rente, waarna terugwisseling in
dollars kon plaats vinden tegen een koers die nog altijd astronomische winsten opleverde. Zo
kon in de jaren 1979 en 1980 100 % netto speculatiewinst worden gemaakt.35 De snel
stijgende buitenlandse schuld veroorzaakte steeds hogere buitenlandse renteverplichtingen.
De aanzienlijke wapeninkopen van de militairen droegen verder bij aan de verslechtering van
de betalingsbalans. De aanhoudende faillissementsgolf sleepte ook het financiële stelsel mee.
In 1980 waren 32 financiële instellingen failliet, waaronder 4 van de 10 grootste banken.
Daar de Centrale Bank garant stond, kregen de speculanten hun geld terug en werden ook
deze lasten op het volk afgewenteld.
De buitenlandse schuld die door de militaire dictatuur tussen 1976 en 1983 werd aangegaan
had niet – zoals de orthodoxe ontwikkelingseconomie36 voorschrijft – gediend tot enige
productieve investering. Behalve voor consumptieve bestedingen van de elite, was zij
nagenoeg geheel als volgt opgebouwd: uit kapitaalvlucht (44%), financiering van
rentebetalingen aan de buitenlandse banken (33%) en wapenaankopen door de militairen en
andere niet-geregistreerde importen (23%).37
In de jaren van de militaire dictatuur van 1976-1983 steeg de schuld gemiddeld met bijna 60
% per jaar. Tijdens de burgerregering van Alfonsín (1984-1989) was dit minder dan 7 %,
waarna tijdens Menem het percentage opliep tot bijna 12 %, ondanks de uitverkoop die deze
laatste had gehouden onder de staatsbedrijven. Schuld creëert in versneld tempo schuld, als
gevolg van de steeds groter worden renteverplichtingen. Op dit moment is de strop
aangetrokken. Argentinië is, met het stopzetten van zijn betalingen op zijn schuld van meer
dan $ 150 miljard, in feite failliet, d.w.z. het is niet bereid en in staat het immense financiële
vermogen dat zijn rijke ingezetenen in het buitenland aanhouden te repatriëren. Daar een land
echter de jure niet failliet kan gaan, geschiedt wat onvermijdelijk gebeurt: de wurggreep
wordt verplaatst naar dat deel van de bevolking dat niet tot de economische elite behoort. Het
uit zich in stijgende werkloosheid, snel toenemende absolute armoede, afbraak van sociale en
onderwijsvoorzieningen en van medische zorg, extra belastingheffing en verhoging van de
tarieven voor de (geprivatiseerde) public utilities en uiteindelijk zelfs in diefstal van
pensioenen, lopende salarissen en banktegoeden, voorzover al niet door de inflatie
bewerkstelligd. De protesten worden in veel gevallen beantwoord met repressie.
Het economisch beleid van de democratische regeringen sinds 1983 heeft zich uit de structuur
van de neerwaartse spiraal niet losgemaakt. Daarvoor was de Argentijnse economie reeds te
grondig ‘gereorganiseerd’ en had de torenhoge buitenlandse schuld een te grote hypotheek op
de economie gelegd. Door de voortdurende herfinanciering nemen de renteverplichtingen
explosief toe. Het model is voortgezet.38 De inflatie was in het begin van de periode Menem
(1989-1999) opnieuw torenhoog (in 1990 1344 %). Opnieuw werd het economisch model
drastisch bijgesteld onder het juk van de monetaire politiek. Menem hield alsnog de grote
uitverkoop van staatsbedrijven, tegen spotprijzen. Minister Cavallo (tijdens de junta korte tijd
president van de Centrale Bank) werd te hulp geroepen. Op 1 januari 1992 werd een currency
Bernardo Lischinsky, ‘De Argentijnse schuld: onderdrukking, speculatie en kapitaalvlucht’, Internationale Spectator, september 1985, pp.
529-535. Zie p. 532.
36
Ontwikkelingsdenken is de militairen ten enenmale vreemd. Niet alleen beschouwde men Argentinië als ‘westers’, en, in de woorden van
generaal Harguindeguy, minister van binnenlandse zaken, als het meest ‘blanke land van Latijns-Amerika’, maar vooral paste dit niet in de
doctrine van de nationale veiligheidsstaat, die de wereld niet opdeelde in drieën (Eerste, Tweede en Derde Wereld), maar in tweeën, in vriend
en vijand: het westen en het ‘internationale communisme’.
37
Deuda externa y fuga de capitales, rapport van het Argentijnse parlementslid Mario Cafiero over het verband tussen de buitenlandse
schuld en ‘de mechanismen van kapitaalvlucht, belastingontduiking en zwart geld’, 2001 (internet).
38
‘Les aléas des changements de gouvernements n’ ont pas modifié fondamentalement le cours régressif dans lequel l’Argentine a été
engagée par sa classe dominante dans les dernières décennies’, État de siège en Argentine, Bulletin d’information de l’observatoire des
transnationales, 20-12-01 (www.transnationale.org).
35
10
board-systeem van kracht,waarbij de peso onveranderlijk werd vastgeklonken aan de dollar,
in een koersverhouding van een op een. Dit bedwong de inflatie, zorgde zelfs voor enige groei
van het BNP, totdat dit keurslijf de export zozeer in moeilijkheden bracht dat de economie
vanaf 1998 kromp in plaats van groeide. De geldhoeveelheid kon in dit systeem slechts op
peil worden gehouden door steeds meer buitenlandse schuld aan te gaan. In december 2001
was de crisis totaal. Inmiddels mogen de Argentijnen in 2002 voor maximaal 5000 dollar39
van de bank halen tegen een koers van 1,4, terwijl die op de wisselmarkten reeds 2,5
bedraagt.40 In 2002 zal de economie opnieuw aanzienlijk krimpen.
5.
Corruptie en belastingontduiking
De economische crisis in 1976 bestond inderdaad uit een hollende inflatie en, volgens de
militairen, uit een alarmerende ontwikkeling van de buitenlandse schuld. De belangengroepen
achter de junta hadden echter niet nagelaten te zorgen voor het acuut creëren van de chaos. Zo
deden de grote landbouwexporteurs doelbewust aan belastingontduiking op grote schaal
teneinde de Peronistische regering te destabiliseren. De export werd in 1975 grotendeels
omgezet in smokkel, met het gevolg dat de belastingsopbrengsten tot de helft terugliepen en
het begrotingstekort opliep tot 14 % van het bruto nationaal product.41 Vlak voor de coup
vond een ondernemersstaking plaats, die nog heugt aan iedere toenmalige consument, onder
wie schrijver dezes.
In 1977 werd Martínez de Hoz in geëerd als de ‘minister van Financiën van het jaar’, zo staat
te lezen in de memoires van jhr. mr. Emile van Lennep uit 1991. Na zijn periode als
secretaris-generaal van de OESO van 1969 tot 1984 voerde hij tot 1986 met een 30 man
sterke delegatie de onderhandelingen over het Nederlandse aandeel in de Argentijnse
buitenlandse schuld, aangegaan onder het illegale militaire regime. ‘De sympathieke
Martínez de Hoz’, schrijft Van Lennep, ‘heeft met zijn beleid van tijdelijke liberalisering van
het betalingsverkeer met het buitenland, bij handhaving van een overgewaardeerde
wisselkoers, uiteraard wel bijgedragen aan prijsdalingen door massale goedkope invoer42,
maar ook aan een sterke verslechtering van de betalingsbalans, kapitaalvlucht en groei van de
buitenlandse schuld. Tijdens de regering-Alfonsín werd de eens geëerde ex-minister
beschuldigd van allerlei misdrijven en zat zelfs een tijd in de gevangenis’.43 In lijn met wat
hierboven werd opgemerkt over de façade van economische orthodoxie die werd opgetrokken
ter verhulling van de praktijk van eigen bevoordeling door de oligarchie, had de minister van
economische zaken zich beziggehouden met het aankopen van bedrijven door de staat – een
beleidslijn die in tegenspraak is met de monetaristische principes. Daar waren bedrijven bij
waarin de minister zelf aandelen had. ‘Over waar dat geld was terechtgekomen deden de
wildste geruchten de ronde waarbij de naam van de superminister veelvuldig werd
genoemd’.44 Persoonlijk met de minister bevriende groepen ontvingen van de minister
genereuze subsidies ten koste van het oplopen van de buitenlands schuld. ‘Als Joe en de
zijnen dergelijke handeltjes konden voeren, kon de marine dat ook. ( ) De marine deed dat
met haar staalproject SIDINSA, waarin vijf miljard dollar werd geïnvesteerd zonder dat er één
39
Inmiddels hebben de Argentijnen voor enkele miljarden aan banktegoeden kunnen opnemen door een beroep op de rechters te doen, die
deze beperkende overheidsmaatregelen (de ‘corralito’) in enkele tienduizenden gevallen onrechtmatig verklaarden.
40
Koers van 20 maart 2002; de Clarín van 20 april meldt reeds een dollarkoers van 3,3 peso.
41
Lischinsky, ‘De Argentijnse schuld’, p. 530.
42
Van daling van het algemene prijsniveau was nimmer sprake, ondanks het gekelderde importprijspeil !
43
Emile van Lennep in de wereldeconomie, Leiden 1991, p. 297.
44
Thielen, Zorreguieta, , p. 116, 123.
11
ton staal werd geproduceerd. De individuele leden van de marinetop deden er hun voordeel
mee’.45
Het illegale regime, met zijn macro-economische politiek niet anders te bestempelen dan
crimineel,46 liet er zich bij alle gelegenheden op voorstaan de christelijke moraal in de
samenleving te herstellen; het maakte zich tegelijkertijd schuldig aan ongekende vormen van
corruptie.
In het toen nog bestaande dagblad La Opinión47 citeerde pater Pellegrini van de nationale
commissie Justitia et Pax dan ook de Engelse schrijver die heeft opgemerkt dat macht tendeert
naar bederf, en dat absolute macht absoluut corrumpeert. De junta reageerde met represailles
tegen de krant en de auteur.
De militairen bevoordeelden zich op alle mogelijke manieren. Hun wedde was op
oorlogsniveau gebracht (een veelvoud van het salaris in vredestijd); daarnaast streken zij in
groten getale een dubbel salaris op, doordat zij de leiding overnamen van tal van overheidsen maatschappelijke instellingen. Op allerlei wijze waren ze economisch actief, bijvoorbeeld
door lage prijzen te betalen bij het kopen van bedrijven die in moeilijkheden waren geraakt.
Als neveninkomsten dienden vervolgens de ‘oorlogsbuit’ die zij in bezit namen bij hun
sinistere verdwijningoperaties. Huizen van ontvoerde personen werden leeggeroofd; zelfs van
onroerend goed maakte men zich meester.
Aan het eind van de dictatuur heeft de staat de buitenlandse schuld van het Argentijnse
bedrijfsleven eenvoudig overgenomen. Dit deden de volgende burgerregeringen eveneens met
de bedrijfsschulden van overheidsondernemingen die zij tegen een lage prijs privatiseerden.
De enorme buitenlandse schuld (20 maal zo hoog als in het begin van 1976) wordt
afgewenteld op de belastingbetaler, in een belastingstelsel dat regressief is, dus de laagste
inkomens het meest treft. Medio 2001 bedroeg het kapitaalbezit van de vermogende
Argentijnen in het buitenland volgens de officiële schatting $ 100 miljard.48 Argentijnen
kopen de hoogrentende Argentijnse schuldtitels in het buitenland met het geld dat zij daar via
kapitaalvlucht eerst in veiligheid hebben gebracht.
De monetaire politiek van Martínez de Hoz en zijn staatssecretaris Walter Klein verplichtte de
staatsbedrijven hoge buitenlandse schulden aan te gaan, zoals de nationale petroleummaatschappij YPF. YPF werd tijdens de dictatuur opgezadeld met een schuld van $ 6 miljard,
16 maal zo groot als op 24 maart 1976, zonder dat daartoe een bedrijfseconomische noodzaak
bestond. Dit bedrag kwam dan ook niet in het bedrijf terecht, maar verdween nagenoeg geheel
in de zakken van de militairen zelf.
De toeneming van de schuld werd door het IMF toegejuicht omdat die in dienst stond van de
liberalisering (de integratie van Argentinië in de internationale financiële markt, zozeer
toegejuicht door het Amerikaanse bankwezen en het IMF), waarvoor een stijging van de
deviezenreserve nodig werd geacht. Deze kapitaalinvoer ging er echter bijna geheel even snel
45
Ibid., p. 123.
Door middel van met militaire terreur werd de economische vrijheid en de koopkracht van een heel volk door een schoktherapie drastisch
ingeperkt zonder dat politieke oppositie mogelijk was. De vergelijking is gerechtvaardigd met wat er in Nederland zou gebeuren wanneer
het volgende kabinet zou decreteren dat de lonen in enkele maanden met tientallen procenten zouden dalen.
47
9 januari 1977. De krant leed van tijd tot tijd onder bomaanslagen en werd tenslotte verboden. De hoofdredacteur Timerman ‘verdween’.
Door Amerikaanse interventie werd zijn leven gered. Zie Jacobo Timerman, Gevangene zonder naam zonder nummer, Haarlem 1981.
48
In het radioprogramma ‘Het grote graaien’ van 20 maart 2002 op Radio 1 schat de sociologe Silvina Walger, auteur van het boek Pizza
met champagne, de buitenlandse financiële activa van de rijke Argentijnen – de ‘winnaars van het model’ - op $ 120 miljard. ‘Dit is geen
kapitalisme, maar banditisme’. De Argentijnse econoom Eduardo Bausaldo becijferde dat in de afgelopen tien jaar een kapitaalvlucht van $
140 miljard heeft plaatsgehad (Trouw, 12 april 2002, p. 15).
46
12
weer uit als erin en bleef binnen de financiële sector. Het geld werd eenvoudig naar
buitenlandse banken gereëxporteerd. Het rentepercentage van de schuld was evenwel hoger
dan de creditrente die de Argentijnen in hun belastingparadijzen incasseerden. De betrokken
regeringsfunctionarissen – militair en civiel – incasseerden bij het aangaan van de
buitenlandse kredieten ruime provisies en steekpenningen.
Met het beginsel van de onverenigbaarheid van functies – een essentiële gedragscode in
openbaar bestuur - werd de spot gedreven. Staatssecretaris Walter Klein had vóór zijn
aantreden onder Videla een consultancybureau dat diensten verleende aan buitenlandse
crediteuren. Hij had één (Scandinavische) bank als klant. Enkele jaren later vertegenwoordigt
hij als staatssecretaris in zijn privé-bedrijf de belangen van 22 buitenlandse banken. In 1981
treedt hij (met Videla) af. Vlak na het uitbreken van de oorlog met Engeland in 1982 wordt hij
zaakgelastigde van de Barclays Bank. Na de val van de dictatuur blijft zijn bureau optreden
voor de buitenlandse banken.49
Na het vertrek van de militairen blijkt de Centrale Bank niet te beschikken over een register
van de aangegane publieke buitenlandse schuld. De regering Alfonsín ging af op de claims
van de buitenlandse banken zelf, en nam deze contracten over ook al waren die nimmer door
de Bank goedgekeurd. De burgerregering erkende niet alleen de publieke buitenlandse schuld,
maar tekende eveneens voor de overname van de schulden van particuliere sector. De meeste
hoge economische functionarissen uit de periode van de junta bleven deel uitmaken van het
overheidsapparaat.
De golf van privatiseringen die in 1990-1992 plaats vond onder president Menem – later
wegens corruptie50 voor de rechter gebracht, met het gevolg dat Menem tenslotte een aan hem
zelf ondergeschikt Hooggerechtshof benoemde – heeft naar schatting de Argentijnse
economie een verlies opgeleverd van $ 60 miljard. Menem verkocht de staatsbedrijven aan
zijn politieke vrienden, zodat een grote club van nouveaux riches ontstond. De politici streken
$ 6 miljard51 aan steekpenningen op. Het excuus voor deze verkoop was: de eerder tijdens de
militairen geplande en gerealiseerde grote schuldenlast bij deze bedrijven. De privatisering
was een corruptief en duister proces. Om de verkoopprijs van YPF te drukken, schatte de
Amerikaanse bank Merril Lynch de beschikbare petroleumreserves op het moment vóór de
verkoop aan de Spaanse Repsol-groep 30 % lager in dan zij werkelijk bedroegen; toen de
privatisering rond was doken de verdwenen reserves weer op in de boeken. De beurskoers
schoot omhoog.52
Reeds in 1982 klaagt een journalist, Alejandro Olmos de schuldigen voor de chaotische
buitenlandse schuld aan bij de rechter. Het werd een taaie strijd, die op 13 juli 2000 eindigde
in een vonnis van 195 pagina’s, waarin rechter Ballestero de Argentijnse buitenlandse schuld
illegaal verklaart. De schuld is aangegaan door een illegaal regime. Staatsbedrijven zijn
volgens een bewuste politiek financieel uitgehold. Onder de particuliere bedrijven waarvan de
overheid vervolgens de schuld overnam bevinden zich 26 financiële, meest buitenlandse
instellingen. Ook de schuld van deze Amerikaanse en andere buitenlandse banken, aangegaan
door hun Argentijnse vestigingen, is dus afgewenteld op de Argentijnse belastingbetaler. Het
État de siège, par. 4.
Met vier van zijn ministers uit de eerste kabinetsperiode (1991-1995) werd Menem in staat van beschuldiging gesteld wegens illegale
internationale wapenhandel.
51
Aldus de econoom Eduardo Basualdo in het radioprogramma ‘Het grote graaien’ van 20 maart 2002 (Radio 1).
52
État de siège, paragraaf 4. Dezelfde bank is door het Braziliaanse parlement ervan beschuldigd in een soortgelijke operatie de reserves van
de belangrijkste Braziliaanse staatsonderneming op het gebied van de mineralenwinning Vale do Rio Doce in 1997 75 % te laag te hebben
gewaardeerd.
49
50
13
IMF en de Federal Reserve Bank van New York worden schuldig bevonden aan directe
technische steun aan het illegale regime. Volgens de rechter kan Argentinië een beroep doen
op het internationale recht voor de niet-erkenning van de enorme buitenlandse schuld, die
geen andere dan een illegale basis heeft. Als te verwachten bleef dit vonnis zonder gevolg, al
adviseerde de Federale rechtbank het Congres om met dit vonnis in de hand onderhandelingen
te openen over de nietigverklaring van de schuld die door Videla c.s. is aangegaan. Maar het
is een uniek en aarzelend begin van onthullende kritiek op een economisch model van een
illegaal regime, waarvan het ontstaan en de doelstelling als crimineel dient te worden
bestempeld.
6.
Een van de opties: het volk creëert zijn eigen monetair systeem
Economen zijn het eens over de uitzichtloosheid van de Argentijnse economische situatie.
Een oplossing kan slechts even diepgaan als waartoe de historische en structurele oorzaken
van de crisis noodzaken.
Argentinië is een land van een structurele economische apartheid: de massa van het volk
enerzijds, de bevoorrechte elite anderzijds, die de nationale economie de rug toewendt en zich
beschouwt als deel van de internationale economische wereld.
Welke opties heeft het volk ? Dat is in de eerste plaats het aanhalen van de broekriem, d.w.z.
het leven met ondervoeding en honger, gebrek aan onderwijs en sociale en medische
voorzieningen. In de tweede plaats zal, zoals in alle landen met abjecte armoede naast
puissante rijkdom, criminaliteit en prostitutie verder toenemen. Een in het oog lopende derde
optie is de omslag die het traditionele immigratieland Argentinië heeft doorgemaakt en
doormaakt naar een land van emigratie, eerst van politieke en thans van economische
vluchtelingen.
Er is een vierde verschijnsel dat in het vroeger welvarende Argentinië opmerkelijk is: het
ontstaan van zgn. sociale geldnetwerken. Het aantal mensen beneden de armoedegrens nadert
thans de 50 %. Eind vorig jaar was het aantal armen volgens deze definitie in de voorafgaande
12 maanden toegenomen met ruim 3 miljoen personen, waarvan twee en een kwart miljoen in
ernstige armlastigheid vervielen (met een inkomen minder dan 190 peso’s per familie van vier
per maand). Van de totale bevolking van 36 miljoen bevond zich 45 % beneden de
armoedegrens (16,2 miljoen),53 een percentage dat inmiddels snel verder toeneemt. Al deze
mensen beschikken over arbeidskracht, die zij inzetten in hun overlevingsstrijd. Het
economische model dat hun is opgelegd sluit hen evenwel uit van deelname aan het formele
economische proces.
Het antwoord dat buurtgemeenschappen in arme regio’s hebben gevonden lijkt even
onorthodox als in essentie eenvoudig. Daar het officiële economische en monetaire stelsel de
mensen buitensluit, creëren zij hun eigen stelsel, van onderop. Wat 25 jaar geleden
onmogelijk zou hebben geleken, doet zich thans voor. Argentinië is het land waarin de LETSsystemen54 sinds 1995 de grootste vlucht hebben genomen.
Clarín, 20 december 2001. De officiële armoedegrens bedroeg in december 2001 460 peso’s per maand voor een echtpaar met twee
kinderen tussen 4 en 6 jaar.
54
LETS-stelsels doen zich in tientallen landen voor, waaronder de Verenigde Staten. LETS is de afkorting van ‘Local Exchange and Trading
System’ (Aktie Strohalm, Locale economie wereldwijd, Utrecht 1998, p. 75).
53
14
Deze oplossing is radicaal en creatief. Zij herstelt de arme in haar waardigheid, niet maar van
slachtoffer, maar van handelend economisch subject. De theoretici – die elkaar nationaal en
internationaal treffen in vele netwerken, zoals de Alliance for a Responsable Plural and
United World,55 spreken over het decennium van het ‘post-ontwikkelingsdenken’.56
Argentinië levert een van de belangrijkste denkers op dit gebied, Heloísa Primavera. Zij
spreekt van een nieuw besef van verantwoordelijkheid, dat een nieuw paradigma zoekt om het
hoogst onwaarschijnlijke, maar absoluut noodzakelijke en mogelijke te bereiken. Het komt
mij voor dat deze nieuwe school van denken reeds daarom van buitengewoon groot belang is,
omdat het gangbare ontwikkelingsdenken, Argentinië is getuige, tot massale economische en
sociale vernietiging heeft geleid. Er is sprake van een klassieke noodzaak van paradigmawisseling.57
Op 1 mei 1995 start een twintigtal buurtbewoners in Bernal, een van de vele voorsteden van
Buenos Aires, een ruilclub, club de trueque. Iedere zaterdag organiseren zij een onderlinge
ruilbeurs van goederen en diensten. De verrekening geschiedt in een centraal boekhoudcahier,
terwijl iedere deelnemer zijn saldo bijhoudt op een aan hem toebehorende kaart. Vervolgens
komen calculaties tot stand, en worden aan de deelnemers cheques op naam ter beschikking
gesteld, die van hand tot hand gaan in betaling voor geleverde diensten. De volgende stap is
snel gedaan: er wordt overgegaan tot de creatie van chartaal geld. Men betaalt elkaar in deze
tikets, ook créditos genoemd. Iedere deelnemer ontvangt dezelfde initiële geldhoeveelheid.
Dit doet de transactiesnelheid enorm toenemen. Het aantal clubs breidt snel uit en verspreidt
zich over de stad Buenos Aires.
Binnen twee jaar vinden transacties plaats tussen de clubs. Het netwerk is niet alleen gegroeid
in de gehele stad, maar heeft zich tot enkele provincies uitgebreid. Er worden per regio
besturen georganiseerd en er komt interne regelgeving tot stand. Sommige clubs vormen deel
van het netwerk, andere niet, vanwege hun de geografische isolement. De massamedia
interesseren zich meer en meer voor deze Argentijnse ‘rariteit’. Er komt overheidssteun. Na
drie jaar zijn 100.000 mensen actief in wat zij ervaren als het alternatief voor de globalisering
en een antwoord op de aanpassingsprogramma’s van het IMF. Opleidings- en trainingsprogramma’s worden ontwikkeld.
Na vijf jaar is het net werkzaam in 14 provincies en is uitgebreid tot zeven andere
Latijnsamerikaanse landen en Canada. Een half miljoen mensen neemt in Argentinië deel, met
inkomens tussen een en viermaal het minimumloon. Een rechter staat in een aangebrachte
zaak aan een werkloze man betaling in créditos toe als wettig betaalmiddel. De nationale
overheid kondigt aan de nieuwe monetaire praktijk in heel het land bevorderen. Tijdens het
Sociale Wereld Forum van januari in Porto Alegre in Brazilië wordt het Red Global de
Socioeconomía Solidaria gelanceerd, dat het instrument van het sociale geld opneemt als ‘een
van de ontwikkelingsstrategieën van de bestaande vormen van volks- en solidaire economie
die het vermogen hebben het sociale weefsel van onder naar boven te reconstrueren’. 58
Het Argentijnse Red de Trueque heeft de volgende kenmerken:

uitgifte van sociaal geld vanaf de start
55
Zie www.redlases.org.ar; www.socioec.org, etc.
Heloísa Primavera, Moneda social:¿ Gattopardismo o ruptura de paradigma?, januari 2001 (internet), p. 1 .
57
Een paradigma is volgens Kuhn ‘een universeel erkend wetenschappelijk resultaat dat voor een bepaalde tijd modelproblemen en oplossingen oplevert voor een bepaalde gemeenschap van beoefenaars van de discipline’ (Thomas S. Kuhn, The structure of scientific
revolutions, 2nd ed., Chicago 1970, p. viii).
58
Primavera, Moneda social, p.4.
56
15



het onderhouden van een permanent onderling sociaal verkeer, waarin veel kleine
groepen functioneren, bestaande uit producenten die tegelijk consumenten zijn
participatie in het netwerk van autonome clubs; men is dus lid van de club
(‘knooppunt’) èn van het netwerk
de afzonderlijke gemeenschappen hebben niet alleen het sociale geld gemeen, maar
ook, en los daarvan, andere elementen, zoals gemeenschappelijke besluitvormingsprocedures.
Deze denkwijze van onderop vooronderstelt een paradigmawijziging, die vergezeld gaat van
een epistemologische en ethische bezinning die even diepgaand moet zijn als de crisis waarin
de massa’s van de Derde Wereld zich bevinden. In de praktijk vertaalt dit zich doordat de
leden van het netwerk hun economische activiteit beschouwen als uiting van een
levenshouding die er aan voorafgaat en haar mede bepaalt. De beginselen59 die het
Argentijnse Red heeft geformuleerd luiden als volgt:
1. Onze verwerkelijking als mens hangt niet af van het geld.
2. Wij zijn er niet voor de goederen en diensten, maar om elkaar te helpen om de weg
naar een beter leven in te slaan, door middel van de arbeid, het begrip en de eerlijke
uitwisseling.
3. Wij houden staande dat het mogelijk is de steriele concurrentie, de winst en de
speculatie plaats te doen maken voor de wederkerigheid tussen personen.
4. Wij geloven dat onze daden, producten en diensten kunnen beantwoorden aan ethische
en ecologische normen, veeleer dan aan het dictaat van de markt, het consumentisme
of het winststreven op de korte termijn.
5. De enige voorwaarden om lid te worden van het Globale Ruilnetwerk zijn: het
bijwonen van de groepsbijeenkomsten, en zich bekwamen als producent en consument
van goederen, diensten en kennis, in het kader van de aanbevelingen van de clubs voor
kwaliteit en zelfhulp .
6. Wij zijn het er over eens dat ieder lid als enige verantwoordelijk is voor zijn daden,
producten en diensten.
7. Wij zijn van oordeel dat het lidmaatschap van een groep geen enkele
afhankelijkheidsrelatie impliceert, aangezien de individuele deelneming vrij is en
openstaat aan alle groepen van het Netwerk.
8. Wij menen dat het niet noodzakelijk is dat de groepen zich formeel en op stabiele
wijze organiseren, omdat het karakter van het Netwerk een voortdurende roulering van
rollen en functies met zich mee brengt.
9. Wij geloven dat het verenigbaar is met de fundamentele beginselen van het Netwerk
dat de groepen autonoom zijn in hun interne aangelegenheden.
10. Wij vinden het van belang dat de leden geen zaak financieel bevorderen, aangaan of
ondersteunen die vreemd is aan het Netwerk, opdat wij ons niet verwijderen van de
fundamentele doelstellingen die ons verenigen.
11. Wij stellen vast dat ons gedrag binnen het Netwerk en in ons leven daarbuiten het
beste voorbeeld is. Wij bewaren vertrouwelijkheid over privé-zaken en prudentie
wanneer onderwerpen betreffende het Netwerk, die zijn groei kunnen beïnvloeden,
publiekelijk aan de orde zijn.
59
Ibid., p. 5. Het is veelbetekenend dat succesrijke radicale vormen van alternatieve economie, zoals ook de Grameen Bank in Bangladesh,
en de koffiecoöperatie UCIRI in México organisatieprincipes hebben aangenomen waarin de individuele leden dergelijke attitude-idealen
expliciet als beginselen hebben geformuleerd en aanvaard. Zie resp.’de zestien besluiten’ in: Muhammed Yunus, Bankier voor de armen,
Naarden 1999, p. 149/150, en de ‘de basisregels voor onze organisatie’ voor de Unión de Comunidades Indígenas de la Región del Istmo, in:
Frans van der Hoff SCJ, Organizar la esperanza. Teología india rural, Kampen 1992, p.54/55.
16
12. Wij geloven vast in de idee van vooruitgang door de duurzame welvaart van het
grootst mogelijke aantal personen van alle samenlevingen.
13. In de solidaire economie gaat niets verloren, niets wordt cadeau gedaan; alles wordt
hergebruikt, aan alles wordt waarde toegekend, alles worden gelijk verdeeld.60
Het bovenstaande kan slechts dienen ter illustratie van het belang van het economische
paradigma dat ter discussie staat. De Argentijnse elite heeft de hele samenleving structureel
naar zijn hand willen zetten, in zijn ‘proces van nationale reorganisatie’. Het heeft niet het
slechts het economisch proces willen veranderen, maar de economische orde. De
economische orde bestaat uit de interactie van culturele waarden, fysieke mogelijkheden en
sociale verhoudingen61. De nieuwe economía solidaria geeft zich rekenschap van al deze drie
dimensies, en tracht daaraan vorm te geven op basis van een mensbegrip van wederzijds
respect. Wat hier gebeurt is vanuit moreel oogpunt interessant en inspirerend. Hoewel nergens
wellicht duidelijker kan zijn dan in Argentinië dat de armoede is gecreëerd door de rijken,
nemen niettemin de armen zelf verantwoordelijkheid. Het blijft niet bij ‘profetische kritiek’,
bij ‘protesta’, maar men ontwikkelt een positieve aanpak, een ‘propuesta’, waarin de arme
zichzelf inzet als creatief economisch subject, binnen zijn gedecimeerde mogelijkheden, maar
met visie en perspectief.62 Het aantal mensen dat zich in Argentinië bedient van het volksgeld
wordt thans geschat op een miljoen. De theorievorming van de solidaire economie heeft de
laatste jaren die in Latijns-Amerika grote vlucht genomen.63
7.
Ontwikkeling en mensenrechten
Ontwikkeling leidt in Latijns-Amerika, als gevolg van een economische structuur die daarop
niet is aangelegd, tot schending van de mensenrechten. In paragraaf 1 kwam een tweetal van
de vele Latijnsamerikaanse economen aan de orde, die dat helder hebben geanalyseerd. In de
ontstaansgeschiedenis van de moderne economie is het intrinsieke verband tussen
ontwikkeling en mensenrechten wel degelijk gelegd, juist door het liberalisme, en in ieder
geval in het geheel van de westerse traditie.64 Thans zijn de inconsequentie en het echec van
de alom beleden ontwikkelingsdoelstellingen zo groot geworden, dat, paradoxaal genoeg, het
verband tussen economische en politieke vrijheid opnieuw schijnt te moeten worden
aangetoond.
In Argentinië – nog niet lang geleden een ‘westers’ land met een historisch hoog cultureel en
onderwijspeil - wordt thans onontkoombaar duidelijk, dat er geen wezenlijke economische
vooruitgang mogelijk is, wanneer de straffeloosheid van de bedrijvers van de enorme
economische delicten blijft voortbestaan. In onmiddellijk verband daarmee staat de
straffeloosheid van de schenders van de burgerlijke vrijheden tijdens de militaire dictatuur. De
auteurs van deze schendingen zijn grotendeels dezelfden. Voor de maatschappelijke
ontwikkeling zijn de mensenrechtenschendingen in het kader van de nationale veiligheidsstaat
evenwel de ernstigste geweest, en constitutief voor de economische repressie die tot 2002
heeft voortgeduurd.
60
Deze laatste regel is in 2001 in voorstel gebracht.
Henk Tieleman, In het teken van de economie. Over de wisselwerking van economie en cultuur, Baarn 1991, p. 14.
62
Zij blijven dus ook niet staan bij het bevrijdingstheologie adagium van de ‘optie voor de armen’, maar geven praktische vorm aan de optie
‘van’ de armen (vgl. R. L. Haan, ‘Economische theologie en economische toerekening’ in: Bewogen realisme. Economie, cultuur, oecumene.
Bij het afscheid van Bob Goudzwaard, Kampen 1999, pp. 57-69).
63
Te noemen zijn o.a. de auteurs Arruda, Mance, Singer (Brazilië), Otriz (Perú), Razeto (Chili).
64
In dit verband hoeft niet te worden ingenaan op het argument dat vanuit Afrika en Azië wordt ingebracht tegen de universele
mensenrechten, als zouden die westers cultureel bepaald zijn. Immers Argentinië beschouwt zich tot de voorhoede van het westen in LatijnsAmerika; haar afkomst en cultuur zijn grotendeels Europees.
61
17
De Argentijnse economische beleidsmakers, afkomstig uit of zich ten dienste stellend aan de
oligarchie, hebben een structureel economisch beleid willen voeren, dat ten doel had voor
eens en voor altijd een ongelijkheidsmodel te vestigen, dat de basis onder de economische
welvaart van het volk zou vernietigen en die van de rijke klassen verder te verankeren in de
internationale markten van goederen, geld en kapitaal. De maatstaven die golden bij het
beoordelen van het welslagen van deze politiek werden uitsluitend ontleend aan de logica van
het model zelf. Waar het faalde, heette het nog niet voldoende consequent te zijn toegepast.
Raúl Roa, de president van het Argentijnse Instituut voor de Studie van de Openbare
Financiën, het IEFPA, zei het in het afgelopen jaar zo. “In het aangezicht van de diepe crisis
die ons land ondergaat kunnen we niet doorgaan te beweren dat wat we moeten doen is het
versterken van het model, maar integendeel, dat de tijd is gekomen te waarschuwen dat de
ernstige financiële, economische en maatschappelijke problemen die ontstaan zijn als gevolg
ervan, verre van onvoorspelbare en ongewenste effecten ervan zijn, maar de volledig
voorspelbare kosten van een model dat economisch gezien concentratie voortbrengt, politiek
gezien iedere representativiteit ontbeert en maatschappelijk exclusief is’.65
Er is maar één weg, een lange weg, denkbaar om deze neerwaartse spiraal waarin het
Argentijnse volk zich bevindt weer om te buigen. Dat is de weg van de democratie: een
onafhankelijk en transparant opererend parlement66, een uitvoerende macht die zich door dat
parlement laat controleren, en, in de gegeven context de belangrijkste voorwaarde, een
effectieve onafhankelijke rechtspraak.
Het economische en politieke leven kan pas werkelijk weer gestalte en gehalte krijgen,
wanneer boeren, arbeiders, middenstanders en allerlei beroepsgroepen zich weer vrijelijk
durven te organiseren om het herstel aan te pakken van de binnenlandse economische
verhoudingen. Die vrijheid bestaat nog niet. Honderden politieke criminelen, burgers en
militairen, die verantwoordelijk zijn geweest voor marteling en moord, voor verbod op
organisatie, censuur van de pers en grenzeloze corruptie, leven straffeloos onder de gewone
mensen. Zij hebben hun invloed behouden, nemen economische machtsposities in, of maken
weer of nog steeds deel uit van regering en rechterlijke macht. De angst om maatschappelijk
weer actief te zijn in vakvereniging of allerlei beroepsorganisaties en voor rechten op te
komen, heerst nog steeds. Dat komt door de straffeloosheid die nog van kracht is en de macht
waarover de voormalige folteraars en moordenaars nog steeds beschikken.67
Een groot deel van de Argentijnse bevolking is uitgesloten van wat we het “economische
proces” noemen. Argentinië is door zijn binnenlandse economische toplaag, met behulp van
een militair schrikbewind, weer in de typische Derde Wereldsituatie teruggestoten.68
Uitsluiting van de georganiseerde bevolking en vernietiging van de fundamentele
economische en democratische rechten vormden het economische hoofddoel van de junta’s.
Er is de laatste jaren in de literatuur steeds meer oog gekomen voor de democratische
voorwaarden waaraan voldaan moet zijn, wil er een goede economische ontwikkeling van de
grond komen. In een land met een redelijk hoog gemiddeld inkomenspeil (zoals Argentinië)
zou geen honger of blijvend analfabetisme voorkomen als er een echte democratie
Geciteerd door Nilo Sérgio Gomes, Cavallo: when will your last tango play?, internet site van de Braziliaanse NGO PACS, 7 juni 2001.
Gezien het echec van de traditionele politieke partijen is het te hopen dat, mogelijk uit het FRENAPO, Frente Nacional contra la Pobreza,
een nieuw politieke partij ontstaat, geïnspireerd door het brede volksverzet dat zich sinds december 2001 heeft gemanifesteerd.
67
Het teloorgaan van de maatschappelijke organisaties noemde de Argentijnse predikante Alieda Verhoeven tijdens de Argentiniëmanifestatie op 11 mei 2001in Amsterdam “verdwijningen van een andere aard”.
68
Op basis van de sterke devaluatie van de peso zal het nationale inkomenscijfer van Argentinië met ingang van 2002 sterk dalen, en zal het
land kelderen in de lijst van ‘meer ontwikkelde landen’, zo niet daar uit vallen.
65
66
18
functioneert, maar juist grote welvaart, zoals alle Argentijnen voortdurend met een verwijzing
naar de natuurlijke rijkdom van het land beklemtonen. Want die democratie bepaalt de
economische politiek, de verdeling van de belastingdruk, het welzijns- en onderwijsbeleid en
alles wat dies meer zij.
Het oorzakelijk verband tussen economische ontwikkeling en mensenrechten wordt door
minister Herfkens duidelijk onder woorden gebracht. Zij schrijft in haar kamernota van 11
mei 2001 over het Medefinancieringsprogramma: “Er bestaat een wederzijds versterkende
samenhang tussen armoede en onrecht. Derhalve benadert het MFP-breed 69 armoede en
armoedebestrijding van uit een rechtenperspectief: mensen hebben het recht op een duurzaam
en menswaardig bestaan. Dit betekent dat mensen recht hebben op zeggenschap (ownership)
over hun eigen ontwikkelingsproces, individueel en in groepsverband”. Even verder spreekt
zij van duidelijke patronen die het democratisch samenspel in de weg staan: “daar waar
politieke en economische elites geen verantwoordelijkheid voelen voor (soms specifieke
delen van) de bevolking, en niet gecontroleerd worden binnen een democratisch bestel, is
onrecht, uitbuiting en armoede aan de orde van de dag. Structurele armoedebestrijding gaat
onder andere over het doorbreken van een dergelijk destructief patroon”.
Onderontwikkeling en armoede zijn dus de keerzijde van onrecht. Het Nederlandse
ontwikkelingsbeleid spreekt van een onverbrekelijke drieslag in het ontwikkelingsproces:
directe armoedebestrijding, maatschappijopbouw en beleidsbeïnvloeding. Dat betekent dat
economische opbouw niet kan zonder juridische opbouw. Vrije en eerlijke rechtspraak zijn de
zenuw van de democratie. Als criminelen die schuldig zijn aan politieke verdwijningen niet
worden bestraft, is er geen democratie en werkt het destructieve patroon door. Vervolgens zijn
er de corruptieschandalen en economische delicten, zonder de bestraffing waarvan evenmin
een economisch ontwikkelingsklimaat kan ontstaan. Een nationale moraal kan geen vorm
krijgen. Er is in Argentinië niet een zodanige vrijheid gegroeid dat de maatschappelijke
ontwikkeling weer ter hand kon worden genomen.
In dit verband krijgt het vonnis van rechter Ballestero70 inderdaad meer dan journalistieke
betekenis. Hoopvolle tekenen zijn de Conventie van Rome inzake het Internationale
Strafhof71. Sinds maart 1991 beschouwt de ECOSOC het misbruik van publiek bezit als een
schending van de mensenrechten.72
Zonder brede participatie is een gezond economisch ontwikkelingsproces niet denkbaar. Een
der meest vooraanstaande economen van deze tijd, de Amartya Sen, Nobelprijswinnaar voor
de economie in 1998, heeft in zijn geschriften, het verband tussen ontwikkeling en
mensenrechten in termen van economische analyse diepgaand belicht. Dat in de recente
geschiedenis in regio’s van een land als India geen honger is voorkomen, terwijl die in landen
met vergelijkbare economische condities wel optrad, rekent Sen toe aan het door persvrijheid
ondersteunde democratische proces.73 Doordat de Argentijnse elite in 1976 de democratie
heeft omgebracht, is zij rechtstreeks verantwoordelijk voor de honger die thans optreedt in dit
in potentie welvarende land.
69
Dit is de aanduiding van de beoogde nieuwe aanpak van het particuliere ontwikkelingskanaal.
Zie het slot van paragraaf 5.
71
Voor het Internationale Strafhof kunnen staten andere staten aanklagen.
72
État de siège, paragraaf 5.
73
Sen concludeert tot een algemene bewezen wetmatigheid: ‘No substantial famine has ever occurred in any independent country with a
democratic form of government and a relatively free press’, Amartya Sen, Development as freedom, New York, 1999, p. 152. Dit wil niet
zeggen dat democratie, als het om andere maatschappelijke achterstanden gaat, naast een noodzakelijke ook een voldoende voorwaarde is,
noch dat de formele democratie volstaat; aan de doorwerking van de democratie en de toepassing ervan dient voortdurend gewerkt te
worden. Vrijheid volstaat nimmer; vrijheid moet worden uitgeoefend.
70
19
Het gaat Sen – evenals de filosofen van de sociale geldnetwerken – om de ‘capability’ van de
persoon. Een vijftal institutionele vrijheden zijn instrumenteel: politieke vrijheden,
economische faciliteiten, maatschappelijke kansen, garanties voor transparantie en
beschermende veiligheid.74 In weerwil van wat veel autocratische regeringen uit de Derde
Wereld beweren met een beroep op de materiële achterstand van hun economieën, zijn
democratische vrijheden niet alleen instrumenteel, maar ook constituerend voor de welvaart.75
Belangrijker dan enig statistisch verband tussen macrogroeicijfers en politieke vrijheid is
overigens het belang van die vrijheid in zichzelf. Statistische verbanden echter zeggen niets
over het causale verband. Bij nader onderzoek blijkt dat de economische success stories van
een aantal Aziatische dictaturen positief zijn beïnvloed door factoren die op geen enkele wijze
die dictatuur veronderstelden. De aard en samenstelling van de groei zou in een democratisch
bestel daarentegen een grotere welvaart hebben opgeleverd.
Zonder politieke vrijheid en open maatschappelijk debat is het niet mogelijk de nationale
economische doelstellingen te bepalen. Niet alleen, aldus Sen, kan zo invloed op de politiek
worden geoefend, maar eveneens is het publieke debat bepalend voor de maatschappelijke
definiëring van de economische behoeften zelf. Maatschappelijke vrijheid heeft dus, naast een
intrinsieke betekenis, een onmisbare instrumentele en een constituerende functie in de
economie. De ontwikkeling en voortdurende versterking van een democratisch stelsel is een
wezenlijke component van het ontwikkelingsproces. Wanneer het in tijden van voorspoed de
rol van de democratie minder aandacht mag krijgen (alsof alles vanzelf spreekt), in tijden van
economische of financiële crisis komt haar essentiële betekenis scherp naar voren, zoals in de
Azië-crisis gebleken is.76 Bepalend is de effectiviteit van de georganiseerde oppositie en de
mate waarin het volk als geheel actief vorm weet te geven de mogelijkheden die de
democratie verschaft.
In Argentinië liggen deze mogelijkheden nog steeds onder hypotheek van de straffeloosheid
die de schenders van de mensenrechten genieten. Opheldering van de misdaden en
documentatie ervan laat nog grotendeels op zich wachten, maar is essentieel voor de
ontwikkeling van een werkelijke en functionerende democratie. De rechterlijke macht is
onvoldoende onafhankelijk en actief. Daarom is de steun aan de Argentijnse
mensenrechtenorganisaties, uit nationaal en internationaal rechtsoogpunt niet alleen van
intrinsiek belang, maar is hij eveneens van het grootste strategische belang voor een
duurzame oplossing van de economische crisis.77
Maart/april 2002
Roelf Haan
74
Ibid., p. 10.
Ibid., p. 147/148.
76
Ibid., p. 158. De Argentijnse econoom Walter Graziano, die een boek schreef De zeven plagen van Argentinië, zegt in Het Financieele
Dagblad van 6 februari 2002: ‘Het is onmogelijk het vertrouwen in Argentinië en de Argentijnse economie te herstellen als de schuldigen
niet naar de gevangenis gaan’. Onder de hoofdschuldigen rekent hij in elk geval ex-president Menem, ex-minister van financiën Cavallo en
ex-president De la Rúa.
77
Het onderzoek betreffende de Nazi-tijd dat hier te lande ter hand werd genomen door het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie toomt
aan hoezeer wijzelf het belang voor de Nederlandse samenleving van documentatie en toekomst hebben ingeschat. In Argentinië is dergelijk
werk zo mogelijk nog essentiëler: de schenders van de mensenrechten blijven niet alleen ongestraft, maar oefenen nog steeds invloed uit en
bekleden machtsposities. Dit minimaliseert de morele, juridische en politieke ruimte voor de democratie tot onwerkbare proporties.
75
20
Download