Comité voor de Rechten van het Kind

advertisement
ONUITGEGEVEN VERSIE
CRC/C/GC/11
Origineel: Engels
COMITÉ VOOR DE RECHTEN VAN HET KIND
Vijftiende zitting
Genève, 12 januari – 30 januari 2009
COMITÉ VOOR DE RECHTEN VAN HET KIND
ALGEMEEN COMMENTAAR NR. 11 (2009)
Inheemse kinderen en hun rechten volgens het Verdrag
INLEIDING
1. In de preambule van het Verdrag voor de Rechten van het Kind wordt gesteld dat de
Verdragsluitende Staten op passende wijze moeten rekening houden met “het belang
en de culturele waarden van ieder volk met het oog op de bescherming en
harmonieuze ontwikkeling van het kind”. Terwijl alle rechten die in het Verdrag vervat
zijn van toepassing zijn op alle kinderen, inheems of niet, was het Verdrag inzake de
Rechten van het Kind het eerste belangrijke mensenrechtenverdrag dat in een aantal
beginselen specifiek refereerde aan inheemse kinderen.
2. Artikel 30 van het Verdrag stelt: “In de Staten waarin etnische of godsdienstige
minderheden, taalminderheden of personen behorend tot de oorspronkelijke bevolking
voorkomen, wordt het kind dat daartoe behoort niet het recht ontzegd tezamen met
andere leden van zijn of haar groep zijn of haar cultuur te beleven, zijn of haar
godsdienst te belijden en ernaar te leven, of zich van zijn of haar eigen taal te
bedienen”.
3. Verder bepaalt artikel 29 van het Verdrag dat “het onderwijs aan het kind dient gericht
te zijn op de voorbereiding van het kind op een verantwoord leven in een vrije
samenleving, in de geest van begrip, vrede, verdraagzaamheid, gelijkheid van
geslachten, en vriendschap tussen alle volkeren, etnische, nationale en godsdienstige
groepen en personen behorend tot de oorspronkelijke bevolking”.
4. Artikel 17 van het Verdrag vermeldt ook specifiek dat de Verdragsluitende Staten zich
ertoe verbinden “de massamedia aan te moedigen in het bijzonder rekening te houden
met de behoeften op het gebied van de taal van het kind dat tot een minderheid of tot
de oorspronkelijke bevolking behoort”.
5. De specifieke referenties in het Verdrag aan inheemse kinderen zijn indicatief voor de
erkenning dat voor die kinderen speciale maatregelen nodig zijn om hen ten volle van
1
hun rechten te laten genieten. Het Comité voor de Rechten van het Kind heeft bij de
evaluatie van de periodieke rapporten van de Verdragsluitende Staten van het Verdrag
constant rekening gehouden met de situatie waarin inheemse kinderen verkeren. Het
Comité merkte daarbij op dat inheemse kinderen bij de uitoefening van hun rechten
met grote uitdagingen worden geconfronteerd en heeft daartoe in zijn
slotbeschouwingen specifieke aanbevelingen opgenomen. Inheemse kinderen worden,
ondanks artikel 2 van het Verdrag, nog altijd op vele vlakken ernstig gediscrimineerd,
bijvoorbeeld wat hun toegang tot gezondheidszorg en onderwijs betreft, zodat het
Comité het nodig vond dit Algemeen Commentaar te schrijven.
6. Naast het Verdrag inzake de Rechten van het Kind hebben verschillende
mensenrechtenverdragen een belangrijke rol gespeeld in de aanpak van de situatie van
inheemse kinderen en hun recht om niet te worden gediscrimineerd, namelijk: het
Internationaal Verdrag inzake het Uitbannen van Alle Vormen van
Rassendiscriminatie van 1965, het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en
Politieke Rechten van 1966, en het Internationaal Verdrag inzake Economische,
Sociale en Culturele Rechten van 1966.
7. Het Verdrag Nr. 169, aangenomen door de Internationale Arbeidsorganisatie,
betreffende Inheemse en in Stamverband Levende Volken in Onafhankelijke Landen
van 1989 bevat bepalingen die de rechten van inheemse volken bevorderen en in het
bijzonder de nadruk leggen op de rechten van inheemse kinderen op het gebied van
onderwijs.
8. In 2001 stelde de VN-Commissie voor de Mensenrechten een Speciale Verslaggever
aan voor de situatie van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden van inheemse
volkeren, in 2007 bevestigd door de Mensenrechtenraad. De Raad vroeg de Speciale
Verslaggever om bijzondere aandacht te besteden aan de situatie van inheemse
kinderen en verschillende aanbevelingen in zijn jaar- en andere verslagen handelen
over hun specifieke situatie.
9. In 2003 hield het Permanent Forum over Inheemse Kwesties van de
Verenigde Naties zijn tweede zitting over het thema inheemse kinderen en jongeren en
hetzelfde jaar hield het Comité voor de Rechten van het Kind zijn jaarlijkse Algemene
Discussiedag over de rechten van inheemse kinderen en aanvaardde specifieke
aanbevelingen, die in de eerste plaats bedoeld waren voor de Verdragsluitende Staten,
maar zich ook richtten tot de VN-organen, mensenrechtenmechanismen, het
maatschappelijke middenveld, donoren, de Wereldbank en regionale
ontwikkelingsbanken.
10. In 2007 aanvaardde de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties de Verklaring
betreffende de Rechten van de Inheemse Volkeren, die belangrijke richtlijnen bevat
betreffende de rechten van inheemse volkeren en waarin specifiek wordt gerefereerd
aan de rechten van inheemse kinderen op een aantal gebieden.
DOELSTELLINGEN EN STRUCTUUR
11. Dit Algemeen Commentaar over de rechten van inheemse kinderen zoals die in het
Verdrag inzake de Rechten van het Kind zijn neergeschreven, handelt over de
wettelijke ontwikkelingen en initiatieven die hierboven werden uiteengezet.
2
12. De voornaamste doelstelling van dit Algemeen Commentaar is de Verdragsluitende
Staten richtlijnen te geven voor de realisatie van hun verplichtingen volgens het
Verdrag met betrekking tot inheemse kinderen. Het Comité baseert dit Algemeen
Commentaar op zijn ervaring met het interpreteren van de beginselen van het Verdrag
met betrekking tot inheemse kinderen. Verder is het Algemeen Commentaar gebaseerd
op de aanbevelingen die werden aangenomen na de Algemene Discussiedag over
inheemse kinderen in 2003 en is het de weerspiegeling van een proces van overleg met
de betrokken belanghebbenden, ook de inheemse kinderen zelf.
13. Het Algemeen Commentaar heeft tot doel de specifieke problemen te onderzoeken die
inheemse kinderen belemmeren ten volle van hun rechten te genieten en de nadruk te
leggen op bijzondere maatregelen die de Verdragsluitende Staten moeten nemen om te
waarborgen dat inheemse kinderen daadwerkelijk hun rechten kunnen uitoefenen.
Bovendien streeft het Algemeen Commentaar ernaar good practices te stimuleren en
de nadruk te leggen op een positieve benadering bij de praktische implementatie van
de rechten van inheemse kinderen.
14. Artikel 30 van het Verdrag en het recht op beleving van zijn cultuur en godsdienst en
het gebruik van zijn eigen taal zijn sleutelelementen in dit Algemeen Commentaar; het
is echter ook de bedoeling verschillende beginselen te bespreken die speciale aandacht
vragen bij hun implementatie wanneer het om inheemse kinderen gaat. We leggen
vooral de nadruk op de onderlinge relatie tussen relevante beginselen, meer bepaald
het verband met de algemene beginselen van het Verdrag die door het Comité werden
vastgelegd: non-discriminatie, het belang van het kind, het recht op leven, overleven
en ontwikkeling en het recht te worden gehoord.
15. Het Comité merkt op dat het Verdrag zowel verwijst naar kinderen uit
minderheidsgroepen als naar inheemse kinderen. Bepaalde verwijzingen in dit
Algemeen Commentaar kunnen relevant zijn voor kinderen uit minderheidsgroepen en
het is mogelijk dat het Comité in de toekomst beslist om een algemeen commentaar te
schrijven dat specifiek gewijd is aan de rechten van kinderen die tot
minderheidsgroepen behoren.
ARTIKEL 30 EN DE ALGEMENE VERPLICHTINGEN VAN DE STATEN
16. Het Comité herinnert aan het nauwe verband tussen artikel 30 van het Verdrag inzake
de Rechten van het Kind en artikel 27 van het Internationaal Verdrag inzake
Burgerrechten en Politieke Rechten. Beide artikelen verschaffen specifiek het recht
om, samen met andere leden van zijn of haar groep, te genieten van zijn of haar
cultuur, zijn of haar godsdienst te belijden en praktiseren of zijn of haar eigen taal te
gebruiken. Dit vastgelegde recht is als individueel en als collectief recht opgevat en is
een belangrijke erkenning van de collectieve tradities en waarden in inheemse
culturen. Het Comité wijst erop dat het recht om zijn of haar culturele rechten uit te
oefenen binnen inheemse volkeren nauw verbonden kan zijn met het gebruik van het
traditionele grondgebied en de natuurlijke rijkdommen van dat gebied.1
1
Commissie Mensenrechten, Algemeen commentaar Nr. 23 over Artikel 27, CCPR/C/Rev.1/Add.5, 1994, § 3.2,
7 Aanbevelingen van de CRK Algemene Discussiedag over de Rechten van Inheemse Kinderen, 2003, § 4.
3
17. Hoewel artikel 30 in de negatieve wijs is geschreven, erkent het wel het bestaan van
een ‘recht’ en stelt dat dit recht ‘niet mag worden ontzegd’. Een Verdragsluitende
Staat heeft bijgevolg de verplichting te verzekeren dat het bestaan en de uitoefening
van dit recht worden beschermd tegen afwijzing of schending. Het Comité sluit zich
aan bij de mening van de Commissie voor de Mensenrechten dat positieve
beschermingsmaatregelen nodig zijn, niet alleen tegen het optreden van de Staat zelf,
zij het van de wettelijke, gerechtelijke of bestuurlijke autoriteiten, maar ook tegen het
optreden van andere personen binnen de Verdragsluitende Staat.2
18. In die context schaart het Comité zich ook achter de oproep van het Comité voor de
Eliminatie van Raciale Discriminatie aan de Verdragsluitende Staten om de
verschillende inheemse culturen, geschiedenis, taal en levenswijze te erkennen en te
respecteren als een verrijking van de culturele identiteit van de Staat en om het
behoud ervan te bevorderen.3
19. De aanwezigheid van inheemse volkeren wordt vastgesteld door zelfidentificatie als
het fundamentele criterium om te bepalen dat ze bestaan.4 De Verdragsluitende Staten
zijn niet verplicht om inheemse volkeren officieel te erkennen opdat ze hun rechten
zouden kunnen uitoefenen.
20. Bij de evaluatie van de rapporten van de Verdragsluitende Staten merkte het Comité
voor de Rechten van het Kind dat vele Verdragsluitende Staten bij de implementatie
van hun verplichtingen volgens het Verdrag onvoldoende aandacht schenken aan de
rechten van inheemse kinderen en het bevorderen van hun ontwikkeling. Het Comité
vindt dat via wetgeving en beleid speciale maatregelen moeten worden genomen voor
de bescherming van inheemse kinderen in overleg met de betrokken gemeenschappen 5
en met participatie van kinderen in het overlegproces, zoals voorzien in artikel 12 van
het Verdrag. Het Comité vindt dat het overleg door autoriteiten of andere organen van
de Verdragsluitende Staten daadwerkelijk moet worden uitgevoerd op een cultureel
passende wijze en waarbij wordt gewaarborgd dat voor alle partijen informatie
beschikbaar is en een interactieve communicatie en dialoog mogelijk is.
21. Het Comité spoort de Verdragsluitende Staten ertoe aan om te verzekeren dat bij de
implementatie van het Vedrag passende aandacht wordt geschonken aan artikel 30. De
Verdragsluitende Staten moeten in hun periodieke rapporten in het kader van het
Verdrag gedetailleerde informatie verschaffen over de bijzondere maatregelen die ze
hebben genomen om te garanderen dat inheemse kinderen kunnen genieten van de
rechten die artikel 30 hen verschaft.
22. Het Comité onderstreept dat de culturele praktijken waarnaar in artikel 30 van het
Verdrag wordt verwezen, moeten worden uitgevoerd in overeenstemming met andere
beginselen van het Verdrag en in geen geval gerechtvaardigd zijn indien ze schadelijk
worden geacht voor de waardigheid, gezondheid en ontwikkeling van het kind.6 Indien
2
Commissie voor de Mensenrechten, Algemeen commentaar Nr. 23 over Artikel 27, CCPR/C/Rev.1/Add.5,
1994, § 6.1.
3
Comité voor de Eliminatie van Rassendiscriminatie, Algemene Aanbeveling Nr. 23 betreffende inheemse
Volkeren, 1997, in A/52/18 Annex V.
4
IAO-Verdrag betreffende Inheemse en in Stamverband levende Volken in Onafhankelijke Landen, Nr. 169, art.
1(2)
5
IAO-Verdrag Nr. 169, art. 2, 6, 27.
6
UNICEF Innocenti Digest No. 11, Ensuring the Rights of Indigenous Children, 2004, p. 7.
4
er schadelijke praktijken bestaan, inter alia huwelijk op jonge leeftijd en genitale
verminking van meisjes, dan moet de Verdragsluitende Staat met de inheemse
gemeenschap samenwerken om die uit te bannen. Het Comité spoort de
Verdragsluitende Staten ten stelligste aan om bewustmakingscampagnes op te zetten
en te voeren, en educatieve programma’s en wetgeving uit te werken en te
implementeren om de attitudes te veranderen en de genderrollen en -stereotypen die
tot die schadelijke praktijken leiden weg te werken.7
ALGEMENE BEGINSELEN
(art. 2, 3, 6 en 12 van het Verdrag)
Non-discriminatie
23. Artikel 2 beschrijft de verplichting voor de Verdragsluitende Staten om de rechten te
waarborgen van elk kind onder hun rechtsbevoegdheid zonder discriminatie van welke
aard ook. Non-discriminatie werd door het Comité erkend als een algemeen beginsel
dat van fundamenteel belang is voor de implementatie van alle rechten die in het
Verdrag zijn vervat. Inheemse kinderen hebben het onvervreemdbare recht om vrij te
zijn van discriminatie. Om kinderen op efficiënte wijze tegen discriminatie te
beschermen, is het de verplichting van de Verdragsluitende Staat om te waarborgen
dat het beginsel van non-discriminatie in de hele nationale regelgeving wordt
weerspiegelt, onmiddellijk toepasbaar is en op passende wijze controleerbaar en
afdwingbaar is via gerechtelijke en bestuurlijke instanties. De effectieve
rechtsmiddelen moeten op het juiste moment komen en toegankelijk zijn. Het Comité
benadrukt dat de verplichtingen van de Verdragsluitende Staten zowel betrekking
hebben op de openbare als op de privésector.
24. Zoals eerder werd vermeld in het Algemeen Commentaar Nr. 5 van het Comité over
algemene maatregelen voor de implementatie, verplicht het non-discriminatiebeginsel
de Verdragsluitende Staten ertoe om daadwerkelijk individuele kinderen en groepen
kinderen te identificeren voor wie het mogelijk nodig is bijzondere maatregelen te
nemen om de erkenning en verwezenlijking van hun rechten te garanderen. Zo
onderstreept het Comité vooral de noodzaak gedetailleerde gegevens te verzamelen,
zodat discriminatie of mogelijke discriminatie kan worden vastgesteld. Voor het
bestrijden van discriminatie kan het verder nodig zijn om de wetgeving, de
administratie en de toewijzing van middelen te veranderen, maar ook educatieve
maatregelen te nemen om attitudes te veranderen.8
25. Bij zijn uitvoerige evaluatie van de rapporten van de Verdragsluitende Staten merkt
het Comité op dat inheemse kinderen tot die kinderen behoren voor wie positieve
maatregelen nodig zijn voor de eliminatie van voorwaarden die discriminatie in de
hand werken en om het genot te waarborgen van hun rechten volgens het Verdrag, net
zoals alle andere kinderen. De Verdragsluitende Staten worden er vooral toe
aangespoord te overwegen bijzondere maatregelen te nemen om te verzekeren dat
inheemse kinderen toegang hebben tot cultureel passende diensten op het gebied van
gezondheidszorg, voeding, onderwijs, vrije tijd en sport, sociale voorzieningen,
huisvesting, sanitaire voorzieningen en jeugdrecht.9
7
CRK, Algemeen commentaar Nr. 4 over de Gezondheid van Adolescenten, 2003, § 24.
CRK, Algemeen commentaar Nr. 5 over Algemene Maatregelen voor Implementatie, 2003, § 12.
9
Aanbevelingen van de CRK Algemene Discussiedag over de Rechten van Inheemse Kinderen, 2003, § 9.
8
5
26. Een van de positieve maatregelen die door de Verdragsluitende Staten moeten worden
genomen, is het verzamelen van opgesplitste gegevens en het ontwikkelen van
indicatoren om bestaande en mogelijke domeinen van discriminatie van inheemse
kinderen te identificeren. De identificatie van leemtes en drempels die het genot van
de rechten van inheemse kinderen in de weg staan, is essentieel om passende positieve
maatregelen uit te voeren via wetgeving, het toekennen van middelen, beleidsvoering
en programma’s.10
27. De Verdragsluitende Staten moeten ervoor zorgen dat het publiek wordt geïnformeerd
en dat educatieve maatregelen worden genomen om discriminatie van inheemse
kinderen tegen te gaan. De verplichting onder artikel 2 in combinatie met de artikelen
17, 29.1 (d) en 30 van het Verdrag stelt dat de Verdragsluitende Staten openbare
campagnes moeten voeren, materiaal en onderwijsleerplannen moeten verspreiden,
zowel in scholen als onder professionals, gericht op de rechten van inheemse kinderen
en het uitbannen van discriminerende attitudes en praktijken, zoals racisme.
Bovendien moeten de Verdragsluitende Staten zowel inheemse kinderen als nietinheemse kinderen zinvolle kansen bieden om verschillende culturen, godsdiensten en
talen te begrijpen en te respecteren.
28. De Verdragsluitende Staten moeten in hun periodieke rapporten voor het Comité
aangeven welke maatregelen en programma’s ze hebben uitgevoerd om discriminatie
van inheemse kinderen aan te pakken in het licht van de Verklaring en het
Actieprogramma
die
in
2001
op
de
Wereldconferentie
tegen
Racisme,
Rassendiscriminatie,
Vreemdelingenhaat
en
Aanverwante
Onverdraagzaamheid werden uitgewerkt.11
29. Bij het uitwerken van speciale maatregelen moeten de Verdragsluitende Staten
aandacht hebben voor de behoeften van inheemse kinderen die geconfronteerd kunnen
worden met verschillende aspecten van discriminatie en rekening houden met de
verschillende situatie waarin inheemse kinderen zich in landelijke en stedelijke
levensomstandigheden bevinden. Bijzondere aandacht moet gaan naar meisjes om te
waarborgen dat ze op dezelfde manier als jongens van hun rechten kunnen genieten.
Daarnaast moeten de Verdragsluitende Staten verzekeren dat speciale maatregelen
worden genomen om de rechten van inheemse kinderen met een handicap te
beschermen.12
Het belang van het kind
30. De toepassing van het beginsel van het belang van het kind op inheemse kinderen
vereist speciale aandacht. Het Comité merkt op dat het belang van het kind niet alleen
als een collectief recht, maar ook als een individueel recht wordt opgevat en dat de
toepassing van dit recht op inheemse kinderen als een groep vereist dat wordt
nagedacht over hoe dit recht in verband staat met collectieve culturele rechten.
Inheemse kinderen hebben niet altijd de aparte aandacht gekregen die ze verdienen. In
sommige gevallen werd hun specifieke situatie gemaskeerd door andere kwesties die
10
Ibid., § 6.
Aanbevelingen van de CRK Algemene Discussiedag over de Rechten van Inheemse Kinderen, 2003, § 12.
12
Verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap, preambule
VN-Verklaring voor de Rechten van Inheemse Volkeren, A/RES/61/295, art. 21, 22.
11
6
voor inheemse volkeren van groter belang waren (zoals landrechten en politieke
vertegenwoordiging).13 Wat kinderen betreft, kan het belang van het kind niet worden
veronachtzaamd of geschonden om het belang van de groep te dienen.
31. Wanneer de autoriteiten van de Verdragsluitende Staat, onder andere de wetgevende
organen, willen bepalen wat in het belang is van een inheems kind, dan moeten ze
rekening houden met de culturele rechten van het inheemse kind en zijn of haar
behoefte om die rechten samen met de leden van zijn of haar groep uit te oefenen. Wat
wetgeving, beleid en programma’s betreft die inheemse kinderen in het algemeen
aangaan, moet de inheemse bevolking worden geconsulteerd en in de gelegenheid
worden gesteld te participeren aan het proces waarin wordt besproken hoe over het
belang van inheemse kinderen in het algemeen kan worden beslist op een manier die
de cultuur van die kinderen respecteert. Aan die consultaties moeten inheemse
kinderen, in de mate van het mogelijke, op een zinvolle manier participeren.
32. Het Comité is van oordeel dat de belangen van het individuele kind verschillend
kunnen zijn van de belangen van kinderen als een groep. Bij besluitvorming over een
individueel kind, in het bijzonder een uitspraak van het gerecht of een administratieve
beslissing, moeten de belangen van het kind in kwestie de eerste overweging zijn. Om
de belangen van het kind te bepalen moet wel aandacht zijn voor de collectieve
culturele rechten van het kind.
33. Het beginsel van het belang van het kind verbindt de Verdragsluitende Staten ertoe om
effectieve maatregelen te nemen op wetgevend, bestuurlijk en gerechtelijk niveau die
dit beginsel systematisch toepassen door aandacht te hebben voor de invloed van hun
beslissingen en maatregelen op de rechten en belangen van kinderen.14 Om de rechten
van inheemse kinderen effectief te waarborgen, moeten dergelijke maatregelen de
betrokken beroepscategorieën opleiding verschaffen en bewustmaken van het belang
rekening te houden met de collectieve culturele rechten bij het bepalen van de
belangen van het kind.
Het recht op leven, overleven en ontwikkeling
34. Het Comité merkt met bezorgdheid op dat onevenredig veel inheemse kinderen in
extreme armoede leven, wat een negatieve impact heeft op hun kans op overleven en
hun ontwikkeling. Het Comité is verder bezorgd over de hoge zuigelingen- en
kindersterftecijfers en de ondervoeding en ziekten onder inheemse kinderen. Artikel 4
verplicht de Verdragsluitende Staten om in de ruimste mate waarin de hun ter
beschikking staande middelen dit toelaten aandacht te hebben voor de economische,
sociale en culturele rechten en indien nodig in het kader van internationale
samenwerking. De artikelen 6 en 27 verlenen het recht van kinderen op overleven en
ontwikkeling, maar ook op een passende levensstandaard. De Verdragsluitende Staten
moeten ouders en andere personen die verantwoordelijk zijn voor het inheemse kind
bijstaan om dit recht te implementeren door cultureel passende materiële steun en
hulpprogramma’s te bieden, vooral op het vlak van voeding, kleding en huisvesting.
Het Comité onderstreept dat het belangrijk is dat de Verdragsluitende Staten speciale
maatregelen nemen om te waarborgen dat inheemse kinderen het recht genieten op een
passende levensstandaard en dat die maatregelen, samen met de
13
14
UNICEF Innocenti Digest No. 11, Ensuring the Rights of Indigenous Children, 2004, p. 1.
CRK, Algemeen commentaar Nr. 5 over Algemene Maatregelen voor Implementatie, 2003, § 12.
7
voortgangsindicatoren, moeten worden ontwikkeld in samenwerking met de inheemse
volkeren, inclusief de kinderen.
35. Het Comité herhaalt dat het de ontwikkeling van het kind opvat zoals dit in zijn
algemeen commentaar Nr. 5 is beschreven, als een “holistisch begrip dat de
lichamelijke, geestelijke, intellectuele, morele, psychologische en sociale ontwikkeling
van het kind omvat”.15 De Preambule van het Verdrag onderstreept het belang van de
tradities en culturele waarden van elk individu, vooral met betrekking tot de
bescherming en harmonieuze ontwikkeling van het kind. In het geval van inheemse
kinderen van wie de gemeenschappen er een traditionele levensstijl op na houden, is
het gebruik van hun traditionele grondgebied van bijzonder belang voor hun
ontwikkeling en cultuurbeleving.16 De Verdragsluitende Staten moeten nauwlettend
oog hebben voor de culturele betekenis van traditioneel grondgebied en de kwaliteit
van de natuurlijke omgeving, en het recht van kinderen op leven, overleven en
ontwikkeling in de ruimst mogelijke mate waarborgen.
36. Het Comité herbevestigt het belang van de Millenium Ontwikkelingsdoelen en roept
de Verdragsluitende Staten op om met de inheemse volkeren, ook met de kinderen,
samen te werken om de volledige realisatie van die doelen met betrekking tot
inheemse kinderen te verzekeren.
Respect voor de mening van het kind
37. Het Comité is van oordeel dat er, met betrekking tot artikel 12, een onderscheid
bestaat tussen het recht van het kind als individu om zijn of haar mening te kennen te
geven en het beginsel van participatie, dat kinderen als groep de mogelijkheid biedt
deel te nemen aan overleg over zaken die hen aanbelangen.
38. Met betrekking tot het individuele inheemse kind is de Verdragsluitende Staat ertoe
verplicht het recht van het kind te respecteren om zijn of haar mening te uiten in alle
aangelegenheden die het kind betreffen, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst
van een vertegenwoordiger, en aan die mening passend belang te hechten in
overeenstemming met de leeftijd en de rijpheid van het kind. De verplichting moet
worden nageleefd in iedere gerechtelijke of bestuurlijke procedure. Rekening houdend
met de belemmeringen waarmee inheemse kinderen worden geconfronteerd om dit
recht uit te oefenen, moet de Verdragsluitende Staat een omgeving creëren die het
kind ertoe aanzet zijn of haar mening vrij te uiten. Het recht om te worden gehoord
omvat het recht op vertegenwoordiging, een cultureel passende interpretatie, maar ook
het recht zijn mening niet te uiten.
39. Indien het recht van toepassing is op inheemse kinderen als een groep, dan speelt de
Verdragsluitende Staat een belangrijke rol in het stimuleren van hun participatie en
moet de Staat waarborgen dat ze worden geraadpleegd betreffende alle
aangelegenheden die hen aanbelangen. De Verdragsluitende Staat moet speciale
strategieën ontwikkelen om te garanderen dat het beginsel van participatie van die
groep daadwerkelijk wordt nageleefd. De Verdragsluitende Staat moet verzekeren dat
dit beginsel vooral toepassing vindt in de schoolomgeving, alternatieve zorgcentra en
de maatschappij in ruime zin. Het Comité raadt de Verdragsluitende Staten aan om
15
16
Ibid.
UNICEF Innocenti Digest No. 11, Ensuring the Rights of Indigenous Children, 2004, p. 8.
8
nauw samen te werken met inheemse kinderen en hun gemeenschap om programma’s,
beleid en strategieën te ontwikkelen, te implementeren en te evalueren met het oog op
de implementatie van het Verdrag.
BURGERRECHTEN EN VRIJHEDEN
(art. 7, 8, 13-17 en 37 (a) van het Verdrag)
Toegang tot informatie
40. Het Comité onderstreept dat het belangrijk is dat de media bijzondere aandacht hebben
voor de behoeften van inheemse kinderen wat het taalgebruik betreft; in
overeenstemming met de artikelen 17(d) en 30 van het Verdrag. Het Comité spoort de
Verdragsluitende Staten aan om inheemse kinderen te helpen in hun eigen taal toegang
te krijgen tot de media. Het Comité onderstreept het recht van inheemse kinderen op
toegang tot informatie, ook in hun eigen taal, zodat ze hun recht om te worden
gehoord daadwerkelijk kunnen uitoefenen.
Geboorteaangifte, nationaliteit en identiteit
41. De Verdragsluitende Staten zijn verplicht te waarborgen dat alle kinderen
onmiddellijk na de geboorte worden geregistreerd en een nationaliteit krijgen.
Geboorteaangifte moet gratis en overal toegankelijk zijn. Het Comité is bezorgd dat
inheemse kinderen, meer nog dan niet-inheemse kinderen, niet worden geregistreerd
en een grote risico lopen om staatloos te zijn.
42. Daarom moeten de Verdragsluitende Staten speciale maatregelen nemen om te
waarborgen dat inheemse kinderen, ook die welke in afgelegen gebieden wonen, op
passende wijze worden geregistreerd. Die speciale maatregelen, die moeten worden
afgesproken in overleg met de betrokken gemeenschappen, kunnen zijn: mobiele
eenheden, periodische geboorteregistratiecampagnes of het opzetten van
geboorteaangiftediensten onder de inheemse bevolking zelf teneinde toegang te
verzekeren.
43. De Verdragsluitende Staten moeten waarborgen dat inheemse gemeenschappen
geïnformeerd worden over het belang van geboorteaangifte en over de negatieve
gevolgen voor niet-geregistreerde kinderen wanneer ze andere rechten niet kunnen
uitoefenen. De Verdragsluitende Staten moeten verzekeren dat hierover voor inheemse
gemeenschappen informatie beschikbaar is in hun eigen taal en dat in overleg met de
betrokken gemeenschappen openbare bewustmakingscampagnes worden gevoerd.17
44. Daarnaast moeten de Verdragsluitende Staten, rekening houdend met de artikelen 8 en
30 van het Verdrag, waarborgen dat inheemse kinderen door hun ouders gekozen
inheemse namen kunnen krijgen, in overeenstemming met hun culturele tradities en
het recht om zijn of haar identiteit te behouden. De Verdragsluitende Staten moeten
nationale wetgeving uitvaardigen die inheemse ouders in staat stelt hun kind die naam
te geven die zij verkiezen.
17
UNICEF Innocenti Digest No. 11, Ensuring the Rights of Indigenous Children, 2004, p. 9.
9
45. Het Comité wijst de Verdragsluitende Staten op artikel 8 (2) van het Verdrag, dat
bevestigt dat een kind dat op niet-rechtmatige wijze werd beroofd van enige of alle
bestanddelen van zijn of haar identiteit, passende bijstand en bescherming moet
krijgen teneinde zijn of haar identiteit snel te herstellen. Het Comité moedigt de
Verdragsluitende Staten aan om rekening te houden met artikel 8 van de VNVerklaring inzake de Rechten van Inheemse Volkeren, dat stelt dat effectieve
mechanismen voorhanden moeten zijn voor de preventie en het herstel van elke daad
die inheemse volkeren, ook kinderen, van hun etnische identiteit berooft.
GEZINSOMGEVING EN ALTERNATIEVE ZORG
(art. 5, 18 (§ 1-2), 9-11, 19-21, 25, 27 (§ 4) en 39 van het Verdrag)
46. Artikel 5 van het Verdrag vereist van de Verdragsluitende Staten dat ze de rechten,
verantwoordelijkheden en plichten van de ouders eerbiedigen, of indien van
toepassing, van de leden van de familie of de gemeenschap in ruimere zin, om, op een
wijze die verenigbaar is met de zich ontwikkelende vermogens van het kind, in
passende leiding en begeleiding te voorzien bij de uitoefening door het kind van de in
het Verdrag erkende rechten. De Verdragsluitende Staten moeten garanderen dat
effectieve maatregelen worden genomen om de integriteit van inheemse families en
gemeenschappen te beschermen door hen bij te staan in de opvoeding van hun
kinderen in overeenstemming met de artikelen 3, 5, 18, 25 en 27(3) van het Verdrag.18
47. De Verdragsluitende Staten moeten, in samenwerking met inheemse families en
gemeenschappen, gegevens verzamelen over de gezinssituatie van inheemse kinderen,
ook kinderen die in een pleeggezin verblijven of in een adoptieproces verwikkeld zijn.
Die informatie moet worden gebruikt om beleid te ontwikkelen met betrekking tot de
gezinssituatie van en alternatieve zorg voor inheemse kinderen, waarbij men oog heeft
voor de cultuur van de kinderen. Het nastreven van de belangen van het kind en de
integriteit van inheemse families en gemeenschappen moet de eerste overweging zijn
bij ontwikkelings-, sociale voorzienings-, gezondheids- en onderwijsprogramma’s die
inheemse kinderen aanbelangen.19
48. Bovendien moeten de Verdragsluitende Staten altijd waarborgen dat het beginsel van
het belang van het kind de belangrijkste overweging vormt bij elke plaatsing in de
alternatieve zorg van een inheems kind en in overeenstemming met artikel 20 (3) van
het Verdrag op passende wijze rekening houden met de wenselijkheid van continuïteit
in de opvoeding van het kind en met de etnische, godsdienstige en culturele
achtergrond en de achtergrond wat taal betreft. In Staten waar inheemse kinderen
oververtegenwoordigd zijn onder die kinderen die van hun familie gescheiden zijn,
moeten, in overleg met de inheemse bevolking, speciale doelgerichte maatregelen
worden genomen om het aantal inheemse kinderen in de alternatieve zorg te reduceren
en te voorkomen dat ze hun culturele identiteit verliezen. Meer bepaald, moet de
Verdragsluitende Staat, indien een inheems kind buiten zijn gemeenschap geplaatst
wordt, speciale maatregelen nemen om te waarborgen dat het kind zijn of haar
culturele identiteit kan behouden.
BASISGEZONDHEIDSZORG EN WELZIJN
(art. 6, 18 (§ 3), 23, 24, 26, 27 § 1-3) van het Verdrag)
18
19
Aanbevelingen van de CRK Algemene Discussiedag over de Rechten van Inheemse Kinderen, 2003, § 17.
Ibid.
10
49. De Verdragsluitende Staten moeten verzekeren dat alle kinderen de hoogst mogelijke
graad van gezondheid en toegang tot gezondheidszorg krijgen. Inheemse kinderen
hebben vaker een slechte gezondheid dan niet-inheemse kinderen, onder andere door
een minderwaardige of ontoegankelijke gezondheidszorg. Uit de rapporten van de
Verdragsluitende Staten leidt het Comité met bezorgdheid af dat dit zowel in
ontwikkelings- als in ontwikkelde landen het geval is.
50. Het Comité spoort de Verdragsluitende Staten aan om speciale maatregelen te nemen
om te waarborgen dat inheemse kinderen niet worden gediscrimineerd in hun genot
van de hoogst mogelijke graad van gezondheid. Het Comité is bezorgd over de hoge
sterftecijfers onder inheemse kinderen en vestigt er de aandacht op dat de
Verdragsluitende Staten de uitdrukkelijke plicht hebben te verzekeren dat inheemse
kinderen in gelijke mate toegang hebben tot gezondheidszorg en ervoor te zorgen dat
ondervoeding en zuigelingen-, kinder- en kraamsterfte worden bestreden.
51. De Verdragsluitende Staten moeten de nodige stappen ondernemen om te waarborgen
dat de gezondheidsvoorzieningen makkelijk toegankelijk zijn voor inheemse kinderen.
De gezondheidsdiensten moeten zoveel mogelijk binnen de gemeenschap worden
georganiseerd en worden gepland en beheerd in samenwerking met de betrokken
volken.20 Men moet er in het bijzonder op letten dat gezondheidsdiensten rekening
houden met de cultuur en dat hierover informatie beschikbaar is in de inheemse talen.
Speciale aandacht moet worden geschonken aan het toegankelijk maken van de
gezondheidszorg voor inheemse volkeren die op het platteland en in afgelegen
gebieden wonen of in gebieden waar er een gewapend conflict heerst, of voor
migrantenarbeiders, vluchtelingen of ontheemden. De Verdragsluitende Staten moeten
verder bijzondere aandacht schenken aan de behoeften van inheemse kinderen met een
handicap en waarborgen dat de relevante programma’s en beleid rekening houden met
de cultuur.21
52. Gezondheidswerkers en medisch personeel die tot inheemse volkeren behoren, spelen
een belangrijke rol als brug tussen de traditionele geneeskunde en de conventionele
medische diensten en de voorkeur moet uitgaan naar tewerkstelling van hulpverleners
uit de plaatselijke gemeenschap.22 De Verdragsluitende Staten moeten de rol van die
hulpverleners stimuleren door hen de nodige middelen en opleiding te verschaffen,
zodat de conventionele geneeskunde door de inheemse gemeenschappen op zodanige
wijze kan worden aangewend dat rekening wordt gehouden met hun cultuur en
tradities. In dit verband herinnert het Comité aan artikel 25 (2) van het IAO-Verdrag
Nr. 169 en de artikelen 24 en 31 van de VN-Verklaring inzake de Rechten van
Inheemse Volkeren over het recht van inheemse volkeren op hun traditionele
geneeswijzen.23
53. De Verdragsluitende Staten moeten alle redelijke maatregelen nemen om te
waarborgen dat inheemse kinderen, families en de gemeenschap waarin ze leven
informatie en onderricht krijgen over gezondheidskwesties en preventieve
gezondheidszorg zoals voeding, borstvoeding, pre- en postnatale zorg,
20
IAO-Verdrag Nr. 169, art. 25 (1,2).
CRK, Algemeen commentaar Nr. 9 over de Rechten van Kinderen met een Handicap, 2006.
22
IAO-Verdrag Nr. 169, art. 25 (3).
23
VN-Verklaring inzake de Rechten van Inheemse Volkeren, A/RES/61/295, art. 24, 31.
21
11
gezondheidszorg voor kinderen en adolescenten, vaccinaties, overdraagbare ziekten
(in het bijzonder HIV/AIDS en tuberculose), hygiëne, sanitaire voorzieningen en het
gevaar van pesticiden en herbiciden.
54. Wat de gezondheidszorg voor adolescenten betreft, moeten de Verdragsluitende Staten
specifieke strategieën uitwerken om inheemse adolescenten toegang te verlenen tot
seksuele en reproductieve voorlichting en voorzieningen, ook inzake gezinsplanning
en contraceptiva, de gevaren van zwangerschap op jonge leeftijd, HIV/AIDS-preventie
en de preventie en behandeling van seksueel overdraagbare aandoeningen (SOA’s).
Het Comité raadt de Verdragsluitende Staten aan om in dit verband rekening te
houden met het Algemeen Commentaar Nr. 3 over HIV/AIDS en de rechten van het
kind (2003) en Nr. 4 over de gezondheid van adolescenten (2003).24
55. In bepaalde Verdragsluitende Staten zijn de zelfmoordcijfers onder inheemse jongeren
beduidend hoger dan onder niet-inheemse jongeren. In dergelijke omstandigheden
moeten de Verdragsluitende Staten een beleid ontwikkelen en uitvoeren dat in
preventieve maatregelen voorziet en verzekeren dat aanvullende financiële steun en
personeel wordt toegewezen voor geestelijke gezondheidszorg voor inheemse
kinderen op een wijze die rekening houdt met hun cultuur, na overleg met de
betrokken gemeenschap. Om de oorzaken te analyseren en te bestrijden moet de
Verdragsluitende Staat de dialoog aangaan en onderhouden met de inheemse
bevolking.
ONDERWIJS
(art. 28, 29 en 31 van het Verdrag)
56. Artikel 29 van het Verdrag stelt dat de onderwijsdoelstellingen voor alle kinderen
moeten gericht zijn op, onder andere, de ontwikkeling van respect voor de culturele
identiteit, taal en waarden van het kind en voor andere beschavingen dan de zijne of de
hare. Verdere doelstellingen zijn onder andere de voorbereiding van het kind op een
verantwoord leven in een vrije samenleving, in de geest van begrip, vrede,
verdraagzaamheid, gelijkheid van geslachten en vriendschap tussen alle volken,
etnische, nationale en godsdienstige groepen en personen behorend tot de
oorspronkelijke bevolking. De doelstellingen van het onderwijs zijn van toepassing op
het onderwijs voor alle kinderen en de Staten moeten waarborgen dat die op passende
wijze weerspiegeld worden in de leerplannen, het onderwijsmateriaal, de leermethodes
en het onderwijsbeleid. De Verdragsluitende Staten worden ertoe aangemoedigd om
hiervoor het Algemeen Commentaar Nr. 1 over de doelstellingen van het onderwijs te
raadplegen.25
57. Het onderwijs voor inheemse volkeren draagt zowel bij tot hun individuele en sociale
ontwikkeling als tot hun participatie in de maatschappij in ruime zin. Kwalitatief
onderwijs stelt inheemse jongeren in staat om economische, sociale en culturele
rechten uit te oefenen en te genieten, zowel in hun eigen voordeel als in het voordeel
van hun gemeenschap. Bovendien zorgt het ervoor dat de kinderen hun burgerrechten
effectiever kunnen uitoefenen, zodat ze de politieke beleidsvoering kunnen
beïnvloeden met het oog op een betere bescherming van de mensenrechten. De
24
CRK, Algemeen commentaar Nr. 3 over HIV/AIDS en de Rechten van het Kind, 2003 en Algemeen
commentaar Nr. 4 over de Gezondheid van Adolescenten, 2003.
25
CRK, Algemeen commentaar Nr. 1 over de Doelstellingen van het Onderwijs, 2001.
12
implementatie van het recht op onderwijs voor inheemse kinderen is bijgevolg een
essentieel middel om individuele empowerment en zelfbeschikking van inheemse
volkeren te bereiken.
58. Om te waarborgen dat de onderwijsdoelstellingen in overeenstemming zijn met het
Verdrag, zijn de Verdragsluitende Staten verantwoordelijk voor de bescherming van
kinderen tegen elke vorm van discriminatie, zoals beschreven in artikel 2 van het
Verdrag en voor het actief bestrijden van racisme. Die plicht is vooral relevant voor
inheemse kinderen. Om die verplichting daadwerkelijk na te leven, moeten de
Verdragsluitende Staten garanderen dat de leerplannen, het onderwijsmateriaal en de
geschiedenisboeken een eerlijk, juist en informatief beeld geven van de samenleving
en cultuur van inheemse volken.26 Discriminerende praktijken, zoals beperkingen wat
het dragen van culturele en traditionele klederdracht betreft, moeten in de
schoolomgeving worden vermeden.
59. Artikel 28 van het Verdrag stelt dat de Verdragsluitende Staten moeten waarborgen
dat het basisonderwijs voor alle kinderen op basis van gelijke kansen verplicht en
beschikbaar is. De Verdragsluitende Staten worden aangemoedigd om secundair en
beroepsonderwijs voor elk kind beschikbaar en toegankelijk te maken. In de praktijk
hebben inheemse kinderen echter minder kans om in een school ingeschreven te
worden en is er onder hen nog altijd meer uitval en een grotere ongeletterdheid dan
onder niet-inheemse kinderen. Voor de meeste inheemse kinderen is het onderwijs
minder toegankelijk door allerlei factoren, zoals onvoldoende onderwijsvoorzieningen
en leerkrachten, rechtstreekse of onrechtstreekse schoolkosten en een gebrek aan
cultureel aangepaste en tweetalige leerplannen, zoals in artikel 30 staat beschreven.
Daarnaast worden inheemse kinderen op school geregeld geconfronteerd met
discriminatie en racisme.
60. Opdat inheemse kinderen op gelijke voet met niet-inheemse kinderen zouden kunnen
genieten van hun recht op onderwijs, moeten de Verdragsluitende Staten een aantal
specifieke maatregelen waarborgen. De Verdragsluitende Staten moeten doelgerichte
financiële en materiële middelen en personeel vrijmaken om beleid en programma’s te
implementeren die specifiek gericht zijn op het toegankelijker maken van het
onderwijs voor inheemse kinderen. Zoals werd vastgelegd in artikel 27 van het IAOVerdrag Nr. 169, moeten onderwijsprogramma’s en -voorzieningen worden opgesteld
en geïmplementeerd in samenwerking met de betrokken volken om in hun specifieke
behoeften te voldoen. Bovendien moeten de regeringen het recht van inheemse volken
op het oprichten van eigen onderwijsinstellingen en voorzieningen erkennen, op
voorwaarde dat die instellingen voldoen aan de minimumnormen die door de
bevoegde autoriteit in overleg met die volken werden vastgesteld.27 De Staten moeten
alle redelijke maatregelen nemen om te waarborgen dat inheemse gemeenschappen
zich bewust zijn van de waarde en het belang van onderwijs en de betekenis van
gemeenschapssteun voor schoolinschrijvingen.
61. De Verdragsluitende Staten moeten waarborgen dat de schoolgebouwen makkelijk
toegankelijk zijn op die plaatsen waar inheemse kinderen wonen. Indien nodig moeten
de Verdragsluitende Staten voor het onderwijs de steun van de media inroepen, zoals
radio-uitzendingen en onderwijs op afstand (via het internet) en mobiele scholen
26
27
IAO-Verdrag Nr. 169, art. 31.
IAO-Verdrag Nr. 169, art. 27.
13
oprichten voor inheemse volken die nog als nomaden leven. De schoolcyclus moet
rekening houden met en aangepast zijn aan de culturele gebruiken, maar ook de
landbouwseizoenen en de ceremoniële periodes. De Verdragsluitende Staten mogen
enkel weg van de inheemse bevolking kostscholen oprichten indien dit nodig is, want
dit kan de inschrijving van inheemse kinderen, vooral meisjes, ontmoedigen.
Kostscholen moeten aangepast zijn aan de culturele normen en regelmatig worden
geïnspecteerd. Er moeten ook inspanningen worden geleverd om te verzekeren dat
inheemse kinderen die buiten hun gemeenschap leven toegang hebben tot onderwijs
die hun cultuur, taal en tradities respecteert.
62. Artikel 30 van het Verdrag legt het recht vast van het inheemse kind op het gebruik
van zijn of haar eigen taal. Om dit recht uit te voeren is onderwijs in de eigen taal van
het kind van essentieel belang. Artikel 28 van het IAO-Verdrag Nr. 169 bevestigt dat
inheemse kinderen moeten leren lezen en schrijven in hun eigen taal en daarnaast in de
mogelijkheid moeten worden gesteld om een goede beheersing te verwerven van de
officiële talen van het land.28 Tweetalige en interculturele leerplannen zijn belangrijke
criteria voor het onderwijs aan inheemse kinderen. De leerkrachten van inheemse
kinderen moeten in de mate van het mogelijke worden gerekruteerd uit inheemse
bevolkingsgroepen en passende bijstand en opleiding krijgen.
63. Met betrekking tot artikel 31 van het Verdrag merkt het Comité op dat participatie in
sport, traditionele spelen, lichamelijke opvoeding en recreatieve activiteiten veel
voordelen biedt en roept de Verdragsluitende Staten op om te waarborgen dat
inheemse kinderen daadwerkelijk van dit recht kunnen genieten.
SPECIALE BESCHERMINGSMAATREGELEN
(art. 22, 30, 38, 39, 40, 37 (b)-(d), 32-36 van het Verdrag)
Kinderen in gewapend conflict en vluchtelingenkinderen
64. Na de evaluatie van de periodieke rapporten van de Verdragsluitende Staten kwam het
Comité tot het besluit dat inheemse kinderen bijzonder kwetsbaar zijn in situaties van
gewapend conflict of in situaties van interne onrust. Inheemse volken verblijven vaak
in gebieden die worden begeerd voor hun natuurlijke rijkdommen of die, doordat ze zo
afgelegen liggen, dienen als thuisbasis voor gewapende niet-statelijke groeperingen. In
andere situaties verblijven inheemse volken in de buurt van een grens die door Staten
wordt betwist.29
65. In dergelijke omstandigheden liepen en lopen nog steeds inheemse kinderen het risico
slachtoffer te worden van aanvallen tegen hun gemeenschap, wat leidt tot dood,
verkrachting en foltering, ontheemding, opgelegde verdwijningen, het getuige zijn van
wreedheden en scheiding van hun ouders en de gemeenschap. Doordat scholen het
doelwit waren van gewapende troepen en groepen werden veel inheemse kinderen de
toegang tot onderwijs ontzegd. Bovendien werden inheemse kinderen gerekruteerd
door gewapende strijdkrachten en groepen en gedwongen om wreedheden te begaan,
soms zelfs tegen hun eigen gemeenschap.
28
29
IAO-Verdrag Nr. 169, art. 28.
UNICEF Innocenti Digest No. 11, Ensuring the Rights of Indigenous Children, 2004, p. 13.
14
66. Artikel 38 van het Verdrag verplicht de Verdragsluitende Staten ertoe om respect te
waarborgen voor de regels van de humanitaire wetgeving, om de burgerbevolking te
beschermen en om zich te ontfermen over kinderen die door gewapend conflict
werden getroffen. De Verdragsluitende Staten moeten speciale aandacht schenken aan
de risico’s die inheemse kinderen bij vijandelijkheden lopen en maximale preventieve
maatregelen nemen in overleg met de betrokken gemeenschappen. Militaire
activiteiten op het grondgebied van inheemse volkeren moeten in de mate van het
mogelijke worden vermeden. In dit verband verwijst het Comité naar artikel 30 van de
VN-Verklaring inzake de Rechten van Inheemse Volkeren.30 De Verdragsluitende
Staten moeten militaire dienst verbieden voor inheemse kinderen jonger dan 18 jaar.
De Verdragsluitende Staten worden aangemoedigd om het Optionele Protocol inzake
de Betrokkenheid van Kinderen bij Gewapend Conflict te ratificeren en te
implementeren.
67. Inheemse kinderen die het slachtoffer waren van rekrutering bij gewapend conflict
moeten de nodige bijstand krijgen voor herintegratie in hun familie en gemeenschap.
In overeenstemming met artikel 39 van het Verdrag moeten de Verdragsluitende
Staten alle passende maatregelen nemen ter bevordering van het lichamelijk en
psychologisch herstel en de herintegratie in de maatschappij van een kind dat
slachtoffer was van welke vorm ook van exploitatie, misbruik, foltering of welke
andere vorm ook van wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing of
gewapend conflict. Wanneer het inheemse kinderen betreft, moet dit gebeuren met
passende aandacht voor hun culturele achtergrond en hun achtergrond op het gebied
van taal.
68. Inheemse kinderen die werden ontheemd of vluchtelingen geworden zijn moeten
bijzondere aandacht en humanitaire hulp krijgen, rekening houdend met hun culturele
achtergrond. Een veilige terugkeer en teruggave van de collectieve en individuele
eigendom moeten worden nagestreefd.
Economische exploitatie
69. Artikel 32 van het Verdrag stelt dat alle kinderen moeten worden beschermd tegen
economische exploitatie en tegen het verrichten van werk dat naar alle
waarschijnlijkheid gevaarlijk is of de opvoeding van het kind zal hinderen, of
schadelijk zal zijn voor de gezondheid of de lichamelijke, geestelijke, intellectuele,
zedelijke of maatschappelijke ontwikkeling van het kind. Bovendien stellen het IAOVerdrag Nr. 138 (Verdrag over de Minimumdoelen) en Verdrag Nr. 182 (Verdrag
over de Ergste Vormen van Kinderarbeid) parameters om een onderscheid te maken
tussen enerzijds kinderarbeid die moet worden afgeschaft en anderzijds aanvaardbare
arbeid door kinderen, zoals activiteiten die inheemse kinderen leren hoe ze in hun
levensonderhoud kunnen voorzien, hen een identiteit en een cultuur geven.
Kinderarbeid is arbeid die kinderen berooft van hun kind-zijn, vermogens en
waardigheid en die schadelijk is voor hun lichamelijke en geestelijke ontwikkeling.31
70. Sommige beginselen in het Verdrag inzake de Rechten van het Kind refereren aan het
gebruik van kinderen in de illegale productie en distributie van drugs (art. 33),
seksuele uitbuiting (art. 34), handel in kinderen (art. 35), kinderen in gewapende
30
31
UN-Verklaring inzake de Rechten van Inheemse Volkeren, A/RES/61/295, art. 30.
ILO, Handbook on Combatting Child labour among Indigenous and Tribal Peoples, 2006, p. 9.
15
conflicten (art. 38). Die beginselen zijn nauw verbonden met de definitie van de ergste
vormen van kinderarbeid volgens het IAO-Verdrag Nr. 182. Het Comité merkt met
grote bezorgdheid op dat inheemse kinderen heel vaak in armoede leven en vooral
risico lopen te worden gebruikt voor kinderarbeid, vooral in de ergste vormen ervan,
zoals slavernij, verplichte arbeid, handel in kinderen, ook voor huiselijk werk, gebruik
in gewapend conflict, prostitutie en gevaarlijk werk.
71. De preventie van exploitatieve kinderarbeid onder inheemse kinderen (net zoals in het
geval van alle andere kinderen) vereist een op rechten gebaseerde benadering van
kinderarbeid en is nauw verbonden met de bevordering van onderwijs. Om
exploitatieve kinderarbeid onder inheemse gemeenschappen effectief uit te bannen
moeten de Verdragsluitende Staten bepalen welke de drempels zijn die participatie in
het onderwijs in de weg staan en welke de specifieke rechten en behoeften zijn van
inheemse kinderen op het gebied van onderwijs en beroepsopleiding. Daartoe zijn
speciale inspanningen nodig voor overleg met de inheemse bevolking en ouders over
het belang en de voordelen van onderwijs. Voor de maatregelen om exploitatieve
kinderarbeid te bestrijden is verder een analyse nodig van de structurele fundamentele
oorzaken van kinderarbeid, het verzamelen van gegevens en het uitwerken en
uitvoeren van preventieprogramma’s, met passende toekenning door de Staat van
financiële middelen en personeel, en dit in overleg met de inheemse bevolking en
kinderen.
Seksuele uitbuiting en handel
72. De artikelen 34 en 35 van het Verdrag, in samenhang met artikel 20, roepen de Staten
op om te waarborgen dat kinderen worden beschermd tegen seksuele uitbuiting en
misbruik, maar ook tegen de ontvoering, verkoop of handel van kinderen voor welk
doel ook. Het Comité is bezorgd dat inheemse kinderen van wie de gemeenschap
getroffen wordt door armoede en stedelijke migratie een groot risico lopen slachtoffers
te worden van seksuele uitbuiting en handel. Voornamelijk jonge meisjes zijn
kwetsbaar, vooral indien ze niet bij de geboorte werden geregistreerd. Om alle
kinderen, ook inheemse kinderen, beter te beschermen, worden de Verdragsluitende
Staten ertoe aangespoord om het Optionele Protocol inzake de verkoop van kinderen,
kindprostitutie en kinderpornografie te ratificeren en te implementeren.
73. De Staten moeten, in overleg met de inheemse bevolkingsgroepen en kinderen,
preventieve maatregelen uitwerken en doelgerichte financiële middelen en personeel
toewijzen voor de implementatie ervan. De Staten moeten die preventieve maatregelen
baseren op onderzoek, waarbij de patronen van schending worden gedocumenteerd en
de fundamentele oorzaken worden geanalyseerd.
Jeugdrecht
74. De artikelen 37 en 40 van het Verdrag waarborgen de rechten van kinderen binnen en
in interactie met de gerechtelijke systemen van de Staat. Het Comité stelt met
bezorgdheid vast dat opsluiting van inheemse kinderen vaak onevenredig veel
voorkomt en in sommige gevallen kan worden toegeschreven aan systemische
discriminatie binnen het gerechtelijke systeem en/of de maatschappij. 32 Om die hoge
32
CRK, Algemeen commentaar Nr. 10 over kinderen in het jeugdrecht, 2007, § 6.
16
opsluitingscijfers aan te pakken vestigt het Comité de aandacht van de
Verdragsluitende Staten op artikel 40 (3) van het Verdrag, waarin de Staten worden
gevraagd maatregelen te nemen om om te gaan met kinderen die worden verdacht van,
vervolgd wegens of veroordeeld voor het begaan van een strafbaar feit, waar passend
zonder zijn toevlucht te nemen tot gerechtelijke stappen. In zijn Algemeen
commentaar Nr. 10 over de rechten van kinderen in het jeugdrecht (2007) en in zijn
slotbeschouwingen heeft het Comité voortdurend bevestigd dat de aanhouding,
inhechtenisneming of gevangenneming van een kind enkel kan worden gehanteerd als
uiterste maatregel.33
75. De Verdragsluitende Staten worden aangemoedigd om alle passende maatregelen te
nemen om inheemse volken bij te staan om traditionele herstelrechtsystemen uit te
werken en te implementeren, zolang die programma’s in overeenstemming zijn met de
rechten die in het Verdrag zijn vastgelegd en in het bijzonder met het belang van het
kind.34 Het Comité wijst de Verdragsluitende Staten op de VN-Richtlijnen voor de
Preventie van Jeugddelinquentie, die het uitwerken van programma’s binnen de
gemeenschap voor de preventie van jeugddelinquentie aanmoedigen.35 De
Verdragsluitende Staten moeten ernaar streven om, in overleg met de inheemse
volkeren, steun te verlenen aan het ontwikkelen van beleid, programma’s en diensten
georganiseerd binnen de gemeenschap die rekening houden met de behoeften en de
cultuur van inheemse kinderen, hun familie en hun gemeenschap. De Staten moeten
passende middelen ter beschikking stellen van de jeugdrechtsystemen, ook die welke
door inheemse volken zijn uitgewerkt en geïmplementeerd.
76. De Verdragsluitende Staten worden eraan herinnerd dat, in navolging van artikel 12
van het Verdrag, alle kinderen in de gelegenheid moeten worden gesteld te worden
gehoord in iedere gerechtelijke of strafrechtelijke procedure die hen betreft, hetzij
rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van een vertegenwoordiger. Wanneer het om
inheemse kinderen gaat, moeten de Verdragsluitende Staten maatregelen nemen om te
waarborgen dat er indien nodig gratis een vertaler beschikbaar is en dat het kind
juridische bijstand krijgt, waarbij rekening wordt gehouden met de cultuur van het
kind.
77. Professionals die betrokken zijn bij de handhaving van de wet en het gerecht moeten
passende opleiding krijgen over de inhoud en de betekenis van de beginselen van het
Verdrag en de Optionele Protocollen bij het Verdrag, en over de noodzaak van het
nemen van speciale beschermingsmaatregelen voor inheemse kinderen en andere
specifieke groepen.36
DE VERPLICHTINGEN VAN DE VERDRAGSLUITENDE STATEN EN
TOEZICHT OP DE IMPLEMENTATIE VAN HET VERDRAG
78. Het Comité herinnert de Verdragsluitende Staten eraan dat de ratificatie van het
Verdrag inzake de Rechten van het Kind de Staten ertoe verbindt maatregelen te
nemen om te waarborgen dat alle rechten van het Verdrag voor alle kinderen binnen
hun rechtsbevoegdheid worden gerealiseerd. De plicht van respect en bescherming
33
Ibid, § 23.
Aanbevelingen op de Algemene Discussiedag over de Rechten van Inheemse Kinderen, 2003, § 13.
35
VN-Richtlijnen voor de Preventie van Jeugddelinquentie, de ‘Riyadh Guidelines’, 1990.
36
CRK, Algemeen commentaar Nr. 10 over de Rechten van Kinderen in het Jeugdrecht, 2007, § 97.
34
17
verbindt elke Staat ertoe te waarborgen dat de uitoefening van de rechten van
inheemse kinderen ten volle wordt beschermd tegen alle maatregelen van de Staat
door wetgevende, gerechtelijke of bestuurlijke autoriteiten of door om het even welk
ander orgaan of andere persoon binnen de Verdragsluitende Staat.
79. Artikel 3 van het Verdrag verbindt de Verdragsluitende Staten ertoe te waarborgen dat
bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het kind de eerste
overweging vormen. Artikel 4 van het Verdrag eist van de Verdragsluitende Staten dat
ze maatregelen nemen om het Verdrag te implementeren in de ruimste mate waarin de
hun ter beschikking staande middelen dit toelaten. Artikel 42 stelt dat de
Verdragsluitende Staten verder verplicht zijn te waarborgen dat kinderen en
volwassenen worden geïnformeerd over de beginselen en bepalingen van het Verdrag.
80. Om de rechten van het Verdrag effectief voor inheemse kinderen te implementeren
moeten de Verdragsluitende Staten passende wetgeving aanvaarden in
overeenstemming met het Verdrag. Voor een aantal sectoren moeten passende
middelen ter beschikking worden gesteld en speciale maatregelen worden genomen
om daadwerkelijk te waarborgen dat inheemse kinderen net als niet-inheemse
kinderen van hun rechten kunnen genieten. Verdere inspanningen moeten worden
gedaan om gedetailleerd gegevens te verzamelen en indicatoren te ontwikkelen om de
implementatie van de rechten van inheemse kinderen te evalueren. Om beleid en
programma’s te ontwikkelen waarbij rekening wordt gehouden met de cultuur, moeten
de Verdragsluitende Staten overleg plegen met de inheemse bevolking en rechtstreeks
met de inheemse kinderen. Professionals die met inheemse kinderen werken moeten
opleiding krijgen over hoe ze rekening kunnen houden met de culturele aspecten van
kinderrechten.
81. Het Comité roept de Verdragsluitende Staten op om, waar mogelijk, in hun periodieke
rapporten aan het Comité meer informatie te geven over de implementatie van de
rechten van inheemse kinderen en over de toepassing van speciale maatregelen in dit
verband. Bovendien vraagt het Comité de Verdragsluitende Staten om nog meer
inspanningen te leveren om informatie over het Verdrag en zijn Optionele Protocollen,
alsook over het rapporteringsproces te vertalen en te verspreiden onder inheemse
volken en kinderen, zodat ze actief kunnen deelnemen aan het toezichtproces. Verder
worden inheemse volken ertoe aangespoord om het Verdrag te gebruiken als een kans
om de implementatie van de rechten van hun kinderen te evalueren.
82. Ten slotte spoort het Comité de Verdragsluitende Staten aan om een op rechten
gebaseerde benadering toe te passen voor de omgang met inheemse kinderen,
gebaseerd op het Verdrag en op andere relevante internationale normen, zoals de IAOVerdrag Nr. 169 en de VN-Verklaring inzake de Rechten van Inheemse Volkeren. Om
een efficiënt toezicht te verzekeren op de implementatie van de rechten van inheemse
kinderen, worden de Verdragsluitende Staten ertoe aangespoord nauwer samen te
werken met de inheemse bevolking en, indien nodig, technische bijstand te vragen van
internationale organen, ook VN-organen. Empowerment van inheemse kinderen en de
effectieve uitoefening van hun recht op cultuur, godsdienst en taal vormen de
essentiële basis voor een multiculturele Staat in harmonie en overeenstemming met
zijn mensenrechtenverplichtingen.
18
19
Download