1) Geef de definitie van de volgende woorden a. DNA b. Nucleotide c. Basepaar d. Mitose e. DNA-replicatie f. Chromatide g. Centromeer 1) Geef de definitie van de volgende woorden a. DNA b. Nucleotide c. Basepaar d. Mitose e. DNA-replicatie f. Chromatide g. Centromeer 2) Maak de onderstaande DNA-streng compleet. A-T-T-C-G-T-A-A-T-G-G-C-G-C-C-T-T-A-C-T-C 2) Maak de onderstaande DNA-streng compleet. A-T-T-C-G-T-A-A-T-G-G-C-G-C-C-T-T-A-C-T-C 3) Bij DNA-replicatie wordt van één streng DNA, twee strengen gemaakt. Hiervoor zijn extra nucleotiden nodig. Waar bevinden deze zich? 3) Bij DNA-replicatie wordt van één streng DNA, twee strengen gemaakt. Hiervoor zijn extra nucleotiden nodig. Waar bevinden deze zich? 4) Beschrijf in je eigen woorden wat er gebeurt in de verschillende stadia in de mitose. 4) Beschrijf in je eigen woorden wat er gebeurt in de verschillende stadia in de mitose. 5) Wat is plasmagroei? 5) Wat is plasmagroei? 6) Leg uit waarom de interfase meer tijd in beslag neemt dan de mitose. 6) Leg uit waarom de interfase meer tijd in beslag neemt dan de mitose. 7) Bij wie zal de celcyclus in het algemeen het kortst zijn, bij een embryo of een volwassene? Leg je antwoord uit. 7) Bij wie zal de celcyclus in het algemeen het kortst zijn, bij een embryo of een volwassene? Leg je antwoord uit. 8) Welke cellen hebben de kortste celcyclus, opperhuidcellen of spiercellen? Leg je antwoord uit 8) Welke cellen hebben de kortste celcyclus, opperhuidcellen of spiercellen? Leg je antwoord uit. ©M. Willemse ©M. Willemse Antwoorden 1) Geef de definitie van de volgende woorden a. DNA: molecuul waarop zich al het erfelijke materiaal bevindt b. Nucleotide: onderdeel van het DNA-molecuul, bestaande uit een fosfaatgroep, stikstofbase en desoxyribose c. Basepaar: twee stikstofbasen die complementair (in elkaar passen) zijn d. Mitose: kerndeling, waarbij de chromosomen verdeeld worden over twee dochtercellen e. DNA-replicatie: proces waarbij het DNA verdubbelt wordt f. Chromatide: de helft van een chromosoom na DNA-replicatie g. Centromeer: de plaats waar twee chromatiden aan elkaar vast zitten 2) A-T-T-C-G-T-A-A-T-G-G-C-G-C-C-T-T-A-C-T-C T-A-A-G-C-A-T-T-A-C-C-G-C-G-G-A-A-T-G-A-G 3) Deze nucleotiden bevinden zich los in de celkern 4) Eigen antwoord 5) Plasmagroei is de toename van het cytoplasma in een dochtercel die net door mitose uit een moedercel is ontstaan. Uiteindelijk wordt de dochtercel hierdoor net zo groot als de oorspronkelijke moedercel 6) De interfase neem tmeer tijd in beslag dan de mitose, doordat in de interfase de DNA-replicatie plaatsvind 7) Bij het embryo, omdat er veel nieuwe cellen gemaakt moeten worden in een zeer korte tijd 8) Opperhuidcellen hebben een kortere celcyclus dan spiercellen. In de kiemlaag van de opperhuid vinden voortdurend celdelingen plaats. (De bovenliggende lagen cellen schuiven op naar buiten, verhoornen en sterven af) ©M. Willemse ©M. Willemse