Het praktische examen voor het Eerste Musiceervak Iedere student Docent Muziek kiest een instrument waarop hij zich profileert als musicus. Dit kan een van de instrumenten zijn die als hoofdvak aan het Prins Claus Conservatorium wordt aangeboden, uit de jazz of de klassieke muziek. Keuze van andere instrumenten of andere muzikale gebieden waarop de student Docent Muziek zich wil profileren als musicus is niet uitgesloten maar moet ruim van te voren met het hoofd van de afdeling worden overlegd. Het toelatingsexamen voor het eerste musiceervak bij Docent Muziek beslaat een half uur inclusief bespreking. Van de kandidaat wordt verwacht dat hij een programma van minimaal vier stukken (gevarieerd naar stijl, genre, periode en/of atmosfeer) overlegt waaruit de commissie een keuze kan maken. Voor Docent Muziek zijn geen aparte niveaueisen geformuleerd. Als indicatie dienen de eisen als genoemd bij de verschillende hoofdvakken voor Muziek, met dien verstande dat voor het eerste musiceervak Docent Muziek ook vergelijkbaar maar eenvoudiger repertoire gekozen kan worden. Bij het toelatingsexamen wordt uitdrukkelijk niet alleen gekeken naar technische vaardigheid maar uiteraard ook naar muzikaliteit, en wordt de muzikale voorgeschiedenis van de student betrokken. De commissie beoordeelt of de student of de student in de vier jaar van de studie Docent Muziek het eindniveau kan bereiken zoals dat in de Onderwijs- en Examenregeling wordt voorgeschreven, namelijk het verzorgen van een muzikaal verantwoord openbaar recital op hoog niveau. Algemeen theoretische vakken Het theorie-examen vindt plaats op dezelfde dag als het motivatiegesprek en de praktische activiteit. De eisen voor het theorie-examen zijn dezelfde als voor de opleiding Muziek, studierichting Klassieke Muziek. Voor toelating tot de propedeuse van het conservatorium moet je tenminste de volgende leerstof en vaardigheden beheersen. Het toelatingsexamen bestaat uit een schriftelijke en een individuele mondelinge test. 1. Toonladders Kennis: de majeur- en mineur toonladders tot en met 6 kruisen en 6 mollen. het begrip toongeslacht de drie vormen van de mineur toonladder het begrip kwintencirkel de begrippen diatonische- en chromatische halve toonsafstand het begrip enharmonisch gelijke tonen Vaardigheden: de tonen van de toonladders kunnen opnoemen de voortekens van de toonladders in de notenbalk kunnen plaatsen (in G- en F sleutel) het kunnen zingen van de majeur toonladder en de vormen van de mineurtoonladder (stijgend en dalend) het op gehoor kunnen herkennen van de majeur toonladder en de vormen van de mineur toonladder 2. Intervallen Kennis: de intervallen tot en met het octaaf. het begrip interval (groot, klein, rein, verminderd en overmatig) de begrippen melodisch- en harmonisch interval omkering van intervallen het begrip octaafnaam (C groot octaaf, c klein octaaf, c één gestreept etc.) Vaardigheden: het op en onder een toon kunnen noemen van de intervallen tot en met het octaaf (bijvoorbeeld: een grote sext op f = ?, een reine kwart onder b = ?). het op en onder een toon kunnen noteren van de intervallen tot en met het octaaf (in G- en F sleutel en in verschillende octaven). het kunnen lezen van intervallen in G- en F sleutel het op en onder een toon kunnen zingen van de intervallen tot en met het octaaf het kunnen nazingen van de tonen van een harmonisch gespeeld interval het op gehoor kunnen herkennen van de intervallen tot en met het octaaf (melodisch en harmonisch) 3. Akkoorden A. De drieklanken uit de majeur- en de mineurtoonladders: Kennis: de opbouw van de drieklank (de begrippen grondtoon, terts, kwint en tertsenstapeling) majeur drieklank, de mineur drieklank, de verminderde drieklank en de overmatige drieklank de aanduiding van de drieklanken in de toonladder met trapcijfers (I, II, III, IV etc.) omkering van drieklanken (de begrippen eerste omkering of sextakkoord en tweede omkering of kwartsextakkoord) Vaardigheden: het op en onder en toon kunnen noemen van de vier drieklankvormen, bijvoorbeeld: een majeur drieklank op D = ? (d-fis-a), een majeur drieklank onder D = ? (d-b-g) het op en onder een toon kunnen noteren van de vier drieklankvormen (in G- en F-sleutel) het kunnen lezen van de vier drieklankvormen in G- en F-sleutel het kunnen lezen van de omkeringsvormen van de drieklanken in G- en F sleutel het kunnen lezen van de akkoorden van een eenvoudige meerstemmige compositie in akkoordnamen en trapcijfers het op en onder een toon kunnen zingen van de drieklankvormen in grondligging het kunnen nazingen van de tonen van een harmonisch gespeelde drieklank in grondligging het op een toon kunnen zingen van de omkeringsvormen van de drieklanken het kunnen nazingen van de tonen van de eerste- of tweede omkering van een harmonisch gespeelde drieklank het op gehoor kunnen herkennen van de drieklanken in grondligging en omkering (melodisch en harmonisch) B. Septiemakkoorden: geen minimumeis 4. Melodisch voorstellingsvermogen A. Je krijgt een melodisch fragment van ongeveer drie maten te horen (3x). Voer de volgende opdrachten uit: zing de melodie na geef aan of de melodie in een mineur of een majeur toongeslacht staat zing de eerste en de laatste toon zing de grondtoon schrijf de melodie op ( de eerste toon is gegeven) B. Je krijgt een uitgeschreven melodie voorgelegd: zing deze melodie (melodische solfège). 5. Ritmisch voorstellingsvermogen Je krijgt een uitgeschreven ritme voorgelegd: zing, tik of klap het ritme (ritmische solfège). 6. Harmonisch voorstellingsvermogen: geen minimumeis Voor meer informatie over de mogelijkheden van voorbereiding op het toelatingsexamen voor de algemene theoretische vakken kun je contact opnemen met de coördinator van de theoretische vakken, Ruurd Salverda: [email protected]