Samenvatting thema 6 Mens en milieu deel 5V

advertisement
Samenvatting thema 6 Mens en milieu deel 5V
Doelstelling 1
Je moet de voornaamste oorzaken en gevolgen van de milieuproblemen kunnen noemen.
• Oorzaken:
– de enorme bevolkingstoename (hoge bevolkingsdruk);
– de veranderde wijze van leven, onder andere grote industriële productie, chemische en
technische ontwikkeling, grootschalige landbouw, veranderde infrastructuur en welvaartsgroei.
• Gevolgen:
– vervuiling van lucht, water en bodem door afvalstoffen;
– uitputting van de natuurlijke energiereserves en grondstoffen;
– aantasting van het landschap onder andere door de omzetting van natuurlijke ecosystemen in
kunstmatige ecosystemen (bijv. weilanden);
– sterke vermindering van het aantal soorten planten en dieren (veel soorten worden met
uitsterven bedreigd).
Doelstelling 2
Je moet manieren kunnen noemen waarop een optimale productie van voedsel kan worden
verkregen.
• Door bemesting van de bodem met stalmest of kunstmest.
– Door het oogsten van voedingsgewassen en uitspoeling worden mineralen (voedingsstoffen)
aan de kringloop van stoffen op landbouwgrond onttrokken.
– Door te bemesten worden mineralen (vooral stikstofhoudende mineralen en fosfaat)
toegevoegd.
• Door bodembewerking (ploegen, eggen).
– Plantenwortels kunnen beter in de bodem doordringen.
– Meer lucht in de bodem bevordert de mineralisatie.
• Door bescherming van voedingsgewassen tegen ziekten en plagen door chemische of biologische
bestrijding.
• Chemische bestrijding door middel van pesticiden (bijv. insecticiden).
• Voordeel pesticiden: effectieve bestrijdingsmethode.
• Nadelen pesticiden:
– veel pesticiden zijn niet soortspecifiek (ze doden veel soorten organismen);
– er ontstaan resistente populaties (de individuen zijn ongevoelig voor een bepaald pesticide of
voor de gebruikte concentratie);
– sommige pesticiden zijn persistent (ze worden zeer langzaam afgebroken): er vindt accumulatie
plaats.
• Biologische bestrijding.
– Door gebruik van natuurlijke vijanden: bijvoorbeeld de bestrijding van witte vliegen met
sluipwespen.
– Door lokken met geuren (bijv. sekslokstoffen) en geluiden: de gelokte dieren worden gedood of
onvruchtbaar gemaakt.
– Door vruchtwisseling (wisselteelt): plantenziekten worden voorkomen door nooit twee jaar
achtereen hetzelfde gewas op een bepaald stuk grond te verbouwen.
• Door verandering van erfelijke eigenschappen van voedingsgewassen en landbouwhuisdieren.
– Door veredeling ontstaan voedingsgewassen met een combinatie van gunstige eigenschappen
(bijv. grote vruchtbaarheid en hoge voedingswaarde).
– Door recombinant-DNA-technieken ontstaan voedingsgewassen met gunstige eigenschappen
(bijv. ziekte- en plaagresistente voedingsgewassen).
– Door kunstmatige inseminatie (KI): sperma van een stier met gunstige eigenschappen wordt
ingebracht in de baarmoeder van koeien.
– Door in-vitrofertilisatie (IVF) worden bevruchte eicellen verkregen, afkomstig van ouderdieren
met gunstige eigenschappen. De klompjes cellen die zich uit de bevruchte eicellen ontwikkelen
worden ingebracht in de baarmoeder van draagkoeien.
• Door voeding van landbouwhuisdieren met krachtvoer.
– Krachtvoer bevat energierijke stoffen, mineralen (onder andere stikstofhoudende mineralen en
fosfaat) en eventueel geneesmiddelen en hormonen.
Doelstelling 3
Je moet verschillen kunnen noemen in de wijze van voedselproductie in de gangbare landbouw en de
biologische landbouw.
• Gangbare landbouw:
– monoculturen: op grote landbouwarealen wordt één soort gewas verbouwd;
– habitat voor predatoren (zoals bijvoorbeeld houtwallen) verdwijnt, waardoor de predatoren in
aantal afnemen, de kans op (insecten)plagen wordt hierdoor vergroot;
– er is voldoende voedselaanbod waardoor de kans op uitbreiding van ziekten groter wordt;
– er worden veel kunstmest en pesticiden gebruikt;
– een belangrijk deel van de veeteelt vindt plaats in intensieve veehouderijen (bio-industrie).
• Biologische landbouw:
– er zijn geen monoculturen: kleine arealen grond met verschillende soorten voedingsgewassen
wisselen elkaar af;
– er worden geen pesticiden gebruikt: ziekten en plagen worden bestreden met natuurlijke
vijanden;
– er wordt geen kunstmest gebruikt: alleen stalmest van de biologische landbouw;
– geen intensieve veeteelt: scharrelkippen en scharrelvarkens;
– producten van de biologische landbouw heten ecologische voedingsmiddelen.
Doelstelling 4
Je moet de oorzaken en gevolgen van zure depositie en andere vormen van luchtvervuiling kunnen
noemen.
Oorzaken luchtvervuiling.
• Luchtvervuiling door industrie, elektriciteitscentrales en verkeer.
– Emissie (uitstoot) van zwaveldioxide en stikstofoxiden (NO en NO2) door verbranding van
fossiele brandstoffen (steenkool, aardolie en benzine). Samen met waterdamp en zuurstof
ontstaan zwavelzuur en salpeterzuur: deze stoffen veroorzaken zure regen (natte
zuurdepositie).
Een deel van het SO2 en de NOx staat onveranderd neer (droge zuurdepositie): in de bodem
ontstaan H2SO4 en HNO3.
– Emissie van vluchtige koolwaterstoffen en koolstofmono-oxide: ozonvorming (fotochemische
luchtverontreiniging).
– Emissie van giftige gassen.
• Luchtvervuiling door de bio-industrie (intensieve veehouderijen).
– Emissie van ammoniak (o.a. als gevolg van mestoverschot): met zwaveldioxide ontstaat
ammoniumsulfaat. Nitrificerende bacteriën in de bodem zetten ammoniumsulfaat om in nitraat
en salpeterzuur: verzuring van de bodem.
• Gevolgen van zuurdepositie.
– Door verzuring van de bodem komen mineralen vrij en spoelen ze uit.
– Door verzuring lossen bepaalde giftige metalen (o.a. aluminium en cadmium) in de bodem op
en komen dan in hoge concentraties voor in het grondwater.
– Doordat wortelharen worden beschadigd kunnen planten minder goed water en mineralen
opnemen. Doordat huidmondjes worden beschadigd, neemt de verdamping uit de bladeren toe.
Doordat de fotosynthese wordt geremd, groeien planten minder goed. Planten verzwakken,
zodat ze minder weerstand hebben tegen ziekteverwekkers.
– Door de neerslag van ammoniak en stikstofoxiden gaan (enkele) stikstofminnende planten de
vegetatie beheersen, waardoor verlies van biodiversiteit ontstaat.
– Gebouwen en beeldhouwwerken worden aangetast.
• Gevolgen van ozon en zwaveldioxide.
– Aantasting van longweefsel bij dieren en mensen, o.a. door vorming van smog (vettige mist die
ozon, zwaveldioxide en roet bevat).
– Ozon beschadigt bladeren en remt de groei van planten.
Doelstelling 5
Je moet kunnen beschrijven wat het broeikaseffect is en oorzaken en (mogelijke) gevolgen van
versterking van het broeikaseffect kunnen noemen.
• Broeikaseffect: een deel van de warmte-uitstraling van de aarde wordt tegengehouden door
gassen in de dampkring (broeikasgassen).
– Zonder dit broeikaseffect zou de temperatuur op aarde ruim 30 °C lager zijn.
– De belangrijkste natuurlijke broeikasgassen zijn koolstofdioxide, waterdamp en methaan.
• Oorzaken van versterking van het broeikaseffect.
– Toename van de verbranding van fossiele brandstoffen: stijging van de CO2-concentratie in de
•
atmosfeer.
– Ontbossing: onder andere platbranden van tropisch regenwoud.
– Bio-industrie: emissie van methaan.
– Uitstoot van chloorfluorkoolwaterstoffen: CFK's werken als broeikasgassen.
Gevolgen van versterking van het broeikaseffect.
– Klimaatverandering: stijging van de gemiddelde temperatuur op aarde.
– Stijging van de zeespiegel doordat zeewater zal uitzetten en een deel van het poolijs en het ijs
op gletsjers zal smelten: laaggelegen gebieden lopen het gevaar onder water te verdwijnen.
– Droogte in bepaalde gebieden (woestijnvorming) en grote kans op hittegolven, orkanen en
overstromingen.
– Stijging van de waterdampconcentratie in de atmosfeer door toename van de verdamping uit
oceanen: versterking van het broeikaseffect.
Doelstelling 6
Je moet oorzaken en gevolgen van aantasting van de ozonlaag kunnen noemen.
• Oorzaak: emissie van chloorfluorkoolwaterstoffen.
– CFK's worden onder andere gebruikt als koelmiddel in (oudere) koel- en vrieskasten en in
koelinstallaties van bedrijven.
• Gevolgen:
– toename van huidkanker doordat meer ultraviolette straling (UV-straling) doordringt tot de
aarde;
– versterking van het broeikaseffect doordat meer warmtestraling doordringt tot de aarde (o.a.
door het 'gat in de ozonlaag').
Doelstelling 7
Je moet oorzaken en gevolgen van eutrofiëring kunnen noemen.
• Zelfreinigend vermogen van water: mineralisatie van organische afvalstoffen door reducenten.
• Eutrofiëring (vermesting): sterke toename van de hoeveelheid mineralen (vooral fosfaat en nitraat)
in oppervlaktewater, waardoor voedselrijk (eutroof) water ontstaat.
• Oorzaken van eutrofiëring.
– Overbemesting met stalmest: een deel van de mest spoelt van het land af en komt terecht in
oppervlaktewater, waarna mineralisatie volgt.
– Op het land spoelt na mineralisatie van de stalmest een deel van de mineralen uit naar het
grondwater en komt vervolgens terecht in oppervlaktewater.
– Bemesting met kunstmest: een deel van de mineralen komt rechtstreeks door afspoeling of door
uitspoeling via het grondwater terecht in oppervlaktewater.
• Gevolgen van eutrofiëring.
– Omzetting van voedselarme (oligotrofe) wateren en bodems in voedselrijke: verandering van de
soortensamenstelling in ecosystemen.
– Sterke toename van sommige soorten waterplanten, o.a. kroos en bepaalde soorten algen
(fytoplankton) waardoor waterbloei ontstaat.
• Gevolgen van waterbloei.
– Door de algengroei (groei van het fytoplankton) wordt het water troebel.
– Ondergedoken waterplanten sterven, doordat ze minder licht ontvangen: grote hoeveelheden
detritus.
– Bepaalde soorten roofvissen zoals snoeken verdwijnen, doordat ze hun prooi niet meer kunnen
vinden.
– Bepaalde witvissoorten zoals brasem breiden zich daardoor sterk uit. Deze soorten vissen eten
zoöplankton (vooral watervlooien).
– Zoöplankton voedt zich met algen. Doordat veel zoöplankton verdwijnt, vindt nog meer
algengroei plaats.
– De algen sterven na enige tijd. Dit leidt tot grote hoeveelheden detritus in het water, waardoor
reducenten zich snel vermeerderen.
– Doordat de reducenten veel zuurstof gebruiken, ontstaat zuurstofgebrek. Daardoor sterven veel
dieren, wat leidt tot nog meer detritus.
– Uiteindelijk kan stinkend, dood water ontstaan.
Doelstelling 8
Je moet oorzaken en gevolgen van vervuiling van water met chemische afvalstoffen kunnen noemen.
• Oorzaken.
•
•
– Lozing van zuurstofarm industrieel afvalwater met chemische afvalstoffen (o.a. giftige zware
metalen zoals cadmium, kwik, lood, zink).
– Doorspoelen van huishoudelijk afvalwater met chemische afvalstoffen (bijv. terpentine) via het
riool.
– Gebruik van pesticiden (een deel komt terecht in het oppervlaktewater en grondwater).
Gevolgen van watervervuiling met chemische afvalstoffen.
– Vermindering van het zelfreinigend vermogen van het water.
– Accumulatie van giftige stoffen in voedselketens.
– Bedreiging van de kwaliteit van het drinkwater.
– Versterking van algengroei doordat watervlooien sterven.
Rioolwaterzuivering.
– Mechanische zuivering: filtering en voor- en nabezinking.
– Biologische zuivering: afbraak van organisch afval door reducenten.
– Chemische zuivering: onder andere defosfatisering.
Doelstelling 9
Je moet oorzaken en gevolgen van aantasting van de bodem door ontbossing, verdroging en
bodemvervuiling kunnen noemen.
• Oorzaken van ontbossing:
– de behoefte aan brandhout, hardhout en landbouwgrond.
• Gevolgen van ontbossing:
– door erosie en overstromingen verlies van vruchtbare grond en woestijnvorming;
– vernietiging van genetische informatie (van genenpools).
• Oorzaken van verdroging:
– daling van de grondwaterstand door kanalisering en toenemend waterverbruik (waarvoor
grondwater wordt opgepompt).
• Gevolgen van verdroging:
– verandering van de soortensamenstelling van ecosystemen door verandering in mineralisatie;
– vermindering van de gezondheidstoestand van bomen.
• Oorzaken van bodemvervuiling:
– storten van industrieel chemisch afval of klein chemisch afval;
– emissie van lood door het verkeer.
• Gevolgen van bodemvervuiling:
– noodzaak van bodemsanering;
– vervuiling van het grondwater;
– accumulatie van o.a. lood in voedselketens.
Doelstelling 10
Je moet kenmerken van methoden van afvalverwerking kunnen noemen.
• Gescheiden inzameling van afval maakt milieuvriendelijke verwerking mogelijk.
• Recycling: afvalproducten gebruiken als grondstoffen voor nieuwe producten (glas, papier, blik,
plastic en andere kunststoffen).
– Milieuvriendelijk door besparing van grondstoffen.
• Composteren: reducenten breken gft-afval (groente-, fruit- en tuinafval) af tot compost. Compost
wordt gebruikt om de bodem te verbeteren.
– Alleen biologisch afbreekbaar afval is te composteren.
• Storten op een vuilnisbelt.
– Voordelen: gemakkelijk en goedkoop.
– Nadelen: bodem- en grondwatervervuiling, verstoring van het landschap en verspilling van
grondstoffen.
• Verbranden in afvalverbrandingsinstallaties.
– Voordelen: kost weinig ruimte en er komt energie vrij.
– Nadelen: verspilling van grondstoffen, luchtvervuiling (onder andere stikstofoxiden, dioxine en
andere kankerverwekkende stoffen) en er blijven giftige verbrandingsresten (slakken) over.
Doelstelling 11
Je moet maatregelen voor milieubeheer en milieubeleid kunnen noemen.
• Uitgangspunt: duurzame ontwikkeling van de relatie tussen mens en milieu.
• Maatregelen om de emissie van koolstofdioxide, zwaveldioxide, stikstofoxiden en andere
afvalgassen te beperken:
•
•
– industrie, elektriciteitscentrales en huishoudens moeten zuiniger omgaan met energie;
– ontwikkeling van alternatieve energiebronnen (zonne-energie en windenergie);
– rookgasreiniging (o.a. rookgasontzwavelingsinstallaties);
– terugdringen van het autogebruik en bevorderen van het openbaar vervoer;
– reiniging van uitlaatgassen door gebruik van een katalysator.
Maatregelen om het mestoverschot (mineralenoverschot) en de emissie van ammoniak en
methaan te verminderen:
– via mineralenboekhouding komen tot evenwichtsbemesting: de aanvoer van mineralen gelijk
houden aan de afvoer plus een acceptabel verlies aan het milieu (de verliesnorm);
– oprichting van mestbanken (transport van mest naar gebieden met een mesttekort);
– verwerking van mest (bijv. tot biogas of mestkorrels);
– verbod op het uitrijden van mest in bepaalde perioden;
– afdekken van mestopslag;
– bouw van emissiearme stallen;
– mestinjectie;
– sanering van de varkenshouderij/reductie van het aantal varkens.
Maatregelen ter bescherming van natuur en landschap:
– areaalvergroting van natuurgebied door kleinere gebieden met elkaar te verbinden tot een
groter geheel;
– beheer van natuurgebieden door de overheid en organisaties (o.a. Vereniging tot Behoud van
Natuurmonumenten).
Doelstelling 12
Je kunt beschrijven of je maatregelen die een duurzame relatie tussen mens en milieu bevorderen
aanvaardbaar vindt.
Je kunt van een gegeven maatregel de belangrijkste voor- en nadelen beschrijven;
Je kunt beschrijven waarom je de voor- of de nadelen het zwaarst vindt wegen.
Ook heb je geoefend in het halen van informatie uit artikelen. In de diagnostische toets zijn hierover
geen vragen opgenomen.
Download