Menselijke trots tegenover Gods genade

advertisement
Menselijke trots tegenover Gods genade – Joseph P. Thompson
“Maar uit Hem zijt gij in Christus Jezus, Die ons geworden is wijsheid van God, en
rechtvaardigheid, en heiligmaking, en verlossing.”
1 Korinthe 1:30
Jaargang 4 nummer 1 – november 2001
Bronvermelding
Originele titel: Man’s pride, or God’s grace
Uit: The New York Pulpit in the revival of 1858
Uitgegeven door: Sheldon, Blakeman & Company, New York – 1858
Deze preek is vertaald onder verantwoordelijkheid van Stichting De Tabernakel
Voorwoord
Horatius Bonar schreef eens: ‘Rechtvaardig, en toch de Rechtvaardiger van de goddeloze! Wat voor
een blijde boodschap! Hier is genade, Gods vrije liefde voor een zondaar; een Goddelijke gave en
welwillendheid, zonder ook maar iets van menselijke waardigheid in aanmerking te nemen. Dit is de
schriftuurlijke betekenis van het vaak onbegrepen woord ‘genade’. Deze rechtvaardige vrije liefde
heeft haar oorsprong in de schoot van de Vader, waar de eniggeboren Zoon Zijn woonplaats had.’
Verderop schrijft hij: ‘Deze liefde wacht niet op ons zoeken, maar komt ongevraagd en onverdiend.
Het is niet ons geloof, dat deze liefde voortbrengt of oproept, want door het geloof verstaan wij dat
deze reeds bestond, in haar Goddelijke en menigvuldige volheid. Of wij geloven of niet geloven, deze
rechtvaardige genade bestaat en bestaat voor ons. Het ongeloof weigert deze aan te nemen, maar het
geloof ontvangt deze gave, verblijdt zich erin en leeft eruit.’
Op dezelfde wijze wil Thompson in deze preek laten zien dat nou alle heilsfeiten hun fundament
vinden in het volbrachte werk van Christus. Christus onze rechtvaardigheid, Christus onze heiligheid,
Christus onze verlossing, Christus ons alles. Door Gods genade, voor slechte mensen.
Preek
“Maar uit Hem zijt gij in Christus Jezus, Die ons geworden is wijsheid van God, en
rechtvaardigheid, en heiligmaking, en verlossing.”
1 Korinthe 1:30
Alle onmin tussen de mens en Zijn Maker zit hem eigenlijk in de tróts van de mens tegenover
de genáde van God. God biedt alle mensen genade aan door Zijn vleesgeworden en
gekruisigde Zoon. Genade wil echter zeggen dat degenen aan wie ze aangeboden wordt
schuldig en arm zijn. Daarom roept dit aanbod trots en zelfs vijandschap op.
Niemand heeft ooit een tijdelijke zegening geweigerd omdat het een gave van God betrof.
Zeer velen genieten zulke zegeningen zonder de Gever daarvoor erkentelijk te zijn. De
overweging dat zo’n zegen van God afkomstig is, maakt de zegen niet minder waardevol in de
ogen van de ontvanger. Iemand met talenten ervaart het helemaal niet als vernederend dat hij
zijn talenten slechts ontvángen heeft van de Schepper. Hij kan er integendeel zelfs opgetogen
over zijn, alsof hij in een of ander opzicht de gunsteling van de hemel zou zijn. Iemand die
geboren is in hoogheid en rijkdom voelt zich niet beschaamd dat de Voorzienigheid hem heeft
begunstigd boven anderen, maar beschouwt zich zowaar als de verkorene van het geluk.
1
Vroeger vereerde men bepaalde goden van bijvoorbeeld de Dichtkunst, de Roem of het Geluk.
Men ging ervan uit dat ieder mens geboren werd en leefde onder de persoonlijke hoede van
zo’n godheid. Deze goden werden dan ook speciaal vereerd door hun beschermelingen.
Blijkbaar is het dus voor mensen helemaal niet aanstootgevend dat ze hun tijdelijke
zegeningen of persoonlijke onderscheiding te danken hebben aan een hogere macht.
Anders wordt het echter wanneer het om heilige dingen gaat. Het idee dat deze te danken zijn
aan de genade van God roept verzet op in het hart van de mens. Deze genade veronderstelt
namelijk dat de mens schuldig en arm is.
Iemand kan tijdelijke zegeningen aannemen uit de hand van God en zich, in plaats van
bescheiden en dankbaar, als een hoogmoedige gedragen, alsof hij die zegeningen gewoon
waard zou zijn. Net als die Farizeeër die God ervoor dankte dat hij niet handelde en wandelde
als andere mensen. Iemand kan daarentegen niet de zaligmakende genade van God aannemen,
zonder te moeten bekennen dat hij een zondaar is, en genade nodig heeft. Schuldig, verloren,
de ondergang nabij, tenzij God reddend optreedt. Alleen zondaars zijn om genade verlegen.
Alleen zondaars kunnen worden gezaligd door Christus. Alleen zondaars, die hun schuld
gevoelen en belijden, en dáárom tot Christus komen om vergeving, om rechtvaardiging en om
een nieuwe geest.
Dit is het belangrijkste aandachtspunt in 1 Korinthe 1:18: “Het woord des kruises”, zegt de
apostel, “is wel dengenen, die verloren gaan, dwaasheid, maar ons, die behouden worden, is
het een kracht Gods.” Menselijke trots veracht Gods weg tot de zaligheid.
“De Joden begeren een teken.” Hun bijgelovige vertrouwen in uitwendige verordeningen
vereist een of ander nieuw wonderteken, tot bevrediging van hun ijdelheid omdat ze Gods
uitverkoren volk zijn. Ze zitten te wachten op een Christus die nationale onafhankelijkheid
voor hen kan bewerkstelligen, en die hun een klinkende naam kan bezorgen, zoals eenmaal
voor het oog van de Egyptenaren en de Kanaänieten.
“De Grieken zoeken wijsheid”. Dat is in overeenstemming met hun cultuur, waarin het
beproeven van de dingen en de grote belangstelling voor wijsbegeerte centraal staan. De
Grieken willen een godsdienst die zich voegt naar hun visie op wat redelijk en gepast is.
“Maar wij prediken Christus, de Gekruisigde, de Joden wel een ergernis.” Deze prediking stelt
hun trots aan de kaak. Ze tast hun nationale eergevoel aan. Ze staat lijnrecht tegenover al hun
meningen en verwachtingen.
“En de Grieken een dwaasheid.” Hun rationalisme en hun verering van de natuur verachten
namelijk het idee dat er een reformerende kracht zou zijn in het bloed van iemand die als een
misdadiger is gekruisigd.
Toch is deze gekruisigde Christus “de kracht Gods voor hen die geroepen zijn”, voor hen die
hun schuld en armoede leerden voelen. Deze kracht Gods gaat alle wonderen te boven. Voor
hen is deze Christus ook “de wijsheid Gods”, die boven alle wijsbegeerte uitstijgt.
Deze vernederende theologie van het kruis is er met name op gericht dat geen vlees zou
roemen in de tegenwoordigheid van de Maker en Meester van alles.
Hiermee zijn we weer helemaal terug bij het thema van deze preek: het conflict tussen de trots
van de mens en de genade van God.
2
De Bijbel schrijft elke stap in het behoud van de mens volledig toe aan de genade van God.
Daarom geeft de Bijbel ook de éér van dit behoud aan God. Onze tekst somt de verschillende
weldaden op die Christus aan ons geeft en beschouwt ze alle als “gave van God”.
Als we ze nader op ons laten inwerken, moeten we tot déze slotsom komen: Christus voorziet
volkomen in alles wat wij op geestelijk gebied nodig hebben. In Christus komt Gods genade
tot ons. En door deze zelfde genade worden wij ertoe gebracht om Christus aan te nemen tot
zaligheid.
Uit Hem (dat wil zeggen: door de wil van God) zijt gij in Christus Jezus, Die ons van
Godswege (dat wil zeggen: daartoe door God aangesteld) geworden is tot Wijsheid, en
Rechtvaardigheid, en Heiligmaking, en Verlossing.
Vanuit onze tekst willen we bij drie zaken stilstaan:
1. Christus wordt degenen die geloven tot Wijsheid, en Rechtvaardigheid, en Heiligmaking,
en Verlossing.
2. Christus wordt de bron van alle geestelijke goederen, waartoe Hij is aangesteld door God
de Vader.
3. Alleen door Gods genade krijgen we zo’n band met Christus, waarin die geweldige
zegeningen voorzeker ons deel worden.
1. Christus wordt degenen die geloven tot Wijsheid, en Rechtvaardigheid, en
Heiligmaking, en Verlossing.
Christus wordt ons tot Wijsheid.
Deze wijsheid houdt in: kennis van goddelijke zaken. Daarbij gaat het niet om zomaar wat
denkbeelden of om theoretische kennis. Christus wordt ons tot wijsheid door een innerlijke
gewaarwording, waarin hart en hoofd elkaar vergezellen. Dat maakt onze kennis van
goddelijke zaken tegelijk zowel geestelijk als praktisch. In de Bijbel wordt deze kennis altijd
gekenschetst als de hoogste vorm van wijsheid. De spreuk “De vreze des HEEREN is het
beginsel der wijsheid” is één van de meest voorkomende spreuken in het Oude Testament. Dat
houdt iets meer in dan dat iemand wijs begint te handelen, wanneer hij de HEERE begint te
vrezen. Uit de tekstsamenhang van Spreuken 1:7 wordt duidelijk dat de spreuk dít betekent:
“De vreze des HEEREN is de kern van de kennis”. Ze spoort het hart aan om wijsheid na te
jagen, “haar te zoeken als zilver: want de HEERE geeft wijsheid”.
Ook lezen we, in Spreuken 15:33: “De vreze des HEEREN is de tucht (Eng.: instruction) der
wijsheid”. Dat wil zeggen: oprechte gehoorzaamheid brengt de ziel tot de hoogste wijsheid.
De gehoorzaamheid van het hart tuchtigt het verstand tot hemelse kennis, overeenkomstig
déze verklaring van Christus: “Zo iemand wil Deszelfs wil doen, die zal van deze leer
bekennen, of zij uit God is, dan of Ik van Mijzelven spreek (Joh. 7:17)”.
In het Nieuwe Testament wordt deze zelfde wijsheid naar voren gebracht als de volmaaktste
vorm van kennis. Van Christus wordt gezegd dat Hij “overvloedig is geweest over ons in alle
wijsheid, ons bekendgemaakt hebbende de verborgenheid van Zijn wil (Ef. 1:8 en 9)”. Dat wil
zeggen: de wijsheid die Christus verleent, is kennis van de wil van God, van die goddelijke
verborgenheden die het natuurlijk verstand niet kan begrijpen of doorgronden. Het woord
“wijsheid” wordt zelfs gebruikt voor zúlke openbaringen van de goddelijke wil als die de
apostelen ten deel vielen, door de bijzondere inspiratie van de Heilige Geest.
Deze wijsheid betekent de hoogste vorm van kennis. Salomo was de wijste van alle mensen in
het beoordelen van wat juist, goed en waar was. Hij verwierf zóveel kennis van de
natuurwetenschappen, de politiek, de economie en allerlei andere zaken, dat hij als het wonder
3
van de eeuw beschouwd werd. Zijn bespiegelingen over de winden en de regens, de rivieren
en de oceanen, over hemellichamen, planten, bomen, de oogst, dieren, grondstoffen, metalen,
alle mogelijke natuurverschijnselen, zelfs over de maatschappij en overheidszaken vonden
hun weerslag in de bijbelboeken Spreuken en Prediker. Deze boeken zijn gaan gelden als het
warenhuis van de kennis uit de Oudheid.
Deze zelfde wijze Salomo zegt echter dat wijsheid met betrekking tot natuurlijke dingen
alleen maar getob, moeite en ijdelheid is. Daarentegen beschouwt hij de vreze Gods en het
houden van Gods geboden als de kern en het zwaartepunt van alle kennis en bezigheid.
Naar deze kennis van God, die nauw verweven is met liefde en gehoorzaamheid, heeft de
wijsbegeerte van de Oudheid tevergeefs gezocht. Aan het adres van de Grieken, die
onophoudelijk naar wijsheid streefden en die van de filosofie hun visitekaartje gemaakt
hadden, zei Paulus: “De wereld heeft God niet gekend door de wijsheid” (1 Korinthe 1:21).
Hij wilde daarmee zeggen: alle onderzoeken van jullie opgehemelde filosofie en alle theorieën
van de allerwijsten onder jullie zijn er niet in geslaagd het wezen en de aard van God te
bevatten.
Misschien zou de rede nog in staat geweest zijn het wezen en de aard van God te ontdekken,
ware het niet dat de mens zich uit liefde voor het schepsel heeft afgekeerd van de kennis van
God. En zo heeft God “de wijsheid van deze wereld dwaas gemaakt” (1 Korinthe 1:20).
Christus wordt ons in twee opzichten tot “wijsheid”, de bron van ware geestelijke kennis. In
de eerste plaats maakt Hij God aan ons bekend, zoals God nog nooit aan een mens
geopenbaard is. In de tweede plaats brengt Hij ons tot de bevatting van en het inzicht in deze
kennis. Dat doet Hij door Zijn verlichtende en heiligmakende Geest, Die in ons hart werkt en
ons verstand de juiste richting op stuurt. Op een andere manier zouden we deze kennis niet
kunnen verkrijgen.
Om te kunnen zien, zijn twee dingen onmisbaar: licht en gezonde ogen. Met prima ogen kun
je in het pikkedonker toch niet kijken. Wie blind is kan in het volle licht toch niet zien.
Welnu, Christus is zowel de verlichting van het verstand als het oog van de ziel. Door Hem
mogen wij, zuiver en helder, God aanschouwen zoals Hij is. En als wij Hem eenmaal in hart
en hoofd door het geloof ontvangen hebben, dan zuivert Hij ons verstand en geweten van de
verblindende hartstochten die de zonde heeft samengebracht. Dat doet Hij zodanig, dat wij het
door God gegeven licht kunnen verdragen en kunnen zien, zonder dat dit licht vervormd of
gedimd is.
Wanneer wij Christus omhelzen en door Hem onderwezen worden, wil dat niet zeggen dat
onze kennis van de natuurverschijnselen daardoor toeneemt. Het kan natuurlijk wel
voorkomen dat iemand die christen geworden is zijn natuurwetenschappelijke dwalingen gaat
inzien en verwerpt.
Denk aan iemand die altijd het hindoeïsme als godsdienst heeft beleden en die nu God in
Christus leert kennen. Hij heeft de schepping voorheen altijd beschouwd als een kolossaal dier
of een bepaald werktuig dat wordt bezield door een goddelijke macht. Nú echter, ontvangt hij
zicht op God als Persoon. Op Gods werkzame en alles beheersende voorzienigheid. God vaagt
al zijn inzichten over het natuurlijke in één ogenblik weg en plaatst hem op de weg naar
deugdelijke kennis.
Zo gaat het ook met iemand die tot een primitieve stam behoort als hij Christus leert kennen.
Al zijn bijgelovige gedachten over de natuurelementen, zoals het weerlicht, stormen,
4
watervloeden, ziekten en de dood, leert hij af. Hij krijgt een verstandige kijk op de
natuurverschijnselen.
Op het gebied van goede smaak en fatsoen gebeurt hetzelfde. Wat nadere contacten met de
beschaafde wereld niet kunnen bewerken, komt wel voor elkaar wanneer de ziel, door
Christus te ontvangen, oog krijgt voor morele schoonheid.
Dit is echter allemaal nog van geringe betekenis vergeleken bij die hogere wijsheid, die
Christus verleent op het gebied van de ware geestelijke kennis van God. Die wijsheid leert u
geen wis- of natuurkunde. Zij legt u niet uit hoe u de afstand tot de sterren of de diepte van de
zee moet berekenen. Zij zal de geheimen van het luchtruim niet voor u ontrafelen. Zij vertelt u
niet hoe het zit met de wind, de regen en het klimaat en hoe ziekten ontstaan. Zij verklaart de
elementen van de natuur en de verschijnselen van het menselijk verstand niet, opdat u
eenvoudig in Christus zult geloven. U krijgt geen academische geleerdheid, u wordt niet wijs
naar menselijke maatstaven. U ontvangt die kennis die alle andere kennis ver te boven gaat.
Deze kennis is de voornaamste en allergrootste wens van een denkende ziel. In deze kennis
wordt alle andere kennis vervuld, voor tijd en eeuwigheid. Het is de kennis van God in Zijn
majesteitelijke deugden, in Zijn ondoorgrondelijke drie-enige natuur, die geopenbaard is in
Christus. Het is de kennis van God in de heerlijkheid van Zijn heiligheid, in de uitnemendheid
van Zijn liefde, in Zijn vaderlijke goedheid, in Zijn verlossende barmhartigheid, in Zijn
toegezegde en eeuwigdurende genade. Dit is de wijsheid die Christus zelfs aan de geringste
van Zijn discipelen schenkt.
Wat zou het voor nut hebben wanneer u de toppen van de bergen zou hebben beklommen en
heel de aarde zou hebben bereisd, als u nergens toppen van heerlijkheid voor de ziel
tegengekomen zou zijn? Wat zou u ermee opschieten wanneer u naar de bodem van de zee
gedoken zou zijn en de schatten die daar lagen meegenomen zou hebben, als uw ziel nooit aan
de glazen zee zou staan, voor de troon? Wat zou het, wanneer u langs banen van licht op de
verstverwijderde planeet geweest zou zijn en de omvang van de sterren gemeten zou hebben,
als er na uw sterven voor uw ziel geen vleugelen van liefde zouden zijn om haar naar een
hemelse woning te brengen? Wat maakt het uit wanneer u de hoedanigheid van de ziel
geanalyseerd zou hebben, als de grote verlangens van die ziel, een geestelijk en onsterfelijk
bestaan, voor eeuwig onvervuld zouden blijven?
De wijsheid die Christus schenkt, de wijsheid die Christus ís, heeft de mensheid altijd
gezocht, maar nooit gevonden. Het is de wijsheid van God. Het wezen, de deugden, de
eigenschappen, de werken, de regering, de oogmerken en, boven alles, de bewogenheid, de
wensen en de beloften van God aan het adres van de mens worden waarheidsgetrouw en
volledig in deze wijsheid uitgestald. Christus breidt de menselijke ziel niet uit met een nieuw
deel. Nee, de bestáánde ziel wordt verlevendigd en gezuiverd om God te aanschouwen, te
eren, lief te hebben en zich in Hem te verheugen zoals Hij is. Deze wijsheid is het leven voor
de ziel. “En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus
Christus, Die Gij gezonden hebt. (Joh. 17:3)”
Christus wordt ons tot Rechtvaardigheid
Maar wil deze kennis van God van waarde worden voor een zondig schepsel, dan moet hij
hersteld worden in de staat der rechtheid waaruit hij is gevallen. Christus, “Die ons geworden
is rechtváárdigheid”, is bereidwillig en volkomen bekwaam om ook hierin te voorzien. Zou
Jezus van Nazareth slechts een grotere en wijzere uitvoering van Plato geweest zijn, door de
volmaakte waarheid bekend te maken, door ons een volmaakte kennis van God bij te brengen,
5
in een zuiver theologisch en moreel systeem, dan zou het zijn alsof Hij ons een andere, fellere,
smetteloos heerlijke zon had laten zien, maar wel een onbereikbare zon, ver van ons vandaan.
Een mens verlangt niet naar meer licht. Hij houdt meer van duisternis dan van licht. Hij maalt
er niet om dat hij de waarheid niet kent, tenzij hij bereidwillig is om zijn plicht te doen. Hij
voelt er niet voor tot God te naderen, totdat hij ernaar verlangd met God verzoend te worden
en ervan verzekerd is dat deze verzoening mogelijk is. Hij staat afkerig tegenover een God
Die hem nabij zou komen als een Licht, als deze God hem tegelijk ook niet nabij zou komen
als Liefde.
Als hij ook maar even zou opzien naar die heerlijkheid die de serafims verblindt, dan zou hij
niet meer in eigen kracht op de been kunnen blijven en zou een schild hem voor de stralen van
die heerlijkheid moeten behoeden. Anders zouden ze hem verteren. Christus is het Die hem op
de been houdt, Christus is dat schild.
Als God in Zijn heiligheid door Christus nabij de zondaar gebracht wordt, dan plaatst Christus
de zondaar op het fundament van Zijn eigen gehoorzaamheid aan de wet. Dan bedekt Hij hem
met Zíjn volmáákte gerechtigheid.
Hij is onze rechtvaardigmaking. Niet onze verdediger. Niet onze medestander. Niet degene
die tracht ons de hand boven het hoofd te houden in het kwade. Hij is de grond of de oorzaak
van ons rechtvaardig zijn voor de wet. Daardoor kunnen wij, die van onszelf geen
gerechtigheid bezitten, voor rechtvaardig gehouden worden. Door Hem Die ons liefhad en
voor ons stierf.
Hij treedt voor de wet naar voren als onze Advocaat. Niet om verontschuldigingen te
bedenken, strafvermindering te bepleiten of ontsnappingsclausules te verzinnen. Hij begint de
strafzaak met het bevestigen van de schuld van Zijn cliënt, maar vervolgens biedt Hij Zichzelf
aan om de straf te dragen.
Als we echter nú zouden stoppen met de preek, dan zou het heerlijke oogmerk van de
evangelieverkondiging niet ten volle aan het licht komen. Wat voor nut zou het ons brengen
als we wel ontheven zouden zijn van de door de wet geëiste genoegdoening, maar verder in de
zonde gelaten zouden worden? De zonde is het die de ziel strafwaardig maakt. De zonde tast
haar vermogens aan en bezoedelt haar drijfveren. De zonde verknoeit haar wil en vergiftigt
haar verbeeldingskracht. De zonde verderft haar beoordelingsvermogen en vervreemdt haar
van goedheid en waarheid. De zonde maakt de ziel ongeschikt om zich te vergezellen met
alles wat zuiver en heilig is en ondeugdelijk voor de omgang met God. Wat zou het een
dronkelap helpen wanneer iemand de bekeuring voor hem betaalde, maar hem vervolgens de
kroeg weer in liet gaan? Wat zou het kerk en maatschappij baten als overtreders vrijgesproken
werden, maar vervolgens alle ruimte kregen om opnieuw in de fout te gaan? Wat zou het een
kwalijke zaak zijn, wanneer recht en wet zó een stilzwijgende toestemming zouden geven om
te zondigen. Indien de dood van Christus slechts de rechtvaardigmaking van zondaren zou
beogen, zouden we nog voort blijven gaan in de zonden en zouden we in de grootste
wantoestanden terechtkomen.
Christus wordt ons tot Heiligmaking en Verlossing
Maar Christus is ons geworden tot heiligmaking. Door Zelf een zuiver en volmaakt voorbeeld
te geven, door de drijvende en reformerende kracht van de waarheid en door de inwonende
kracht en deugdzaamheid van Zijn Geest vernieuwt en verandert Hij ons naar Zijn gelijkenis,
naar het Beeld van God.
6
Ook in een andere zin kan van Christus gezegd worden dat Hij onze heiligmaking is
geworden. De wet neemt enkel genoegen met volmaakte en absolute heiligheid. Ook onder de
genade blijft deze wet de enige maatstaf voor de godvruchtige levenswandel. Tòch wordt de
ziel die eerlijk, ijverig en trouw streeft naar heiligheid onderscheiden van de moedwillige
overtreder. Ondanks haar onvolmaaktheid, dankzij Christus!
Deze rechtvaardiging en heiligmaking blikken vooruit naar de uiteindelijke verlossing van alle
zonden. Iedere ziel die Christus aanneemt, is ogenblikkelijk volmaakt rechtvaardig. “Zo is er
dan nu geen verdoemenis meer voor degenen, die in Christus Jezus zijn, die niet naar het vlees
wandelen, maar naar de Geest. (Rom. 8:1)” “Wij dan, gerechtvaardigd zijnde uit het geloof,
hebben vrede bij God, door onze Heere Jezus Christus. (Rom. 5:1)”
De heiligmaking is daarentegen nog niet volmaakt. Wij zijn nog in het vlees. Wij zijn nog
ontvankelijk voor verzoekingen. De grote tegenstander kan ons nog belagen. Zwakheden
kunnen ons nog benauwen. We lopen nog gevaar te vallen. De zonde omringt ons nog. Alles
wat wij te zien hebben gekregen van het wezen van God en van de heiligheid van God, in haar
schoonheid en heerlijkheid, zou het besef dat we onvolmaakt en onwaardig zijn alleen maar
verergeren, als we níet het vooruitzicht hadden dat we straks volledig van het kwaad bevrijd
zullen zijn.
Als we altijd zouden moeten blíjven strijden met de zonden die in ons wonen, dan zou de
verzoening nooit tot volle glorie kunnen komen. Gelukkig heeft Christus ons verlossing van
alle kracht en gevolgen van de zonde teweeggebracht. “Die Hij geroepen heeft, dezen heeft
Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verhéérlijkt.
(Rom. 8:30)” “Door Zijn eigen bloed heeft Hij, eenmaal ingegaan in het heiligdom, een
eeuwige verlossing teweeggebracht. (Hebr. 9:12)”
De Bijbel noemt de dag der verlossing het tijdstip waarop Jezus’ verworven bezit, Zijn
levende en geheiligde Kerk, naar ziel en lichaam van al het kwaad zal worden bevrijd. Dan
zullen zonde en dood geen macht meer hebben. Dan zal de verzoenende genade van Christus
haar voltooiing bereiken in de eeuwige verlossing van een ontelbare menigte. Zij zal verlost
zijn van alle ellendige gevolgen van de zondeval, verlost zijn van alle sporen en uitvloeisels
van de zonde.
2. Christus wordt de bron van alle geestelijke goederen, waartoe Hij is aangesteld door
God de Vader.
We hebben nu de zegeningen opgesomd die onze tekst toeschrijft aan het middelaarschap van
Christus. De tekst leert ons in de tweede plaats dat Christus door God de Vader is
verordineerd als de Bewerker van alle geestelijke goederen.
Christus maakte geen opgang als iemand met een verhevener afkomst en een nobeler natuur
dan een gemiddeld mens, bekwaam om de mensheid op een hoger peil te brengen. Hij werd
naar de wereld gezònden, om de mensen zalig te maken van hun zonden. Gezonden door God,
de Maker, Bestuurder en Heere van allen. Gezonden door de beledigde Oppermajesteit, Wiens
wet was onteerd en Wiens heerschappij was verworpen. Gezonden door de barmhartige en
vergevingsgezinde Vader der mensheid. Gezonden als “de Eniggeborene van de Vader, vol
van genade en waarheid. (Joh. 1:14)”
Dit hoofdpunt uit het plan der verlossing mag nooit worden vergeten. De dood van Christus
was geen offer om Gods gramschap te blussen, maar om Gods genáde uit te roepen. Christus
kwam bij God vandaan. En het is “van God” dat Christus ons geworden is wijsheid,
7
rechtvaardigheid, heiligmaking en verlossing. Van Gòd, vanuit de door Hem gewerkte genade,
vanuit Zijn goddelijke vriendschap en barmhartigheid, van begin tot eind vanuit Hèm. God
zond Jezus om ons te verlichten. God aanvaardt Jezus’ volmaakte gerechtigheid als ons
schild. Door Hem zend God de Geest, die heilig maakt. In Christus belooft God eeuwig leven
aan allen die geloven. Dit wonderbaarlijke heilsplan is volkomen Gòds plan, in zijn aanvang,
in zijn voortgang en in zijn glorierijke voleinding.
3. Alleen door Gods genade krijgen we zo’n band met Christus, waarin die geweldige
zegeningen voorzeker ons deel worden.
Onze tekst geeft in de derde plaats dit aan: Alleen door de genade van God krijgen we een
band met Christus, waarin de geweldige zegeningen die te danken zijn aan Zijn bloed
voorzeker ons deel worden. “Uit Hem zijt gij in Christus Jezus.” Ín Christus zijn is een
onmisbare voorwaarde om te kunnen delen in de zegeningen van Zijn genade. In Hem, door
persoonlijk deelgenoot te zijn van Zijn genade. In Hem, door het levende geloof dat ons tot
ranken van de wijnstok maakt. In Hem, door het besef wat zonde is en door het besef wie God
is, een besef dat in ons is gewerkt door Zijn genade. In Hem, als Degene Die we boven alles
liefhebben en Die het middelpunt van onze verwachtingen is.
Alleen voor degenen die op deze wijze in Christus zijn, wordt Hij de bron van al het heil
waarover de tekst spreekt. In Christus zijn wordt voor hen werkelijkheid door de krachtige
genade van God. Niet alleen heeft deze genade voorzíen in een Heiland, deze genade brèngt
hen ook tot die Heiland. Deze genade wekt de ziel niet op om een passieve houding aan te
nemen. Mensen worden niet bekeerd in hun slaap. Als Christus wijsheid wordt voor iemands
verstand, dan gebeurt dat omdat deze persoon zijn gedachten op Christus en Diens waarheid
richt, zich openstelt voor het onderwijs van Christus, zich gewonnen geeft aan Zijn waarheid.
Wanneer Christus rechtvaardigheid wordt voor een ziel, dan gebeurt dat doordat die ziel door
haar eigen geloofsdaad, door op Christus te zien en op Hem te vertrouwen, Zijn verzoening
aanneemt, na haar smeekbede om vergiffenis.
Wanneer Christus heiligmaking wordt voor een ziel, dan gebeurt dat doordat die ziel haar
schuld en armoede gevoelt en daarom de zonde door Christus’ genade zoekt te overwinnen.
Ze spant zich in om heilig te worden en zichzelf te reinigen, in gehoorzaamheid aan de
waarheid, door de Heilige Geest.
En als Christus tenslotte ook de verlossing van een ziel zal zijn, dan is dat omdat die ziel haar
vertrouwen in Hem standvastig, tot het einde toe, bewaard heeft.
God gaat met de mensen om als denkende, handelende, vrije, verstandige en
verantwoordelijkheid dragende wezens. Er is geen enkele genade die de zedelijke aard van
een mens vernietigt bij de vernieuwing tot heiligheid. Maar aangezien het menselijk handelen
móet wòrden aangezet tot geloof, liefde en gehoorzaamheid, wil Christus een mens ooit tot
nut zijn, is het ook waar dat niemand werkelijk tot Christus zal komen, “tenzij dat de Vader
hem trekke” (Joh. 6:44).
De Heilige Geest brengt de waarheid zonneklaar in het hart. Hij zorgt ervoor dat het hart
zichzelf ziet en God ziet, door het onderwijs van Christus. De Heilige Geest toont ons de
dingen aangaande Christus en maakt Christus zo tot onze wijsheid. De Heilige Geest wekt ons
op tot daadwerkelijk geloof. Wij moeten onze krachten aanwenden om tot die geloofsdaad te
komen, maar Hij beweegt ons ernaartoe. Door de waarheid ontsteekt de Heilige Geest in ons
8
verlangens naar heiligheid. Door ons aan te zetten tot bidden en waken, bevordert Hij onze
heiligmaking.
Toepassing
1. Het is duidelijk dat Christus de enige inhoud van de verkondiging van het Evangelie
behoort te zijn.
Is de Bijbel gegeven om ons de kennis van God te schenken? Ja, maar Christus is die
wijsheid. Is de Bijbel gegeven om ons dicht bij God te brengen? Ja, maar Christus is de weg
van de gerechtigheid en de vrede. Is de Bijbel gegeven om ons heilig te maken? Ja, maar
Christus is onze heiligmaking. Is de Bijbel gegeven om ons geschikt te maken voor de hemel?
Ja, maar Christus is onze verlossing. Daarom “prediken wij Christus, de Gekruisigde, de
kracht Gods, en de wijsheid Gods” (1 Kor. 1:23, 24). Een evangelie zonder Christus prediken,
is een ànder evangelie prediken, “daar er geen ander is” (Gal. 1:7).
Het kan namelijk geen genade en redding geven aan een schuldige wereld. Maar dìt evangelie
heeft een eeuwigdurende kracht. Hoe lang kon de welsprekende Everett zijn gehoor niet
boeien met een schets van het leven van president Washington! De persoon en het werk van
Christus zullen de mensen echter blijven aanspreken tot het einde der tijden, hoewel de Bijbel
er in sobere bewoordingen over spreekt. President Washington bevrijdde zijn land, maar was
niet in staat om onze zielen zalig te maken. Christus alleen is onze gerechtigheid en onze
verlossing.
2. Christenen behoren zich in dìt leven het meest op Christus te richten. Ook behoren ze op
Hem hun hoop voor heel de toekomst te stellen. Veelal zijn we best bereid, broeders, om
Christus aan te nemen als onze rechtvaardigmaking en Zijn dood te zien als de grond voor
onze vergiffenis en rechtvaardigheid voor God. We zijn zonder meer genegen om vooruit te
zien naar onze uiteindelijke verlossing door Hem. Graag willen we Christus in alle opzichten
aannemen als Degene die ons bevrijdt van de rampzaligheid, van de straf en tenslotte van alle
kwaad. Kortom, we hebben er niets op tegen om zalig gemaakt te worden door Christus en
Hem daar alle eer van te geven.
Zijn we echter ook zo bereid om naar Zijn onderwijs te luisteren en Hem als onze wijsheid te
beschouwen? Verlangen we er ook vurig naar om door Hem te worden geheiligd, net zoals we
door Hem gerechtvaardigd zijn? Is Christus voor ons wijsheid geworden? Zoeken wij
dagelijks verlichting in Hem en komen we naar Hem toe om hogere en nadere kennis van God
te ontvangen? Is Christus voor ons heiligmaking geworden? Worden we als Hij, heilig in
gedachten en voornemens, in willen en doen?
Kunnen wij een scheiding aanbrengen in het werk van Christus? Kunnen we het ene deel van
het andere deel losmaken? De rechtvaardiging en de toekomstige verlossing handhaven, maar
het deemoedig, volhardend en ijverig zoeken van kennis en heiligheid in Hem weglaten?
Wilt u weten of u in Christus bent? Kijk dan niet alleen naar uw catechismus, maar ook naar
uw leven. Niet alleen naar uw geloof in de leer, maar ook naar uw geloof in de daad.
3. Christus kan alles vervullen waar een ziel ook maar om verlegen zit. Het gaat er echter om
wat een ziel beslist móet hebben, wil ze het leven zien.
Tel de vier zaken waar onze tekst over gaat maar op: 1. ware kennis van God; 2. een rechte
verhouding tot God; 3. heiligheid ofwel een wandel naar Gods beeld; 4. verlossing van alle
kwaad en deel hebben aan de gelukzaligheid van God.
9
Zou een ziel meer verlangen voor de eeuwigheid? Paulus juicht al jaren voor de troon, maar
zou hij daar meer weldaden ontdekt hebben dan deze vier? Heeft de eeuwigheid meer
zegeningen te bieden dan de kennis, de vrede, de heiligheid en de gelukzaligheid bij God?
En toch wenst u misschien iets toe te voegen aan het werk van Christus. U wilt bijvoorbeeld
een of andere verdienste van uzelf bij de prijs van Zijn bloed optellen. IJdel, dwaas mens! Zet
uzelf toch aan de kant en kom naar de voet van het kruis, deemoedig en dankbaar.
Of is er in deze korte, maar alomvattende opsomming van zegeningen iets dat u wel missen
kunt? Kunt u het wel stellen zonder de kennis van God, zoals Hij in Christus is geopenbaard?
Dan zult u God alleen kunnen kennen zonder Christus, als “een verterend vuur”. Kunt u
bestaan voor de Rechter, naar Wiens troon u zich spoedt, zónder de vrijspraak van de
Zaligmaker, Die u gehoond hebt? Heeft u geen heiligheid nodig? Heeft de uiteindelijke
verlossing voor u geen waarde? Denkt u dat uw wijsheid zich wel kan meten met Gods
wijsheid? Dat uw eigendunk wel is opgewassen tegen Gods genade? “Of veracht gij de
rijkdom Zijner goedertierenheid, en verdraagzaamheid, en lankmoedigheid, niet wetende, dat
de goedertierenheid Gods u tot bekering leidt?” (Rom. 2:4).
Mijn hoorders, u kunt alleen bij Christus in de hemel komen langs de weg die Christus door
Zijn kruis heeft geopend. Amen.
10
Download