Jupiter vs Christus

advertisement
Jupiter vs Christus
Een zoektocht naar het wezen van religie.
klas 4 Latijn 2016-17 Periode I
16-17 4 La P1
Latijnse Teksten
Inleiding
We onderzoeken deze periode wat het verschil is
tussen de oude Romeins/Griekse en de Christelijke
manier van het beleven van religie. Daarbij komt
ook de rol van de Joodse religie aan bod.
Daartoe lezen we in vertaling en in het Latijn teksten
Caravaggio: de roeping van
uit de Bijbel.
de tollenaar Matteus in de
We lezen in vertaling een tekst van de Romeinse
kroeg.
gouverneur Plinius over zijn kijk op die vreemde
nieuwe godsdienst. Hij vraagt zijn baas, keizer Trajanus, om raad in deze
kwestie.
Tenslotte lezen we een verhaal uit de zogenaamde Legenda Aurea over de
heilige Joris, die een draak versloeg. Daarbij zal blijken dat dit verhaal
opvallend veel overeenkomsten heeft met het verhaal van de Griekse held
Perseus, die ook een draak versloeg.
Kortom:
 Wat heeft het Christendom overgenomen van de Grieken, Romeinen
en de Joden en waarin verschilt het?
 Wat hebben wij overgenomen van de Grieken, Romeinen en Joden en
wat helemaal niet?
 Wat vinden wij van religie? Nuttig, juist niet? Om een andere reden de
moeite waard, of helemaal niet?
 Als je die laatste vraag positief beantwoordt: Welke religie zou je de
moeite waard vinden? In welk opzicht zou je die religie de moeite
waard vinden?
Onze leerdoelen deze periode zijn:
1. De bovenstaande vragen aan de orde stellen.
2. Grammatica weer ophalen
3. Een stukje Christelijk Latijn kunnen vertalen en begrijpen wat er mee
wordt bedoeld (De toets is een vertaling met vragen over de
achtergrond en de inhoud van de tekst)
De organisatie is als volgt:
Je hebt één SO-cijfer, dat telt 1x voor het Periodecijfer.
Je hebt één toetscijfer, dat telt 2x voor het Periodecijfer.
Het SO-cijfer is samengesteld uit het gemiddelde van 4 SO’s: (de onderlinge
weging van die SO’s staat tussen haakjes vermeld)
SO 1: rijtjes van het werkwoord Studeo pag.36 t/m 41 (1x)
SO 2: toepassen van de grammatica, zoals geoefend tijdens de lessen (1x)
SO 3: Vertaling-met-vragen. Je krijgt een nieuwe tekst te vertalen. Daarbij
worden vragen gesteld over die tekst, maar die ook de cultuur betreffen. (1x)
1
SO 4: Een SO over gelezen teksten, met achtergronden en cultuur. (3x)
In de laatste week voor de Toetsweek krijg je ook nog een handelingsdeel: de
woordenlijst van de derde klas ken je dan helemaal. Je krijgt 40 woorden,
waarvan je betekenis moet geven. Als je daarvan 27 of meer goed hebt,
verdien je daarmee 0,5 bonuspunt bovenop je toetscijfer.
De toets bestaat uit een vertaling (zonder woordenboek!), met daarbij vragen
over de tekst en achtergronden van die tekst + cultuur.
Schema periode I 2016-17
week
datum
maandag
stof
34
22 aug
35
29
36
5 sept
37
12
38
19
39
26
40
3 okt
6 okt Romereis
41
10
Romereis
42
17
Herfstvakantie
43
24
44
31
SO 4 (3x) gelezen teksten met
cultuur
45
7
Handelingsdeel woorden
(woordenlijst eind klas 3; zie website
Tr) telt als 0,5 bonus op het
Toetscijfer.
46
14
SO 1 Grammatica (1x): werkwoord:
rijtjes Studeo pag.36 t/m 41
SO 2 Grammatica (1x):
Gebruik coniuctivus/indicativus
SO 3 (1x) op de manier van de
toets: vertaling-met-vragen;
Toetsweek:
Toets vertaling met vragen
2
Het Evangelie volgens Matteüs
Het Nieuwe Testament bestaat –behalve uit de ‘Handelingen van de
Apostelen’- uit de vier evangeliën: die van Marcus, Matteüs, Lucas en
Johannes. In al die evangeliën wordt het verhaal van het leven van Jezus
beschreven.
Wij lezen de zogenaamde ‘Bergrede’, het
vijfde hoofdstuk uit het evangelie van
Matteüs.
In de eerste drie hoofdstukken kwamen de
geboorte aan bod en hoe Jezus op een dag
zijn neef Johannes de Doper bezocht bij de
rivier de Jordaan en hoe Hij door hem werd
gedoopt. Hieronder volgt de tekst van
hoofdstuk 4 in vertaling:
Matteus 4:
Daarna werd Jezus door de Heilige Geest naar de woestijn geleid om door de
duivel op de proef te worden gesteld. 2 Hij bleef daar veertig dagen en veertig
nachten. Al die tijd at Hij niet en
tenslotte kreeg Hij honger. 3 De
duivel kwam naar Hem toe en zei:
"Verander deze stenen toch in
brood. Dan is dat het bewijs dat U
de Zoon van God bent." 4 "Nee",
antwoordde Jezus, "want in de
Boeken staat dat eten niet het
belangrijkste is, maar dat echt leven
bestaat uit het gehoorzamen van elk
gebod van God." 5 Toen nam de
duivel Hem mee naar het dak van
de tempel in Jeruzalem 6 "Laat nu
eens zien dat U de Zoon van God
bent", zei hij. "Spring naar beneden!
Er staat immers in de Boeken dat God Zijn engelen zal sturen om U te
beschermen. Die zullen er wel voor zorgen dat U niet te pletter valt." 7 Jezus
antwoordde: "Er staat ook dat wij de Here, onze God, niet mogen uitdagen." 8
De duivel gaf het niet op en nam Hem mee naar een heel hoge berg. Hij liet
Hem alle landen van de wereld zien, met al hun pracht en praal. 9 "Dat zal ik
U allemaal geven", zei hij, "als U voor mij neerknielt en mij eert." 10 "Ga weg,
satan", zei Jezus. "Er staat immers in de Boeken: 'Geef niemand anders eer
dan de Here, uw God. Doe alleen wat Hij zegt." 11 De duivel liet Jezus met
3
rust en ging weg. Toen wamen er engelen om
voor Jezus te zorgen. 12 Toen Jezus hoorde dat
Johannes de Doper was gevangen genomen,
ging Hij terug naar Nazareth in Galilea. 13 Niet
lang daarna verhuisde Hij naar Kapernaüm, een
stadje aan het meer van Galilea, in het gebied van
Zebulon en Naftali. 14 Dat was in
overeenstemming met wat de profeet Jesaja had
gezegd: 15 "Zoals Hij aanvankelijk smaad heeft
gebracht over het land Zebulon en het land
Naftali, brengt Hij later glorie naar de weg van de
zee aan de andere zijde van de Jordaan, het
woongebied van de heidenen. 16 Het volk dat in
de duisternis voortgaat, zal een groot Licht zien;
een Licht, dat straalt over hen die in een land van
dichte duisternis wonen." 17 Van toen af begon
Jezus de mensen in het openbaar toe te spreken.
"U moet zich bekeren", zei Hij, "want het
Koninkrijk van de hemelen is dichtbij." 18 Op een
dag liep Hij langs het meer van Galilea en zag
twee vissers hun net in het water gooien. Het
waren twee broers: Simon (ook wel Petrus genoemd) en zijn broer Andreas.
19 Jezus zei tegen hen: "Ga met mij mee. Dan zal ik een ander soort vissers
van jullie maken. Vissers die mensen voor Mij vangen." 20 Zij lieten meteen
hun netten liggen en gingen met Hem mee. 21 Iets verderop zag Jezus nog
twee broers: Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs. Zij zaten bij hun
vader in de boot netten te repareren. Hij riep hen ook. 22 Zij stapten uit de
boot, lieten hun vader alleen achter en gingen met Jezus mee. 23 Jezus trok
door heel Galilea. Hij sprak in de synagogen en vertelde overal de blijde
boodschap van het Koninkrijk. Hij genas de mensen van alle ziekten en
kwalen. 24 Het nieuws over Zijn daden ging door het hele land en bereikte
zelfs heel Syrië. Van alle kanten werden ernstig zieke mensen bij Hem
gebracht. Sommigen hadden boze geesten. Anderen leden aan vallende
ziekte. Weer anderen waren verlamd. Maar wat zij ook hadden, Hij genas hen
allemaal. 25 Hij werd gevolgd door een menigte mensen. Zij kwamen uit
Galilea, Dekapolis, Jeruzalem, Judea en het Overjordaanse.
I
Bergrede:
Mattheüs 5:1-20
videns autem turbas ascendit in montem et cum sedisset accesserunt ad eum
discipuli eius et aperiens os suum docebat eos dicens:
4
“beati pauperes spiritu quoniam ipsorum est regnum caelorum,
beati mites quoniam ipsi possidebunt terram,
5
beati qui lugent quoniam ipsi consolabuntur,
beati qui esuriunt et sitiunt iustitiam quoniam ipsi saturabuntur
beati misericordes quia ipsi misericordiam consequentur,
beati mundo corde quoniam ipsi Deum videbunt,
beati pacifici quoniam filii Dei vocabuntur,
10
beati qui persecutionem patiuntur propter iustitiam quoniam ipsorum est
regnum caelorum,
beati estis cum maledixerint vobis et persecuti vos fuerint et dixerint omne
malum adversum vos mentientes propter me.
15
gaudete et exultate quoniam merces vestra copiosa est in caelis sic enim
persecuti sunt prophetas qui fuerunt ante vos.
5
vos estis sal terrae quod si sal evanuerit in quo sallietur ad nihilum valet ultra
nisi ut mittatur foras et conculcetur ab hominibus.
vos estis lux mundi. non potest civitas abscondi supra montem posita neque
20
accendunt lucernam et ponunt eam sub modio sed super candelabrum ut
luceat omnibus qui in domo sunt. sic luceat lux vestra coram hominibus ut
videant vestra bona opera et glorificent Patrem vestrum qui in caelis est.
nolite putare quoniam veni solvere legem aut prophetas. non veni solvere sed
25
adimplere, amen. quippe dico vobis donec transeat caelum et terra iota unum
aut unus apex non praeteribit a lege donec omnia fiant. qui ergo solverit unum
de mandatis istis minimis et docuerit sic homines, minimus vocabitur in regno
caelorum. qui autem fecerit et docuerit hic magnus vocabitur in regno
caelorum. dico enim vobis quia nisi abundaverit iustitia vestra plus quam
30
scribarum et Pharisaeorum non intrabitis in regnum caelorum.
6
Grammatica-oefeningen:
Inleiding:
De voorgaande Latijnse tekst is in feite een vertaling vanuit het Grieks in het
Latijn door de kerkvader
Hiëronymus van Stridon (rond
AD 400). Zijn vertaling, bekend
onder de naam ‘Vulgaat’, was
nodig omdat te weinig mensen
in het Westen het Grieks
machtig waren en het heilige
boek natuurlijk wel begrepen
moest worden.
Het Latijn van zijn vertaling staat
ver af van het Klassiek Latijn uit
de tijd van Caesar en Cicero,
het is veel eenvoudiger, maar
ook rommeliger en minder
Hiëronymus van Stridon aan het vertalen.
duidelijk. In de Middeleeuwen werd dit niet als
een bezwaar gezien. Het volk ging meer af op
de prediking van de priesters en de pracht en
praal van de kerken, dan dat men zich bekommerde om wat er nu precies in
de Bijbel stond.
Erasmus
Dit veranderde in de tijd van Erasmus. Deze stadgenoot van ons ergerde zich
zeer aan het Latijn van de Vulgaat en leerde zich speciaal Grieks aan om het
Nieuwe Testament in de grondtaal te kunnen lezen. Precies zoals dat deel
van de Bijbel opgeschreven was. Dat
wil zeggen: ook de Griekse tekst
bleek niet goed te zijn en moest eerst
‘gereconstrueerd’ worden. Dat werd
de zogenaamde textus receptus: de
Griekse versie van het Nieuwe
testament, waarvan Erasmus vond
dat die zo veel mogelijk
overeenkwam met de oorspronkelijke
tekst van de vier evangelisten. Hij
ging dus terug naar de bronnen, ‘ad
fontes’, zoals hij dat noemde. Vanuit
de kennis van die grondtekst ging hij
een nieuwe vertaling maken, maar
dan wel in goed Latijn. De textus
Onze held. Vergelijk het bijschrift in het Grieks
receptus verscheen in 1516, dus
met het glas-in-lood-raam achter de piano op de
precies 5 eeuwen geleden. Daarom
eerste verdieping. Wat zou het betekenen?
zijn er dit jaar ook allerlei festiviteiten
georganiseerd in Rotterdam en Gouda, de stad waar onze held verwekt is.
Misschien kunnen wij ook nog een rol spelen bij deze vieringen.
7
We gaan nu in navolging van Erasmus, proberen een goede Latijnse tekst
produceren.
Dat zal ons helpen bij onze grammaticale kennis en zal ons een beter inzicht
geven in de tekst zelf.
We hebben gezien wat er in de Vulgaat-tekst van Hiëronymus staat. Dat
hebben we vertaald. Nu kijken we wat ons daarin niet bevalt, in hoeverre het
niet overeenkomt met de oorspronkelijke tekst. Daarna gaan we een nieuwe
Latijns tekst maken. Tenslotte kijken we wat Erasmus ervan heeft gemaakt.
De grondtekst:
De grondtekst is in een simpel soort Grieks geschreven, het koinè-Grieks. De
letterlijke vertaling daarvan rammelt in het Latijn, net als het Latijn rammelt.
Laten we nu eens netjes Latijn van die grondtekst maken. (De Griekse
grondtekst is afgedrukt op de volgende pagina.
De kern van de eerste mededeling is dat hij de berg beklom, waarschijnlijk
omdat Jezus in de gaten had dat hij daarboven meer mensen kon bereiken:
Hij zat hoog op de heuvel, zij, als echte leerlingen, aan zijn voeten.
De oefeningen:
1. Maak de volgende constructies in het Latijn:
a) Nadat de menigtes gezien waren (ablativus absolutus met een
PPP)
b) Bij het zien van de menigtes (gerundivum en/of gerundium)
c) Nadat hij de menigtes had gezien (coniunctivus met
Plusquamperfectum Actief)
2. Vertaal in het Latijn: ‘beklom hij de berg’
a) Zet het zo om in het Latijn dat hij het langzaam deed
b) Zet het zo om in het Latijn dat hij energiek naar boven gaat.
3. Welke van die twee doet het meest recht aan het Griekse origineel (zie
voor het origineel onder de oefeningen)? Geef een argument voor je
keuze.
4. Vertaal in het Latijn:: ‘en zijn leerlingen kwamen naar hem toe’.
Wees erop bedacht dat Hiëronymus met het gebruik van eius even zijn
dag niet had. Verbeter hem!
5. Vertaal nu de genitivus absolutus καθίσαντος αὐτοῦ ‘nadat hij was
gaan zitten’ in een keurige ablativus absolutus.
a) in een bijzin met cum + coni.
b) in een participium coniunctum-constructie.
c) Welke van deze constructies is de beste? Geef een grammaticaal
en/of stilistisch argument.
8
d) Welke van deze constructies is grammaticaal onjuist? Geef een
grammaticaal argument.
De Griekse textus receptus luidt:
5:1
ιδων δε τους οχλους ανεβη εις το ορος και καθισαντος αυτου προσηλθον
αυτω οι μαθηται αυτου
5:2
και ανοιξας το στομα αυτου εδιδασκεν αυτους λεγων
5:3
μακαριοι οι πτωχοι τω πνευματι οτι αυτων εστιν η βασιλεια των ουρανων
5:4
μακαριοι οι πενθουντες οτι αυτοι παρακληθησονται
5:5
μακαριοι οι πραεις οτι αυτοι κληρονομησουσιν την γην
5:6
μακαριοι οι πεινωντες και διψωντες την δικαιοσυνην οτι αυτοι
χορτασθησονται
5:7
μακαριοι οι ελεημονες οτι αυτοι ελεηθησονται
5:8
μακαριοι οι καθαροι τη καρδια οτι αυτοι τον θεον οψονται
5:9
μακαριοι οι ειρηνοποιοι οτι αυτοι υιοι θεου κληθησονται
5:10 μακαριοι οι δεδιωγμενοι ενεκεν δικαιοσυνης οτι αυτων εστιν η βασιλεια
των ουρανων
5:11 μακαριοι εστε οταν ονειδισωσιν υμας και διωξωσιν και ειπωσιν παν
πονηρον ρημα καθ υμων ψευδομενοι ενεκεν εμου
5:12 χαιρετε και αγαλλιασθε οτι ο μισθος υμων πολυς εν τοις ουρανοις ουτως
γαρ εδιωξαν τους προφητας τους προ υμων
5:13 υμεις εστε το αλας της γης εαν δε το αλας μωρανθη εν τινι αλισθησεται εις
ουδεν ισχυει ετι ει μη βληθηναι εξω και καταπατεισθαι υπο των ανθρωπων
5:14 υμεις εστε το φως του κοσμου ου δυναται πολις κρυβηναι επανω ορους
κειμενη
5:15 ουδε καιουσιν λυχνον και τιθεασιν αυτον υπο τον μοδιον αλλ επι την
λυχνιαν και λαμπει πασιν τοις εν τη οικια
5:16 ουτως λαμψατω το φως υμων εμπροσθεν των ανθρωπων οπως ιδωσιν υμων
τα καλα εργα και δοξασωσιν τον πατερα υμων τον εν τοις ουρανοις
5:17 μη νομισητε οτι ηλθον καταλυσαι τον νομον η τους προφητας ουκ ηλθον
καταλυσαι αλλα πληρωσαι
5:18 αμην γαρ λεγω υμιν εως αν παρελθη ο ουρανος και η γη ιωτα εν η μια
κεραια ου μη παρελθη απο του νομου εως αν παντα γενηται
5:19 ος εαν ουν λυση μιαν των εντολων τουτων των ελαχιστων και διδαξη
ουτως τους ανθρωπους ελαχιστος κληθησεται εν τη βασιλεια των ουρανων ος δ αν
ποιηση και διδαξη ουτος μεγας κληθησεται εν τη βασιλεια των ουρανων
5:20 λεγω γαρ υμιν οτι εαν μη περισσευση η δικαιοσυνη υμων πλειον των
γραμματεων και φαρισαιων ου μη εισελθητε εις την βασιλειαν των ουρανων.
9
Christenen in het Romeinse Rijk
‘Wat een goede kerel is die Gaius Seius! Alleen jammer dat hij christen is.’ ‘Ik
sta verbaasd dat Lucius Titius, wijze man als hij is, ineens christen is
geworden.’ Met deze twee voorbeelden verwoordt Tertullianus in 197 n.Chr.
hoe een Romein tegen zijn christelijke medemens kon aankijken
(Apologeticum 3.1). Christenen werden beschouwd als zonderlingen, en dat
was al zo vanaf het begin.
Kennis van de vroegste christenen valt alleen uit hun eigen eersteeeuwse geschriften op te maken. In het Bijbelboek Handelingen en de
Brieven van Paulus komt het beeld naar voren van christelijke
gemeenschappen die na de dood van Jezus van Nazareth als paddenstoelen
uit de grond schieten in verschillende delen van het Romeinse rijk, veelal op
de voedingsbodem van de reeds aanwezige joodse gemeenschappen.
Christenen kwamen geregeld bijeen en bestudeerden bij die gelegenheden
oudtestamentische profetieën, brieven en andere geschriften over Jezus en
wat hij onderwees. De in deze geschriften aanbevolen naastenliefde doet
vermoeden dat praktiserende christenen een goede reputatie hadden. Maar
de realiteit was anders: ‘Onder u waren er niet veel die naar menselijke
maatstaf wijs waren,’ schreef de apostel Paulus aan zijn mede-christenen (1
Korinthiërs 1:26). De andere bekende apostel, Petrus, schreef over nietchristenen: ‘Zij vinden het vreemd dat u niet langer meedoet aan hun
liederlijke uitspattingen en ze spreken daarom kwaad over u’ (1 Petrus 4:4).1
Vanaf het moment dat christenen aan het begin van de 2 e eeuw ook in
niet-christelijke bronnen worden vermeld, is het duidelijk dat ze door de
buitenwereld inderdaad met argwaan werden bekeken. Het christelijke geloof
werd een superstitio genoemd, een excessieve vorm van godsdienst die ten
koste ging van de verering van de traditionele goden.
De weerzin tegen christenen kwam voort uit ergernis en
misverstanden. Wat de buitenwereld irriteerde, was de manier waarop een
christen in de maatschappij stond. Voor christenen was, net als voor joden,
het eerste van de Tien Geboden onverminderd van kracht: ‘Vereer naast mij
geen andere goden’ (Exodus 20:3, vergelijk Lucas 4:8). Dit had tot gevolg dat
zij tegen veel van wat in het dagelijkse leven gewoon was, ‘nee’ zeiden. Nietchristelijke godsdiensten deden immers hun invloed overal gelden. Gezien de
hoge frequentie van religieuze festiviteiten viel het op dat christenen niet
meededen, en dit zorgde voor ergernis en achterdocht. Iets van de kritiek op
christenen vinden we in onderstaande christelijke bron uit ongeveer 200,
waarin een niet-christen aan het woord gelaten wordt (Minucius Felix,
Octavius 12.5):2
Jullie ontzeggen je alle fatsoenlijke genoegens: de schouwspelen bezoeken
jullie niet, bij processies zijn jullie afwezig, van staatswege georganiseerde
feestmaaltijden moeten het zonder jullie stellen; jullie hebben een afkeer van
wedstrijden ter ere van de goden, van spijzen waarvan een gedeelte aan de
1
2
Deze en volgende Bijbelpassages zijn geciteerd uit de Nieuwe Bijbelvertaling (2004).
Vertaling Tjitte H. Janssen (1994).
10
goden gegeven is en van dranken waarvan een gedeelte op de altaren
geplengd is.
Dit sociaal-culturele isolement had behalve ergernis ook misverstanden over
typisch christelijke gebruiken tot gevolg. Daarover later meer.
Het begin van vervolging
De geschiedschrijver Tacitus vertelt ons hoe afkeer voor het eerst tot agressie
leidde (Annales 15.44). In 64 was Rome voor een groot deel afgebrand.
Geruchten deden de ronde dat keizer Nero de stad zelf in brand had laten
steken, geruchten die hij koste wat het kost van zich af wilde schudden. Nero
had een zondebok nodig, een waaraan het gewone volk toch al een hekel
had. Hij vond wat hij zocht in ‘mensen, die verfoeid werden om hun wandaden
en die het volk “christenen” noemde.’ Velen van hen werden gearresteerd en
op gruwelijke manieren ter dood gebracht, ‘niet zozeer omwille van de hun ten
laste gelegde brandstichting, als wel omwille van hun haat jegens het
mensdom.’ Nero’s pogingen de verdenkingen van brandstichting van zich af
te schudden, lukten niet. Maar wat de aanpak van christenen betreft was er
een precedent geschapen: een christen kon, indien gewenst, ter dood worden
veroordeeld puur en alleen omdat hij christen was.
Een volgende momentopname van het conflict tussen christenen en de
overheid dateert van het begin van de 2e eeuw. In 112 ontving keizer
Traianus een brief van Plinius Secundus, bestuurder van de provincie
Bithynië-Pontus ten zuiden van de Zwarte Zee. Plinius beschrijft hoe hij
geconfronteerd wordt met een grote toename in het aantal christenen in zijn
provincie en de wijze waarop hij dit probleem heeft aangepakt. Hij vraagt de
keizer om goedkeuring van de juridische procedure die hij daarbij heeft
gehanteerd (Epistulae 10.96). De brief van Plinius verschaft ons veel
informatie over christenen en bevestigt het beeld dat hun eigen geschriften
geven. Het antwoord van de keizer zou niet zonder gevolgen voor hen blijven.
Achtergronden Plinius
Plinius:
Legaat in Bithynië, brieven aan Trajanus en antwoord.
Rond 100nC.
Verschil in behandeling tussen ‘gewone’ autochtonen en mensen met
burgerrecht. Cives Romani.
Slaven en slavinnen mochten/moesten gefolterd worden bij het vergaren van
bewijs.
Praktijk van het Christendom: Gelofte om te leven volgens de Wet van Mozes.
Blijkbaar deden er rare praatjes over kannibalisme de ronde (‘Dit is mijn
lichaam’).
Hetairiën (‘besloten clubs met een speciaal doel opgericht, bijvoorbeeld om
elkaars begrafenissen te organiseren’) waren populair, maar werden door de
11
autoriteiten met argwaan bekeken. Het konden broeinesten van revolutionaire
activiteiten worden.
Aantrekkingskracht van het Christendom:
Zuiverheid
Sociale gelijkheid binnen de kerk (ancillae waren lid, maar ook cives Romani)
Zorg voor armen/zorg voor begrafenissen: ministrae waren diakonessen,
speciaal belast met de voedseluitdeling onder de armen.
Kracht van Christendom:
zie hierboven en
organisatie: elke regio had zijn eigen bisschop. Bisschoppen hadden
onderling veel contact: In de 3e eeuw lag het Christendom als een soort net
over het Romeinse Rijk.
Onderlinge samenhang gaf ook veel spanningen: de ene bisschop was de
andere niet. Soms moest de keizer ingrijpen als de onderlinge twisten tussen
de bisschoppen uit de hand liepen (keizer Aurelianus in 274 in Antiochië).
De grote Christenvervolgingen onder Diocletianus en Galerius hingen hier
waarschijnlijk mee samen. Te veel onrust. Christendom (dat al flink gegroeid
was, maar nog zeker geen overheersende rol had) gezien als een bron van
onrust, waardoor onbestuurbaarheid van het Rijk dreigde.
Constantijn is eerst en vooral militair en politicus. Waarschijnlijk in een vroeg
stadium ook al Christen. Is aanvankelijk naar buiten toe ambivalent over zijn
voorkeur: Het ‘signum caeleste’ van zijn droom wordt meestal weergegeven
als een kruis. Dat was het zeker niet. Eerder was er sprake van een
Christogram, maar het kan ook het ‘logo’ van Sol Invictus zijn geweest,
waarmee Constantijn zijn soldaten inspireerde bij de slag bij de Pons Milvius
tegen zijn rivaal Maxentius. Heel veel verschil vertonen de beide symbolen
niet.
Zonnerad van Sol
Invictus
Christogram
12
Na zijn overwinning heeft hij de Christenen op alle mogelijke manieren de
wind in de zeilen gegeven: zijn wetgeving heeft bijvoorbeeld heel sterk
Christelijke trekken. Straffen werden milder, kruisigingen en ‘ad bestias’
werden verboden (de normale manier van de doodstraf voltrekken werd de
brandstapel, zie ook de Legenda Aurea, waar het volk dreigt de koning te
verbranden). Offeren en waarzeggen werd steeds meer aan banden gelegd.
Magie van welke soort dan ook uitgebannen.
Christelijke functionarissen kregen belastingvrijstelling. De kerk kreeg de
beschikking over kerken en uitgestrekte stukken land. De bisschoppen
werden erkend als rechtsprekende instanties. De keizer zat synodes voor.
Kortom: veel van wat wij kennen uit de Middeleeuwse kerkelijke praktijk vindt
zijn oorsprong in de maatregelen die Constantijn neemt.
Het Christendom wordt overigens pas staatsgodsdienst na zijn dood, onder
keizer Theodosius in AD 380.
II
De Romeinen en de Christenen
Vertaling: Brieven van en aan Plinius de Jongere, boek X.
Brief 96: Plinius aan keizer Trajanus
1. Het is mijn gewoonte, Heer, om alle zaken waarover ik twijfel aan U voor te
leggen. Wie immers is beter in staat om mijn aarzeling en mijn onwetendheid
te verhelpen? Ik ben nooit aanwezig geweest bij een feitenonderzoek
betreffende christenen, en weet daarom niet, wat en tot hoe ver er gestraft, of
onderzocht, behoort te worden.
2. Ik heb zeer getwijfeld of er rekening gehouden moet worden met de leeftijd
van de aangeklaagde; en of er verschil gemaakt moet worden tussen tengere
en robuustere personen; en of het feit dat iemand gestopt is met christen te
zijn in zijn voordeel zou moeten gelden? En, of reeds de naam ‘christen’,
zonder bijkomende schanddaden, gestraft zou moeten worden, of alleen de
schanddaden die verbonden zijn met die naam? Intussen heb ik de volgende
manier gevolgd bij hen die bij mij als Christenen werden aangeklaagd.
3. Ik heb hen zelf gevraagd of ze Christenen waren. Degenen die bekenden
die heb ik een tweede en een derde keer ondervraagd, nadat ik met
terechtstelling had gedreigd; degenen die volhielden heb ik bevolen laten
leiden (naar terechtstelling). Ik twijfelde er immers niet aan, dat wat het ook
was wat ze bekenden, dat de koppigheid en de onbuigzame halsstarrigheid in
elk geval moesten bestraft worden.
4. Er waren anderen die al even waanzinnig waren die ik, omdat ze Romeinse
burgers waren, heb opgetekend om naar Rome terug te sturen. Weldra deden
zich door precies die handelswijze verschillende gevallen voor, zoals
gewoonlijk was bij de verspreiding van de misdaad.
5. Er werd mij een schriftelijke, naamloze aanklacht aangeboden, vele namen
bevattend. Diegenen die ontkenden dat ze Christen zijn of geweest zijn, en
omdat ze naar mijn voorbeeld de goden aanriepen, en uw beeltenis, die ik om
die reden had bevolen samen met de godenbeelden aan te brengen,
aanbaden met wierook en wijn en bovendien kwaad spraken over Christus –
ze zeggen dat echte Christenen tot niets van dezen gedwongen kunnen
worden- meende ik weg te kunnen sturen.
13
6. Anderen, die door de aanbrenger waren vernoemd, zegden dat ze Christus
waren en ze ontkenden het weldra weer. Ze waren het wel geweest maar
waren ermee opgehouden, enkelen tot voor driejaar, nog anderen tot voor
meerdere jaren, een enkeling zelfs tot voor twintig jaar. Ook ieder van dezen
hebben uw beeltenis en de godenbeelden vereerd en kwaad gesproken over
Christus.
7. Ze verzekerden echter dat dit de ergste van ofwel hun schulden ofwel hun
fouten is geweest, omdat ze gewoon waren om op een vastgelegde dag voor
het daglicht bijeen te komen, en liederen in beurtgang te zingen voor Christus
alsof die een god is en om zich door een eedformule te verbinden, niet tot
enige misdaad, maar om geen diefstal, roverij of overspel te plegen, om geen
gegeven woord te verbreken en niet te weigeren geleend goed terug te geven
als het werd teruggevraagd. Wanneer dat was gebeurd, was het de gewoonte
geweest om uit elkaar te gaan en opnieuw bijeen te komen om het avondeten
te eten, alledaags voedsel, toch heel gewoon en onschuldig; precies daarmee
zijn ze gestopt na mijn verordening waarin ik, volgens uw bevelen,
verenigingen had verboden.
8. Daardoor geloofde ik dat het des te noodzakelijker zou zijn om uit twee
slavinnen, die ze diaconessen noemden, onder foltering te zoeken, wat waar
was. Ik heb niets anders gevonden dan een boosaardig en mateloos bijgeloof.
9. Daarom heb ik, nadat mijn rechtszittingen uitgesteld waren, mijn toevlucht
genomen tot een raadpleging van u. Het scheen mij immers een raadpleging
waard, vooral wegens aantal dat risico loopt (=de aangeklaagden); Want
velen van alle leeftijden, van alle standen en zelfs van beide geslachten
worden in opspraak gebracht en zullen in opspraak gebracht worden. En de
besmetting van dit (verderfelijke) bijgeloof heeft zich niet alleen over de
steden, maar ook over dorpen en zelfs over het platteland verspreid; maar het
schijnt mij dat ze tot staan gebracht kan worden en rechtgezet.
10. Het staat in elk geval voldoende vast dat de tempels die al bijna verlaten
waren, opnieuw druk bezocht beginnen te worden, en dat de plechtige offers
weer worden hervat, nadat ze lang onderbroken waren en dat overal het vlees
van de offerdieren weer verkocht wordt, waarvoor tot nu toe zeer zelden een
koper werd gevonden. Hierdoor is het gemakkelijk in te schatten, dat een
menigte mensen verbeterd kan worden, als er plaats is voor berouw.
Trajanus aan Plinius.
1. Mijn beste Secundus, jij hebt de handelwijze die je moest volgen, gevolgd
bij het onderzoeken van aanklachten van hen, die bij jou als christenen
aangeklaagd waren. Want iets wat als het ware een vaste procedure heeft,
kan niet in het algemeen vastgelegd worden.
2. Ze moeten niet opgespoord worden; als ze aangegeven worden en
schuldig verklaard worden, moeten ze gestraft worden, toch zo, dat wie
ontkend heeft dat hij Christen is en dat met de daad zelf duidelijk gemaakt
heeft, dat is door aan onze goden te offeren, vergeving krijgt op grond van zijn
berouw, hoewel hij ten aanzien van zijn verleden verdacht is. Maar de
voorgelegde anonieme klachten moeten in geen enkele beschuldiging een
plaats hebben. Want dat is eigen aan een zeer slecht precedent en niet aan
onze tijd.
14
De Legenda Aurea:
Een verzameling heiligenverhalen, bijeengebracht door Jacopo de Voragine
rond 1280. De verhalen waren vooral bedoeld om te worden voorgelezen op
de naamdag van de betreffende heiligen. Het gaat hierbij om de inspirerende
werking van de vaak spectaculaire verhalen. We zijn hier ver verwijderd van
de tekstgerichte religieuze beleving van het vroege Christendom, met zijn
wortels in de Joodse godsdienst, waarbij de wet zorgvuldig wordt bestudeerd
en uitgelegd.
Die benadering komt weer terug rond 1400, als het humanisme zijn intrede
doet: Griekse teksten worden vertaald in het Latijn. Geleerden zijn op zoek
naar het juiste woord op de juiste plaats. Wat staat er nou werkelijk of ‘wat
zou er gestaan hebben in het origineel?’ De humanisten gaan terug ad fontes.
Onze stadgenoot Erasmus is wel één van de grootste op dit gebied. Met zijn
textus receptus (zijn uitgave uit 1516 van het Griekse Nieuwe Testament)
creëert hij een basis voor een Latijnse vertaling, die leesbaarder, duidelijker
en correcter moet zijn dan de in zijn ogen ondeugdelijke tekst van de Vulgaat.
Met deze humanistische benadering van het geloof eindigt ook
langzamerhand de volkse variant, die meer leunt op spectaculaire
wonderverhalen van martelaren die hun geloof gestand doen tot in de dood.
De heiligenverhalen (Santekraam) worden niet meer geloofwaardig
gevonden.
Twee maal Sint
Joris en de Draak in
de Laurenskerk in
Rotterdam
B
Sint Laurens zelf op
zijn rooster
15
III
Religieuze continuïteit
Legenda Aurea
Sint Joris en de draak
Cum ergo iam oves paene deficerent, maxime cum harum copiam habere non
possent, inito consilio ovem cum adiuncto homine tribuebant. Cum igitur sorte
omnium filii et filiae hominum darentur et sors neminem exciperet, et iam
paene omnes filii et filiae essent consumpti, quadam vice filia regis unica
5
sorte est deprehensa et draconi adiudicata. Tunc rex contristatus ait: "Tollite
aurum et argentum et dimidium regni mei et filiam mihi dimittite, ne taliter
moriatur." Cui populus cum furore respondit: "Tu, o rex, hoc edictum fecisti et
nunc omnes pueri nostri mortui sunt et tu vis filiam tuam salvare! Nisi in filia
tua compleveris, quod in aliis ordinasti, succendemus te et domum tuum."
10
Quod rex videns coepit filiam suam flere dicens: "Heu me, filia mea
dulcissima, quid de te faciam? Aut quid dicam? Quando plus videbo nuptias
tuas?" Et conversus ad populum dixit: "Oro, ut indutias octo dierum lugendi
16
mihi filiam tribuatis." Quod cum populus admisisset, in fine octo dierum
reversus populus est cum furore dicens: "Quare perdis populum tuum propter
15
filiam tuam! En omnes afflatu draconis morimur." Tunc rex videns, quod non
posset filiam liberare, induit eam vestibus regalibus et amplexatus eam cum
lacrimis dixit: "Heu me, filia mea dulcissima, de te filios in regali gremio nutrire
credebam et nunc vadis, ut a dracone devoreris. Heu me, filia mea
dulcissima, sperabam ad tuas nuptias principes invitare, palatium margaritis
20
ornare, tympana et organa audire, et nunc vadis, ut a dracone devoreris. "Et
deosculans dimisit eam dicens: "Utinam, filia mea, ego ante te mortuus
essem, quam te sic amisissem." Tunc illa procidit ad pedes patris petens ab
eo benedictionem suam. Quam cum pater cum lacrimis benedixisset, ad
lacum processit.
25
Quam beatus Georgius casu inde transiens ut plorantem vidit, eam, quid
haberet, interrogavit. Et illa: "Bone iuvenis, velociter equum adscende et fuge,
ne mecum pariter moriaris." Cui Georgius: "Noli timere, filia, sed dic mihi, quid
17
hic praestolaris omni plebe spectante!" Et illa: "Ut video, bone iuvenis,
magnifici cordis es tu, sed mecum mori desideras! Fuge velociter." Cui
30
Georgius: "Hinc ego non discedam, donec mihi, quid habeas, intimabis." Cum
ergo totum sibi exposuisset, ait Georgius: "Filia noli timere, quia in Christi
nomine te iuvabo. "Et illa: "Bone miles, sed te ipsum salvare festines, mecum
non pereas. Sufficit enim, si sola peream. Nam me liberare non posses et tu
mecum perires."
35
Dum haec loquerentur, ecce draco veniens caput de lacu levavit. Tunc puella
tremefacta dixit: "Fuge, bone domine, fuge velociter." Tunc Georgius equum
ascendens et cruce se muniens draconem contra se advenientem audaciter
aggreditur et lanceam fortiter vibrans et se Deo commendans ipsum graviter
vulneravit et ad terram deiecit dixitque puellae: "Proice zonam tuam in collum
40
draconis nihil dubitans, filia."
Quod cum fecisset, sequebatur eam velut mansuetissima canis. Cum ergo
eum in civitatem duceret, populi hoc videntes per montes et colles fugere
18
coeperunt dicentes: "Vae nobis, quia iam omnes peribimus!" Tunc beatus
Georgius innuit iis dicens: "Nolite timere, ad hoc enim me misit Dominus ad
45
vos, ut a poenis vos liberarem draconis. Tantummodo in Christum credite et
unusquisque vestrum baptizetur et draconem istum occidam." Tunc rex et
omnes populi baptizati sunt, beatus Georgius evaginato gladio draconem
occidit et ipsum extra civitatem efferri praecepit.
Sint Joris en de draak in
een kerkje op Kreta.
Joris en de Draak in de
versie van de Efteling
19
Download