Jupiter vs Christus Een zoektocht naar het wezen van religie. klas 4 Latijn 2016-17 Periode I 16-17 4 La P1 Latijnse Teksten Inleiding We onderzoeken deze periode wat het verschil is tussen de oude Romeins/Griekse en de Christelijke manier van het beleven van religie. Daarbij komt ook de rol van de Joodse religie aan bod. Daartoe lezen we in vertaling en in het Latijn teksten Caravaggio: de roeping van uit de Bijbel. de tollenaar Matteus in de We lezen in vertaling een tekst van de Romeinse kroeg. gouverneur Plinius over zijn kijk op die vreemde nieuwe godsdienst. Hij vraagt zijn baas, keizer Trajanus, om raad in deze kwestie. Tenslotte lezen we een verhaal uit de zogenaamde Legenda Aurea over de heilige Joris, die een draak versloeg. Daarbij zal blijken dat dit verhaal opvallend veel overeenkomsten heeft met het verhaal van de Griekse held Perseus, die ook een draak versloeg. Kortom: Wat heeft het Christendom overgenomen van de Grieken, Romeinen en de Joden en waarin verschilt het? Wat hebben wij overgenomen van de Grieken, Romeinen en Joden en wat helemaal niet? Wat vinden wij van religie? Nuttig, juist niet? Om een andere reden de moeite waard, of helemaal niet? Als je die laatste vraag positief beantwoordt: Welke religie zou je de moeite waard vinden? In welk opzicht zou je die religie de moeite waard vinden? Onze leerdoelen deze periode zijn: 1. De bovenstaande vragen aan de orde stellen. 2. Grammatica weer ophalen 3. Een stukje Christelijk Latijn kunnen vertalen en begrijpen wat er mee wordt bedoeld (De toets is een vertaling met vragen over de achtergrond en de inhoud van de tekst) De organisatie is als volgt: Je hebt één SO-cijfer, dat telt 1x voor het Periodecijfer. Je hebt één toetscijfer, dat telt 2x voor het Periodecijfer. Het SO-cijfer is samengesteld uit het gemiddelde van 4 SO’s: (de onderlinge weging van die SO’s staat tussen haakjes vermeld) SO 1: rijtjes van het werkwoord Studeo pag.36 t/m 41 (1x) SO 2: toepassen van de grammatica, zoals geoefend tijdens de lessen (1x) SO 3: Vertaling-met-vragen. Je krijgt een nieuwe tekst te vertalen. Daarbij worden vragen gesteld over die tekst, maar die ook de cultuur betreffen. (1x) 1 SO 4: Een SO over gelezen teksten, met achtergronden en cultuur. (3x) In de laatste week voor de Toetsweek krijg je ook nog een handelingsdeel: de woordenlijst van de derde klas ken je dan helemaal. Je krijgt 40 woorden, waarvan je betekenis moet geven. Als je daarvan 27 of meer goed hebt, verdien je daarmee 0,5 bonuspunt bovenop je toetscijfer. De toets bestaat uit een vertaling (zonder woordenboek!), met daarbij vragen over de tekst en achtergronden van die tekst + cultuur. Schema periode I 2016-17 week datum maandag stof 34 22 aug 35 29 36 5 sept 37 12 38 19 39 26 40 3 okt 6 okt Romereis 41 10 Romereis 42 17 Herfstvakantie 43 24 44 31 SO 4 (3x) gelezen teksten met cultuur 45 7 Handelingsdeel woorden (woordenlijst eind klas 3; zie website Tr) telt als 0,5 bonus op het Toetscijfer. 46 14 SO 1 Grammatica (1x): werkwoord: rijtjes Studeo pag.36 t/m 41 SO 2 Grammatica (1x): Gebruik coniuctivus/indicativus SO 3 (1x) op de manier van de toets: vertaling-met-vragen; Toetsweek: Toets vertaling met vragen 2 Het Evangelie volgens Matteüs Het Nieuwe Testament bestaat –behalve uit de ‘Handelingen van de Apostelen’- uit de vier evangeliën: die van Marcus, Matteüs, Lucas en Johannes. In al die evangeliën wordt het verhaal van het leven van Jezus beschreven. Wij lezen de zogenaamde ‘Bergrede’, het vijfde hoofdstuk uit het evangelie van Matteüs. In de eerste drie hoofdstukken kwamen de geboorte aan bod en hoe Jezus op een dag zijn neef Johannes de Doper bezocht bij de rivier de Jordaan en hoe Hij door hem werd gedoopt. Hieronder volgt de tekst van hoofdstuk 4 in vertaling: Matteus 4: Daarna werd Jezus door de Heilige Geest naar de woestijn geleid om door de duivel op de proef te worden gesteld. 2 Hij bleef daar veertig dagen en veertig nachten. Al die tijd at Hij niet en tenslotte kreeg Hij honger. 3 De duivel kwam naar Hem toe en zei: "Verander deze stenen toch in brood. Dan is dat het bewijs dat U de Zoon van God bent." 4 "Nee", antwoordde Jezus, "want in de Boeken staat dat eten niet het belangrijkste is, maar dat echt leven bestaat uit het gehoorzamen van elk gebod van God." 5 Toen nam de duivel Hem mee naar het dak van de tempel in Jeruzalem 6 "Laat nu eens zien dat U de Zoon van God bent", zei hij. "Spring naar beneden! Er staat immers in de Boeken dat God Zijn engelen zal sturen om U te beschermen. Die zullen er wel voor zorgen dat U niet te pletter valt." 7 Jezus antwoordde: "Er staat ook dat wij de Here, onze God, niet mogen uitdagen." 8 De duivel gaf het niet op en nam Hem mee naar een heel hoge berg. Hij liet Hem alle landen van de wereld zien, met al hun pracht en praal. 9 "Dat zal ik U allemaal geven", zei hij, "als U voor mij neerknielt en mij eert." 10 "Ga weg, satan", zei Jezus. "Er staat immers in de Boeken: 'Geef niemand anders eer dan de Here, uw God. Doe alleen wat Hij zegt." 11 De duivel liet Jezus met 3 rust en ging weg. Toen wamen er engelen om voor Jezus te zorgen. 12 Toen Jezus hoorde dat Johannes de Doper was gevangen genomen, ging Hij terug naar Nazareth in Galilea. 13 Niet lang daarna verhuisde Hij naar Kapernaüm, een stadje aan het meer van Galilea, in het gebied van Zebulon en Naftali. 14 Dat was in overeenstemming met wat de profeet Jesaja had gezegd: 15 "Zoals Hij aanvankelijk smaad heeft gebracht over het land Zebulon en het land Naftali, brengt Hij later glorie naar de weg van de zee aan de andere zijde van de Jordaan, het woongebied van de heidenen. 16 Het volk dat in de duisternis voortgaat, zal een groot Licht zien; een Licht, dat straalt over hen die in een land van dichte duisternis wonen." 17 Van toen af begon Jezus de mensen in het openbaar toe te spreken. "U moet zich bekeren", zei Hij, "want het Koninkrijk van de hemelen is dichtbij." 18 Op een dag liep Hij langs het meer van Galilea en zag twee vissers hun net in het water gooien. Het waren twee broers: Simon (ook wel Petrus genoemd) en zijn broer Andreas. 19 Jezus zei tegen hen: "Ga met mij mee. Dan zal ik een ander soort vissers van jullie maken. Vissers die mensen voor Mij vangen." 20 Zij lieten meteen hun netten liggen en gingen met Hem mee. 21 Iets verderop zag Jezus nog twee broers: Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs. Zij zaten bij hun vader in de boot netten te repareren. Hij riep hen ook. 22 Zij stapten uit de boot, lieten hun vader alleen achter en gingen met Jezus mee. 23 Jezus trok door heel Galilea. Hij sprak in de synagogen en vertelde overal de blijde boodschap van het Koninkrijk. Hij genas de mensen van alle ziekten en kwalen. 24 Het nieuws over Zijn daden ging door het hele land en bereikte zelfs heel Syrië. Van alle kanten werden ernstig zieke mensen bij Hem gebracht. Sommigen hadden boze geesten. Anderen leden aan vallende ziekte. Weer anderen waren verlamd. Maar wat zij ook hadden, Hij genas hen allemaal. 25 Hij werd gevolgd door een menigte mensen. Zij kwamen uit Galilea, Dekapolis, Jeruzalem, Judea en het Overjordaanse. I Bergrede: Mattheüs 5:1-20 videns autem turbas ascendit in montem et cum sedisset accesserunt ad eum discipuli eius et aperiens os suum docebat eos dicens: 4 “beati pauperes spiritu quoniam ipsorum est regnum caelorum, beati mites quoniam ipsi possidebunt terram, 5 beati qui lugent quoniam ipsi consolabuntur, beati qui esuriunt et sitiunt iustitiam quoniam ipsi saturabuntur beati misericordes quia ipsi misericordiam consequentur, beati mundo corde quoniam ipsi Deum videbunt, beati pacifici quoniam filii Dei vocabuntur, 10 beati qui persecutionem patiuntur propter iustitiam quoniam ipsorum est regnum caelorum, beati estis cum maledixerint vobis et persecuti vos fuerint et dixerint omne malum adversum vos mentientes propter me. 15 gaudete et exultate quoniam merces vestra copiosa est in caelis sic enim persecuti sunt prophetas qui fuerunt ante vos. 5 vos estis sal terrae quod si sal evanuerit in quo sallietur ad nihilum valet ultra nisi ut mittatur foras et conculcetur ab hominibus. vos estis lux mundi. non potest civitas abscondi supra montem posita neque 20 accendunt lucernam et ponunt eam sub modio sed super candelabrum ut luceat omnibus qui in domo sunt. sic luceat lux vestra coram hominibus ut videant vestra bona opera et glorificent Patrem vestrum qui in caelis est. nolite putare quoniam veni solvere legem aut prophetas. non veni solvere sed 25 adimplere, amen. quippe dico vobis donec transeat caelum et terra iota unum aut unus apex non praeteribit a lege donec omnia fiant. qui ergo solverit unum de mandatis istis minimis et docuerit sic homines, minimus vocabitur in regno caelorum. qui autem fecerit et docuerit hic magnus vocabitur in regno caelorum. dico enim vobis quia nisi abundaverit iustitia vestra plus quam 30 scribarum et Pharisaeorum non intrabitis in regnum caelorum. 6 Grammatica-oefeningen: Inleiding: De voorgaande Latijnse tekst is in feite een vertaling vanuit het Grieks in het Latijn door de kerkvader Hiëronymus van Stridon (rond AD 400). Zijn vertaling, bekend onder de naam ‘Vulgaat’, was nodig omdat te weinig mensen in het Westen het Grieks machtig waren en het heilige boek natuurlijk wel begrepen moest worden. Het Latijn van zijn vertaling staat ver af van het Klassiek Latijn uit de tijd van Caesar en Cicero, het is veel eenvoudiger, maar ook rommeliger en minder Hiëronymus van Stridon aan het vertalen. duidelijk. In de Middeleeuwen werd dit niet als een bezwaar gezien. Het volk ging meer af op de prediking van de priesters en de pracht en praal van de kerken, dan dat men zich bekommerde om wat er nu precies in de Bijbel stond. Erasmus Dit veranderde in de tijd van Erasmus. Deze stadgenoot van ons ergerde zich zeer aan het Latijn van de Vulgaat en leerde zich speciaal Grieks aan om het Nieuwe Testament in de grondtaal te kunnen lezen. Precies zoals dat deel van de Bijbel opgeschreven was. Dat wil zeggen: ook de Griekse tekst bleek niet goed te zijn en moest eerst ‘gereconstrueerd’ worden. Dat werd de zogenaamde textus receptus: de Griekse versie van het Nieuwe testament, waarvan Erasmus vond dat die zo veel mogelijk overeenkwam met de oorspronkelijke tekst van de vier evangelisten. Hij ging dus terug naar de bronnen, ‘ad fontes’, zoals hij dat noemde. Vanuit de kennis van die grondtekst ging hij een nieuwe vertaling maken, maar dan wel in goed Latijn. De textus Onze held. Vergelijk het bijschrift in het Grieks receptus verscheen in 1516, dus met het glas-in-lood-raam achter de piano op de precies 5 eeuwen geleden. Daarom eerste verdieping. Wat zou het betekenen? zijn er dit jaar ook allerlei festiviteiten georganiseerd in Rotterdam en Gouda, de stad waar onze held verwekt is. Misschien kunnen wij ook nog een rol spelen bij deze vieringen. 7 We gaan nu in navolging van Erasmus, proberen een goede Latijnse tekst produceren. Dat zal ons helpen bij onze grammaticale kennis en zal ons een beter inzicht geven in de tekst zelf. We hebben gezien wat er in de Vulgaat-tekst van Hiëronymus staat. Dat hebben we vertaald. Nu kijken we wat ons daarin niet bevalt, in hoeverre het niet overeenkomt met de oorspronkelijke tekst. Daarna gaan we een nieuwe Latijns tekst maken. Tenslotte kijken we wat Erasmus ervan heeft gemaakt. De grondtekst: De grondtekst is in een simpel soort Grieks geschreven, het koinè-Grieks. De letterlijke vertaling daarvan rammelt in het Latijn, net als het Latijn rammelt. Laten we nu eens netjes Latijn van die grondtekst maken. (De Griekse grondtekst is afgedrukt op de volgende pagina. De kern van de eerste mededeling is dat hij de berg beklom, waarschijnlijk omdat Jezus in de gaten had dat hij daarboven meer mensen kon bereiken: Hij zat hoog op de heuvel, zij, als echte leerlingen, aan zijn voeten. De oefeningen: 1. Maak de volgende constructies in het Latijn: a) Nadat de menigtes gezien waren (ablativus absolutus met een PPP) b) Bij het zien van de menigtes (gerundivum en/of gerundium) c) Nadat hij de menigtes had gezien (coniunctivus met Plusquamperfectum Actief) 2. Vertaal in het Latijn: ‘beklom hij de berg’ a) Zet het zo om in het Latijn dat hij het langzaam deed b) Zet het zo om in het Latijn dat hij energiek naar boven gaat. 3. Welke van die twee doet het meest recht aan het Griekse origineel (zie voor het origineel onder de oefeningen)? Geef een argument voor je keuze. 4. Vertaal in het Latijn:: ‘en zijn leerlingen kwamen naar hem toe’. Wees erop bedacht dat Hiëronymus met het gebruik van eius even zijn dag niet had. Verbeter hem! 5. Vertaal nu de genitivus absolutus καθίσαντος αὐτοῦ ‘nadat hij was gaan zitten’ in een keurige ablativus absolutus. a) in een bijzin met cum + coni. b) in een participium coniunctum-constructie. c) Welke van deze constructies is de beste? Geef een grammaticaal en/of stilistisch argument. 8 d) Welke van deze constructies is grammaticaal onjuist? Geef een grammaticaal argument. De Griekse textus receptus luidt: 5:1 ιδων δε τους οχλους ανεβη εις το ορος και καθισαντος αυτου προσηλθον αυτω οι μαθηται αυτου 5:2 και ανοιξας το στομα αυτου εδιδασκεν αυτους λεγων 5:3 μακαριοι οι πτωχοι τω πνευματι οτι αυτων εστιν η βασιλεια των ουρανων 5:4 μακαριοι οι πενθουντες οτι αυτοι παρακληθησονται 5:5 μακαριοι οι πραεις οτι αυτοι κληρονομησουσιν την γην 5:6 μακαριοι οι πεινωντες και διψωντες την δικαιοσυνην οτι αυτοι χορτασθησονται 5:7 μακαριοι οι ελεημονες οτι αυτοι ελεηθησονται 5:8 μακαριοι οι καθαροι τη καρδια οτι αυτοι τον θεον οψονται 5:9 μακαριοι οι ειρηνοποιοι οτι αυτοι υιοι θεου κληθησονται 5:10 μακαριοι οι δεδιωγμενοι ενεκεν δικαιοσυνης οτι αυτων εστιν η βασιλεια των ουρανων 5:11 μακαριοι εστε οταν ονειδισωσιν υμας και διωξωσιν και ειπωσιν παν πονηρον ρημα καθ υμων ψευδομενοι ενεκεν εμου 5:12 χαιρετε και αγαλλιασθε οτι ο μισθος υμων πολυς εν τοις ουρανοις ουτως γαρ εδιωξαν τους προφητας τους προ υμων 5:13 υμεις εστε το αλας της γης εαν δε το αλας μωρανθη εν τινι αλισθησεται εις ουδεν ισχυει ετι ει μη βληθηναι εξω και καταπατεισθαι υπο των ανθρωπων 5:14 υμεις εστε το φως του κοσμου ου δυναται πολις κρυβηναι επανω ορους κειμενη 5:15 ουδε καιουσιν λυχνον και τιθεασιν αυτον υπο τον μοδιον αλλ επι την λυχνιαν και λαμπει πασιν τοις εν τη οικια 5:16 ουτως λαμψατω το φως υμων εμπροσθεν των ανθρωπων οπως ιδωσιν υμων τα καλα εργα και δοξασωσιν τον πατερα υμων τον εν τοις ουρανοις 5:17 μη νομισητε οτι ηλθον καταλυσαι τον νομον η τους προφητας ουκ ηλθον καταλυσαι αλλα πληρωσαι 5:18 αμην γαρ λεγω υμιν εως αν παρελθη ο ουρανος και η γη ιωτα εν η μια κεραια ου μη παρελθη απο του νομου εως αν παντα γενηται 5:19 ος εαν ουν λυση μιαν των εντολων τουτων των ελαχιστων και διδαξη ουτως τους ανθρωπους ελαχιστος κληθησεται εν τη βασιλεια των ουρανων ος δ αν ποιηση και διδαξη ουτος μεγας κληθησεται εν τη βασιλεια των ουρανων 5:20 λεγω γαρ υμιν οτι εαν μη περισσευση η δικαιοσυνη υμων πλειον των γραμματεων και φαρισαιων ου μη εισελθητε εις την βασιλειαν των ουρανων. 9 Christenen in het Romeinse Rijk ‘Wat een goede kerel is die Gaius Seius! Alleen jammer dat hij christen is.’ ‘Ik sta verbaasd dat Lucius Titius, wijze man als hij is, ineens christen is geworden.’ Met deze twee voorbeelden verwoordt Tertullianus in 197 n.Chr. hoe een Romein tegen zijn christelijke medemens kon aankijken (Apologeticum 3.1). Christenen werden beschouwd als zonderlingen, en dat was al zo vanaf het begin. Kennis van de vroegste christenen valt alleen uit hun eigen eersteeeuwse geschriften op te maken. In het Bijbelboek Handelingen en de Brieven van Paulus komt het beeld naar voren van christelijke gemeenschappen die na de dood van Jezus van Nazareth als paddenstoelen uit de grond schieten in verschillende delen van het Romeinse rijk, veelal op de voedingsbodem van de reeds aanwezige joodse gemeenschappen. Christenen kwamen geregeld bijeen en bestudeerden bij die gelegenheden oudtestamentische profetieën, brieven en andere geschriften over Jezus en wat hij onderwees. De in deze geschriften aanbevolen naastenliefde doet vermoeden dat praktiserende christenen een goede reputatie hadden. Maar de realiteit was anders: ‘Onder u waren er niet veel die naar menselijke maatstaf wijs waren,’ schreef de apostel Paulus aan zijn mede-christenen (1 Korinthiërs 1:26). De andere bekende apostel, Petrus, schreef over nietchristenen: ‘Zij vinden het vreemd dat u niet langer meedoet aan hun liederlijke uitspattingen en ze spreken daarom kwaad over u’ (1 Petrus 4:4).1 Vanaf het moment dat christenen aan het begin van de 2 e eeuw ook in niet-christelijke bronnen worden vermeld, is het duidelijk dat ze door de buitenwereld inderdaad met argwaan werden bekeken. Het christelijke geloof werd een superstitio genoemd, een excessieve vorm van godsdienst die ten koste ging van de verering van de traditionele goden. De weerzin tegen christenen kwam voort uit ergernis en misverstanden. Wat de buitenwereld irriteerde, was de manier waarop een christen in de maatschappij stond. Voor christenen was, net als voor joden, het eerste van de Tien Geboden onverminderd van kracht: ‘Vereer naast mij geen andere goden’ (Exodus 20:3, vergelijk Lucas 4:8). Dit had tot gevolg dat zij tegen veel van wat in het dagelijkse leven gewoon was, ‘nee’ zeiden. Nietchristelijke godsdiensten deden immers hun invloed overal gelden. Gezien de hoge frequentie van religieuze festiviteiten viel het op dat christenen niet meededen, en dit zorgde voor ergernis en achterdocht. Iets van de kritiek op christenen vinden we in onderstaande christelijke bron uit ongeveer 200, waarin een niet-christen aan het woord gelaten wordt (Minucius Felix, Octavius 12.5):2 Jullie ontzeggen je alle fatsoenlijke genoegens: de schouwspelen bezoeken jullie niet, bij processies zijn jullie afwezig, van staatswege georganiseerde feestmaaltijden moeten het zonder jullie stellen; jullie hebben een afkeer van wedstrijden ter ere van de goden, van spijzen waarvan een gedeelte aan de 1 2 Deze en volgende Bijbelpassages zijn geciteerd uit de Nieuwe Bijbelvertaling (2004). Vertaling Tjitte H. Janssen (1994). 10 goden gegeven is en van dranken waarvan een gedeelte op de altaren geplengd is. Dit sociaal-culturele isolement had behalve ergernis ook misverstanden over typisch christelijke gebruiken tot gevolg. Daarover later meer. Het begin van vervolging De geschiedschrijver Tacitus vertelt ons hoe afkeer voor het eerst tot agressie leidde (Annales 15.44). In 64 was Rome voor een groot deel afgebrand. Geruchten deden de ronde dat keizer Nero de stad zelf in brand had laten steken, geruchten die hij koste wat het kost van zich af wilde schudden. Nero had een zondebok nodig, een waaraan het gewone volk toch al een hekel had. Hij vond wat hij zocht in ‘mensen, die verfoeid werden om hun wandaden en die het volk “christenen” noemde.’ Velen van hen werden gearresteerd en op gruwelijke manieren ter dood gebracht, ‘niet zozeer omwille van de hun ten laste gelegde brandstichting, als wel omwille van hun haat jegens het mensdom.’ Nero’s pogingen de verdenkingen van brandstichting van zich af te schudden, lukten niet. Maar wat de aanpak van christenen betreft was er een precedent geschapen: een christen kon, indien gewenst, ter dood worden veroordeeld puur en alleen omdat hij christen was. Een volgende momentopname van het conflict tussen christenen en de overheid dateert van het begin van de 2e eeuw. In 112 ontving keizer Traianus een brief van Plinius Secundus, bestuurder van de provincie Bithynië-Pontus ten zuiden van de Zwarte Zee. Plinius beschrijft hoe hij geconfronteerd wordt met een grote toename in het aantal christenen in zijn provincie en de wijze waarop hij dit probleem heeft aangepakt. Hij vraagt de keizer om goedkeuring van de juridische procedure die hij daarbij heeft gehanteerd (Epistulae 10.96). De brief van Plinius verschaft ons veel informatie over christenen en bevestigt het beeld dat hun eigen geschriften geven. Het antwoord van de keizer zou niet zonder gevolgen voor hen blijven. Achtergronden Plinius Plinius: Legaat in Bithynië, brieven aan Trajanus en antwoord. Rond 100nC. Verschil in behandeling tussen ‘gewone’ autochtonen en mensen met burgerrecht. Cives Romani. Slaven en slavinnen mochten/moesten gefolterd worden bij het vergaren van bewijs. Praktijk van het Christendom: Gelofte om te leven volgens de Wet van Mozes. Blijkbaar deden er rare praatjes over kannibalisme de ronde (‘Dit is mijn lichaam’). Hetairiën (‘besloten clubs met een speciaal doel opgericht, bijvoorbeeld om elkaars begrafenissen te organiseren’) waren populair, maar werden door de 11 autoriteiten met argwaan bekeken. Het konden broeinesten van revolutionaire activiteiten worden. Aantrekkingskracht van het Christendom: Zuiverheid Sociale gelijkheid binnen de kerk (ancillae waren lid, maar ook cives Romani) Zorg voor armen/zorg voor begrafenissen: ministrae waren diakonessen, speciaal belast met de voedseluitdeling onder de armen. Kracht van Christendom: zie hierboven en organisatie: elke regio had zijn eigen bisschop. Bisschoppen hadden onderling veel contact: In de 3e eeuw lag het Christendom als een soort net over het Romeinse Rijk. Onderlinge samenhang gaf ook veel spanningen: de ene bisschop was de andere niet. Soms moest de keizer ingrijpen als de onderlinge twisten tussen de bisschoppen uit de hand liepen (keizer Aurelianus in 274 in Antiochië). De grote Christenvervolgingen onder Diocletianus en Galerius hingen hier waarschijnlijk mee samen. Te veel onrust. Christendom (dat al flink gegroeid was, maar nog zeker geen overheersende rol had) gezien als een bron van onrust, waardoor onbestuurbaarheid van het Rijk dreigde. Constantijn is eerst en vooral militair en politicus. Waarschijnlijk in een vroeg stadium ook al Christen. Is aanvankelijk naar buiten toe ambivalent over zijn voorkeur: Het ‘signum caeleste’ van zijn droom wordt meestal weergegeven als een kruis. Dat was het zeker niet. Eerder was er sprake van een Christogram, maar het kan ook het ‘logo’ van Sol Invictus zijn geweest, waarmee Constantijn zijn soldaten inspireerde bij de slag bij de Pons Milvius tegen zijn rivaal Maxentius. Heel veel verschil vertonen de beide symbolen niet. Zonnerad van Sol Invictus Christogram 12 Na zijn overwinning heeft hij de Christenen op alle mogelijke manieren de wind in de zeilen gegeven: zijn wetgeving heeft bijvoorbeeld heel sterk Christelijke trekken. Straffen werden milder, kruisigingen en ‘ad bestias’ werden verboden (de normale manier van de doodstraf voltrekken werd de brandstapel, zie ook de Legenda Aurea, waar het volk dreigt de koning te verbranden). Offeren en waarzeggen werd steeds meer aan banden gelegd. Magie van welke soort dan ook uitgebannen. Christelijke functionarissen kregen belastingvrijstelling. De kerk kreeg de beschikking over kerken en uitgestrekte stukken land. De bisschoppen werden erkend als rechtsprekende instanties. De keizer zat synodes voor. Kortom: veel van wat wij kennen uit de Middeleeuwse kerkelijke praktijk vindt zijn oorsprong in de maatregelen die Constantijn neemt. Het Christendom wordt overigens pas staatsgodsdienst na zijn dood, onder keizer Theodosius in AD 380. II De Romeinen en de Christenen Vertaling: Brieven van en aan Plinius de Jongere, boek X. Brief 96: Plinius aan keizer Trajanus 1. Het is mijn gewoonte, Heer, om alle zaken waarover ik twijfel aan U voor te leggen. Wie immers is beter in staat om mijn aarzeling en mijn onwetendheid te verhelpen? Ik ben nooit aanwezig geweest bij een feitenonderzoek betreffende christenen, en weet daarom niet, wat en tot hoe ver er gestraft, of onderzocht, behoort te worden. 2. Ik heb zeer getwijfeld of er rekening gehouden moet worden met de leeftijd van de aangeklaagde; en of er verschil gemaakt moet worden tussen tengere en robuustere personen; en of het feit dat iemand gestopt is met christen te zijn in zijn voordeel zou moeten gelden? En, of reeds de naam ‘christen’, zonder bijkomende schanddaden, gestraft zou moeten worden, of alleen de schanddaden die verbonden zijn met die naam? Intussen heb ik de volgende manier gevolgd bij hen die bij mij als Christenen werden aangeklaagd. 3. Ik heb hen zelf gevraagd of ze Christenen waren. Degenen die bekenden die heb ik een tweede en een derde keer ondervraagd, nadat ik met terechtstelling had gedreigd; degenen die volhielden heb ik bevolen laten leiden (naar terechtstelling). Ik twijfelde er immers niet aan, dat wat het ook was wat ze bekenden, dat de koppigheid en de onbuigzame halsstarrigheid in elk geval moesten bestraft worden. 4. Er waren anderen die al even waanzinnig waren die ik, omdat ze Romeinse burgers waren, heb opgetekend om naar Rome terug te sturen. Weldra deden zich door precies die handelswijze verschillende gevallen voor, zoals gewoonlijk was bij de verspreiding van de misdaad. 5. Er werd mij een schriftelijke, naamloze aanklacht aangeboden, vele namen bevattend. Diegenen die ontkenden dat ze Christen zijn of geweest zijn, en omdat ze naar mijn voorbeeld de goden aanriepen, en uw beeltenis, die ik om die reden had bevolen samen met de godenbeelden aan te brengen, aanbaden met wierook en wijn en bovendien kwaad spraken over Christus – ze zeggen dat echte Christenen tot niets van dezen gedwongen kunnen worden- meende ik weg te kunnen sturen. 13 6. Anderen, die door de aanbrenger waren vernoemd, zegden dat ze Christus waren en ze ontkenden het weldra weer. Ze waren het wel geweest maar waren ermee opgehouden, enkelen tot voor driejaar, nog anderen tot voor meerdere jaren, een enkeling zelfs tot voor twintig jaar. Ook ieder van dezen hebben uw beeltenis en de godenbeelden vereerd en kwaad gesproken over Christus. 7. Ze verzekerden echter dat dit de ergste van ofwel hun schulden ofwel hun fouten is geweest, omdat ze gewoon waren om op een vastgelegde dag voor het daglicht bijeen te komen, en liederen in beurtgang te zingen voor Christus alsof die een god is en om zich door een eedformule te verbinden, niet tot enige misdaad, maar om geen diefstal, roverij of overspel te plegen, om geen gegeven woord te verbreken en niet te weigeren geleend goed terug te geven als het werd teruggevraagd. Wanneer dat was gebeurd, was het de gewoonte geweest om uit elkaar te gaan en opnieuw bijeen te komen om het avondeten te eten, alledaags voedsel, toch heel gewoon en onschuldig; precies daarmee zijn ze gestopt na mijn verordening waarin ik, volgens uw bevelen, verenigingen had verboden. 8. Daardoor geloofde ik dat het des te noodzakelijker zou zijn om uit twee slavinnen, die ze diaconessen noemden, onder foltering te zoeken, wat waar was. Ik heb niets anders gevonden dan een boosaardig en mateloos bijgeloof. 9. Daarom heb ik, nadat mijn rechtszittingen uitgesteld waren, mijn toevlucht genomen tot een raadpleging van u. Het scheen mij immers een raadpleging waard, vooral wegens aantal dat risico loopt (=de aangeklaagden); Want velen van alle leeftijden, van alle standen en zelfs van beide geslachten worden in opspraak gebracht en zullen in opspraak gebracht worden. En de besmetting van dit (verderfelijke) bijgeloof heeft zich niet alleen over de steden, maar ook over dorpen en zelfs over het platteland verspreid; maar het schijnt mij dat ze tot staan gebracht kan worden en rechtgezet. 10. Het staat in elk geval voldoende vast dat de tempels die al bijna verlaten waren, opnieuw druk bezocht beginnen te worden, en dat de plechtige offers weer worden hervat, nadat ze lang onderbroken waren en dat overal het vlees van de offerdieren weer verkocht wordt, waarvoor tot nu toe zeer zelden een koper werd gevonden. Hierdoor is het gemakkelijk in te schatten, dat een menigte mensen verbeterd kan worden, als er plaats is voor berouw. Trajanus aan Plinius. 1. Mijn beste Secundus, jij hebt de handelwijze die je moest volgen, gevolgd bij het onderzoeken van aanklachten van hen, die bij jou als christenen aangeklaagd waren. Want iets wat als het ware een vaste procedure heeft, kan niet in het algemeen vastgelegd worden. 2. Ze moeten niet opgespoord worden; als ze aangegeven worden en schuldig verklaard worden, moeten ze gestraft worden, toch zo, dat wie ontkend heeft dat hij Christen is en dat met de daad zelf duidelijk gemaakt heeft, dat is door aan onze goden te offeren, vergeving krijgt op grond van zijn berouw, hoewel hij ten aanzien van zijn verleden verdacht is. Maar de voorgelegde anonieme klachten moeten in geen enkele beschuldiging een plaats hebben. Want dat is eigen aan een zeer slecht precedent en niet aan onze tijd. 14 De Legenda Aurea: Een verzameling heiligenverhalen, bijeengebracht door Jacopo de Voragine rond 1280. De verhalen waren vooral bedoeld om te worden voorgelezen op de naamdag van de betreffende heiligen. Het gaat hierbij om de inspirerende werking van de vaak spectaculaire verhalen. We zijn hier ver verwijderd van de tekstgerichte religieuze beleving van het vroege Christendom, met zijn wortels in de Joodse godsdienst, waarbij de wet zorgvuldig wordt bestudeerd en uitgelegd. Die benadering komt weer terug rond 1400, als het humanisme zijn intrede doet: Griekse teksten worden vertaald in het Latijn. Geleerden zijn op zoek naar het juiste woord op de juiste plaats. Wat staat er nou werkelijk of ‘wat zou er gestaan hebben in het origineel?’ De humanisten gaan terug ad fontes. Onze stadgenoot Erasmus is wel één van de grootste op dit gebied. Met zijn textus receptus (zijn uitgave uit 1516 van het Griekse Nieuwe Testament) creëert hij een basis voor een Latijnse vertaling, die leesbaarder, duidelijker en correcter moet zijn dan de in zijn ogen ondeugdelijke tekst van de Vulgaat. Met deze humanistische benadering van het geloof eindigt ook langzamerhand de volkse variant, die meer leunt op spectaculaire wonderverhalen van martelaren die hun geloof gestand doen tot in de dood. De heiligenverhalen (Santekraam) worden niet meer geloofwaardig gevonden. Twee maal Sint Joris en de Draak in de Laurenskerk in Rotterdam B Sint Laurens zelf op zijn rooster 15 III Religieuze continuïteit Legenda Aurea Sint Joris en de draak Cum ergo iam oves paene deficerent, maxime cum harum copiam habere non possent, inito consilio ovem cum adiuncto homine tribuebant. Cum igitur sorte omnium filii et filiae hominum darentur et sors neminem exciperet, et iam paene omnes filii et filiae essent consumpti, quadam vice filia regis unica 5 sorte est deprehensa et draconi adiudicata. Tunc rex contristatus ait: "Tollite aurum et argentum et dimidium regni mei et filiam mihi dimittite, ne taliter moriatur." Cui populus cum furore respondit: "Tu, o rex, hoc edictum fecisti et nunc omnes pueri nostri mortui sunt et tu vis filiam tuam salvare! Nisi in filia tua compleveris, quod in aliis ordinasti, succendemus te et domum tuum." 10 Quod rex videns coepit filiam suam flere dicens: "Heu me, filia mea dulcissima, quid de te faciam? Aut quid dicam? Quando plus videbo nuptias tuas?" Et conversus ad populum dixit: "Oro, ut indutias octo dierum lugendi 16 mihi filiam tribuatis." Quod cum populus admisisset, in fine octo dierum reversus populus est cum furore dicens: "Quare perdis populum tuum propter 15 filiam tuam! En omnes afflatu draconis morimur." Tunc rex videns, quod non posset filiam liberare, induit eam vestibus regalibus et amplexatus eam cum lacrimis dixit: "Heu me, filia mea dulcissima, de te filios in regali gremio nutrire credebam et nunc vadis, ut a dracone devoreris. Heu me, filia mea dulcissima, sperabam ad tuas nuptias principes invitare, palatium margaritis 20 ornare, tympana et organa audire, et nunc vadis, ut a dracone devoreris. "Et deosculans dimisit eam dicens: "Utinam, filia mea, ego ante te mortuus essem, quam te sic amisissem." Tunc illa procidit ad pedes patris petens ab eo benedictionem suam. Quam cum pater cum lacrimis benedixisset, ad lacum processit. 25 Quam beatus Georgius casu inde transiens ut plorantem vidit, eam, quid haberet, interrogavit. Et illa: "Bone iuvenis, velociter equum adscende et fuge, ne mecum pariter moriaris." Cui Georgius: "Noli timere, filia, sed dic mihi, quid 17 hic praestolaris omni plebe spectante!" Et illa: "Ut video, bone iuvenis, magnifici cordis es tu, sed mecum mori desideras! Fuge velociter." Cui 30 Georgius: "Hinc ego non discedam, donec mihi, quid habeas, intimabis." Cum ergo totum sibi exposuisset, ait Georgius: "Filia noli timere, quia in Christi nomine te iuvabo. "Et illa: "Bone miles, sed te ipsum salvare festines, mecum non pereas. Sufficit enim, si sola peream. Nam me liberare non posses et tu mecum perires." 35 Dum haec loquerentur, ecce draco veniens caput de lacu levavit. Tunc puella tremefacta dixit: "Fuge, bone domine, fuge velociter." Tunc Georgius equum ascendens et cruce se muniens draconem contra se advenientem audaciter aggreditur et lanceam fortiter vibrans et se Deo commendans ipsum graviter vulneravit et ad terram deiecit dixitque puellae: "Proice zonam tuam in collum 40 draconis nihil dubitans, filia." Quod cum fecisset, sequebatur eam velut mansuetissima canis. Cum ergo eum in civitatem duceret, populi hoc videntes per montes et colles fugere 18 coeperunt dicentes: "Vae nobis, quia iam omnes peribimus!" Tunc beatus Georgius innuit iis dicens: "Nolite timere, ad hoc enim me misit Dominus ad 45 vos, ut a poenis vos liberarem draconis. Tantummodo in Christum credite et unusquisque vestrum baptizetur et draconem istum occidam." Tunc rex et omnes populi baptizati sunt, beatus Georgius evaginato gladio draconem occidit et ipsum extra civitatem efferri praecepit. Sint Joris en de draak in een kerkje op Kreta. Joris en de Draak in de versie van de Efteling 19