AK hoofdstuk 2: Klimaten: Tropische klimaten (A): - Tropisch regenwoudklimaat: geen zomer of winter. Altijd regen. Koudste gemiddelde maand tempratuur is 18 ° of hoger. - Savanneklimaat: klimaat met droge en natte perioden. Koudste gemiddelde maand tempratuur is 18°. Droge klimaten (B): - Steppeklimaat: vaak water te kort soms water overschot. 8-9 maanden droog. Valt tussen de 250-500 mm per jaar. - Woestijnklimaat: heel droog klimaat. Valt minder dan 250 mm per jaar. Verdamping is groter dan neerslag. Zeeklimaten (C): - koudste maand tempratuur is -3°.de warmste maand tempratuur is 18° of hoger. Een wisselend weertype. Gemaatigde winter. Landklimaten (D): - Koudste maand tempratuur is lager dan -3°, en warmste maand tempratuur is hoger dan 10°. Gematigde zone. Weinig zee invloed. Polaire klimaten (E): - Toendra: de hoogste maand tempratuur is lager dan 10°. - Sneeuw (en hooggebergte) klimaat: tempratuur altijd onder 0. Dingen die het klimaat beïnvloeden: - Breedteligging - Zeestromen - Reliëf - Hoogteligging AK hoofdstuk 2: Soorten erosie: - Water erosie - Wind erosie Bodem erosie: De bovenste vruchtbare laag grond spoelt weg met de regen, omdat de grond droog is en er een kale bodem is. Versnelde bodem erosie: Doordat de bodem niet meer bedekt is met vegatatie, spoelt (bij neerslag) of waait (bij wind) meer van de bodem weg dan er aan de onderkant bijkomt. Erosie: Rivieren en gletsjers die water en zand mee nemen en zo diepe dalen uitschuren. Sedenmentatie: materiaal word door de rivieren in lagere gebieden afgezet. Verwering: Bergen die langzaam worden afgebroken tot rotsblokken, stenen en uiteindelijk zandkorrels. Land platen: Bij landplaten die naar elkaar toe bewegen kunnen er bergen ontstaan: alpiene plooiingsgebied. Ook kunnen platen onder elkaar schuiven er ontstaat dan een: subductiezone. de paat die naar beneden zakt smelt, dit is lichter gesteente dan het andere daar omheen. Het stijgt op in de mantel van de aardkorst en komt bij vulkanen naar buiten. Als platen langs elkaar schuiven veroorzaakt dat aardbevingen Loop van de rivier: Bron(bijv. bergen)-> rivier -> monding (bijv. zee) Bovenloop-> middenloop-> Benedenloop. AK hoofdstuk 2: Wet van Buys Ballot: De wind waait van een hogedrukgebied naar een lagedrukgebied. Op het noordelijkhalfrond met een afwijking naar rechts. En op het zuidelijke halfrond een afwijking naar links. Passaat en moesson: ITCZ: intertropische convergentiezone, het lage luchtdruk gebied wat rond de evenaar licht. Die van ligging veranderd door zonnestand/ draaiing van de aarde. Wind: - Aflandige wind: wind die vanaf het land richting de zee gaat, droge lucht. - Aanlandige wind: wind die vanaf zee komt en naar het land toe gaat, vochtige lucht. Zones: Polaire zone: Begroeiing: Toedraklimaat: mossen en grassen. Sneeuwklimaat: helemaal niet. Gematigde zone: Begroeiing: loofwoud. Subtropische zone: Begroeiing: mediterraan: olijfbomen enz. AK hoofdstuk 2: Tropische zone: Begroeiing: aan de kust: Grove bos. Savanne: een grasvlakte met af en toe een boompje. Boreale zone: Begroeiing: naald woud Aride zone: Begroeiing: steppeklimaat: korte grassen. Verschillende vormen van landbouw: - Druppel irrigatie landbouw De planten water geven door middel van een slang met hele kleine gaatjes er in, om geen water te verspillen. - Irrigatie landbouw De planten besproeien met water zodat ze goed kunnen groeien. - Mediterrane landbouw Landbouw met tarwe en olijfbomen of wijnstokken. En in de zomer als de tarwe van het land af is en er alleen nog olijfbomen/wijnstokken staan een onder begroeiing zodat de grond niet verdroogt en wegwaait. - Duurzaam landgebruik Landbouw met minder bestrijdingsmiddelen, kunstmest en water zuinige irrigatie.