De levensvisie van mensen met een levensbedreigende ziekte. Een wijsgerig onderzoek. Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de Wijsbegeerte Pieter Vandekerckhove Academiejaar 2009-2010 Promotor : Prof. Dr. Freddy Mortier "Wovon man nicht sprechen kann, darüber muß man schweigen." (Wittgenstein, 1990, p. 188) ii Preview Wat ervaart een persoon die levensbedreigend ziek is? Wat is zijn of haar visie op het leven in dergelijke omstandigheden? Aan de hand van ervaringen van mensen met een levensbedreigende ziekte geef ik in het eerste hoofdstuk een overzicht van de belangrijkste elementen in het wereldbeeld. Er blijken vier belangrijke vragen naar boven te komen: “Waarom ben ik ziek?” “Wat is de waarde van het leven?” “Wat is er belangrijk in mijn leven?” “Wat kan ik nog verwachten van het leven?” In het tweede hoofdstuk ga ik dieper in op de laatste drie levensvragen. Ik breng de antwoorden op deze vragen van mensen met een levensbedreigende ziekte in dialoog met inzichten van psychologen, filosofen en medische wetenschappers. Een aantal medische en psychologische wetenschappers (Brown, Pikler, Lavish, Keune, & Hutto, 2008; Lee, 2008; Parry & Chesler, 2005; Tedeschi & Calhoun, 2004) claimen dat mensen met een levensbedreigende ziekte positieve effecten ondervinden. Deze positieve effecten komen deels overeen met de antwoorden op de levensvragen die mensen met een ernstige ziekte formuleren zoals genieten van het leven in het hier en nu en een nieuwe kijk op wat belangrijk is in het leven, namelijk het zelf en minder het materiële. Volgens verschillende wetenschapppers is onzekerheid een centraal concept in de zingevende activiteiten waarmee mensen met een levensbedreigende ziekte worden geconfronteerd. Aan de hand van het concept “vertwijfeling” van Kierkegaard (2008) en de visie van Sartre (1956) over de eigen dood, plaats ik de evolutie van de levensvisie van mensen met een levensbedreigende ziekte in een wijsgerige context. Essentieel in het dynamische wereldbeeld van deze patiënten is dat men ontwaakt uit de illusie van de eigen onsterfelijkheid door de confrontatie met een fundamenteel gevoel van onzekerheid. Men beseft dat men een bestaan leidt waarin sterfelijkheid bij elke handeling betrokken is. Het is de keerzijde van de keuze die men maakt. Het concept “angst” van Sartre (1956) verduidelijkt dat de zingeving van mensen met een ernstige ziekte is niet statisch, onpersoonlijk of louter objectief, maar een dynamische interactie tussen het zelf en de buitenwereld vereist. Bij de meeste patiënten ontstaat in extreme levensomstandigheden een groter besef van het zelf en neemt het zelf een meer centrale plaats in. Dit heeft implicaties met betrekking tot wat er hoofd- en bijzaak is in het leven. Het zelf en de beleving van het zelf wint aan waarde, de materialiteit van de omgeving verliest aan waarde. Men geeft op een intensere wijze zelf betekenis aan het eigen leven en geniet meer van het eigen leven. iii Dankwoord Graag zou ik iedereen willen bedanken die mij steunde tijdens bij het schrijven van mijn scriptie. Ten eerste zou het zonder mijn promotor Prof. Dr. Freddy Mortier nooit mogelijk geweest zijn om dit project te verwezenlijken. Het was een lastige weg die ik heb afgelegd, maar mijn promotor zag er gelukkig niet tegenop om met mij samen te zoeken naar een mogelijke weg. Daarenboven zijn er heel veel mensen die mij hebben geholpen om mijn onderwerp af te bakenen. In eerste instantie zijn er mijn lotgenoten en vriend(innen) Liestbeth, Loes en Nick, die mij toelieten om mijn eigen ervaring te toetsen aan hun ervaring omtrent hun ziekte. Ten tweede zijn er heel wat artsen, psychologen en filosofen die mij hebben geholpen om een beter inzicht te krijgen in de operationalisering van mijn onderwerp. Prof. Dr. Yves Benoit is hoofd van de kinderoncologie van het Universitair Ziekenhuis Gent en heeft mij zijn professionele ervaring met kinderen die getroffen zijn door kanker meegedeeld. Vervolgens hebben Prof. Dr. Catharina Dhooge en de psychologe An Bomans mij ingelicht omtrent de mogelijkheden tot kwalitatief onderzoek bij mensen met een levensbedreigende ziekte. Daarnaast heeft de klinisch psycholoog Wim Schrauwen, van het UZ Gent, mij informatie verstrekt over het psychologische aspect van volwassen oncologische patiënten. Bovendien heb ik een interessant onderhoud gehad met Prof. Dr. H.S.A. Heymans. Hij is hoofd van de kinderoncologie, Emma Kinderziekenhuis, van het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam. Bovendien heeft hij mij ook verwezen naar interessante literatuur, en zelfs een doctoraatstudie opgestuurd. Ik heb verder contact gehad met Drs. AnneLoes van Staa. Zij is verbonden aan het Instituut voor Gezondheidszorg van de Hogeschool Rotterdam. Zij heeft mij eveneens interessante literatuur aangewezen. Zij heeft mij in contact gebracht met Bob de Raadt. Hij is medisch maatschappelijk werker/ouderbegeleider aan het Erasmus Medisch Centrum Sophia te Rotterdam. Zij hebben mij nuttige zoektermen aangereikt om literatuur te zoeken in verband met mijn onderwerp. Ten slotte hebben enkele filosofen mij helpen zoeken naar een filosofische invalshoek voor mijn onderwerp. In de eerste plaats uiteraard mijn promotor Prof. Dr. Freddy Mortier. Ook Prof. Dr. Gertrudis Van de Vijver en Dr. Helena De Preester hebben mij met raad en daad bijgestaan. Prof. Dr. Ignaas Devisch heeft mij geholpen om mijn onderzoeksvraag te specificeren en heeft mij ook literatuur aangewezen. Uiteraard mag ik mijn familie en mijn klasgenoten Floor, Willem, Wouter, Koen en vele anderen vrienden en vriendinnen niet vergeten die een bijdrage hebben geleverd tot het uitwerken van mijn onderwerp. Tot slot zou ik graag Fleur bedanken. Zij bracht mij op het idee om mijn thesis te schrijven over wat mij het meest raakt. De ziekte die ik overwonnen heb en mijn gedachten over deze unieke ervaring. iv Inhoudstafel Preview.............................................................................................................................................. iii Dankwoord ........................................................................................................................................ iv Inhoudstafel ....................................................................................................................................... v Inleiding............................................................................................................................................ vii Hoofdstuk 1: Introductie tot de wereld van mensen met een levensbedreigende ziekte .....................1 1.1 Inleiding...........................................................................................................................1 1.2 Methode..........................................................................................................................1 1.3 Resultaten .......................................................................................................................3 1.3.1 Algemene toestand ..................................................................................................3 1.3.2 De confrontatie ........................................................................................................8 1.3.2.1 1.3.3 Confrontatie met sterfelijkheid en de dood ........................................................10 Coping ...................................................................................................................12 1.3.3.1 Omgaan met gevoelens ......................................................................................12 1.3.3.2 Vechten..............................................................................................................13 1.3.3.3 Omgaan met de dood.........................................................................................18 1.3.4 Zingeving ...............................................................................................................19 1.3.5 Levensfilosofie .......................................................................................................22 1.4 1.3.5.1 Waarde van het leven ........................................................................................23 1.3.5.2 Ontwaken ..........................................................................................................24 1.3.5.3 Onderscheid hoofd- van bijzaken.......................................................................26 1.3.5.4 Verwachtingen bijstellen ....................................................................................28 Besluit ...........................................................................................................................30 Hoofdstuk 2: Inzichten in de levensvisie van mensen met een levensbedreigende ziekte. .................32 2.1 Inleiding.........................................................................................................................32 2.2 Wetenschappelijke literatuur.........................................................................................33 2.3 Wijsgerige inzichten....................................................................................................... 38 2.3.1 2.3.1.1 Het besef van noodzakelijke sterfelijkheid ..........................................................40 2.3.1.2 Verwachtingen bijstellen: de dood is niet de oplossing .......................................43 2.3.2 2.4 Ziek worden: een confrontatie met de persoonlijke levensvisie ..............................39 Metamorfose van levensvisie: genieten van een sterfelijk en angstig leven ............46 2.3.2.1 Fase 1: De vreesachtigheid van de situatie .........................................................47 2.3.2.2 Fase 2: Transcendentie .......................................................................................47 2.3.2.3 Fase 3: Het besef van de centrale positie van het zelf .........................................48 2.3.2.4 Fase 4: Verantwoordelijkheid .............................................................................52 Besluit ...........................................................................................................................53 v Hoofdstuk 3: Conclusies ....................................................................................................................55 3.1 Beperkingen ..................................................................................................................55 3.2 Resultaten en verder onderzoek ....................................................................................56 Bibliografie ....................................................................................................................................... 61 Lijst met figuren ................................................................................................................................67 vi Inleiding ““All right,” said Deep Thought. “The answer to the Great Question…” “Yes…!” “Of life, the universe and Everything…” said Deep thought. “Yes…!” “Is…” said Deep thought, and paused. “Yes…!” “Is…” “Yes…!!!...?” “Forty-two,” said Deep Thought, with infinite majesty and calm. It was a long time before anyone spoke. Out of the corner of his eye Phouchg could see the sea of tense expectant faces down in the square outside. “We’re going to get lynched, aren’t we?” he whispered. “It was a tough assignment,” said Deep Thought mildly. “Forty-two!” yelled Loonquawl. “Is that all you’ve got to show for seven and a half million years’ work?” “I checked it very thoroughly,” said the computer, “and that quite definitely is the answer. I think the problem, to be quite honest with you, is that you’ve never actually known what the question is.” “But it was the Great Question! The Ultimate Question of Life, the Universe and Everything,” howled Loonquawl. “Yes,” said Deep Thought with the air of one who suffers fools gladly, “but what actually is it?” A slow stupefied silence krept over the men as they stared at the computer and then at each other. “Well, you know, it’s just Everything…everything…” offered Phouchg weakly. “Exactly!” said Deep Thought. “So once you do know what the question actually is, you’ll know what the answer means.”” (Adams, 2002, pp. 120-121) Phouchg en Loonquawl (Adams, 2002, pp. 120-121) worden in het bovenstaande fragment uit The Ultimate Hitchhiker’s Guide To The Galaxy geconfronteerd met de moeilijkheid om een antwoord te geven op vragen over de zin van het leven. Vragen omtrent de zin van het leven behoren tot de kern van de wijsbegeerte en worden al eeuwenlang ter discussie gesteld. Er zijn bijgevolg doorheen de geschiedenis talloze filosofen die zich bezig gehouden hebben met de grote vragen van het leven. Vandaag blijven deze vraag even actueel. Wat is de betekenis van het leven? Volgens mij is de vraag naar de betekenis van het leven de meest fundamentele vraag omdat deze vraag ook raakt aan het handelen, een belangrijk aspect van ons leven. Dit brengt ons tot een meer ethische invulling van de vraag over de zin van het leven: “Wat is het doel van mijn leven?” of “Wat moet ik doen in mijn leven?” Met betrekking tot ethische vragen stelt Wittgenstein (1990, p.188) echter heel kordaat dat men daarover moet zwijgen: "Wovon man nicht sprechen kann, darüber muß man schweigen." Moet men werkelijk zwijgen over deze vragen? Nagel (2004, p. ix) merkt op dat de meeste analytische filosofen zich niet met deze vragen bezighouden omdat ze niet precies afgebakend kunnen worden. Het is immers moeilijk om in deze levensvragen een helder en duidelijk inzicht te verwerven. Volgens Nagel is het bijzonder moeilijk een onderscheid te maken tussen feiten en persoonlijke gevoelens. Het is bovendien opmerkelijk dat de meeste mensen niet gauw geneigd zijn om stil te staan bij dit soort vragen over zichzelf of over het eigen bestaan. Een gezonde mens staat evenmin stil bij het feit dat hij of zij zou kunnen getroffen worden door een levensbedreigende ziekte. Voor een gezonde mens zijn de begrippen sterfelijkheid en de dood ver weg. De dood is blijkbaar een gegeven dat aan de alledaagse aandacht ontsnapt, tenzij een specifieke situatie de mens dwingt te reflecteren over zijn eindigheid. vii Brown (in Pinker, 2002, pp. 435-439) heeft een lijst opgesteld met universele elementen. In die lijst wordt een onderscheid gemaakt tussen “oppervlakkige” elementen gebaseerd op etnografisch onderzoek en “diepere” universele elementen gebaseerd op theorie en experimenteel onderzoek. Deze lijst bevat het oppervlakkige element “sickness and death as seen as related” (Pinker, 2002, p.438). Het verband tussen ziekte en de dood zou derhalve waargenomen zijn in zeer veel beschavingen. Dit betekent weliswaar niet dat men altijd even geneigd is om over ziekte te praten of over de dood. Susan Sontag (1980, p. 10) stelt dat het in onze hoog ontwikkelde industriële samenlevingen steeds moeilijker geworden is om zich met de dood te verzoenen: “Omdat de dood tegenwoordig een aanstootgevende, zinloze gebeurtenis is, zodat een ziekte die algemeen als een synoniem voor de dood wordt beschouwd, ervaren wordt als iets dat je verborgen moet houden.” Verder stelt Sontag dat in onze samenleving een algemeen beeld heerst over een “mooie” dood. Met mooie dood wordt een plotse dood bedoeld, liefst als men buiten bewustzijn is of in slaap. Mensen met een levensbedreigende ziekte komen in een situatie terecht waarbij een confrontatie met de dood onvermijdelijk is. Deze confrontatie brengt de patiënten in contact met hun levensvisie. Welke antwoorden ontwikkelen mensen met een ernstige ziekte op wijsgerige vragen waarmee ze geconfronteerd worden? Hoe komt dat mensen met een levensbedreigende ziekte een specifiek antwoord formuleren op deze vragen? Kan de levensvisie van patiënten ons iets bijbrengen over moeilijk hanteerbare begrippen als het leven of de dood? De vorige vraag is het uitgangpunt van mijn onderzoek. Mijn persoonlijke levenservaring heeft mij hiertoe geleid. Op 30 maart 2002 werd ik in het Universitair Ziekenhuis Gent opgenomen met acute lymfoblasten leukemie. Het was een bizarre tijd. Het moment dat ik besefte dat alles aan het verdwijnen was, niet alleen mijn gezondheid, maar ook mijn hele vroegere leven, wist ik niet meer wat te doen. Ik besefte eveneens dat ik er finaal alleen voor stond. Ik realiseerde mij dat ik moest overleven en dat niemand anders het in mijn plaats kon doen. Dit besef maakte mij bang, maar tegelijk ook sterk. Het was een zware tijd, waarin allerlei tegenstrijdige gevoelens meespeelden. De ervaring om in leven te zijn, te vechten voor mijn leven en oog in oog te staan met mijn eigen dood heeft mijn interesse voor mijn eigen levensvisie opgewekt. Na mijn ziekte heeft mijn eigen levensvisie mij steeds meer geboeid. Ik wou mijn visie over het leven en zingeving toetsen aan de ervaring van lotgenoten. Daarnaast wou ik deze specifieke levensvisie ook plaatsen in een filosofische context. Helaas is er erg weinig onderzoek terug te vinden over de ervaringen van mensen met een levensbedreigende ziekte en hun visies op het leven en de dood. Doorheen deze scriptie zal ik proberen dit te onderzoeken wat deze mensen doormaken zowel op fysiek en psychisch vlak. Deze scriptie behandelt niet alleen de levenservaringen van mensen met kanker, maar ook van mensen die lijden aan mucoviscidose. In het bijzonder ga ik in op de gevoelens en gedachten over het leven van deze patiënten. Een onderzoek naar de levensfilosofie van mensen die ernstig ziek zijn kan ons op weg helpen om de vragen omtrent ziekte en gezondheid concreter te formuleren. Ziekte en gezondheid zijn immers begrippen die niet eenvoudig definieerbaar zijn. Tymieniecka en Agazzi stellen dat de omschrijving van het begrip ziekte al zeer lang een complex probleem is. Ziekte is een negatieve realiteit. Dat wil zeggen dat men ziekte altijd moet definiëren tegenover wat het teniet gedaan heeft, tegenover het normale, het gezonde. Het is altijd al een uitdagende taak geweest om ziekte te definiëren en in het bijzonder in de Westerse filosofie. Gezien “zijn” en “goed” samenvallen hoe kan er dan een realiteit bestaan als ziekte, een realiteit die in zichzelf slecht is? (Tymieniecka & Agazzi, 2001, pp. xi-xiii) Hoewel ziek zijn een complexe toestand is waarin de patiënt verkeert, heeft de geneeskunde zich vaak toegespitst op het lichaam, meer bepaald op een analytisch beeld van het objectieve lichaam. Vooral het begrip pijn speelt hierbij een cruciale rol. De bijna exclusieve nadruk op lichamelijke pijn viii dekt volgens Tymieniecka en Agazzi (2001, p.xii) niet noodzakelijk het hele begrip ziekte. Refereren naar pijn helpt ons volgens deze auteurs niet veel vooruit. Het lijkt niet alleen de pijn op zich te zijn waar de patiënt naartoe refereert als hij of zei ziek is, maar eerder naar een “in pijn zijn”, een algehele pijnlijke toestand. Ziekte maakt ons bovendien afhankelijk van andere personen, waarbij het lichaam zelfs kan transformeren in een obstakel. Svenaeus (2000) spreekt over een vervreemdingsproces als je ziek wordt. Volgens Svenaus (2000, p. 3) staat het Duitse woord “Unheimlichkeit” 1 centraal in de ervaring van mensen die ziek zijn. Hiermee wijst hij vooral op het feit dat zieken een soort vervreemding ervaren van zichzelf in de wereld. Alles wat vroeger vertrouwd en bekend was, is nu veranderd naar iets vreemd en “unhomelike” (Svenaeus, 2000, p. 12). Ook Vandamme2 (2007, pp. 131-136) heeft het over het beeld van de ziekte als indringer bij kankerpatiënten. Men wordt zich bewust van een lichaam dat niet helemaal meer van zichzelf is. Deze bewustwording zorgt ervoor dat men een vervreemding van het lichaam ervaart. Vandamme (2007, p.149) wijst er verder op dat fysieke pijn een gevoel van onzekerheid over zichzelf en het leven in de hand werkt en omgekeerd. Een ziekte is in tegenstelling tot een lokale pijn eerder iets dat je hele zijn kan beïnvloeden. Het affecteert onze zelf-identiteit en kan bijgevolg onze attitude tegenover onszelf en ons leven beïnvloeden. De ziekte tast derhalve volgens deze auteurs ons gehele “mens-zijn” aan. Het is een ervaring waarin veel verandert. De mens staat gewond in de wereld. Deze ervaring heeft een invloed op de hele beleving van de wereld. In het kader van de methodologie van mijn scriptie is het cruciaal om de meest toepasselijke invalshoek te kiezen of de juiste vraag te stellen omtrent ziekte en gezondheid. Deze vraag kan ruimer geformuleerd worden als de vraag over de zin van leven en dood. Zoals de computer “Deep Thought” het formuleert is het belangrijk om de juiste vraag te stellen: “I think the problem, to be quite honest with you, is that you’ve never actually known what the question is.” (Adams, 2002, pp.120-121). In deze context is het belangrijk op te merken dat niet alle vragen te beantwoorden zijn (Nagel, 2004, p.xii). Meer nog, indien we merken dat een vraag onbeantwoord blijft, dan is het juist belangrijk om in te zien welke vraag we niet kunnen beantwoorden en hoe het komt dat we deze vraag niet kunnen beantwoorden. “It may be that some philosophical problems have no solutions. I suspect this is true of the deepest and oldest of them. They show us the limits of our understanding.” (Nagel, 2004, p.xii). Door nieuwe methoden te ontwikkelen kunnen er nieuwe vragen worden gesteld of soms kunnen vragen pas goed begrepen worden wanneer de juiste methode is ontwikkeld. Nagel stelt dat de juiste methode zoeken in ieder geval een belangrijk startpunt is bij het verwerven van inzichten omtrent complexe onderwerpen. (Nagel, 2004,p.x) Ik heb dan ook geprobeerd om in mijn scriptie zo creatief mogelijk om te gaan met bronnenmateriaal van verschillende aard: dagboeken en interviews met ervaringen van patiënten, wetenschappelijke artikels en filosofische boeken. Het leek volgens mij opportuun om in het eerste hoofdstuk een analyse van de ervaringen van mensen met kanker of mucoviscidose te maken en daarna dieper in te gaan op deze ervaringen theoretisch te kaderen. Ik heb deze keuze gemaakt omdat ik zo vertrek vanuit een empirische invalshoek en daarna de bevindingen van dit hoofdstuk kan bespreken aan de hand van theoretische concepten van filosofen en andere wetenschappers. Zo hoop ik het dichtst bij de werkelijke ervaringen van mensen met een levensbedreigende ziekte te blijven. 1 Svenaus (2000) baseert zich voor de term Unheimlichkeit vooral op het essay van Sigmund Freud Das Unheimliche. 2 Vandamme heeft onderzoek verricht omtrent kanker en depressie aan de hand van verhalen over ervaringen van mensen die deze ziekten hebben (2007, p. 118). ix In het eerste hoofdstuk geef ik een introductie tot wereld van mensen met een levensbedreigende ziekte aan de hand van dagboeken en verslagen van interviews. Deze neergeschreven ervaringen laten mij toe om aan de hand van een fenomenologische methode de essentie van de ervaringen van mensen met kanker en mucoviscidose te onderzoeken. De ervaringen van mensen met een ernstige ziekte heb ik gegroepeerd rond vijf thema’s: algemene toestand, de confrontatie, coping, zingeving en levensfilosofie. Uit de ervaringen van deze mensen blijkt dat men geconfronteerd wordt met een aantal wijsgerige vragen, waar de meeste mensen een antwoord op zoeken. In het tweede hoofdstuk ga ik dieper in op de levensbeschouwelijke bedenkingen van mensen met een levensbedreigende ziekte. In de wetenschappelijke literatuur omtrent de levensfilosofie van mensen met een levensbedreigende ziekte komen dezelfde wijsgerige vragen naar voor als in de ervaringen van de patiënten uit het eerste hoofdstuk. Ik vergelijk de wijsgerige vragen en antwoorden uit de literatuur met de vragen en antwoorden die naar voor komen in het eerste hoofdstuk. Uit de antwoorden op de wijsgerige vragen van mensen met een levensbedreigende ziekte komen zowel in de literatuur als bij de patiënten uit hoofdstuk één een aantal gemeenschappelijk elementen naar voor. Deze gemeenschappelijke ideeën zijn de centrale elementen van de levensvisie van mensen met een ernstige ziekte die ik verder zal bespreken. Als werkinstrument om deze centrale ideeën te verduidelijken en te verklaren heb ik gekozen voor het concept “vertwijfeling” van Søren Kierkegaard (2008) en het concept “angst” van Jean-Paul Sartre (1956). Ik heb besloten Kierkegaard op te nemen in mijn wijsgerig onderzoek, omdat hij een existentiële filosoof is en een geheel filosofisch werk heeft uitgebouwd, De ziekte tot de dood, rond het thema onzekerheid. Kierkegaard heeft vooral een bijdrage geleverd met betrekking tot de rol van onzekerheid en de levensvisie van mensen met een levensbedreigende ziekte. Ik heb Sartre gekozen omdat hij het subject centraal stelt. Dit is belangrijk omdat het zelf ook centraal staat bij de ervaringen van mensen met een levensbedreigende ziekte. Het komt immers naar boven uit de ervaringen van mensen met een levensbedreigende zieke dat men er alleen voor staat. Daarenboven heeft Sartre een belangrijk psychologisch aspect belicht van de ervaring van antst. Dit liet mij toe om de evolutie in levensvisie van mensen beter te begrijpen. Als besluit van dit hoofdstuk maak ik een synthese van de centrale ideeën in de levensvisie van mensen met een levensbedreigende ziekte en de wijsgerige context met de concepten van Kierkegaard en Sartre. x Hoofdstuk 1: Introductie tot de wereld van mensen met een levensbedreigende ziekte 1.1 Inleiding Dit hoofdstuk is een introductie tot de wereld van patiënten met een levensbedreigende ziekte, in het bijzonder patiënten met kanker en mucoviscidose. Er zijn veel verschillende types kanker en mucoviscidose. Enerzijds onderzoek ik de ziekte kanker, omdat het de meest voorkomende doodsoorzaak is in westerse landen. Tot op heden zijn sommige kankers geneeslijk. Anderzijds lijkt de ziekte mucoviscidose mij een belangrijke levensbedreigende ziekte, omdat het een aangeboren chronische ziekte is die levensbedriegend is vanaf de geboorte. Deze ziekte is nog steeds ongeneeslijk. Ik heb gekozen om de belangrijkste ervaringen van mensen met kanker of mucoviscidose in een beknopt overzicht weer te geven in dit hoofdstuk. Op basis van vijf thema’s die volgens mij essentieel zijn om de wereld van mensen met een ernstige ziekte beter te begrijpen, probeer ik de levensvisie van deze mensen te verduidelijken. De vijf thema’s heb ik als volgt benoemd. Algemene toestand, De confrontatie, Coping, zingeving en levensfilosofie. Deze thema’s staan niet los van elkaar, maar vormen een complex geheel. In het eerste thema schets ik de fysieke en psychische toestand van deze mensen. Ten eerste zal ik wat dieper ingaan op de gezondheidstoestand van mensen met een levensbedreigende ziekte. Ik stel mij de vraag wat deze mensen ervaren als de belangrijkste fysieke en psychische problemen. In het tweede thema ga ik dieper in op de confrontatie met de ernstige ziekte. Mensen, met een levensbedreigende ziekte worden, zoals het woord zelf zegt, geconfronteerd met de bedreiging van hun eigen leven. Ik zal proberen weergeven hoe mensen omgaan met deze confrontatie. In het derde thema bespreek ik welke de voornaamste strategieën zijn van deze mensen om met dergelijke ziekten om te gaan. Ten vierde zal ik mij verdiepen in de plaats of zin die men geeft aan de benarde situatie waarin men zich bevindt. Het is opmerkelijk dat deze mensen zelf niet spreken over zingeving. Toch zal ik proberen aantonen dat deze mensen actief proberen hun ziekte te plaatsen in een wereldbeeld. Vaak zoekt men naar een plaats, een oorzaak, een reden waarom men precies is ziek geworden. Ten slotte onderzoek ik wat mensen met een levensbedreigende ziekte precies ervaren als hun levensfilosofie. Ik zal wat dieper ingaan op wat mensen omschrijven als levenslessen en wat hun is bijgebleven. We zullen immers zien dat de waarde van het leven gedurende het hele verloop van de ziekte ter sprake komt. 1.2 Methode Er is heel wat wetenschappelijk literatuur omtrent patiënten met een levensbedreigende ziekte. Vaak zijn dit echter kwantitatieve onderzoeken waarbij men de patiënt een enquête laat invullen omtrent psychologische of sociale problemen, zonder een grondige analyse uit te voeren van de ervaring van de patiënten. Een deel van het onderzoek omtrent patiënten met een levensbedreigende ziekte betreft kwalitatief onderzoek en stelt de ervaring van de patiënt meer centraal. Een kwalitatieve methode verschilt op verschillende vlakken van een kwantitatieve methode. In de eerste plaats is een kwalitatieve methode vaak verschillend van een kwantitatieve methode in de mate waarin het onderwerp van de studie, namelijk de mens, wordt gepercipieerd. Dit is bijvoorbeeld het geval bij kwalitatief fenomenologisch onderzoek (Gullickson, 1993; Jessup & 1 Parkinson, 2009; Sekse, Raaheim, Blaaka, & Gjengedal, 2009; Thome, Esbensen, Dykes, & Hallberg, 2004). In kwantitatief onderzoek wordt de mens vaak als object of als “ding” los van de wereld beschouwd. In een kwalitatieve fenomenologische methode echter, wordt de mens gezien als iets tussen absolute subjectiviteit en absolute objectiviteit. Zoals Luijpens (1980, p. p.42) stelt situeert het mensbeeld van de existentiële fenomenologie zich tussen het spiritualisme en materialisme. De mens is geen absoluut subject of transcendent fenomeen, maar ook geen materieel ding of object, de mens is zichzelf zonder zichzelf te zijn. De mens verandert voortdurend, maar heeft toch objectieve, materiële eigenschappen, een mens is immers een wezen van vlees en bloed, dat leeft in een wereld. “Want dat menselijke subjectiviteit een existerende subjectiviteit genoemd wordt, betekent nu juist dat het subject eenvoudig niet is wat het is, zonder verzonken te zijn in het lichaam en verwikkeld te zijn in de wereld. Zonder lichaam en wereld is het subject niet wat het is: menselijk subject.” (zoals Merleau-Ponty in Luijpens, p.42) In tweede instantie komt het in kwantitatief onderzoek vaak voor dat de persoon (als object) onderworpen wordt aan situaties bijvoorbeeld op basis van vragenlijsten (input) waarbij men kijkt hoe de proefpersoon reageert (output). Meestal moet men korte antwoorden geven die men daarna statistisch verwerkt. Er bestaan bijvoorbeeld vragenlijsten om de invloed van gezondheid of ziekte te meten op de levenskwaliteit of ‘Health Related Quality of Life’ (Stam, 2007, pp. 12-15). Kwalitatief onderzoek verschilt ook hierin dat er meer ruimte is voor de persoon om zich uit te drukken, bijvoorbeeld via interviews waarbij men niet wordt verplicht om korte antwoorden te geven. Bij mijn onderzoek hanteer ik een fenomenologisch mensbeeld hanteer. Ik heb dagboeken, waarin mensen hun dagelijkse leven hebben beschreven of rapporteringen van mensen die kanker of mucoviscidose hebben gehad, onderzocht. Ik probeer net als de filosofen Husserl (in Dowling 2007, p. 132) en Heidegger (in Gullickson, 1993, p.1387), te zoeken naar wat de essentie is van het leven van deze mensen op basis van hun eigen verhaal. Ik ben als volgt te werk gegaan. Ik heb ten eerste aan de hand van mijn eigen ervaring proberen te destilleren wat er nu eigenlijk centraal staat bij een ingrijpende gebeurtenis in je leven als een levensbedreigende ziekte. Van hieruit ben ik vertrokken en heb ik gezocht naar wat de wat de belangrijkste ervaringen zouden kunnen zijn, die het leven van iemand met een levensbedreigende ziekte zouden kunnen karakteriseren. Voor elk van deze groep ervaringen heb ik dan een passend thema gezocht. Men moet deze thema’s niet als objecten zien of als veralgemeningen het zijn eerder, metaforisch gesproken, knopen in het web van de ervaringswereld (zoals Van Manen in Robertson-Malt, 1999, p. 294). De thema’s moeten gezien worden als één van vele manieren om de ervaring te begrijpen (Robertson-Malt, 1999, p. 294). Vervolgens heb ik naar beschrijvingen van ervaringen van mensen met een levensbedreigende ziekte gezocht op internet en in bibliotheken. Ik kwam op het internet terecht bij verscheidene online dagboeken, de zogenaamde ‘blogs’. Ik vond deze ‘blogs’ door trefwoorden in te vullen in de zoekrobot google als “dagboek zieken”, “dagboek kanker” en “dagboek muco”. Verder heb ik ook verschillende dagboeken en interviews ontleend in de stadsbibliotheek van Gent van mensen met kanker of mucoviscidose. Ik vond deze biliotheek een interessante plaats om te zoeken omdat dit een openbare bibliotheek is waarvan ik verwacht dat zij veel literatuur heeft dat het brede publiek interesseert, dus ook wel verhalen van mensen die ernstig ziek zijn. Het boek Buigen als bamboe (Bruntink & Krabben, 2005) is bijvoorbeeld een verzameling van vijftien interviews. Ik besef natuurlijk dat wat men zegt in een interview sterk afhankelijk is van de vragen en de ondervrager. De auteurs wijzen er echter op dat men heel veel vragen had voorbereid, maar dat na het stellen van de eerste vraag er geen vragen meer werden gesteld. “Na de eerste Introductie tot de wereld van mensen met levensbedreigende ziekte | Hoofdstuk 1 2 vraag waren de geïnterviewden niet meer te stoppen, ze namen het gesprek bijna over.”(Bruntink & Krabben, 2005, p. 203) Vervolgens heb ik een tekstanalyse uitgevoerd van alle gevonden ervaringen van mensen met kanker en mucoviscidose. Ik heb exploratief gelezen en zo geprobeerd om alle belangrijke delen te categoriseren onder de thema’s die ik op voorhand in grote lijnen had vastgelegd. Dit heb ik gedaan tot ik een verzadigend niveau bereikt heb. Dit wil zeggen dat ik gestopt ben met het onderzoek wanneer elke nieuwe ervaring aspecten omvatte die ik reeds had gevonden in vroegere ervaringen. Als ik in een bepaald stuk tekst direct of indirect waarnam dat men het had over een ervaring die bij een bepaald thema hoorde dan heb ik deze citaten in een afzonderlijk bestand verwerkt. Ik heb dan bij elk citaat vermeld onder welk thema het citaat het best past volgens mij. Daarna heb ik aan de hand van dit document alle ervaringen geïnventariseerd onder de thema’s. Indien nodig heb ik de thema’s ietwat bijgesteld als het niet abstract genoeg was, omdat mijn ervaring uiteraard slechts één mogelijk ervaring is en er uiteraard ook andere mogelijkheden zijn. Ik nam bijvoorbeeld vechten als thema, maar dit is slechts één mogelijke reactie als men ziek is, er zijn veel andere reacties mogelijk. Dit heeft ervoor gezorgd dat ik het thema breder gemaakt heb naar coping. Bovendien heb ik alle ervaringen die hetzelfde bedoelden of overlapten of bijna identiek dezelfde verwoording hanteerden weggelaten tot ik alleen nog de ervaringen onder elk thema overhield die het best de centrale ervaringen weergeven die bij elk thema pasten. Ten slotte heb ik de ervaringen bij elke thema dan onder de loep genomen en becommentarieerd. Ik heb de citaten in een kritisch daglicht gesteld en proberen zoeken naar wat men nu precies wou uitdrukken met bepaalde woorden of welke achterliggende gedachten bij bepaalde ervaringen zouden kunnen meespelen. Dit alles om tot een zo goed mogelijke weergave te komen van de belevingswereld van mensen met een levensbedreigende ziekte. 1.3 Resultaten 1.3.1 Algemene toestand “Geef me geen kooi van goud, maar geef me vleugels, zodat ik kan vliegen en de wereld verkennen” (Yoeri, mucoviscidose; Lauwers, 2003, Leven, niet geleefd worden) 3 Een levensbedreigende ziekte is iets vreemds. Het overvalt je. Hoe voelt dat nu aan, een levensbedreigende ziekte? Als een kooi van goud zoals Yoeri (Lauwers, 2003, Leven, niet geleefd worden) hierboven stelt? Laat ons eerst beginnen met een algemeen beeld te schetsen van de wereld waarin mensen met een levensbedreigende ziekte zich bevinden. Daarna zal ik wat dieper ingaan op de fysieke aftakeling en daarna op de mentale last die men ondervindt. Het belangrijkste element voor deze mensen in het begin van de ziekte en het element dat voor velen nooit weggaat in deze situatie is onrust en onzekerheid. Mensen met een levensbedreigende ziekte ervaren een fundamentele onzekerheid over het leven. Ik zou dit een crisissituatie noemen die iemand heel persoonlijk ervaart. “Het lijkt alsof mijn leven, mijn zelf, volledig in twijfel gesteld wordt.” (Martin, mucoviscidose; Buysse, 1999, p. 50) 3 Naast het referentiesysteem American Psychological Association dat ik hanteer in de rest van mijn scriptie, vermeldt ik in dit hoofdstuk ook de voornaam van de persoon en de ziekte. Ik heb hiervoor gekozen omdat het belangrijk is deze informatie te vermelden in de context van mijn onderzoek. Introductie tot de wereld van mensen met levensbedreigende ziekte | Hoofdstuk 1 3 Het leven met de fundamentele onzekerheid over de eigen gezondheidstoestand is karakteristiek voor mensen met een ernstige ziekte. “Wat gebeurt er als iemand in de klas ziek is en toch nog naar school komt? Hoe groot is de kans dan dat ik door die ziekte wordt aangestoken? Een leven met een hoop onzekerheden dus! En toch moet ik ermee omgaan. Zagen en klagen helpen niet. Dat zal er niets aan veranderen. In de loop der jaren zullen herinneringen wel vervagen en angstige dromen zullen ook verdwijnen. Vergeten zullen we dit echter nooit maar dat is ook niet nodig want mijn ziekte bracht niet alleen droevige dingen met zich mee.” (Els, acute lymfatische leukemie; Rainson, 2001, p. 134) “Toch heeft deze ziekte me getekend voor het leven. Het is nog elke dag onbewust aanwezig.” (Esther, Hodgkin; Stichting Jongeren en Kanker, 2004, p.11) Vaak is het ook zo dat men een zodanig fundamentele onmacht voelt zodat mensen met een levensbedreigende ziekte zelfs het vertrouwen verliezen in het eigen lichaam. “Dat gevoel van machteloosheid is sowieso iets waar ik erg mee zit. De kanker heeft mijn zelfvertrouwen weggenomen. Ik ben erg onzeker geworden doordat ik niet meer op mijn eigen lichaam kan vertrouwen. Het heeft mij immers al een keer in de steek gelaten. Bovendien ben ik nog steeds niet de oude. Ik heb veel last van mijn been en ben snel moe.” (Maxim, zaadbalkanker; Stichting Jongeren en Kanker, 2004, p.36) Het is belangrijk hierbij aan te stippen dat men blijkbaar een bepaalde relatie ervaart tussen het ik, het zelf of de psyche en het eigen lichaam. Er is sprake van een vertrouwensrelatie. Dit impliceert dus dat men signalen registreert van het lichaam met de psyche en hieruit conclusies trekt die men als geldig aanschouwt. Ik ga verder dieper in op de relatie tussen geest en lichaam bij 1.3.2 confrontatie, 1.3.3 coping en 1.3.5 waarde leven. Dit doe ik telkens vanuit de volgende optiek. In welke mate zijn wij bewust van ons eigen lichaam? Wat is de plaats van de psyche ten opzichte van het lichaam? Laat ons nu wat dichterbij bekijken hoe men een levensbedreigende ziekte fysieke en psychisch ervaart. De behandeling van kanker bestaat in de traditionele geneeskunde voornamelijk uit heelkunde (bestraling, chemotherapie) of een operatieve interventie (bijvoorbeeld transplantatie). Hoewel er actueel een kans is op “genezing” van sommige kankers, zijn er aan elke behandeling niettemin ernstige consequenties verbonden. Veel kankerpatiënten moeten verder leven met ernstige complicaties, vaak bijwerkingen van de behandeling die men heeft ondergaan. Bij mensen met mucoviscidose worden doorgaans de symptomen zo goed mogelijk behandeld, terwijl men weinig aan de oorzakelijke reden kan veranderen. Deze behandelingen zijn erg belastend lichamelijk, emotioneel en financieel. De voornaamste gebieden die moeten behandeld worden zijn de luchtwegen (Aërosoltherapie, ademhalingstherapie en ademhalingskinesitherapie) en het spijsverteringsstelsel. Het ultieme redmiddel is een long- en/of harttransplantatie. (Staes in Buysse, 1999, pp.85-91) Toch merk ik bij mensen met mucoviscidose en kanker veel gelijklopende ervaringen omtrent de aftakeling van het lichaam en de daarmee al dan niet verbonden psychische problemen. Eerst zal ik ingaan op de biologische aftakeling die zorgt direct voor een belemmering. Er is echter ook een sociale beperking op de vrijheid van een persoon met een levensbedreigende ziekte, daar zal ik straks op ingaan. “Weer wordt alles afgebroken wat ik, zowel fysiek als psychisch, heb opgebouwd.” (Els, acute lymfatische leukemie; Rainson, 2001, p.119) Het begint allemaal met de aftakeling van de meest vanzelfsprekende handelingen en fysiologische processen. Men ondervindt steeds meer moeilijkheden om te functioneren zoals men gewoon is. Er is over het algemeen meer pijn en vermoeidheid in het dagelijkse leven. “Ze hebben vanalles geprobeerd, maar er is niets aan te doen. Ik heb nog steeds iedere dag pijn, maar ik heb geleerd de problemen te beheersen. Ik ben iemand die ervoor zorgt dat het niet tussen de Introductie tot de wereld van mensen met levensbedreigende ziekte | Hoofdstuk 1 4 oren gaat zitten, zodat ik niet in de paniek schiet.” (Hannie, baarmoederkanker; Bruntink & Krabben, 2005, p.113) “De ernstige vermoeidheid blijft nog steeds, ik denk dat er wel iets verbetering in zit maar de vermoeidheid is het grootste probleem. We hopen dat dit nog wel iets beter wordt zodat we weer dingen kunnen doen.” (Thea, alvleesklierkanker; Thea, 2006, Zijn gangetje) Misschien wel de belangrijkste activiteit die moeilijker wordt is voedsel en drinken tot zich nemen. “Mijn mond is helemaal wond. Het is nu halftwee en ik kan niet slapen. Het is VRESELIJK nu ook lichamelijk te moeten beseffen dat ik ziek ben. Het is heel zielig en deprimerend.” (Els, acute lymfatische leukemie; Rainson, 2001, p.28). Zich voortbewegen op eigen kracht wordt ook een heuse opdracht. Lange afstanden wandelen wordt ervaren als een drempel. “Het is verbazingwekkend hoe de normaalste dingen mijlpalen en drempels kunnen worden. Dat het zonnetje schijnt is een uitnodiging om naar buiten te gaan, maar pruik en vermoeidheid houden mij meestal tegen. Met mijn pruik op straat lopen heb ik nu een aantal keer gedaan en dat gaat goed, maar dan speelt de vermoeidheid op.” (Femmy, lymfeklierkanker; Femmy, 2006, Mijlpalen en drempels) Ook de dagelijkse sanitaire activiteiten vormen een obstakel. Dit is bijvoorbeeld het geval bij mensen die een onderbreking hebben van de maag- darmtractus. “Ik vond het leren omgaan met een stoma erg moeilijk. Je hebt er geen controle over. Op een gegeven moment hoor je blubblubblub en stroomt de zak vol. Dan zie je je overhemd naar voren komen. Is de zak vol, dan moet je hem verschonen. Je moet dus altijd clips en stomazakjes bij je hebben. Door de stoma voelde ik me soms een maatschappelijke outcast.” (Henk, darmkanker; Bruntink & Krabben, 2005, p.179) De meeste mensen met een ernstige ziekte ervaren ook moeilijkheden bij het inslapen of hebben een slechte nachtrust. Dit hangt volgens mij samen met het feit dat het levensritme voor velen ofwel ernstig verstoord is of vaak heel erg schommelt, afhankelijk van de fysieke conditie, dag per dag. “Ik weet niet of het in mijn vorige log al al gezet heb, maar het in bed liggen wordt steeds zwaarder, in verband met spierpijnen en dergelijke. Erg onhandig, want soms wil je zo graag liggen en dan lig je in bed en dan kan je je lig niet vinden!” (Thea, alvleesklierkanker; Thea, 2006, Stad ingeweest) Velen kunnen niet meer lang op dezelfde plaats blijven stilzitten. “Ik had nog wel langer achter de pc willen zitten, maar na een uur of 2 kreeg ik zo'n zere en gevoelloze kont; ik zat al op een kussen maar het mocht niet baten. Heel raar is dat wanneer je niet meer kan zitten, een hele vreemde gewaarwording.” (Thea, alvleesklierkanker; Thea, 2006, Stad) Bij veel mensen die een ernstige ziekte hebben is er ook een verhoogde kans op onvruchtbaarheid. y “Vandaag werd ik weer eventjes weemoedig en vrolijk tegelijk. Terwijl ik op bezoek was bij vrienden kwam daar iemand aan met een kindje van 4 maanden. Elke keer opnieuw word ik helemaal vertederd bij het zien van zo'n pagadderke, wie niet hé. Maar telkens weer dat besef dat dit voor mij waarschijnlijk niet weggelegd zal zijn. Ten eerste moet je voor een kindje met twee zijn, dus is het maar de zaak iemand tegen te komen die kan leven met de wetenschap dat ik muco heb (èn die het met mij uithoudt ;) ), en bovendien staat het vast dat 9 op 10 mannelijke mucopatiënten onvruchtbaar zijn.” (Yoeri, mucoviscidose; Lauwers, 2003, Baby’s) Ten slotte is de grootste angst voor mensen met mucoviscidose kortademigheid. Men benadrukt stellig dat dit een uiterst onaangenaam gevoel is. “Fatsoenlijk die 4 stappen naar de wc kunnen maken, zonder bang te zijn dat je zo weinig lucht krijgt, dat je out gaat. Want zo voelt het. En ik denk dat dit echt 1 van de weinige keren is, dat ik op zo'n moment bang ben. Gewoon bang om te weinig lucht te krijgen en te stikken. Vooral in de nacht gebeurt dit. Dan lig ik dus aan die kapbeademing en als ik naar de wc moet, moet die dus af......En dat is zoooo zwaar!! En dan moet ik ook nog huilen van angst, nou dat is helemaal niet bevordelijk om je adem terug te krijgen!” (Lisa, mucoviscidose; Kattenberg, 2005, How is life?) Introductie tot de wereld van mensen met levensbedreigende ziekte | Hoofdstuk 1 5 De verstoring van de vitale functies zoals, ademhalen, eten en drinken, zitten, lopen, stoelgang en urineren, slapen, seksualiteit en vruchtbaarheid is essentieel in de ervaring van mensen met een levensbedreigende ziekte. De belangrijkste vormen van dysfunctie heb ik weergegeven in figuur 1. stoelgang en urineren slapen lopen seksualiteit en vruchtbaarheid dysfunctie eten en drinken ademhalen zitten Figuur 1: Overzicht van dysfuncties bij mensen met een levensbedreigende ziekte Bovendien zorgt de fysieke aftakeling ervoor dat het uiterlijk van mensen met een ernstige ziekte verandert. Dit heeft niet alleen gevolgen voor het zelfbeeld, maar ook voor omgang met de medemens. Mensen met een ernstige ziekte voelen zich vaak buitengesloten uit de “normale” sociale omgangswereld. Onderstaande citaten illustreren deze ervaring. “Wat ik ook moeilijk vond, was dat veel mensen mij als vreemd of zielig zagen. Ze keken vol medelijden naar me of liepen met een grote boog om me heen. Van ‘Esther’ was ik voor hen veranderd in ‘dat meisje met kanker’.” (Esther, hodgkin; Stichting Jongeren en Kanker, p.10) Ten eerst hechten mensen met een levensbedreigende ziekte zeer veel waarde aan bepaalde uiterlijke kenmerken. Voor mensen met kanker is is “kaal” worden en “kaal” zijn een zeer gevoelig onderwerp. “Als ik 's morgens in de spiegel kijk barst ik in tranen uit. Ik heb een kankerkoppie. Het is een heel rare gewaarwording dat ik al die tijd kanker heb gehad en niemand kon het zien. Nu het zichtbaar is, is het heel confronterend. Ik ben kaal. Ik heb kanker.” (Femmy, lymfeklierkanker; Femmy, 2006, Tweede chemo en de pruik) Mensen met mucoviscidose vinden het een heikele onderneming om zich in het openbaar te vertonen met zuurstofapparatuur. “Ik had elk minderwaardigheidsgevoel, dat er vroeger was, van mij af kunnen zetten. Ik schaamde mij niet meer om mijn zuurstoffles buiten te komen.” (Martin, mucoviscidose; Buysse, 1999, p.10) Ten tweede vinden mensen met een levensbedreigende ziekte het belangrijk om te kunnen participeren in de sociale omgang en “normaal” te zijn, zowel jongere als oudere mensen. “Het doet me goed om weer naar school te kunnen gaan. Al zal geen enkele leeftijdgenoot die mening met me delen. Maar het geeft me het gevoel weer een normaal leven te leiden.” (Els, acute lymfatische leukemie; Rainson, 2001, p.128) “Het viel me op hoe snel je aan de kant staat als je kanker hebt. Letterlijk en figuurlijk. Ik zie me nog in de behandelkamer leggen achter dat raam dat uitkijkt op het station van Leiden, een van de drukste stations van Nederland. Een en al bedrijvigheid en jij ligt daar, nutteloos. […] De tweede keer dat ik werd behandeld, wilde ik zo snel mogelijk weer terug.” (Elco, non-hodgkin lymfeklierkanker; Bruntink & Krabben, 2005, p.70) Ten derde hebben sommige mensen vooroordelen die verbonden zijn met woorden als kanker of mucoviscidose. Deze vooroordelen kunnen soms een beklemmend effect hebben op de persoon met een levensbedreigende ziekte. Het is niet altijd gemakkelijk om in te gaan tegen de verwachtingen die men van anderen over jezelf. “Kanker wordt door veel mensen als iets heel dramatisch gezien, waarover 'we' - de 'gezonde' en de 'patiënt' - het vooral veel moeten hebben. In het ziekenhuis kreeg ik een praatgroep zus, een Introductie tot de wereld van mensen met levensbedreigende ziekte | Hoofdstuk 1 6 praatgroep zo, er staat een grote groep mensen met open armen klaar om je te begeleiden naar 'Ziekenland'. Het is een logisch gevolg van de praatcultuur waarin we allemaal zijn opgegroeid. Ik was van tijd erg geïrriteerd over de gretigheid van sommige mensen om te leuteren over ziekte. Hoe is dat nou en ben je bang... Ik werd al bijna dood verklaard, zo voelde dat althans. Alsof er een kistje om mij heen werd gemaakt. Bijna iedereen heeft wel eens iemand aan kanker verloren, dus al die ervaringen worden aan jou gekoppeld. Ik trok dat niet. Ik praatte natuurlijk wel over de ziekte, maar als ik bezoek kreeg, was het niet bedoeling dat we alleen maar over die stomme kanker gingen praten.” (Jacqueline, borstkanker; Bruntink & Krabben, 2005, p.87) Ten slotte lijkt het erop dat mensen met een levensbedreigende ziekte vaak door hun fysieke en psychische beperking geconfronteerd worden met hun eigen grenzen. Dit zorgt vaak voor psychische last. Mensen met een levensbedreigende ziekte ervaren heel fundamenteel en heel concreet de grenzen van het mens zijn, doordat zeer eenvoudige handelingen veel ingewikkelder en lastig worden. Hun eigen grenzen worden hierdoor in vraag gesteld. Dit beïnvloedt volgens mij hun gevoel van onmacht. Men verliest als het ware de controle op de omgeving, maar bovenal de macht over het eigen lichaam. Het is alsof je gevangen bent in je in eigen lichaam. “Het is zo raar dat je op tijd naar bed gaat, goed slaapt en toch doodmoe wakker wordt. Het frustrerende is dat ik veel dingen wil doen en dat ik me niet altijd realiseer dat mijn koppie wel wil, maar mijn lichaam niet.” (Femmy, lymfeklierkanker; Femmy, 2006, Wel? Niet? Wel?) Dit gaat samen met de wetenschap dat men steeds meer afhankelijk wordt van de omgeving. “Als mens wil je toch zo lang mogelijk zelfstandig blijven. Maar als het echt niet langer kan, is hulp door je eigen partner wel te tolereren. Ik blijf dit toekomstbeeld niettemin hartstikke moeilijk vinden. […] Als hulpbehoevend mens voel ik mij op zulke momenten hopeloos gevangen in mijn lichaam. Een ontzettend gesleep met dat lijf volgde.” (Arian, mucoviscidose; Arian, 2002, januari 2004) Men is dus sterk afhankelijk geworden van anderen en men kan zichzelf moeilijk verplaatsen. Jacob spreekt bijvoorbeeld van een verkleinde wereld. “Het aardige van ziek zijn en in een laatste levensfase komen, is dat je wereld alsmaar kleiner wordt. Van het huis wordt het de kamer, van de kamer wordt het je bed en daarna wordt het je kist.” (Jacob, multiple endocriene neoplasie; Bruntink & Krabben, 2005, pp.129-130) “En ook enkele uurtjes bij mensen 'op bezoek zijn' kost me meer energie dan voorheen. Hierdoor ga ik minder makkelijk op pad. Deze constatering is best confronterend voor me. Ik ben altijd een man van sociale contacten geweest. Ik heb veel vrienden en kennissen en breng graag veel tijd met ze door. Het afgelopen jaar is daar duidelijk verandering in gekomen. Mijn energiepeil staat niet langer toe dat mijn sociale leven op hetzelfde niveau blijft floreren. Ook moet ik vaker vragen of mensen naar mij toekomen.” (Arian, Mucoviscidose; Arian, 2002, vrijdag 25 juli 2003) Een groot deel van wat men zelf verstaat onder een “normaal” leven en de sociaal gangbare norm hangt echter af van de verwachtingen die men daarover heeft. Deze verwachtingen kunnen al dan niet verbonden zijn met een wereldbeeld. Ik zou in die zin spreken van een oude wereld als de wereld met alle verwachtingen van voor men ziek was en een nieuwe wereld met alle verwachtingen na de confrontatie met het feit dat men levensbedreigend ziek is. Verwachtingen kunnen vaak heel bepalend zijn voor het wereldbeeld van een persoon die levensbedreigend ziek is. Men heeft immers bepaalde verwachtingen opgebouwd uit het verleden. Een herinnering aan een bepaalde activiteit van vroeger, zorgt vaak voor een sterk verlangen naar die handeling. “Plotseling besefte ik dat ik dat al zo'n 15 jaar niet meer gefietst heb. Ik ben daar echter zó aan gewend geraakt dat fietsen als verplaatsingsmogelijkheid totaal uit mijn belevingswereld is verdwenen. Nu ik ineens besefte dat ik het na een longtransplantatie misschien weer zou kunnen, kreeg ik daar heel veel zin in.” (Arian, mucoviscidose; Arian, 2002, woensdag 3 december 2003) Introductie tot de wereld van mensen met levensbedreigende ziekte | Hoofdstuk 1 7 1.3.2 De confrontatie De confrontatie is iets heel persoonlijk, subjectief, namelijk het geestelijk beseffen, realiseren wat er gebeurt met het eigen lichaam dat levensbedreigend ziek is. De eerste confrontatie voor iemand die levensbedreigende ziek is gebeurt vaak door middel van de verandering van het uiterlijk of wanneer een derde (arts) ons meedeelt dat er iets mis is met onze gezondheid. Mensen ervaren meestal geen intern gevoel dat hen direct kennis geeft over het feit dat men levensbedreigende ziek is. Dit kan ervoor zorgen dat de vertrouwensrelatie geschonden is tussen het zelf en het lichaam. Mensen met een ernstige ziekte worden immers verrast door het feit dat het lichaam blijkbaar iets geheim heeft gehouden over haar toestand. De gradatie van confrontatie, besef en acceptatie varieert van mens tot mens, maar ook van ziekte tot ziekte. De confrontatie bestaat uit het feit dat de persoon zich realiseert dat hij of zij ziek is of zelfs beseft dat hij of zei nog maar een beperkte duur te leven heeft. Men zou het ook anders kunnen formuleren. Een persoon met een levensbedreigende ziekte wordt geconfronteerd met de bestaansvoorwaarde van zijn of haar mens-zijn. Dit impliceert dat men onvermijdelijk wordt geconfronteerd met zijn eigen sterfelijkheid Eerst en vooral wordt de diagnose gesteld. Dit is de eerste rechtstreeks confrontatie van een persoon met het feit dat hij of zei levensbedreigend ziek is. Vaak zijn deze ernstige ziekten lange tijd op het eerste zicht onzichtbaar of worden ze nooit zichtbaar. Een levensbedreigende ziekte kan daarom iets zeer abstract zijn. “Maar het gekke is, niemand ziet het aan me, ze zeggen altijd wat zie je er goed uit, ook al verga je van de pijn. Het is wel eens lastig dat mensen het niet zien. Dat geldt voor meer kankerpatiënten.” (Hannie, baarmoederkanker; Bruntink & Krabben, 2005, p.120) Het waarnemen van de ziekte is dan ook iets zeer vreemd wanneer het slechts indirect duidelijk wordt dat je ziekt bent door de neveneffecten van de behandeling. Deze fysieke aftakeling van je eigen lichaam merkt men meestal op door verandering te zien van je eigen uiterlijk of via de mededeling van een derde. Daarom is het zelf waarnemen van uiterlijke effecten van de behandeling voor velen de enige confrontatie met de ziekte. Het duurt overigens vaak een hele periode voor iemand beseft dat hij of zij levensbedreigend ziek is. Vaak is dit pas een tijd na het vernemen van de diagnose door een arts. Het is in de eerste plaats niet altijd duidelijk voor de patiënt wat de ziekte is en wat de consequenties zijn. “Voor mij was leukemie nog iets als griep. Ik had het woord al gehoord, maar wat het allemaal inhield wist ik niet. Ik besefte helemaal niet hoe erg het was. Pas later heb ik toevallig ontdekt dat leukemie eigenlijk kanker is. Wat er toen door mij heen ging... Dat gaf me een enorme schok. Van kanker had ik wel el een heleboel slechte en akelige dingen gehoord. Ik heb er geen moment bij stilgestaan dat je er dood van kon gaan. Ik was er zeker van dat ik zou genezen, dus met die vraag hield ik me niet bezig.” (Els, acute lymfatische leukemie; Rainson, 2001, p.15) In de tweede plaats komt men bij het stellen van de diagnose vaak in een soort roes terecht, er gebeurt in een korte periode zeer veel, waardoor men niet onmiddellijk nadenkt over de situatie waarin men zich verkeert “Toen ik hoorde dat ik kanker had, dacht ik dat ze het over de buurjongen hadden. Je krijgt tranen in je ogen, maar je denkt geen seconde dat het over jou gaat. Toen het eenmaal tot me doordrong dat het hier mezelf betrof heb ik meteen de knoop doorgehakt: kom maar op, gooi die chemotroep maar in me. Je bent zo onwetend. Eigenlijk begin ik nu pas na te denken over wat me allemaal is overkomen. Op het moment van mijn behandelingen leefde ik gewoon in een roes. Nu pas besef ik wat er werkelijk aan de hand was. En eigenlijk vind ik het nu veel erger dan toen.” (Bas, lymfeklierkanker; Hunfeld, 2007, p. 14) De mate van besef en de reactie hangt ook af van de kennis over de ziekte. De gevoelens en de kennis over de ziekte veranderen uiteraard wanneer iemand met kanker hervalt, men weet immers Introductie tot de wereld van mensen met levensbedreigende ziekte | Hoofdstuk 1 8 ondertussen al wat de behandeling inhoudt en eventueel ook dat het een levensbedreigende ziekte is. Karakteristiek aan chronische ziekten, zoals sommige kankers en mucoviscidose, is immers de confrontatie met het feit dat men nooit echt lang gezond zal blijven. Men wordt om de zoveel tijd moeten opgenomen in het ziekenhuis. Het is een besef dat men een ziekte heeft waar men mogelijk aan kan sterven. Er ontstaat vaak een grote vrees om te “hervallen”. “Datgene waar ik sinds de transplantatie zo'n schrik voor had gebeurde nu echt. Nooit heb ik zo hysterisch gehuild als de dag waarop ik besefte dat ik misschien nooit weer helemaal beter zou worden. Die gedachte heeft me dan ook nooit meer losgelaten. Na de transplantatie voelde ik me genezen, maar was ik dat wel? De angst om te hervallen maakte me steeds banger en benauwder.” (Els, acute lymfatische leukemie; Bruntink & Krabben, 2005, p.140) Een mijlpaal met betrekking tot de confrontatie van de zieke persoon die bijna wordt gedwongen zich te realiseren dat hij ziek is, is het einde van de eerste periode in het ziekenhuis. Mensen met kanker en mucoviscidose worden geconfronteerd met de consequenties van de fysieke en psychische verandering van het lichaam na een intensieve behandeling in het ziekenhuis. Het is pas wanneer men voor het eerst terug in de vroegere omgeving komt dat men beseft hoe erg het lichaam verandert is tijdens de opname in het ziekenhuis. Het is als het ware het besef dat de ziekte geen extern gegeven is, maar iets wat aanwezig is in het eigen lichaam, het gevoel van de gezonde geest in het kapotte lichaam. Dit gevoel verandert heel de perceptie van de omgeving, aangezien je zingtuigen als fysieke eigenschappen ook zijn aangetast. Je thuis ervaar je anders. Het is in de negatieve zin geconfronteerd worden met het falen door de herinnering aan wat men vroeger wel kon. In de positieve zin is het de confrontatie met nieuw lichaam, een nieuw leven, met soms radicale aanpassingen, een nieuwe ervaringswereld. Met andere woorden is het de eerste confrontatie met de nieuwe wereld, terwijl men mentaal nog dezelfde verwachtingen heeft als de oude ervaringswereld is. “Toen ik was uitbehandeld en uit het ziekenhuis was, stortte ik tegen alle verwachtingen in een zwart gat. In het ziekenhuis moest ik steeds door, door, door en vechten voor mijn leven. Eenmaal thuis was ik lichamelijk helemaal op. Ik kreeg migraine, gordelroos, zware griep, en kwam zelfs in de overgang terecht. Ik voelde me totaal niet thuis in mijn lijf, wilde er uit. Het was een lijf dat doodziek was geweest en ik had verwacht dat ik na de behandeling helemaal beter was. Maar dat was niet het geval. Ik voelde me gevangen in een moe en ziek lichaam. Maar langzaam groeiden mijn kracht en conditie weer. Ik heb het vanaf de grond opgebouwd, als een klein kind dat moet leren lopen.” (Esther, Hodgkin; Stichting Jongeren en Kanker, 2004, p. 10) Na een bepaalde periode worden opnames in het ziekenhuis, en dus ook indirect de ziekte, een deel van het leven van mensen met een levensbedreigende ziekte. “Ik ben tot een vreemde vaststelling gekomen: ik heb de eerste keer eigenlijk nooit 'afscheid' kunnen nemen van mijn ziekte. En op het moment dat de herinneringen wat begonnen te vervagen, werd ik weer ziek. Alsof het een straf was. Het duurde lang voor ik de ziekte weer kon aanvaarden. Maar na die septische shock en het verblijf op intensieve zorgen besef ik dat het menens is. … Het wordt een stuk van je leven, iets waardoor je geworden bent wie je bent.” (Els, acute lymfatische leukemie; Rainson, 2001, p.64) Ten slotte moet men constant de levensplannen wijzigen. Het is moeilijk om af te wegen welke lange termijn plannen effectief nuttig zijn, gezien de onzekerheid omtrent je eigen gezondheid. Sommige patiënten gaan echter door met lange termijnplannen zoals een rijbewijs halen en studeren. “Met goede moed toog ik na acht jaar middelbare school aan de slag op het hoger laboratoriumonderwijs, maar toen ik in het eerste jaar alweer 'duizend' keer in het ziekenhuis werd opgeborgen en mijn conditie verder verslechterde, besloot ik met studeren te stoppen. De maat was vol. Ik wilde de tijd die mij nog restte besteden aan plezier en jolijt. Mijn eenentwintigste verjaardag leek verder weg dan ooit.” (Arian, mucoviscidose; Arian, 2002, biografie deel 1) Introductie tot de wereld van mensen met levensbedreigende ziekte | Hoofdstuk 1 9 1.3.2.1 Confrontatie met sterfelijkheid en de dood Mensen met een levensbedreigende ziekte, of het nu kanker of mucoviscidose is, worden fundamenteel geconfronteerd met hun eigen sterfelijkheid. Het besef dat men niet eeuwig leeft, dat er soms plots drastisch een einde kan komen aan hun leven. In deze context geef ik de voorkeur aan het begrip “sterflijkheid” boven het begrip “dood”. Beide onderwerpen hangen, volgens mij, niet noodzakelijk samen voor deze mensen. Sterfelijkheid slaat meer op het gegeven dat men beseft dat men plots kan doodgaan, terwijl de dood eerder slaat op het einde zelf, effectief sterven. Ivan (Bruntink & Krabben, 2005, p.21) heeft bijvoorbeeld voor zijn ziekte nog nooit ernstig over zijn eigen dood nagedacht. Hij heeft een boek geschreven, als hij achtentwintig jaar was, over de dood en heeft bovendien ook meegespeeld in een toneelstuk over “de dood”, maar werkelijk met je eigen dood geconfronteerd worden is toch een andere ervaring voor hem. “Door mijn eigen kanker komt het natuurlijk opnieuw dichtbij. Ik denk dat ik de dood heb weggerationaliseerd toen ik achtentwintig was. Doodgaan is voor mij te abstract. Doodgaan is voor mij: het licht gaat uit en verder is er niets. Ik heb natuurlijk ook nog steeds niet het ergste van het ergste, ik kán nu nog positief zijn. De omstandigheden hadden veel drastischer kunnen zijn.” (Ivan, prostaatkanker ; Bruntink & Krabbben, 2005, p.22) Sommigen denken onmiddellijk aan de dood of hoe het zou zijn als men er niet meer is, na het vernemen van de diagnose van de ziekte. “De eerste keer dat ik hoorde dat ik kanker had, was de schok anders. Mijn allereerste vraag aan de artsen was: hoe lang heb ik nog? En ik dacht meteen: ik moet de administratieve dingen in orde maken. En ook al hoor je dat het niet zo'n vaart zal lopen, dat de behandelingen tegenwoordig beter zijn en dat als je er vroeg bij bent het makkelijk te behandelen is, dat mag allemaal wel waar wezen, jij denkt onmiddellijk: hemel, wat nou! Het is allemaal zo onzichtbaar, met kanker weet je het gewoon nooit. Geleidelijk aan word je dan weer iets rationeler en duw je het wat weg, maar de eerst gedachte ging absoluut over doodgaan. Het was voor het eerst dat ik dit zo direct aan den lijve ondervond.” (Elco, non-hodgkin lymfeklierkanker; Bruntink & Krabben, 2005, p.68) Anderen leggen niet direct de link tussen ziek zijn en dood. “Je hoort vaak mensen zeggen dat de grond onder hun voeten wegzakte toen zij hoorden dat zij kanker hadden. Dat gevoel had ik niet. Ik was meteen bezig met overleven. Ik had het idee: okee, dit is er nu, wat gaan we eraan doen?” (Maxim, zaadbalkanker; Stichting Jongeren en Kanker, p.36) Velen beseffen dat men mogelijk sterft aan de ziekte, en dat men sterfelijk is. Dit gebeurd meestal wanneer men geconfronteerd wordt met het feit dat lotgenoten, waar men soms mee bevriend is, sterven aan dezelfde ziekte. “Voordat ik kanker kreeg, zei ik altijd dat ik niet bang was voor de dood. Maar toen de diagnose was gesteld was, kwam het opeens wel heel dichtbij. De dood is nu eenmaal het eerste waar je bij die ziekte aan denkt. Toch ben ik ook toen niet echt bang geweest te sterven. Dat komt denk ik mede doordat mijn overlevingskans op 95 procent werd geschat. Ik heb er daardoor niet echt bij nagedacht. Toen ik het ziekenhuis lag ben ik er wel mee bezig geweest dat het mis kon gaan, maar echt bang was ik toen eigenlijk nog steeds niet. Het waren vooral de zieke mensen om mij heen, die mij met de dood confronteerden. Het was niet iets dat op mijzelf betrekking had.” (Maxim,zaadbalkanker; Stichting Jongeren en Kanker, 2004, p.35) Het komt verder naar voor dat mensen met mucoviscidose ideeën rond sterfelijkheid en de dood ontwikkelen wanneer men reflecteert over een longtransplantatie. Een longtransplantatie is immers voor velen een medische ingreep die de situatie kan verbeteren. “Gedachten van heel andere orde heb ik ook. Het is beslist mogelijk dat ik de wachttijd niet overleeft. Ga ik dan teleurgesteld en gefrustreerd dood of is er misschien toch ruimte om het leven rustig en in 'vrede' af te sluiten, zoals ik dat eigenlijk het liefst zou willen.” (Arian, mucoviscdose; Arian, 2002, biografie deel 2) Merk op dat Arian de nadruk legt op het feit dat hij rustig zijn leven wil afsluiten. Introductie tot de wereld van mensen met levensbedreigende ziekte | Hoofdstuk 1 10 Voor de meesten is de dood, zoals Ivan stelt, een abstract gegeven veronderstel ik. De dood is geen fysiek object. Mensen met een levensbedreigende ziekte moeten leven met de waarschijnlijkheid dat ze een bepaalde leeftijd niet zullen halen. Het is een specifieke gedachte over de toekomst, namelijk het besef dat jouw eigen leven kan eindigen. De gedachte over de dood is volgens mij daarom ook iets strikt persoonlijk. “Ik ben tevreden over mijn huidige gezondheidstoestand en dat geeft me het gevoel dat ik het goed doe. Soms ben ik er misschien zelfs arrogant over. Dat is niet alleen maar erg, want ik put daar ook mijn zelfvertrouwen uit. Maar zal ik, als het er uiteindelijk op aan komt, de juiste beslissing kunnen nemen? Zal ik een held durven zijn? Of juist een lafaard? Of geen van beide? Dat weet je pas als je ervoor staat. […] In de luxe van het nog redelijk ongestoorde leven kun je je ware aard aardig verbergen, maar in crisissituaties niet. Ik kan alleen maar hopen dat het beste in mezelf naar boven komt.”(Ivan, prostaatkanker; Bruntink en Krabben, 2005, pp.24-25) Maar, wat betekent het om geconfronteerd te worden met je eigen dood? Zoals reeds hierboven gesteld is de confrontatie door een levensbedreigende ziekte niet alleen iets dat gedachten oproept over de dood als levenseinde, maar ook aan het feit dat men een temporeel, eindig leven leeft. Velen hebben het nu precies moeilijk met die confrontatie met hun eigen sterfelijkheid als ze beseffen wat ze allemaal moeten achterlaten en wat ze niet meer zullen kunnen verwezenlijken in de toekomst, vanwege hun sterfelijkheid. “Na het vernemen van het vreselijke bericht dat ik kanker had, sloegen angst en paniek toe. Het verdriet van mijn vrouw en onze drie kinderen vond ik onhoudbaar. Ik wilde nog zo veel en hoe moest het verder met mijn eigen bedrijf? Ik heb als makelaar 30 jaar hard gewerkt waarvan 15 jaar aan de opbouw van mijn kantoor.” (Huub, prostaatkanker; Hunfeld, 2007, p.34) Ten tweede vermelden enkelen hun gedachten over doodgaan zelf. Vaak lijkt het alsof men zich hierbij inbeeldt hoe het zou zijn om dood te gaan en reageert men op die gedachte. Hoe men werkelijk zou reageren als men sterft is uiteraard moeilijk te voorspellen. Sommigen zijn eerder bang voor de dood. “Ik moet hier weg! Het wachten vreet aan me, en alles hier doet mij eraan denken. Anderzijds ben ik bang. Bang om alleen naar huis te gaan. Bang om ziek te zijn. In feite bang om te sterven! Ik wist zeker dat ik die angst overwonnen had. Maar blijkbaar komt hij op zulke momenten weer boven.” (Martin, Mucoviscidose; 1999, Buysse, p.64) Het is toch opmerkelijk dat er een manifeste angst is voor de dood. Het lijkt erop dat velen spreken over hun angst voor het doodgaan zelf. “Ik ben vooral bang geweest voor pijn en het sterven zelf. Niet voor wat er wel of niet na komt. Ik weet niet of er iets is na de dood. Ik ben niet gelovig, maar ook gelovigen - het woord zegt het al weten het niet. Daar ben ik in ieder geval niet bang voor, misschien wel als het nog dichterbij komt. Ik heb het ook niet verdrongen of zo, ik verdring weinig. Wat ik veel erger vind, is het verdriet dat mijn vrouw en kinderen zullen hebben als ik er niet meer ben. Dat vind ik het moeilijkste. Daar wil ik ook niet te lang bij stilstaan. […] Daarom wil ik er nog zijn.”(Eric, nierkanker; Bruntink & Krabben, 2005 p.48) “Laatste 48 uur opo bed gelegen, met de nodige onderdrukkers, pijnstillers zoals morfine,tabeletje die me mijnangsten moetenoverdrukken om te sikken en om i st=laapde koopen en nog veel mer van die shit. Maar de grootste angst om te stikken blijft overeid.” (Johan, verschillende soorten kanker; Mensink, 2006) Het gebeurt ook dat men een lange tijd angstig is geweest voor de dood, maar juist door de confrontatie van de levensbedreigende ziekte met de dood op een bepaald moment gedurende de behandeling, dat men toch niet meer bang is. “Toen in die nacht mijn darmen niet op gang kwamen en ik lag te creperen van de pijn, zag ik voor het eerst de dood als een opluchting. Eerder in mijn leven, zelfs als kind al, was ik panisch om dood te Introductie tot de wereld van mensen met levensbedreigende ziekte | Hoofdstuk 1 11 gaan. Sinds die nacht ben ik van die angst af. Je doet jezelf tekort als je bang voor de dood blijft, we gaan toch allemaal een keer.” (Henk, darmkanker; Bruntink & Krabben, 2005 pp.183-184) Soms ervaart men geen angst voor de dood. Dit is bijvoorbeeld het geval bij Ivan, wanneer hij zijn prognose hoorde. “Ik zat niet in de put over het mogelijke resultaat. ... Ik was er dus wel mee bezig, maar niet op een onrustige manier. Het was niet aan het malen in mijn hoofd. … Natuurlijk wilde ik er wel meer over weten, maar ik kon het niet allemaal tegelijk aan. Ik wilde het gefaseerd doen.” (Ivan, prostaatkanker; Bruntink & Krabben, 2005, p.14) Meer nog, ondanks het feit dat Martin beseft dat hij doodgaat, voelt hij zich gelukkig. Martin heeft ook het gevoel meer los te komen van de wereld. Hij leeft in een wereld van onzekerheid. Door deze evolutie lijkt het ook makkelijker te zijn om met de dood te accepteren. “Middernacht: meer en meer krijg ik het gevoel contact te verliezen met de wereld waarin ik op gegroeid ben (nee! ik ben absoluut niet gedeprimeerd). Alles wat ik om me heen zie lijkt zo triviaal. Onbelangrijk eigenlijk. Alle kleine zekerheden verdwijnen. Niets is nog zeker, alles is onstabiel. Ik denk dat ik in de ogen van veel mensen begin te zweven. Ik krijg ook meer en meer moeite met het normaal converseren met mensen over koetjes en kalfjes. Het komt mij zo banaal voor. En toch voel ik me gelukkig. Ook de laatste week toen ik me toch heel ziek voelde. Die laatste week leek ik ook geen enkele keer meer angst te hebben voor het sterven en de dood. Door mijn afdwalen van deze materiële wereld lijkt de overgang naar de dood ook veel minder gigantisch te zijn. Ik meen te veronderstellen dat als ik meer en meer de aard van mijn bestaan zal doorgronden, er ook geen overgang meer naar de dood zal zijn. Sterven wordt dan niet meer dan een diepe meditatie.”(Martin, mucoviscidose; Buysse, 1999, p.16) Ten slotte lijkt het ook alsof er iets fundamenteel is in de mens, iets dat diep vervlochten is met ons bestaan, iets wat bij sommigen niet direct wil loslaten aan het leven, tenzij op het juiste moment. Het lijkt immers alsof sommige mensen, zoals Martin, hun dood kunnen plannen naar dit “juiste” moment. Hij lijkt voor een deel te “beslissen” wanneer hij zal sterven. “Ik voel me in zekere zin totaal alleen. Toch ben ik niet alleen en moet ik er moeite voor doen om even rustig alleen op mijn kamer te zitten. Het is alsof er iets in mij afsterft. En eigenlijk weet ik niet wat ervoor in de plaats komt. Ik vermoed dat het iets met mijn toevlucht van donderdag te maken heeft. Vreemd, erg vreemd.” (Martin, mucoviscidose; Buysse, 1999, p.58) Martin laat er pas het leven bij, wanneer hij zondag verneemt van zijn arts, dat er geen enkele hoop meer was (Buysse, 1999, p.75). 1.3.3 Coping We hebben nu reeds stilgestaan bij de aftakeling van het lichaam en de psychische problemen hier rond en de hoe men de confrontatie ervaart met de eigen sterflijkheid en dood. Laat ons nu eens kijken naar de manier waarop men omgaat met een levensbedreigende zeikte. Welke houding neemt men aan tegenover de ziekte? Hoe mensen omgaan met hun ziekte en de vele confronterende momenten noem ik in dit deel coping. Coping is afgeleid van het Engels werkwoord “to cope” en betekent letterlijk “het aankunnen, zich weten te redden”. Hier gebruik ik het in de context van het omgaan met de ziekte; “to cope with” wat letterlijk wil zeggen het hoofd bieden (aan), bestrijden. (Van dale, 2009) 1.3.3.1 Omgaan met gevoelens De ervaring van mensen met een levensbedreigende ziekte is in eerste instantie een complexe ervaring, met veel onverwachte veranderingen en een grillig humeur. “Ik had erg veel behoefte aan humor, afleiding en lachen. Het was een zware tijd, met veel wisselende emoties.” (Esther, Hodgkin; Stichting Jongeren en Kanker, p.9) Introductie tot de wereld van mensen met levensbedreigende ziekte | Hoofdstuk 1 12 Er lijkt overigens een algemene tendens te zijn om te streven naar zekerheid en rust in deze situaties. “Als ik een week naar huis ga, dan vlucht ik enerzijds, maar ik geef mezelf de kans om tot rust te komen. Als ik echter blijf en tot rust kan komen, zal het resultaat beter zijn.” (Martin, mucoviscidose; Buysse, p.45) “Toen ik kanker kreeg, ben ik een zoektocht begonnen naar iets wat me vastheid kon bieden. Ik ben me gaan verdiepen in Krishnamurti, die ons leert dat we als mens onvoorwaardelijk vrij moeten zijn. Alleen op die manier kunnen we onze energie omzetten in een kracht die constant is en niet afneemt.” (Aby, borstkanker; Hunfeld, 2007, p.26) Ten tweede zijn belangrijke emoties gedurende heel het ziekteproces boosheid en verdriet: “Soms weet ik niet welk verdriet het grootst is. De ene keer is het verdriet om de kanker heel groot, dan weer over het feit dat ik geen kinderen kan krijgen en dan weer over de gebroken relatie. In het begin was er vooral heel veel woede. Nog steeds komt die af en toe terug. Waarom? Waar is dit goed voor? Ik vind het erg moeilijk om te accepteren. Er is me iets afgenomen: mijn gezondheid. … Bovendien kun je die woede nergens op richten. Je verspilt er alleen maar energie mee. … Na de woede komt een intens verdriet. En dan komt de angst maar soms ook alles door elkaar heen. Er woedt een soort wervelstorm in me. Maar ik heb ook momenten dat ik me nog goed voel, sterk, krachtig. Ik zeg ook steeds tegen mezelf: rustig, heb vertrouwen. Je wordt weer gelukkig. Ik kan me dat nu moeilijk voorstellen. Ik ben al zo lang niet gelukkig” (Frédérique, darmkanker; Bruntink & Krabben, 2005, p.139) Voor sommigen is de boosheid verbonden met de strijdlust. “Die boosheid die zit er nog steeds. Mijn strijdlust zal ik wel nooit verliezen.”(Andrea, borstkanker; Stichting Jongeren en Kanker, p.41) Ten derde ervaren de meesten een bepaald gevoel van eenzaamheid, ook al lijkt dit tegenstrijdig omdat men vaak veel steun heeft van de omgeving. Mensen met een levensbedreigende ziekte kunnen immers hun ervaring met niet veel mensen delen. De meesten voelen zich alleen begrepen door lotgenoten. “Het is me in het hele kankerproces wel opgevallen dat het lastig is om relaties te onderhouden. Ik bedoel dan met familie, collega's, vrienden. Kanker is een heel egoïstische ziekte, je bent helemaal aan jezelf overgeleverd. Ik was degene die kanker had en moest de klus gewoon zelf klaren. Natuurlijk is steun aan de zijlijn belangrijk, maar ik ben degene die de onderzoeken en behandelingen moet ondergaan. En het is moeilijk duidelijk te maken aan iemand die het niet heeft meegemaakt, hoe je daar als kankerpatiënt mee omgaat en ervaart.” (Femmy, lymfeklierkanker; Femmy, 2006, Toelichting op relaties) 1.3.3.2 Vechten Laat ons nu eens kijken hoe mensen met een levensbedreigende ziekte omgaan met hun situatie. Men spreekt bijna altijd over vechten. Wat betekent dit “vechten”? Ik zal beginnen met te onderzoeken wat men verstaat onder de term vechten en waarom men precies vecht. Vervolgens zou ik willen bekijken hoe dit vechten functioneert en ten slotte wie precies tegen wie eigenlijk vecht. Vechtlust is iets dat er voor sommigen altijd is, je kan hem alleen soms “oppakken” en soms niet. “Ik was, door alle slechte indrukken van die laatste paar weken, ook niet echt in staat om mijn vechtlust weer op te pakken terwijl ik toch eigenlijk wel weet dat juist door die vechtlust ik de controle weer terug kan krijgen over mijn kanker en mijn uitzaaiingen.” (Johan, verschillende soorten kanker; Mensink, 2006) Soms spreekt men ook over een oerkracht. Iets wat binnen je al altijd aanwezig is geweest en nu de overhand neemt. Introductie tot de wereld van mensen met levensbedreigende ziekte | Hoofdstuk 1 13 “Zag er altijd erg gewoon uit, deed wat mijn omgeving van me verwachtte en wilde graag aardige gevonden worden. Dat veranderde van de ene dag op de andere toen ik borstkanker kreeg. Opeens kwam er een nieuw soort drive over me, een oerkracht van binnenuit die zei: 'Hier ga jij niet aan dood.” (Paula, borstkanker; Hunfeld, 2007, p.40) Ten tweede wordt “vechten” meestal niet gezien als een wondermiddel. “Ik moet er direct aan toevoegen dat het helaas geen wondermiddel is, de kanker gaat er niet door weg. Vorig jaar bleek de kanker plots uitgezaaid naar mijn ruggenmerg en de artsen gaven me nog vier weken. Toch zijn we nu alweer een zomer verder. Helaas werden er ook dit jaar weer nieuwe uitzaaiingen geconstateerd. Dus ga ik opnieuw het gevecht aan met mijn ziekte, waarbij ik mezelf weer bij mijn nekvel moet grijpen en goed toe moet spreken, met altijd de vraag in mijn achterhoofd: Waarom doe ik dit? ...omdat ik weet dat mijn leven nog niet af is!” (Nicolien, borstkanker; Hunfeld; Hunfeld, 2007, p.49) Wiebe zegt dat het vechten met zichzelf hem ook soms heeft tegengewerkt. Het “vechten” is dus niet iets dat alleen invloed heeft op de ziekte, maar ook de hele toestand waarin de persoon zich ervaart. “Het taaie gevecht dat ik met mezelf voerde heeft me voor een deel ontzettend tegengewerkt. Die hoge eisen die ik aan mezelf stelde, die veroordelende gedachten, maakten het er niet makkelijker op. Maar er zat – en dat zie ik achteraf pas – natuurlijk ook een andere kant aan het verhaal. Ik, die altijd aan de zijlijn had gestaan, gaf blijk van een enorme vechtlust. Ik ben er uiteindelijk lichamelijk bovenop gekomen, maar om nou te zeggen dat ik meteen weer lekker met m’n leven verder kon, nou nee…” (Wiebe, zaadbalkanker; Stichting Jongeren en Kanker, p.15) Vechten is voor velen een bewuste keuze. Men zou kunnen spreken over een gevecht over de macht over het lichaam. Mensen die ziek zijn willen dezelfde macht als vroeger over de omgeving via hun lichaam, ze willen niet hun handelen en kunnen inperken. Ze willen geen macht afstaan aan de ziekte. Men streeft naar hetzelfde kunnen wat men vroeger kon. Mariska spreekt over het opnieuw dingen kunnen, wat dus wijst op het feit dat ze dat vroeger ook al kon, en nu dus weer kan. “Ik kan al weer bijna alles met mijn arm, terwijl ik ‘m eerst nauwelijks kon gebruiken door de bestralingen. Zware dingen tillen kan ik nog steeds niet, nee. Maar allerlei praktische dingen kan ik al wèl weer. Dat is een hele opluchting.” (Mariska, liposarcoom; Stichting Jongeren en Kanker, p.20) Vaak komt het terug als de wens om niet met een leven dat ingepalmd is door kanker verder te leven, maar eerder te willen leven met kanker erbij. “Ik wil niet dat de kanker mijn leven gaat beheersen. Ik wil kwaliteit van leven hebben en die heb ik nu niet, door de chemo.” (Frédérique, darmkanker; Bruntink & Krabben, 2005, p.141) “Ik vind dat je kanker met je hoofd moet bestrijden. Niemand weet wanneer het zijn tijd is, dus wat is je voordeel als je erover in de put gaat zitten? Daarom probeer ik zo normaal mogelijk te leven, en gek genoeg is het voor mij helemaal geen vervelend jaar geweest.” (Lilian,borstkanker; Hunfeld, 2007, p.19) “Nu we (mijn vrouw en ik) eindelijk weten dat een operatie absoluut niet meer wil, wordt ook duidelijk wat voor mogelijkheden ik dan nog wel heb. Dat wil zeggen, ik heb er eigenlijk nog maar twee. Óf ik doe niets, maar dan vreet de Kanker me binnen enkele maanden helemaal op en kan ik over ongeveer 2 maanden niet meer eten, daarna wordt drinken ook moeilijker en als ik geluk heb, en dat heb ik eigenlijk altijd, dan vreet de Kanker een slagader in mijn hals aan en bloed ik gewoon dood. Een zachte dood, dat wel. Of, ik leef door totdat ik redelijk door de Kanker ben opgevreten en dan kan ik nog altijd euthanasie krijgen. Ik hoef dan alleen nog maar te zorgen dat ik de grens overkom, ga naar mijn broer in Almelo en blijf daar een poosje totdat ik echt niets meer kan en roep de (oude) huisarts die helemaal op de hoogte is en wel wil meewerken. óf Ik onderga de ellende in het ziekenhuis, de gecombineerde bestraling/chemotherapie, en ik ga daaraan kapot omdat ik op de een of de andere manier niet sterk genoeg ben, lichamelijk dan wel geestelijk. En ik kies dus voor het tweede. Alleen, ik ga er niet aan kapot maar overwin deze ellende.” (Johan, verschillende soorten kanker; Mensink, 2006) Introductie tot de wereld van mensen met levensbedreigende ziekte | Hoofdstuk 1 14 Het is bovendien zo dat de reden waarom men vecht, de precieze motivatie, meestal niet duidelijk is. Is vechten een beschermingsmechanisme dat je motiveert, is het een motivatie die ontspringt uit een karaktertrek, een mix van beide of nog iets anders? “Dat ik na de diagnose direct dacht: ik ben nog niet klaar hier, ik moet nog een tijdje blijven leven, is misschien een beschermingsmechanisme geweest. Maar het kan ook een karaktertrek van mij zijn. De positieve instelling heeft me zeker geholpen. Al moet ik daar wel voorzichtig mee zijn, want als het verkeerd zit, zit het verkeerd. Daar helpt niets meer aan. Maar wat me toch is opgevallen, is dat alle mensen met wie ik te maken had - bij de bestrallingen, maar ook later bij de chemokuren - die alleen maar liepen te klagen, zielig zaten te doen en uitstraalden dat het allemaal vreselijk was, nu niet meer leven. De knokkers zijn er nog. Je mag daarin niet generaliseren, omdat je daarmee de mensen tekort doet die het niet hebben gered en toch heel positief weren, maar die heb ik toen niet gezien.” (Henk, darmkanker; Bruntink & Krabben, 2005, p.182) “Ik heb nooit gedacht dat ik het niet zou redden, ik ben te levenslustig, denk ik. Of misschien is dit denken een overlevingsmechanisme waar ik dankbaar gebruik van maak.” (Sylvia, keelkanker; Bruntink & Krabben, 2005, p.28) “Ik piekerde heel erg veel, over van alles en nog wat. Vooral over kleine dingen die op dat moment helemaal niet relevant waren. Bijvoorbeeld hoe ik een probleempje op m’n werk moest oplossen. Terwijl ik toen helemaal niet werkte. Achteraf denk ik dat dit een soort overlevingsmechanisme was. Als ik maar genoeg over allerlei onbelangrijke zaken tobde, dan hoefde ik niet na te denken over de vraag of ik het zou overleven of niet. Maar van dat gepieker werd ik heel ongelukkig. Om mijn negatieve gevoelens een halt toe te roepen maakt ik lange wandelingen.” (Wiebe, zaadbalkanker; Stichting Jongeren en Kanker, p.14) “Maar ik heb het de eerste keer overleefd, dus de tweede keer zal ik ook wel aankunnen. Hoewel ik dat nooit van mezelf had gedacht. Het is net zoiets als zwemmen: als je voor het eerst in het diep wordt gegooid, ga je heel hard spartelen om weer boven te komen. Zo was dat voor mij ook. Je zet gewoon een knop om, want je wilt niet dood.” (Hieke, kanker; Stichting Jongeren en Kanker, p.25) Lucas wordt geconfronteerd met mensen die sterven met dezelfde ziekte als hij, hij spreekt over een klein stemmetje in zichzelf dat zegt dat hij een vechter is. Wordt je dan gemotiveerd door een soort stemmetje in jezelf die zegt dat je moet vechten? “Dat drukte me heel erg met mijn neus op de feiten: het kan elke seconde over zijn en misschien ben ik wel de volgende die er aan onderdoor gaat. Maar tegelijkertijd was er ook altijd een stemmetje dat zei: “Hé, dat gaat niet gebeuren, jij bent een vechter.” (Lucas, teelbalkanker; Stichting Jongeren en Kanker, pp.27-28) Martin schrijft bijvoorbeeld het volgende in een brief aan zijn broer Marnix. Hij stelt dat men hem moet laten vechten ook al is hij niet meer bewustzijn. Het is dus opmerkelijk dat Martin denkt dat hij kan vechten ook als hij niet meer bij bewustzijn. Ook anderen stellen dat vechten niet noodzakelijk iets moet zijn waarvan je jezelf bewust bent. “Het risico bestaat dat ik nog enkele maanden zwaar ga afzien en dan toch sterf, maar dit weegt niet op tegen de kans op een nieuw leven. Ik heb dus gekozen voor verder vechten, het koste wat het kost. Dit houdt ook in dat mocht mijn toestand zodanig verslechteren dat ik niet meer bij bewustzijn ben, en dat de transplantatie nog mogelijk is, dat ik dan toch verder wens te gaan. Wat ik hierboven geschreven heb is een zo rationeel mogelijke beschrijving. Denk zeker niet dat ik pessimistisch ben. Integendeel, nu ik een besluit genomen heb, zie ik het eindelijk weer zitten om verder te gaan.” (Martin, mucoviscidose; Buysse, 1999, p.71) “Toen ik geconfronteerd werd met kanker, voelde ik strijdlust om terug te vechten in mijn lichaam,in mijn buik, nog voor mijn verstand dit in woorden omzette. Het was niet zo dat ik tegen mezelf zei: ‘Komaan, Christine, je moet vechten.’ Nee, mijn lichaam deed dit gewoon. Ergens tussen alle woekerende kankercellen, was er een kleine chromozoon, een kleine rebel die terugvocht. Dat is mijn levensstijl.” (Christine, kanker; Lafaille, 2005, p. 75) Wat bedoelt men trouwens met een “overlevingsinstinct”? Introductie tot de wereld van mensen met levensbedreigende ziekte | Hoofdstuk 1 15 “De tweede keer dat ik werd behandeld, wilde ik zo snel mogelijk weer terug. Het is een soort overlevingsinstinct: ik zal ze laten zien dat ik het kan.” (Elco, non-hodgkin lymfeklierkanker; Bruntink & Krabben, 2005, p.70) Het lijkt erop dat men met een overlevingsinstinct iets actief bedoelt in dezelfde lijn als de wil om te leven en de wil om te vechten, met dat verschil dat er een passieve betekenis aan gekoppeld is alsof Elco wil zeggen dat er een natuurlijke drang zou zijn om te vechten. Martin maakt bovendien het onderscheid tussen de wil om te overleven en de wil om te vechten, wanneer hij het heeft over de keuze van een vriend om zich te laten transplanteren. Hier bedoelt hij waarschijnlijk met de wil om te overleven iets in een meer passieve vorm dan een actieve wil om te vechten. Moeten we dan de wil om te overleven iets zien dat zich manifesteert zonder mentale inspanning, een automatisme? “De laatste maanden was hij snel achteruitgegaan en de kwaliteit van zijn leven had een niveau bereikt dat voor hem niet meer acceptabel was. En dus had hij de beslissing genomen om een transplantatie van hart en longen te laten uit voeren. Een moedige beslissing die veel te maken had met zijn wil om te overleven en weinig met zijn wil om verder te vechten. Iets wat mij toen absurd voorkwam, omdat mijn eigen levenskwaliteit nauwelijks beter leek dan die van hem, en dat al jarenlang. Ergens kon ik er niet bij dat iemand die nog in een (voor mij) redelijke toestand was zo'n risico zou nemen alleen maar om in betere omstandigheden verder te kunnen leven. Blijkbaar zag hij dat anders en na nauwelijks drie maanden wachten was de transplantatie een feit en kon hij aan zijn revalidatie gaan werken.” (Martin, mucoviscidose; Buysse, 1999, pp.8-9) Ten tweede is het belangrijk te onderzoeken wie precies tegen wie vecht om beter te begrijpen wat mensen met een levensbedreigende ziekte bedoelen met “vechten”. Voor sommigen is het een gevecht met zichzelf. “Fysiek ging het dus eigenlijk vrij aardig. Maar geestelijk werd het steeds moeilijker vol te houden. […] Terwijl mijn conditie door de chemokuren natuurlijk flink achteruit was gegaan. Ik genoot helemaal niet van het feit dat ik nog naar de ijsbaan kon, maar baalde ik alleen maar ontzettend dat mijn prestaties niet goed genoeg waren. Ik voerde een taai gevecht met mezelf. Dat begon eigenlijk al op het moment dat ik hoorde dat ik kanker had. Ik was zo ontzettend boos dat mij dit overkwam. Maar die woede kon ik op niemand richten.” (Wiebe, zaadbalkanker; Stichting Jongeren en Kanker, 2004, p.14) Terwijl anderen eerder vechten tegen bepaalde de gevoelens die de ziekte teweeg brengt. Frédérique zou het liefst terug controle hebben. Het is dus vaak niet louter tegen “de ziekte” dat men vecht, maar ook tegen de gevoelens die de ziekte teweeg brengt, zoals onzekerheid en machteloosheid. “Ik merk dat ik inderdaad een enorme kracht in me heb .Dat verbaast me overigens niet, ik wist dat wel. Maar ik ben wel flink onderuitgehaald door deze shit en daardoor ben ik gaan twijfelen. En wat nou als ik het niet kan? […] Ik heb echt gedacht: Willem is mijn grote voorbeeld. Hij werkt gewoon door met de chemo, dat kan ik ook. Maar ik ga een heel andere kant op. En dan merk je toch ook weer dat je er alleen voor staat. […] Het liefste wil ik een boek dat mij in een hoger bewustzijn brengt, waardoor ik na lezing alles onder controle heb. Waardoor ik fluitend door de chemo ga en ik me lekker voel. Maar dat boek is er niet.” (Frédérique, darmkanker; Bruntink & Krabben, 2005, pp.141142) Ten slotte kunnen we dieper ingaan op de manier waarop men dit vechten doet, of hoe men denkt te vechten. Het eerste wat opvalt is dat mensen die geloven in hun “vechten” spreken van een geloof van ‘mind over matter’, zoals Nicolien. Merk ook op dat men hierbij vaak geen traditioneel cartesiaans wereldbeeld heeft, waarbij de psyche of de geest en het lichaam gescheiden zijn. Er is immers communicatie mogelijk tussen “geest” en “lichaam”. “Toen ik hoorde dat ik kanker had, heb ik meteen normale, westerse artsen geconsulteerd, die chemo en medicatie voorschreven om de ziekte lichamelijk te overwinnen. Maar om de kanker ook geestelijk te bevechten, ben ik met ayurvedische artsen gaan praten, die oosterse geneeswijzen Introductie tot de wereld van mensen met levensbedreigende ziekte | Hoofdstuk 1 16 toepassen, waarin de relatie tussen mens, kosmos en het geestelijke aspect centraal staan. Hun adviezen heb ik overgenomen. Door ontspanningsoefeningen en medidatie heb ik een enorme vechtlust uit mezelf kunnen halen. Bij mij overheerste maar één gedachte en die was dat ik dit ging winnen. […] Lichamelijk was er niet veel te winnen, omdat bij mij uitgezaaide borstkanker in een vergevorderd stadium was geconstateerd. Dus bleef er maar één ding over en dat was dat ik moest proberen de ziekte met mijn geest te bestrijden - mind over matter, zeg maar. Daarin vond ik wat ik zocht: het positieve laten overheersen en de kracht en moed vinden om zo met de kanker om te gaan dat het mijn leven niet zou gaan beheersen.” (Nicolien, borstkanker; Hunfeld, 2007, p.48). Vechten als het strijden met gedachten tegen de ziekte: “Genezen is niet zo simpel als het lijkt. Je moet je ziekte niet alleen bestrijden met medicatie maar ook met je gedachten. Probeer ze weg te denken, weg te schrijven of weg te praten. Dat heb ik altijd gedaan omdat ik wist hoe ik ervoor stond.” (Els, acute lymfatische leukemie; Rainson, 2001, p.153) Gedachte winnen vasthouden, verslaan ziekte. “Wat de kanker betreft ben ik het gevecht precies zo aangegaan. Ik ben steeds blijven geloven in mijn eigen kracht, en dat is mijn winnaarsmentaliteit. Ik sport al vanaf mijn zesde - atletiek, mountainbiken en wielrennen - dan leer je dat je nooit genoegen moet nemen met verliezen. Daarom heb ik dat gevecht tegen kanker ook als een wedstrijd aangepakt. Een wedstrijd die ik hoe dan ook móést winnen.” (Bas, lymfklierkanker; Hunfeld, 2007, p.14) Velen zien het vechten als een wedstrijd of een obstakel, dat ze moeten overwinnen. Sommigen spreken zelfs van een uitdaging. “Wel heb ik al mijn wilskracht in het werk gesteld om te overleven. Ik heb zelfs een keer (dit lijkt heel erg op een sterk verhaal maar is het echt niet) mijn geest losgekoppeld van mijn lichaam om via mijn buikwand naar mijn maag te gaan om aldaar de witte bloed-lichaampjes aan te vuren tot het vechten op de wondsnede om alle uitzaaiingen uit te roeien. Ik was de aanvoerder en de witte bloedlichaampjes (als nog kleinere lilliputters) vochten met kleine zwaardjes in op de operatie-snijwond om aldaar al die achtergebleven uitzaaiingen van kant te maken. Dat heeft vast geholpen. Het is ook bij die ene keer gebleven dat ik mijn lichaam geestelijk verliet ondanks latere verwoedde pogingen daartoe.” (Johan, verschillende soorten kanker; Mensink, 2006) Soms concentreert men zich concentreren op de waarde van het leven. Esther spreekt in die zin over haar eigen levenskracht. “In die periode leerde ik mijn eigen levenskracht kennen. Ik wist nooit dat ik zoveel kracht in me heb, zo’n sterke wil om te leven. Ik zag elke extra dag die ik kreeg als een gift. Ik was zo bezig met overleven, dat alles wat eerst zo belangrijk leek, ineens totaal onbelangrijk was. Ik had het gevoel dat ik boven het aardse uitsteeg en neerkeek op mijn bestaan. Ik was altijd een onzeker, meisje geweest. Maar, zo nam ik me voor, als ik dit overleefde zou alles anders worden. Ik droomde van mijn leven na de ziekte en was vast besloten mij er niet onder te laten krijgen.” (Esther, Hodgkin; Stichting Jongeren en Kanker, 2004, p.10) Ik heb hierboven reeds vermeld dat men beroep doet tijdens het vechten op een bepaalde kracht. Vanwaar komt die kracht, levenskracht of oerkracht? Is dat een kracht die men ervaart als iets vanuit zichzelf of is het iets extern uit de omgeving, dat kracht verleent aan de persoon met een levensbedreigende ziekte? Enerzijds zijn er mensen die menen een kracht in zichzelf te vrijwaren. “Vanaf dat moment ben ik letterlijk met mezelf aan de slag gegaan. Het begon met gespreksgroepen in het Taborhuis, waar ik een aantal handvaten kreeg om te leren leven met kanker. De meest waardevolle les wat dat ik leerde kijken naar de ziekte, om te voelen wat die ziekte mij te zeggen had. Krachten kwamen bij me naar boven waarvan ik niet vermoedde dat ik ze bezat.” (Paula, borstkanker; Hunfeld, 2007, p.40) Het is belangrijk voor sommigen om in beweging blijven. “Ik geloof ook niet dat een mens kracht krijgt naar kruis, want die kracht zit gewoon écht in jezelf. Het gaat erom dat je van dag naar dag leeft. Vervolgens wordt die dag een week, een week wordt een jaar en op die manier kwam ik, volgens mijn eigen naïeve theorie, tot de conclusie dat ik ook wel op nog een jaar verder uit kon komen. Om dat doel te bereiken sport ik veel: wandelen, fietsen, Introductie tot de wereld van mensen met levensbedreigende ziekte | Hoofdstuk 1 17 zwemmen, thuis trappenlopen, heuveltjes oplopen in het bos en met de hond de hei op. Door dat lichamelijk bewegen ga ik ook geestelijk bewegen, en door het geestelijk bewegen blijf ik lichamelijk in beweging. Het is een cirkel waarin ik geen middel onbenut laat. Niet bang zijn, niet wegduwen, met de kanker in gesprek blijven en de gezonde delen van mijn lichaam stimuleren.” (Nicolien, borstkanker; Hunfeld, 2007, p.49) Anderzijds zijn er mensen die menen een kracht indirect uit de omgeving te ervaren. “Wat me op dit moment helpt, is het geloof in een hogere macht die voor je zorgt. Dat geeft me vertrouwen en daardoor verdwijnt de paniek. Het klinkt misschien simpel, maar dankzij de liefde aandacht, brieven, e-mail, kaarten en vooral het gebed van familie, vrienden en kennissen, ontstaat er een energiestroom die je de kracht geeft om je erdoorheen te slaan. Daardoor kun je ook voor andere lotgenoten een rots in de branding zijn.” (Huub, borstkanker; Hunfeld, 2007, p.35) De steun van andere mensen zou kunnen helpen om het verlies van de oude wereld waarin men voor de ziekte leefde beter te verdragen. Men zou zich niet helemaal vervreemd voelen van de wereld indien men nog contact heeft met mensen van de oude wereld en die persoon die ziek is informeren over het leven in die oude wereld. “Mijn huisgenoten zijn trouwens wel langs geweest in het ziekenhuis, zeker elke week. Dat was erg fijn, omdat zij als het ware mijn connectie met de wereld buiten het ziekenhuis waren. Zij vertelden mij over hun leven en hielden me bij de werkelijkheid. Ik had dat heel erg nodig, zodat ik niet van de wereld zou vervreemden in mijn bed. Ik denk dat het heel erg heeft geholpen bij mijn genezing.” (Lucas, teelbalkanker; Stichting Jongeren en Kanker, 2004, p.29) Sommigen halen kracht uit het loslaten van controle en zekerheid. Dit is dus een positief effect van een onthechtingsstrategie. “Voor een baasje zoals ik, dat zijn leven lang overal de controle over wilde houden, is het leren loslaten echter heel erg moeilijk geweest. Toch is me dat gelukt. En het wonderlijke is dat het loslaten me nu zelfs kracht geeft.” (Huub, prostaatkanker; Hunfeld, 2007, p.34) 1.3.3.3 Omgaan met de dood Hoe gaan mensen om met het besef dat ze levensbedreigend ziek zijn en dus sterfelijk zijn of dat ze zelfs nog maar een beperkte tijd te leven hebben? Als men over de dood nadenkt, dan denkt men misschien over het hoe zijn indien men er niet meer is. Men beseft dat men alles zal moeten achterlaten wat men heeft opgebouwd. Vaak is het zo dat men zich voorbereidt op het achterlaten, verlaten van de wereld. Men neemt al dan niet afscheid van de omgeving. Men verwittigt bijvoorbeeld familie en vrienden en regelt de formele zaken af zoals de manier van sterven (bijvoorbeeld euthanasie), begrafenis en bezittingen. Veel mensen met een levensbedreigende ziekte streven naar een rustig levenseinde, waarbij afscheid ook centraal staat. “Wachten op een longtransplantatie wordt emotioneel steeds belastender naarmate de ziekte voortschrijdt en de dood naderbij komt. Ik heb dat een aantal keer van dichtbij gezien. Aan de ene kant is er dan nog steeds de hoop dat nieuwe longen snel komen en een nieuw begin inluiden, aan de andere kant is er de steeds hardere confrontatie met de naderende dood en de neiging afscheid te nemen van het leven. In die fase heb ik medepatiënten zich steeds meer zien richten op de hoop, omdat die het mogelijk maakte 'aan de gang te blijven'. Er was niet of nauwelijks plaats voor afscheid. Ik hoop zelf tegen die tijd, mocht het zover komen, in te zien dat de dood wel eens onvermijdelijk kan zijn. Zo hoop ik voldoende ruimte en tijd te kunnen hebben om afscheid te nemen van mijn dierbaren, zodat ik ondanks mijn situatie in een zekere rust kan sterven. Of me dat zal lukken, is de vraag. Ik vrees de mentale worsteling.” (Arian, mucoviscisose; Arian, 2002, maandag 4 november 2002) Het is ook interessant dat de leeftijd ook een interessante variabele is. Indien men ouder is lijkt men makkelijker het einde te accepteren. Merk op dat Hannie een soort balans idee over het leven en de dood hanteert, als het leven lang genoeg geduurd heeft, is de balans in evenwicht ten op zichte van de zware dood. Introductie tot de wereld van mensen met levensbedreigende ziekte | Hoofdstuk 1 18 “Als kanker terugkeert of als ik een andere vorm van kanker krijg, laat ik er vermoedelijk niets aan doen. Ik ben negenenzeventig jaar, ik hoef geen negentig te worden. Dan zeg ik tegen de arts: je zorgt maar dat ik zonder al te veel lijden aan mijn einde kom. De enige uitzondering is misschien als het zou gaan om een precies te lokaliseren kankergezwel dat niets is uitgezaaid. Een operatie en klaar, daar valt nog over te denken, maar bestralen of chemo, nee, dat zou ik niet meer doen. Ik vraag me ook steeds af: had ik het wel moeten doen, de bestraling? Achteraf noem ik die bestraling zelfs mensonterend. Ik heb er ernstige darmproblemen aan overgehouden.” (Hannie, baarmoederkanker; Bruntink & Krabben, 2005, p.109). 1.3.4 Zingeving Als men getroffen wordt door een levensbedreigende ziekte, wordt de wereld die men kende drastisch gewijzigd. Alles verandert. Mensen met een levensbedreigende ziekte veranderen zelf ook substantieel. De belangrijkste dysfuncties heb ik hierboven proberen weergeven in Figuur 1 (zie 1.3.1 Algemene toestand). Mensen die ernstig ziek zijn worden in deze unieke situatie geconfronteerd met zeer complexe problemen. Men zou zich bijvoorbeeld de vraag kunnen stellen: wat moet ik nu doen? Men zou zich ook de vraag kunnen stellen: waarom word ik ziek en niet iemand anders? Dit zijn misschien eenvoudige vragen, maar een antwoord op deze vragen zoeken is dat allesbehalve, laat staan dat men er één vindt. Een vraag als “wat moet ik nu doen?” kan men zelfs doortrekken naar een fundamenteel ethisch niveau. Gezien dat ik een sterfelijke mens ben en ik geen zekerheden meer ken, wat moet ik dan doen in mijn leven? Het is een vraag die zich iedereen waarschijnlijk wel eens stelt, maar dan in een minder extreme situatie dan deze mensen hier. Mensen met een levensbedreigende ziekte stellen soms letterlijk de vraag hoe men moet handelen als sterfelijk wezen. “Ik sta te janken van de pijn middenin de kamer en denk dat ik dood ga. Wat moet ik hieraan doen?” (Femmy, lymfeklierkanker; Femmy, Weer thuis!) Dit soort van verlangen naar zingeving is overigens op een bepaalde manier verweven met coping. Het is ten eerste een soort van omgaan met de ziekte waarin men zoekt naar de betekenis van de ziekte. Ik zal het dus in die zin hebben over een actieve betekenis van zingeving. Hoe plaatsen mensen hun ingrijpende gebeurtenis in hun leven, levens-visie of wereldbeeld (ontologie)? Hoe geeft men betekenis aan een levensbedreigende ziekte? “In het ziekenhuis word je nog flink afgeleid. Dan dringt het nog niet echt tot je door, pas thuis kwam het. Dat verdriet is er nog steeds. Ik heb vriendinnen die bezig zijn met kinderen krijgen, een is net bevallen, dat is hard. Maar ik wil het ook niet dramatiseren. Ik heb niet snikkend op de grond gelegen, schreeuwend: ik kan nooit meer kinderen krijgen. Ik baal vooral van het feit dat de keuze mij is ontnomen, dat is moeilijk en dat moet ik een plaats zien te geven.” (Frédérique, darmkanker; Bruntink & Krabben, 2005, p.138) De ziekte een plaats geven kan ten tweede ook een manier zijn om ervoor te zorgen dat de ziekte niet jouw leven beheerst, maar dat je zelf terug controle krijgt over je eigen lichaam. “Maar de gevolgen van kanker beheersen niet mijn leven, ik heb het een plaats gegeven. Soms gaan er dagen, weken voorbij dat ik er niet aan denk of het er niet over heb. … Ik weet dat ik nooit meer de oude wordt, maar dat is geen punt. Ik heb wat moeten inleveren, maar kanker heeft mijn leven verrijkt.” (Henk, darmkanker; Bruntink & Krabben, 2005, pp.185-186) Ten derde kan de ziekte beter kunnen plaatsen een gevoel geven van meer zekerheid, zodanig de ziekte in de toekomst te vermijden. “Ik heb geen verklaring, oorzaak of aanleiding voor mijn kanker gevonden. Dat maakt me wel eens onzeker, want de oorzaak van destijds kan er nu nog steeds zijn. Vooral in het begin heb ik erg naar verklaringen gezocht. Ik durfde bijvoorbeeld mijn mobiele telefoon niet meer bij me te houden. Die zat al jaren in mijn binnenzak, vlak bij de plek waar de kanker was ontstaan. Zou er toch straling zijn die kanker veroorzaakt? Tegenwoordig let ik daar al niet meer op. Er is niet een duidelijke oorzaak aan te Introductie tot de wereld van mensen met levensbedreigende ziekte | Hoofdstuk 1 19 wijzen. In mijn eetgedrag is niets veranderd. Ik eet niet meer fruit of zo. Er is ooit gesuggereerd dat rood vlees darmkanker zou kunnen veroorzaken, maar dat bleek uiteindelijk weer niet te bewijzen, dus rood vlees laat ik ook niet staan. Erfelijkheid speelde bij mij geen rol. Ik heb nooit gerookt. Ik ben altijd een matige drinker geweest, dus daar hoefde ik niets in te veranderen. Het enige wat wel veranderd is, is dat ik de magnetron niet meer gebruik; om een of andere reden vertrouwde ik dat apparaat toch al nooit.” (Henk, darmkanker; Bruntink & Krabben, 2005, pp.187-188) Laat ons nu wat dieper ingaan op de zingeving van mensen met een levensbedreigende ziekte in de eerste betekenis hoe men zin aan de situatie geeft. Er blijkt een drang te zijn bij mensen met een levensbedreigende ziekte om betekenis te geven aan hun drastische levensverandering. Het staat centraal dat men wil verklaren waarom de ene persoon getroffen wordt door een levensbedreigende ziekte, en de andere niet. De vraag die hieraan ten grondslag ligt is: waarom ik, waarom ben ik ziek? Men verlangt graag een antwoord, waarin nog het liefst een reden wordt vermeld waarom het gebeurt, zodat men de indruk heeft dat het niet voor niets is dat men deze ellende ondergaat. De achterliggende wens om psychische rust te ervaren zou hier volgens mij ook een invloed kunnen op hebben. Het gevoel van onrechtvaardigheid is hierbij meestal aanwezig. Waarom sterft de ene persoon en de andere niet? “Ik kan niet beschrijven hoe ik me voelde. In mijn vechten ongeloof en hulpeloosheid om de voorrang. Iedereen had het wel verwacht, het ging ten slotte niet goed met hem. Maar waarom zo snel? Het is niet eerlijk, maar eerlijkheid speelt hier geen rol. Niets is eerlijk, het gebeurt gewoon. Het laatste restje hoop is verdwenen en ik kan er niets aan doen. Ik had zo gehoopt dat een tweede transplantatie nog zou helpen.” (Els Rainson, p.117, acute lymfatische leukemie) Annie maakt bovendien de vergelijking met haar ervaring van een treinkaping. Volgens haar is het pure pech. Merk op dat ze, zoals in het cartesiaans dualisme, een duidelijk onderscheid maakt tussen het lichaam en het zelf, de geest of de psyche. Annie legt precies veel nadruk op het lichamelijke van de ziekte en de invloed van levensstijl. De geest, de ik of het zelf heeft hier weinig mee te maken. “Dat het lichamelijk is, betekent dat het ook van mezelf is. Hoe heeft mijn lichaam dit kunnen doen? Waarom ik? Het is niet erfelijk. Mijn moeder had het bijvoorbeeld niet en ook bij verdere familieleden is het nog niet voorgekomen. Een kaping kun je beredeneren. Maar waarom ik kanker heb? Daar is geen antwoord op, het is pure pech. Natuurlijk was die kaping óók pure pech, maar daar had je nog invloed op kunnen uitoefenen. Ik kon denken: als ik een trein eerder had genomen, had ik er niet in gezeten. Dát had ik dus moeten doen. Maar wat had ik moeten doen om te voorkomen dat ik kanker kreeg? Ik kan niets bedenken. Ik heb mijn levensstijl dan ook niet veranderd. Sterker nog, ik leefde al heel gezond, dronk weinig, rookte niet (meer), at veel fruit. Dus toen dacht ik: wat een onzin, ik kan net zo goed weer gaan roken. Dat ben ik toen gaan doen. En ik rook nog steeds. … Na de operatie ben ik begonnen. Ik kreeg iets onverschilligs over me. Al dat verstandige leven... het maakt toch niks uit. De kans dat je in het verkeer omkomt is toch ook groot?” (Annie, borstkanker; Bruntink & Krabben, 2005, pp.198-199) Het lijkt zo dat men de levensverandering pas werkelijk een betekenis geven, als dit een mogelijke situatie is in de wereld waarin men leeft. Hier kan men volgens mij spreken over een oude wereld, een nieuwe wereld en een vernieuwde oude wereld. De oude wereld is die wereld die men vroeger ervaarde als normaal, waarin er bijvoorbeeld geen sprake is van de dood. Een fundamentele eigenschap van de nieuwe wereld zou kunnen zijn dat men persoonlijk sterfelijk is in deze wereld. In de oude wereld lijkt het maar al te vaak alsof de dood iets onpersoonlijk is, niet op zichzelf van toepassing, het lijkt alsof men een eeuwig leven. Sommige patiënten ervaren de oude wereld als onvolledig, angst voor de dood of een wereld waarin de dood niet mogelijk is, is niet langer zinvol. “Je doet jezelf tekort als je bang voor de dood blijft, we gaan toch allemaal een keer.” (p.184, Henk Krol, Bruntink & Krabben, 2005, darmkanker) Introductie tot de wereld van mensen met levensbedreigende ziekte | Hoofdstuk 1 20 De wereld waarin men zin moet geven aan een leven met levensbedreigende ziekte moet essentieel een wereld zijn waarin men kan sterven. Het is een wereld waarin de eindigheid van het leven noodzakelijk mogelijk moet zijn en al dan niet centraal staat. Het is een wereld van vergankelijkheid. Ten eerste zoeken sommige mensen naar een externe zingeving (godsdienst), anderen zoeken de verklaring door bij zichzelf, bijvoorbeeld in hun levensstijl. Vaak ziet men kanker als enige doodsoorzaak gedurende lange tijd, maar dat hoeft uiteraard niet. “Ik heb kanker een tijdje als enige mogelijke doodsoorzaak gezien voor mezelf. Maar tegenwoordig denk ik ook weer dat ik met het vliegtuig kan neerstorten of een ongeluk kan krijgen met een minitaxi in Madras.” (Ivan, prostaatkanker; Bruntink & Krabben, 2005, p.19) In het geval van een externe zingever spreekt men ook soms van voorbestemdheid of het lot. “Slaat mijn fantasie op hol of zou er echt 'iemand' of een 'ze' zijn, die zich met on lot bemoei(t)en? Is het hele verloop van mijn leven al van mijn geboorte gepland? Of kijken 'ze' hoe ik reageer vooraleer tot een volgende stap over te gaan? Of gooien 'ze' dan met dobbelstenen? Weten 'ze' dat ik bang ben voor botbiopsieën en transplantaties? Gaan 'ze' me met rust laten of allerlei spelletjes met me spelen? Was mijn longontsteking toeval? Of wilden 'ze' me met mijn neus op het feit drukken: 'Besef je nu eindelijk dat je ziek bent!' Zoveel vragen en niemand weet er een antwoord op.” (Els, acute lymfatische leukemie; Rainson, 2001, p.66) Anderen zoeken naar een verklaring voor wat hen overkomen is in hun eigen leven. “Ik heb nooit gerookt, nooit drugs gebruikt. Ik heb nimmer excessief gedronken. Ik heb altijd gezond gegeten… Hoe kon er in vredesnaam opeens een tumor in mijn hoofd zitten? Mensen in mijn omgeving waren verbijsterd dat ik dit kreeg. Bij darmkanker zou ik ook heel verbaasd zijn geweest, maar op een of andere manier begrijp ik dit wel. Mijn hersenen hebben het zwaar te verduren gehad. Altijd eigenlijk, maar de laatste tijd zeker. Voor mij staat vast dat het geen zin heeft zo’n tumor alleen als een technische storing of ontregeling in je hoofd te zien en dat dan te wijten als oorzaak van het ziek zijn. Voor mij geldt dat het lichaam niet alleen een mechaniek is dat toevalligerwijs wel of niet functioneert. Er is volgens mij meer dan alleen het onderscheid ziek versus niet-ziek; die puur wetenschappelijke visie op het lichaam schiet tekort. De essentie van wat leven is wordt hiermee gemist. Het mechanische lichaam is het vehikel. Dat is heel nuttig, maar dat is niet het enige. Ik vergelijk het maar met een auto. Daarin zit een deel techniek en een deel design.” (Karel, hersentumor; Bruntink & Krabben, 2005, p.145). Volgens Karel is het lichaam dus niet puur techniek, niet puur biologische processen, hij vermeldt een soort design. Misschien bedoelt hij hiermee dat er een plan achter zit een doel, alsof alles ook past in een ontwerp, alsof alles op deze manier een zin heeft. In ieder geval ziet hij zichzelf als oorzaak van zijn ziekte. Hij heeft zijn hersens te zwaar belast. “Het werd gewoon te veel. En inderdaad, daarvan kun je dan een hersentumor krijgen. Het helpt me dat ik er zo over denk, want het betekent dat ik er wat aan kan doen. Ik ga mijn leven heel erg veranderen.” (Karel, hersentumor; Bruntink & Krabben, 2005, p.146) Het is belangrijk dat Karel stelt dat hij gelooft dat dit zo is. Het is immers niet medisch bewezen wat de oorzaak is van zijn ziekte. Misschien geeft het Karel geruststelling te weten wat de oorzaak is en dat hij bovendien zelf de oorzaak is zodat hij er zelf ook iets aan kan doen. Men kan hier dus niet spreken van een deterministische oorzaak, Karel heeft het beeld van een vrij dynamisch visie op oorzaak en gevolg. Hoewel aan de ene kant het volledig gedetermineerd was dat hij kanker ging krijgen door zijn gedrag, wil dit niet zeggen dat dit zo noodzakelijk altijd zal zijn. Het is immers mogelijk dat hij zijn gedrag verandert en dat de kanker hierdoor weggaat. “Ik zei tegen mezelf: 'Kijk, ik ben wel ziek, maar die tumor is drie keer zieker.' Ja ik geloof in mind over matter. Ik ben ervan overtuigd dat je zelf heel veel in de hand hebt. Door je er niet bij neer te leggen en je lichaam zo veel mogelijk te helpen, merk ik dat je een heel eind komt. Ik zeg niet dat je daardoor overleeft, maar in ieder geval is de tijd die je hebt een stuk prettiger.” (Lilian, borstkanker; Hunfeld, 2007, p.18) Introductie tot de wereld van mensen met levensbedreigende ziekte | Hoofdstuk 1 21 De meesten hangen dus blijkbaar een genuanceerd cartesiaans wereldbeeld aan waarbij er toch communicatie mogelijk is tussen psyche en lichaam en er blijft bovendien ruimte voor onbepaaldheid, waarbij men spreekt over geluk of toeval. “Toen heb ik ingezien dat het idee dat men zelf niets in de hand heeft een waanidee is. Het is immers wel mogelijk door een sterke motivatie, en veel fysieke oefeningen, het herstel te bevorderen en de kans op infectie en afstoting te verminderen. Wat niet wegneemt dat een flinke dosis geluk ook van pas komt.” (Martin, mucoviscidose; Buysse, 1999, p.9) De visie van de persoon die zichzelf kan helpen, waarbij niet alles voorbestemd en gedetermineerd is, kan echter ook negatief inwerken. Het is dan afhankelijk van de rol die men aan zichzelf geeft in het hele ziekteproces hoe men tegenover de ziekte staat. Het nieuws dat een succesvolle transplantatie veel afhangt van geluk kan bijvoorbeeld hard aankomen in een wereld van patiënt met een levensbedreigende ziekte, waarin er geen zekerheid meer is. “En verder.......Volhouden en geluk hebben meid dat die long heel snel komt. Huh! Wat! Was dat het? Volhouden.....en GELUK hebben? Hangt het daarvan af? Geluk?? Nou...uhm..ja....oke dan. Ik voelde al tranen komen, maar ze bleven gelukkig binnen.” (Lisa, mucoviscidose; Katttenberg, 2005, De doc!!!) Sommigen geven immers zichzelf de schuld door bijvoorbeeld een slechte levenswijze of niet genoeg je best te doen om weerstand te bieden tegen de ziekte. “Dat gevoel werd nog erger door de zelfhulpboeken die ik las. … Tjonge, wat zijn sommigen daarvan slecht zeg! Die praten je alleen maar een schuldgevoel aan. Dan lees je bijvoorbeeld hoe je puur met geesteskracht de zaken zou kunnen draaien. Mensen die de meest ernstige tumoren doen slinken doordat ze zo sterk en positief blijven. […] Kennelijk deed ik iets fout, want ik kon mijn tumor niet door mijn gedachten laten slinken. Ik had het blijkbaar aan mezelf te danken.” (Wiebe, zaadbalkanker; Stichting Jongeren en Kanker, 2004, p14). Sommigen stellen dat men een eigen verantwoordelijkheid heeft in het eigen geluk en stellen dat het dus niet de “schuld” is van de ziekte, maar eerder van de verwachtingen die men heeft. Volgens Jacob zijn het nu net de verwachtingen die iemand heeft, die ervoor zorgen dat men naar een bepaald beeld streeft van zichzelf. En als die verwachtingen blijken onhaalbaar te zijn dan kan dit gevolgen hebben op het gevoel van geluk of welbehagen dat men heeft. Daarom, stelt hij, is het belangrijk dat men een onderscheid maakt tussen de ziekte als boosdoener en de eigen verwachtingen als boosdoener. “Mensen die kanker krijgen kunnen lijden, natuurlijk. Maar zij lijden vooral aan verwachtingen over het leven. Straks zijn de kinderen groot, straks kunnen we beiden stoppen met werken, en dan kopen we daar en daar een mooi huis, we gaan op vakantie naar dit en dat land... Allemaal verwachtingen die opeens niet meer gerealiseerd kunnen worden. Het kaartenhuis dondert in elkaar. Tja, daar word je wel heel verdrietig van. Het is niet de kanker die al dat ongeluk veroorzaakt, maar de dwaasheid van al die verwachtingen. Kanker heeft hen de ogen geopend door de spotlight op die verwachtingen te richten. Aanleiding en oorzaak moet je uit elkaar halen. Kanker kan nooit de oorzaak zijn van ongeluk, dat is waanzin. Als je zeurt dat je je dochter niet ziet opgroeien, zeur je niet over je ziekte, maar over je verwachtingen.” (Jacob, multiple endocriene neoplasie; Bruntink & Krabben, 2005, p.127) 1.3.5 Levensfilosofie In deze sectie zou ik zingeving eerder in een passieve betekenis willen bespreken. Wat ervaren mensen met een levensbedreigde ziekte als iets dat zin heeft in het leven? Er kan verwarring zijn met zingeving in de betekenis die ik hierboven hanteer. Daar gaat het eerder over de manier waarop men zin geeft aan de situatie. Hier wil ik het echter hebben, op een abstracter niveau, over achterliggende gedachten van coping bij mensen die geconfronteerd worden met een levensbedreigende ziekte. Hier wil ik het specifiek hebben over een aantal levensvragen die Introductie tot de wereld van mensen met levensbedreigende ziekte | Hoofdstuk 1 22 direct of indirect naar boven komen bij mensen met een levensbedreigende ziekte en de eventuele antwoorden die zij formuleren. Ten eerste zou ik dieper willen ingaan op het onderwerp de waarde van het leven. Ten tweede zou ik willen ingaan op een soort ontwaking die men ervaart uit het vroegere leven, men beseft dat men in leven is. Ten derde merkt men een beter onderscheid te kunnen maken tussen hoofd- en bijzaken. Tot slot zal ik dieper ingaan op het feit dat de verwachtingen over het leven een grote rol spelen bij de beleving van de ziekte. 1.3.5.1 Waarde van het leven Ten eerste komt de bespreking van de waarde van het leven naar boven tijdens de ziekte, bijvoorbeeld bij de keuze van de behandeling. Men maakt dan een afweging waarbij men zich baseert op wat waardevol is in het leven. Het is wat voor deze mensen zin heeft in het leven. Vaak maakt men dan een afweging tussen de kwaliteit van leven voor en na de behandeling. De eerste gedachte die hier centraal staat is dat leven wordt gelijkgesteld aan vrijheid, meer bepaald de vrijheid van handelen. Dit impliceert uiteraard dat men in leven moet zijn om te kunnen handelen. Het in leven zijn en het kunnen beleven van de wereld is bijgevolg een prominente waarde voor mensen met een levensbedreigende ziekte. Arian geeft een speciale invulling van het kunnen handelen. Hij spreekt over "beleven" van nieuwe dingen. Misschien wijst dit op het feit dat de persoonlijke wereld wordt bepaald door het zelf ervaren, het levend maken (als ervaring) van objecten uit de omgeving. Misschien is dit nu net de waarde van het leven waar men naar verwijst als men het heeft over kunnen, namelijk het beleven van de wereld. “Ik droomde vannacht dat ik nieuwe longen had. Ik voelde me waanzinnig. Bakken en bakken lucht stroomden in en uit mijn lijf. Ik doorvoelde de enorme, overrompelende wereld aan nieuwe mogelijkheden die was opengegaan. Fietsen, stukken wandelen, klussen in huis, sjouwen, anderen helpen, koken, vakanties, rennen, sporten zonder zuurstof. Ik merkte dat ik niet of nauwelijks nog fysiek werd beperkt. In mijn droom ging ik hard aan de slag met het beleven van nieuwe dingen. Mijn enige angst was dat ik niet genoeg geld en tijd zou hebben om alles mee te maken.” (Arian, mucoviscidose; Arian, 2002, maandag 3 maart 2003) Yoeri stelt dat hij zich pas zou opgeven op de lijst voor een longtransplantatie indien hij geen aanvaardbaar leven meer kan leiden. Later verduidelijkt Yoeri wat hij bedoelt met een aanvaardbaar leven. “Eenmaal getransplanteerd zijn niet alle problemen opgelost, je zegt niet zomaar ff: "Ik laat me transplanteren, dan ben ik van m'n longproblemen af". Ik heb voor mezelf dus beslist van te wachten met de lijst tot ofwel 1) m’n behandelende prof zegt dat ik moet ofwel 2) ikzelf vind dat ik geen aanvaardbaar leven meer kan leiden.” (Yoeri, mucoviscidose; Lauwers, 2003, Leven, niet geleefd worden) “Ik vindt dat ik geen ‘bevredigend leven’ meer kan leven… met andere woorden als ik gehinderd wordt in m’n doen en laten.” (Yoeri, mucoviscidose; Lauwers, 2003, Goed nieuws… of niet?) Yoeri komt dus terug op een visie van een waardevol leven als een leven waarin men de vrijheid heeft te kunnen doen wat men wil, maar naar welke vrijheid verwijst hij hier precies, welke hinder is tolereerbaar en welke niet? Wanneer hij naar de palliatieve eenheid wordt verplaatst, expliceert hij duidelijk dat hij zijn leven niet meer waardig zou achten om te leven indien zijn longen zodanig slecht functioneren dat hij continu aan het stikken is. “Zodra ik het gevoel heb dat ik langzaam maar continu aan het stikken ben, wens ik in mijn waardigheid in slaap gehouden te worden." (Yoeri, mucoviscidose; Lauwers, 2007, Palliatieve Zorgen) De drempel die Yoeri hier legt is dus beduidend lager dan de voorgaande stelling dat een bevredigende leven een leven is waarin hij niet fysiek gehinderd wordt. Hij zou een leven waarin hij fysiek sterk beperkt is en toch nog kan ademen alsnog als bevredigend aanschouwen. Merk op dat men ademen zou kunnen beschouwen als een handeling. Introductie tot de wereld van mensen met levensbedreigende ziekte | Hoofdstuk 1 23 Het is dus zo dat Yoeri net als vele anderen vaak niet echt expliciet zegt wat de waarde van het leven precies is, hoewel er wel degelijk grenzen zijn op vlak van pijn en hoewel het wel duidelijk is dat de vrijheid van handelen een belangrijke waarde is. Bovendien is het zo dat deze visie over de waarde van het leven kan veranderen. 1.3.5.2 Ontwaken Men spreekt meermaals van een verandering in levensvisie of zingeving na een levensbedreigende ziekte te hebben overleefd. Het is voor velen een geheel nieuwe filosofie waardoor een groot deel van de ervaringswereld volledig anders ervaren wordt. Het is een vernieuwde of soms volledig nieuwe filosofie. Ik zou dus spreken van een vernieuwde oude wereld. Er is bijvoorbeeld een nieuw bestaansbesef bijgekomen, het besef dat men leeft, het besef van het in leven zijn, als iets dat niet vanzelfsprekend is. Het lijkt erop dat mensen na hun ziekte meer willen genieten van het leven dan daarvoor. Het is echter vaak niet duidelijk hoe dit komt. Is het omdat men meer waarde hecht aan het leven, meer waarde hecht aan zichzelf, of een combinatie van beide en meer waarde hechten aan het kunnen leven, het feit dat ikzelf een levend wezen ben en daarvan bewust ben? “We zijn nu 2 jaar verder en het is duidelijk dat alles nog lang niet bij het oude is, dat het (mijn mooie leven) zich waarschijnlijk ook nooit weer bij het oude zal voegen, dat het ook nooit weer het oude zal worden maar dat neemt niet weg dat ik het leven fantastisch vind, weer volop (probeer) van het leven te genieten en dat ik er weer ben en weer vol in het "leven" sta. Kortom, ik ben er weer.” (Johan, verschillende soorten kanker; Mensink, 2006) Men spreekt bijvoorbeeld expliciet van een levenslust. “Ik waan me genezen en leef m’n leven verder met de beperkingen die ik heb door de ingrepen, maar vol levenslust.” (Bart, botkanker; Verbeeck, 2009, Een stukje geschiedenis (2003-2004)) “Mijn kijk op het leven is veranderd, ik ben heel dankbaar voor alle dingen die ik nu weer kan en besef nu dat het allemaal niet zo vanzelfsprekend is dat je lichaam doet wat het doet. Het is toch bijzonder dat je kan ruiken, voelen, praten, horen en zien? Ik heb mezelf beloofd te genieten van elke dag. Ik denk zelfs dat ik nu gelukkiger ben dan voor mijn ziekte, ook al blijft er de angst om dood te gaan. Ik waardeer kleine dingen in het leven meer dan voorheen en probeer mezelf voor te houden dat het altijd erger kan en dat ik geluk heb gehad.” (Mireille, ziekte van cushing; Stichting Jongeren en Kanker, 2004, p.52) Sommigen ervaren in deze fase een drang om meer bewuster te leven. Arian spreekt in het volgende citaat zelfs van een onbewuste drang om meer bewust te leven. Bovendien stelt Arian ook dat hij meer aandacht heeft voor zijn omgeving, waar hij voordien helemaal geen aandacht voor had, zoals wolken. Hij heeft het over oplettend leven. “Het valt me op dat ik de laatste maanden wat bewuster aan het leven ben. Alsof het ieder moment kan aflopen. Ik kijk beter naar dingen om mij heen, ben mij bewuster van de dingen die gebeuren en probeer meer te genieten van wat ik meemaak. Het is een tendens die mij een maand of wat geleden ineens opviel. Vooral in de auto brul ik continu naar Kata dat ze moet kijken naar de bloesem aan de bomen, naar de uitgestrekte polders, naar dat ene gebouw. In mijn dagboek beschreef ik al eens een illustratief voorval (zie zondag 11 mei 2003) waarbij ik een wolk najoeg. Ik keek vroeger nooit naar de lucht. Wolken konden me aan mijn rug roesten. Nu is dat anders. Wolkenpartijen hebben onverkort mijn aandacht. Ik kijk bewuster naar de wereld om mij heen. Het is geen keuze. Het is iets dat vanzelf gaat. Zou het een onbewust besef zijn dat mijn longtransplantatie zich plotseling kan aandienen en dat dit 'experiment' wellicht ook kan mislukken? En stel dat ik het leven laat, zou het dan niet jammer zijn als ik de periode ervoor niet geleefd had, niet had opgelet?” (Arian, Mucoviscidose; Arian, 2002, maandag 16 juni 2003) De nadruk ligt vooral op het intenser beleven van de omgeving en al dan niet het besef dat men nog kan handelen en dus ook kan leven en genieten. Introductie tot de wereld van mensen met levensbedreigende ziekte | Hoofdstuk 1 24 “Er heerste een overmoedige blijdschap om dit te mogen meemaken, de sfeer, de zon, en vooral de mooie natuur. Je ziet dit toch in een heel andere dimensie. De kleuren zijn veel mooier, je leeft intenser, je hebt ook oog voor het verdriet en vreugde van je medemens. Ik heb met mijn vriendinnen heel wat bomen opgezet wat leven is, kan zijn en niet kan zijn. Hoever je conditie nog toestaat om grote wandelingen te doen. Maar ik ondervind dat gewone gezonde mensen niet beseffen hoever we in ons kunnen hebben moeten inboeten. Maar er is een intense blijheid dat ik dit nog heb kunnen doen, en tranen van emotie's om dit nog te kunnen meemaken. Je vraagt je af hoe lang kan je dit nog? Het is niet zo evident meer en niet zo vanzelfsprekend.” (Andrea, borstkanker; Andrea, 2006, Mijmeringen en vaststellingen) Men spreekt vaak ook over een “wakker worden” uit een het leven of een onschuld die men kwijt is. Men zou dus kunnen spreken dat men realiseert dat men in de oude wereld geen echte wereld vond. Men heeft het ware leven ontdekt door de confrontatie met een levensbedreigende ziekte. Dit lijkt in verband te staan met het besef dat men sterflijk is. “Het leven is een droom die zich afspeelt in de geest, een ontwaakte geest droomt niet meer. Een ontwaakte geest hoeft zich geen zorgen meer te maken, over alles wat zich in de droom afspeelt. Een ontwaakte geest is daarom vrij van alle storende emoties. Een ontwaakte geest herkent de droom als een droom, niet meer en niet minder. Sterven en geboren worden zijn slechts overgangsfases, van de ene droom in de andere. Eenmaal een nieuwe droom geboren wordt, verdwijnt de vorige als rook. Datgene wat onvermijdelijk meekomt van droom tot droom, zijn de verwachtingen, de afkeer zeg maar, de storende emoties. Storende emoties werken door, tot men er zich van bevrijd heeft. De totale bevrijding komt slechts, bij het ontwaken. OPEN UW OGEN!!!” (Martin, mucoviscidose; Buysse, 1999, p.41) Wanneer een vriend van Martin sterft verduidelijkt wat hij, volgens mij, wat hij bedoelt met wakker worden. Martin bedoelt, volgens mij, dat je leeft in een illusie van een onsterfelijk leven en dat je slechts ontwaakt wanneer je geconfronteerd wordt met je eigen sterfelijkheid. “Het leven kan nu weer doorgaan. Alleen de herinnering rest ons. Een herinnering die misschien nog eens opgehaald wordt bij een kopje koffie. Meer niet. Lessen worden er nauwelijks getrokken. Men gaat weer door met het najagen van illusies. Wordt niemand nooit wakker? Staat niemand er dan ooit bij stil dat het morgen misschien zijn beurt is? Is er iets veranderd? Is er iets veranderd voor hem? De illusie is er nog steeds! En niemand heeft het door. Ook ik niet!” (Martin, mucoviscidose; Buysse, 1999, p.67) Het probleem is dus dat iedereen in zijn wereld leeft met de illusie dat men niet sterft. Toch hamert Martin er ook op dat het iets is wat men blijkbaar snel uit het oog verliest. Hij vermeldt immers op het einde van bovenstaand citaat dat “de illusie er nog steeds is”, dat hijzelf het ook niet door heeft. Deze illusie is volgens mij karakteristiek aan de oude wereld. De meeste mensen die een levensbedreigende ziekte hebben lijken ontwaakt te zijn uit een bepaalde illusie of een bepaalde vroegere levensvisie. Men heeft meer respect en aandacht voor het leven. Men is dankbaar voor het in leven zijn en bovenal voor het besef dat men in leven is. Bepaalde liefdevolle handelingen betekenen nu veel meer, omdat men beseft dat alles er ook niet kan zijn. Het leven kan evenwel morgen gedaan zijn of die persoon die nauw aan het hart ligt, kan morgen evenwel dood zijn. “Er waren ook heel leuke gebeurtenissen tijdens die vijf jaar, ik heb veel toffe en zonnige momenten beleefd. En nog zoveel meer dingen die ik zonder mijn ziekte niet zou gekend hebben, noch zou kunnen begrijpen. Ik zou niet op dezelfde manier met verdriet en de dood hebben kunnen omgaan. Nu heb ik aandacht en respect voor het leven. Ik zie het als de zon schijnt of als het sneeuwt, als de bloemen op de kast uitkomen. Als Glen me een knuffel geeft of als ik een goede babbel heb met iemand besef ik dat. Al deze dingen betekenen zoveel meer voor me dan vroeger. Spijtig dat je iets ergs moet krijgen voor je zulke dingen beseft. Ik haat mijn ziekte niet, ik ben er wel erg boos op. Maar ik probeer me nu te concentreren op de goede dingen dingen die ze met zich meegebracht heeft. Look to the future and look at the bright side of things.” (Els, acute lymfatische leukemie; Rainson, 2001, p.134) Introductie tot de wereld van mensen met levensbedreigende ziekte | Hoofdstuk 1 25 “Kanker heeft me inzicht gegeven dat ik nogal haastig leefde. Ik was altijd met mijn werk bezig en vergat te genieten van wat ik deed. Ik wil weer meer oog voor details krijgen. Ik merk ook dat ik een groter besef van de tijd heb gekregen. Kijk naar die roos hier. Je ziet dat hij heeft geleefd. Aan de kleuren, aan de vormen, aan hoe de stelen staan: er zit een spoor van tijd in. Ik ben daar gevoeliger voor geworden. Ervaringen zijn intenser, mooier. Ik ben me wel kwetsbaarder gaan voelen. Dat kan geen kwaad overigens. Ik mág me zorgen maken. De eindigheid van het leven was vroeger theorie. Maar nu weet ik met mijn hele zijn dat het zo is. Ik ben mijn onschuld kwijt. Dat is een diep besef en een extra drive voor mij om door te gaan met wat ik doe. Ik leef het leven nu bijna vanuit inhaligheid, hebberigheid, ik wil niets missen. Dat betekent overigens niet dat ik nu drukker ben dan voorheen. Juist niet.” (Ivan, prostaatkanker; Bruntink & Krabben, 2005, p.18) Sommigen nuanceren toch het idee sterk van dankbaarheid. “Mijn ziekte en depressies hebben mij veranderd, maar het is niet zo dat ik volkomen anders leef. Soms ontmoet ik mensen waarbij het lijkt alsof ze dankbaar zijn dat ze kanker hebben gehad. Die de ziekte niet hadden willen missen omdat het hun leven uiteindelijk heeft verrijkt. Nou, dat is bij mij zeker niet het geval. Ik ben dankbaar dat ik er nog ben en dankbaar voor waar ik nu sta. Maar of dat via zo’n harde leerschool moest, betwijfel ik.” (Wiebe, zaadbalkanker; Stichting Jongeren en Kanker, 2004, p.17) Er is ook meer een tendens om verantwoordelijkheid te voelen ten op zichte van het leven. Zou men kunnen spreken van een ethische plicht die men ervaart om te genieten van het leven? “In het begin ging ik wel wat verkrampt om met dat resterende leven. Ik voelde een soort verantwoordelijkheid om me iedere dag blij te voelen. Maar dat is niet vol te houden. Alleen maar leuke dingen doen is ook niet leuk. Als je aan het leven wilt deelnemen kom je ook niet-leuke dingen tegen, zo is dat nou eenmaal.” (Gunilla, borstkanker; Bruntink & Krabben, 2005, p.160) 1.3.5.3 Onderscheid hoofd- van bijzaken Soms is men ook verandert na geconfronteerd te worden met zijn of haar eigen dood. Men zou kunnen stellen dat men meer relativeert. “Ik weet nu hoe alles vlug anders kan zijn en heb nu zo"n visie van alles kan maar niets moet. Je relativeert ook veel meer , en ik zaag zo vlug niet meer over futtuliteiten.” (Andrea, borstkanker; Andrea, 2006, Mijn leven in balans) “Toen in die nacht mijn darmen niet op gang kwamen en ik lag te creperen van de pijn, zag ik voor het eerst de dood als een opluchting. Eerder in mijn leven, zelfs als kind al, was ik panisch om dood te gaan. Sinds die nacht ben ik van die angst af. Je doet jezelf tekort als je bang voor de dood blijft, we gaan toch allemaal een keer. Ik ben hierdoor laconieker geworden. Als iets niet kan, dan kan het niet. Punt. Eerder legde ik me daar minder snel bij neer. Het kost me nu bijvoorbeeld helemaal geen moeite meer om afspraken af te zeggen, ook als was ik er nog zo bij mee dat die afspraken gemaakt waren. Ik bel gewoon op en zeg: het kan niet of: ik red het niet. Alles draait gewoon door, hoor. Ik denk dat ik andere keuzes maak in wat ik hoofd- en bijzaken vind. Anderzijds ben ik ook preciezer geworden. Ik wil zaken nu afronden als het kan, ik wil niet tot morgen wachten. Zo heb ik iemand gebeld met wie ik al enige tijd niet meer door een deur kon. Ik hoop dan dat het opgelost kan worden, maar als dat er niet inzit, slaap ik er niet minder goed om. Dan heb ik mijn best gedaan.” (Henk, darmkanker; Bruntink & Krabben, 2005, pp.183-184) Het lijkt erop dat het een bepaald relativeren is van zaken die niet belangrijk lijken, of die “futiliteiten” worden genoemd. Dit impliceert uiteraard dat men het gevoel heeft dat men beter onderscheid kan maken tussen hoofd- en bijzaken. En wat hoofd- of bijzaak is, is vaak afhankelijk van de eigen gesteldheid of preferenties. Hieronder zal ik trachten te verduidelijken wat mensen met een levensbedreigende ziekte meer concreet zien als hoofd- en bijzaken. Volgens de meesten heeft het eigen leven, maar ook het leven van andere dierbare mensen een grotere waarde gekregen dan voordien. Leven in het nu, carpe diem, is onmiskenbaar in de ervaringen van mensen met een ernstige ziekte. Introductie tot de wereld van mensen met levensbedreigende ziekte | Hoofdstuk 1 26 "Zopas bericht gekregen dat K. dinsdag begraven werd... Terwijl ik zit te onderhandelen over het loon dat ik wil sterft een van mijn beste vrienden uit Leuven... Daardoor ga je toch nadenken over wat belangrijk is in het leven. Sparen, sparen, sparen... Ik wil wel sparen, maar niet oppotten voor als ik met pensioen ga. Er nu van genieten, carpe diem, elke dag opnieuw. De voorbije periode toont meer dan ooit aan dat nu leven belangrijk is." (Yoeri, mucoviscidose; Lauwers, 2003, Kerstmis) “Ondertussen bleef ik me alsmaar focussen op de punten die de moeite van het leven waard zijn: mijn man Paul, de kinderen en het leven zelf dat ik altijd mooi en bijzonder heb gevonden en nog vind.” (Nicolien, borstkanker; Hunfeld, 2007, p.49) “Ik heb het gevoel dat ik door mijn ziekte een beter mens ben geworden. Ik maak me minder druk om dingen, zie nu in dat veel zaken waar mensen zich druk over maken in feite onbelangrijk zijn. Waar ik eerst bijvoorbeeld altijd 160 op de snelweg reed, doe ik dat nu niet meer. Niet omdat ik bang ben voor een ongeluk, maar omdat ik hardrijden niet meer zo belangrijk vind. Ik heb niet zo’n haast meer. Ook ben ik vriendschap en familiebanden meer op waarde gaan schatten en kan ik beter genieten van kleine dingen. Ik ging altijd met veel mensen om, maar de meeste daarvan waren geen echte vrienden. Nu ben ik selectiever geworden. Ik heb nu een kleine groep mensen die ik veel zie. Door deze ervaring heb ik het gevoel dat ik mensen nu beter kan inschatten. Heel positief vind ik het ook dat ik met mijn vader nu een erg goede band heb gekregen. Die was er vroeger veel minder.” (Maxim, zaadbalkanker; Stichting Jongeren en Kanker, pp.36-37) Omdat je onder andere meer waarde hecht aan je eigen leven, is er volgens mij bijgevolg een tendens om meer te “luisteren” naar je eigen lichaam. In eerste instantie probeert men beter uit te zoeken waar jezelf op reageert en in tweede instantie gaat men deze gevoelens meer respecteren. Een belangrijke tendens bij de meeste mensen is om goed te zorgen voor het lichaam. Veel mensen hebben grondig moeten beseffen dat het lichaam een erg kwetsbaar organisme is of erger nog, veel mensen moet verder leven naast dit besef met ernstige complicaties. Je gaat je gevoelens anders interpreteren met betrekking tot je lichaam. Het is een beter aanvoelen van je eigen lichaam en het respecteren van deze gevoelens. Als je je moe voelt, dan betekent dit bijvoorbeeld dat je lichaam nood heeft aan rust en dat je beter gaat slapen, als je voelt dat je een sanitaire behoefte voelt, dan wil dit zeggen dat je lichaam afvalstoffen kwijt moet en dat je beter niet te lang wacht met deze stoffen af te scheiden. “Ik heb veel last van mijn been en ben snel moe. Mijn energie moet ik echt indelen. Eerst deed ik dat niet. … Ik luisterde niet naar mijn lichaam. Ik kon me er moeilijk bij neerleggen dat mijn leven niet in hetzelfde tempo kon doorgaan. Sinds een maand of twee heb ik me aangepast. Ik heb geleerd mijn energie over de dag te verdelen.” (Maxim, zaadbalkanker; Stichting Jongeren en Kanker, 2004, p.36) “Daarnaast denk ik dat iedereen - op zijn of haar eigen manier - een bepaald zelfinzicht heeft gekregen. Allemaal hebben we geleerd wat belangrijk is voor onszelf, namelijk naar jezelf luisteren. Wat is belangrijk voor jou als persoon? Waar voel je je goed bij?” (Femmy, lymfeklierkanker; Femmy, 2006, Uitgebalanceerd) “Kijk, veel mensen gaven me voortdurend allerlei boekjes, waarbij ze dan zeiden dat ik vooral positief moest blijven. Maar zoiets haal je niet uit een boekje. De kracht die me op de been houdt, zit gewoon in mij en dat is geen kunstje. De ziekte is voor mij een hele wijze les, waardoor ik heb geleerd om beter voor mezelf te zorgen. Ik ben uit de valkuil geklommen: ik hoef het mijn omgeving niet altijd meer naar de zin te maken. […] Ik ben naar de signalen van mijn lichaam gaan luisteren en dat was hard nodig. Daarom kan ik enorm genieten van het idee dat ik een heel bijzondere vrouw ben.” (Paula, borstkanker; Hunfeld, 2007, p.41) “Daarom ben ik ergens toch blij dat ik op deze manier ziek ben geworden. Ik kan nu overal bewust van genieten. De meeste mensen werken zich krom tot hun vijfenzestigste, vallen daarna dood neer of krijgen Alzheimer. Mijn ziekte heeft me daarentegen de winst van de vrijheid opgeleverd. […] Tegenwoordig durf ik te deleten, terwijl ik vroeger bang was om mensen kwijt te raken als ik niet overal 'ja' op zei. Nu zeg ik: 'Ik wil mezelf niet meer kwijtraken. Daarom doe ik precies wat ík wil.” (Zaria, borstkanker; Hunfeld, 2007, p.57) Dit gaat vaak ook samen met het meer accepteren van jezelf en je tekortkomingen. Introductie tot de wereld van mensen met levensbedreigende ziekte | Hoofdstuk 1 27 Er lijkt bovendien een tendens te zijn om meer te genieten van het mentale dan het materiële. Martin stelt immer expliciet dat hij zich ging concentreren op het mentale in plaats van het materiële. Waarom doet Martin dit? “Weer een jaar later, in januari 1994, besloot ik constant zuurstof te gebruiken. […] . Die beslissing was alleen maar mogelijk omdat ik eindelijk aanvaard had wie ik was en hoe ik was. Ik had elk minderwaardigheidsgevoel, dat er vroeger was, van mij af kunnen zetten. Ik schaamde mij niet meer om mijn zuurstoffles buiten te komen. De eerste maanden van 1994 geven een totaal nieuwe wending aan mijn leven. Ik ging mij meer concentreren op spirituele en mentale dan op materiële zaken.” (Martin, mucoviscidose; Buysse, 1999, p.10) Wat later ziet hij een beeld van de wereld, die alleen maar bestaat uit mentale denkbeelden. “Meer en meer raak ik ervan overtuigd dat alles een denkbeeld van de geest is. Ook relaties met andere personen. Eigenlijk maakt men van iemand diegene die men op dit bepaalde moment, in de tijd, nodig heeft.” (Martin, mucoviscidose; Buysse, 1999, p.20) Het lijkt alsof men de meest gewone dingen, het kijken bijvoorbeeld naar wolken, meer intenser beleeft. Dat men nu precies pas nu echt de werkelijkheid kan zien. Het lijkt er bovendien op dat er een betekenis- of gevoelsverandering is van een ervaring die vroeger minder waardevol of intens was. Martin lijkt een beter inzicht te krijgen in de relatie van zichzelf ten op zichte van de omgeving. “Toen ik gisteravond van De Haan naar Gent reed moest ik onbewust terugkijken naar de wolken. Ongelooflijk prachtig. Het was toen dat ik voor het eerste keer het inzicht kreeg in het zien. Op 8 augustus kon ik het verstandelijk bevatten en schreef ik: 'Images are merely a reflection of our inner state of mind.’” (Martin, mucoviscidose; Buysse, 1999, pp.38-39) Zou deze verandering in ervaring kunnen verklaren waarom meer intens of beter de ervaring begrijpt? “Alles ontstaat vanuit de geest. Zij verstoren de geest en spelen een gruwelijk spelletje met de geest, maar kunnen nooit zijn natuur verstoren. Als de storende emoties eenmaal blijven wat ze zijn, wordt de geest zich bewust van zichzelf. Een pure vorm van licht, energie en rust.” (Martin, mucovscidose; Buysse, 1999, pp.47-48) In die zin kan de levensvisie soms sterk verschillen van mensen met een levensbedreigende ziekte van die van leeftijdsgenoten die niet ziek zijn. Esther beschouwt waarschijnlijk het eigen leven als waardevol en geniet misschien indirect hiervan wanneer ze gaat wandelen. Andere meisje van haar leeftijd genieten echter meer van make-up dragen en uitgaan. “Door mijn ziekte had ik andere ideeën gekregen over wat essentieel is en waardevol. Ik ging liever wandelen in de natuur, dan dat ik me bezig hield met make-up bijvoorbeeld. Het plezier van uitgaan en helemaal los gaan had ik nooit ervaren. Daardoor voelde ik af en toe net een oud wijf. Achteraf gezien was het juist goed om weer met leeftijdsgenoten op te trekken en over onbelangrijke zaken te praten. Ik was door alles wat ik had meegemaakt heel serieus geworden, want als je kanker hebt kom je in een volwassen wereld terecht. Iets dat eigenlijk niet past bij een zestienjarig meisje. … Aan de andere kant heb ik er ook veel van geleerd. Ik heb nu een levenservaring die me in heel veel situaties positief helpt. Zo zit ik in elkaar: ik zoek overal het positieve in. Mijn motto is: je leeft maar één dag. Vandaag. Dus lééf die dag. En nog steeds grijp ik alle dagen met beide handen aan. Het enige verschil met mijn leeftijdsgenoten is, dat ik een koffertje bij me heb, waarin een heftig verleden zit.” (Esther, Hodgkin; Stichting Jongeren en Kanker, 2004, p.11) 1.3.5.4 Verwachtingen bijstellen De verwachtingen die mensen met een letale ziekt hebben over het leven lijken een belangrijke invloed te hebben op de manier waarop men aankijkt tegenover de situatie waarin men zich bevindt. De verwachtingen die men heeft over het leven en de dood spelen vaak een belangrijke rol bij de zingeving die men ontwikkelt en de plaats die men aan zichzelf geeft in dit wereldbeeld. Sommigen stellen immers dat het afhankelijk is van jouw verwachtingen over het leven hoe je reageert op het Introductie tot de wereld van mensen met levensbedreigende ziekte | Hoofdstuk 1 28 feit dat je ziek bent. Bijgevolg is het dan ook nonsens voor Jacob (Zie Zingeving 1.3.4) om de ziekte de schuld te geven van het feit dat je ongelukkig bent, het ligt eerder aan je eigen verwachtingen. Als we nu wat dieper ingaan op de verwachtingen die mensen met een dodelijke ziekte hebben dan blijkt er toch een groot onderscheid te zijn in tijdsperspectief. Er zijn enerzijds mensen die blijven plannen in de toekomst, bijvoorbeeld een rijbewijs halen en verder studeren, zoals Arian (zie 1.3.2 Confrontatie) stelt. Deze mensen blijven een lange termijn levensvisie aanhangen. Anderzijds is voor sommigen het levensadvies precies net dat men de verwachtingen van vroeger moet bijstellen. Men moet dus meer trachten de oude levensstijl los te laten. Meer nog, het besef van geen controle over de vergankelijke situatie te hebben, geeft sommigen zelfs extra kracht. (zie Vechten 1.3.3.2). “Mijn levensadvies nummer één is dan ook: mik al je verwachtingen overboord en leef bij de dag. Beleef plezier in ieder moment, in plaats van in de fantasie over het leven zou moeten zijn, want dan word je teleurgesteld. Mensen hechten zich aan het leven en de verwachtingen, terwijl zij juist zouden moeten onthechten. Misschien denk je: hij heeft makkelijk praten, hij heeft geen gezin, geen kinderen en meer dan genoeg geld om niets meer te hoeven wensen. Maar daar gaat het niet over. Als ik kinderen had gehad, had ik kunnen sippen bij de gedacht dat ik - weet ik veel - hun veertigste verjaardag niet zou meemaken. Maar waarom moet ik daar bij zijn? Zij hebben toch hun eigen leven? Of je nou, tien, vijftig of tachtig wordt, het maakt niet uit. Wat uitmaakt is hoeveel plezier je uit jezelf kunt halen. Toen ik van huis weg lief, had ik niets. Sinds mijn achtentwintigste was ik ziek. Maar aan het uitstellen van levensvreugde heb ik nooit gedaan.” (Jacob, multiple endocriene neoplasie, Bruntink & Krabben, 2005, pp.127-128) Martin heeft trouwens een hele levensfilosofie waarin alles vergankelijk is. Hij heeft geen statisch wereldbeeld waar er een begin en eind is. Integendeel, alles is het gevolg van alles, alles verandert. Er bestaat geen definitieve oplossing voor een probleem, geen geluk of ongeluk. Er bestaat geen vaste zekerheid. Hierbij lijkt het tijdsperspectief erg centraal te staan. “Iets vasthouden kan niet. Niets blijft eeuwig hetzelfde. Niets blijft ooit hetzelfde. Alles verandert constant. Het proberen vast te houden kunnen we niet. We kunnen slechts leren leven met de verandering. Tenslotte: één bloem plukt men ook niet.” (Martin, mucoviscidose; Buysse, p.38) Is de enige zekerheid voor iemand met een letale ziekte als Martin dan, dat er geen zekerheid is, dat alles vergankelijk is? Voor velen is het derhalve zo dat men meer onmiddellijk wil genieten van het leven en liefst niet teveel wil uitstellen. Deze levensvisie is waarschijnlijk verbonden met het feit dat men beseft dat men sterfelijk is. Yoeri evolueert zelfs van het genieten van elke dag, naar het genieten van elk moment, naarmate zijn dood dichterbij komt. “Ik heb het wel al eens eerder gezegd, maar 'pluk de dag' is het hier geldende motto en de zin daarvan is de voorbije dagen wel weer aangetoond. Ging het tot nu toe volgens de omstandigheden redelijk goed, de afgelopen drie dagen waren ietsje minder. […] Zoals al gezegd: de infectie helemaal overwinnen zal niet lukken, maar het terugdringen en zo comfortabel mogelijk maken, moet wel mogelijk zijn.” (Yoeri, mucoviscidose; Lauwers, 2007, Carpe Diem) “Vandaag was het dan wel mooi weer, maar een beetje winderig. Dit keer dus wel in de zetel, maar niet naar buiten. In de plaats daarvan gezellig knusjes met m'n vriendin in het salon hier en gezellig een filmpje gekeken. Wederom: genieten waar mogelijk.” (Yoeri, mucoviscidose; Lauwers, 2007, Filmpje kijken) Een gelijkwaardige visie vind ik ook terug bij anderen. Men moet niet hopen op een goede toekomst, maar eerder het geluk zoeken in het nu en daar ook van genieten. “Hoop is het meest venijnige kwaad dat er is. Men hoopt steeds op een betere situatie en vergeet daardoor van de huidige het beste te maken.'Er bestaat geen groter geluk dan datgene wat men vindt in het NU. … Geluk kan alleen door de essentie van de goede en positieve eigenschappen te doorgronden, zou dit dan kunnen door de essentie van onze gevoelens te doorgronden? "Hopen op een betere toekomst is een illusie. Elke tijd heeft zijn positieve en negatieve kanten. Een tijd met Introductie tot de wereld van mensen met levensbedreigende ziekte | Hoofdstuk 1 29 alleen maar positieve kanten bestaat niet, omdat dan het positieve niet afgemeten kan worden aan zijn (niet-bestaande) negatieve tegenpool. Geluk moet men dan ook niet gaan zoeken door positieve eigenschappen na te streven. Geluk kan men slechts vinden door de bestaande positieve en negatieve eigenschappen te doorgronden en zich niet te laten verleiden tot een voorkeur voor een van hen.” (Martin, mucoviscidose; Buysse, pp.37-38) “Van mij zou het alle dagen feest mogen zijn, zou er alle dagen iets speciaals mogen gebeuren. Want wie weet kan het binnenkort niet meer. Ik heb iets nodig om naar uit te kijken, zodat ik weet dat er nog een toekomst is.” (Els, acute lymfatische leukemie; Rainson, 2001, p.107) Martin heeft, zoals hierboven reeds uitgelegd, een vergankelijke, dynamische levensvisie. Het blijkt voor hem zo te zijn dat er geen einde komt aan de cyclus van zijn chronische ziekte, mucoviscidose. “Ergens begin ik me goed te realiseren dat het oplossen van een probleem geen einde betekent van een probleem. Het verandert de situatie eventjes en geeft soms een tijdelijke verlichting. Maar fundamenteel verandert er niets. Dit wil niet zeggen dat men moet stoppen met situaties te veranderen. Het heeft alleen geen zin erachteraan te hollen. En zeker het resultaat niet te gaan beoordelen als goed of slecht. Een resultaat is fundamenteel altijd goed als men er met een open hart en geest bewust aan gewerkt heeft.” (Martin, mucoviscidose; Buysse, 1999, p.18) Deze visie vind ik echter bij velen terug, in meer of mindere mate. Zoals gesteld in de Algemene toestand (zie 1.3.1) leeft men immers in grote onzekerheid over het eigen leven. Voor velen heeft de oude wereld vol zekerheid plaats moeten maken voor een nieuwe wereld vol onzekerheid. Een manier van hiermee omgaan zou kunnen zijn dat men de levensvisie aanpast en zich als het ware meer onthecht van de levensdoelen in de toekomst. Deze vorm van onthechten bestaat uit minder focussen op plannen in de toekomst en eerder leven met een open toekomst. Het zelf in het nu komt centraler te staan. Niet het doel dat in de toekomst ligt wordt als eindpunt gezien, maar elke handeling gedurende de levensweg naar het doel is belangrijk in deze levensvisie. “Wat ik zeker niet mag vergeten is dat de weg naar het doel veel belangrijker is dan het doel zelf. Misschien is de weg naar het doel wel het doel.” (Martin, mucoviscidose; Buysse, p.45) 1.4 Besluit Mensen leven in een wereld. Gedachten en gevoelens over de wereld waarin men leeft komen tot uiting in een wereldbeeld. Het wereldbeeld kan meer of minder expliciet aanwezig zijn bij mensen met een levensbedriegende ziekte. Het is cruciaal om over een wereldbeeld te spreken volgens mij bij mensen met een ernstige ziekte. Een levensbedreigende ziekte heeft volgens mij immers een zodanige invloed op alle facetten van het leven van deze personen dat ik verplicht ben om de situatie op niveau van de wereld van deze mensen aan te pakken. Uit de resultaten hierboven blijkt dat er veel verandering is van gedachten, gevoelens en fysieke eigenschappen. Ik introduceer deze verschillende aspecten in een dynamisch wereldbeeld van mensen met een ernstige ziekte (zie figuur 2). Mensen met een letale ziekte transformeren vaak in negatieve zin naar een afgetakelde versie van zichzelf. Zoals hierboven ook aangehaald (zie Algemene toestand 1.3.1) verzwakt men psychisch en fysiek. Dit heb ik in onderstaand schema aangeduid als stap 2 dysfunctie. Dit zorgt ervoor dat men enerzijds een andere tijdsperceptie heeft. Door de sterke verzwakking van de spieren verlopen de gewenste handelingen trager, waardoor de tijd lijkt trager te gaan. Aan de andere kant is de ruimtelijke dimensie ook verandert (stap 1 tot 3). Niet alleen is men letterlijk vaak vermagert, men kan ook veel minder handelingen zelf uitvoeren als vroeger. Men is sterk afhankelijk geworden van de omgeving. Sociaal contact is moeilijker dan voorheen en dus vaak vermindert. De leefwereld voor de persoon met een levensbedreigende ziekte is dus sterk verkleint. Introductie tot de wereld van mensen met levensbedreigende ziekte | Hoofdstuk 1 30 Dit probeer ik te verduidelijken door elke cirkel een verschillende grootte te geven. Als men dus evolueert van stap 1 naar 3 dan verkleint de wereld sterk. Ook kwalitatief verschillen de wereldbeelden van elkaar. De aftakeling zorgt er niet alleen voor dat men bijvoorbeeld minder goed kan smaken en tasten, men heeft een hele andere perceptie over zichzelf (onderdeel van stap 3). Het is niet alleen een persoonlijke verandering, in de zin van de directe waarneming en gevoel over het eigen lichaam, je voelt ook alles rondom je anders aan. De textuur van je huid verandert bijvoorbeeld, je kracht neemt af. Alles voelt veel harder, smaakt straffer, en alle handelingen zijn lastiger dan vroeger. Dit bepaalt de hele positie die men inneemt tegenover de buitenwereld, je kan bijvoorbeeld veel minder de wereld rondom je manipuleren. Dit brengt ons naar fase drie, de nieuwe wereld waarin men leeft. Enerzijds is voor veel mensen de nieuwe wereld het eindpunt en sterven ze in deze wereld. Anderzijds zijn er veel mensen die opnieuw revalideren. De cyclische beweging tussen aftakeling revalidatie is eigenlijk typische voor mensen die lijden aan een chronische ziekte, zoals sommige kankers en mucoviscidose. Men is eigenlijk nooit echt “gezond”, tenzij men de cirkel kan doorbreken en “gezond” verklaart wordt door een arts. Naast de verschillende beleving van de wereldbeelden worden mensen met een levensbedreigende ziekte geconfronteerd met wijsgerige vragen. Ten eerste stelt men zich de vraag waarom ik? Men wil zin geven aan de situatie. Men zoekt naar een verklaring in het wereldbeeld waarom men precies is ziek geworden. Sommigen veranderen hun wereldbeeld zodat ze aan deze ziekte een plaats kunnen geven. Men ontwikkelt een vernieuwde oude wereld (6) die op zijn minst een plaats heeft voor het beeld van een sterfelijke mens. (zie Zingeving 1.3.4) Vaak wordt men eveneens geconfronteerd met vragen over de waarde van het leven. Voor velen veranderd de levensvisie over de waarde van het leven. Men hecht meestal meer waarde aan het “kunnen”. Het kunnen handelen, leven. Het leven krijgt over het algemeen meer waarde. (zie waarde leven 1.3.5.1) Sommigen gaan verder dan te reflecteren over de waarde van het leven en zoeken naar een antwoord op de vraag wat belangrijk is in het leven (zie onderscheid hoofd- van bijzaken 1.3.5.3.), Het eigen lichaam krijgt meer waarde toegeëigend en dat de waarde van het materiële lijkt gedaalt te zijn Ten slotte wordt men geconfronteerd met de volgende vraag. Wat kan ik nog verwachten van mijn leven? Veel mensen lijken te antwoorden dat men de verwachtingen moet aanpassen. Men moet meer genieten hier en nu van het leven en minder waarde hechten aan toekomstige plannen. (zie Verwachtingen bijstellen 1.3.5.4) Vaak heeft men een lange tijd de verwachtingen van de oude wereld (stap 1) in de nieuwe wereld. Men verliest waarschijnlijk nooit alle verwachtingen van de oude wereld, men spreekt immers van de verwachtingen die men wil bijstellen (zie 1.3.5.4 Verwachtingen bijstellen). Bijgevolg spreek ik van een vernieuwde oude wereld (fase 6), in plaats van een nieuwe wereld als eindpunt. Onderstaand dynamisch wereldbeeldmodel moet de evolutie verduidelijken vanaf diagnose (stap 1) tot “gezond” verklaart (stap 6). 1: oude wereld 2: dysfunctie 3: nieuwe wereld 6: vernieuwde oude wereld 5: revalidatie 4: nieuwe wereld Figuur 2: Dynamisch wereldbeeldmodel van mensen met een levensbedreigende ziekte Introductie tot de wereld van mensen met levensbedreigende ziekte | Hoofdstuk 1 31 Hoofdstuk 2: Inzichten in de levensvisie van mensen met een levensbedreigende ziekte. 2.1 Inleiding “undoubtedly it is the knowledge of death, and therewith the consideration of the suffering and misery of life, that give the strongest impulse to philosophical reflection and metaphysical explanations of the world.” (Schopenhauer, 1966, p. 161) Een levensbedreigende ziekte heeft een ernstige invloed op het leven van een mens. Men wordt geconfronteerd met fundamentele vragen over het leven. Het vorige hoofdstuk heb Ik afgesloten met een dynamisch wereldbeeldmodel. Hiermee illustreer ik dat er voor velen niet alleen een verandering in het beleven van de wereld is, maar ook in levensfilosofie. Mensen met een levensbedreigende ziekte reflecteren over de betekenis van het verlies, het is de confrontatie van jezelf met de ontkenning, het negatieve, het vernietigende. Bij ingrijpende incidenten zoals een levensbedreigende ziekte gaat het in eerste instantie over het verlies van je gezondheid. Uit sectie 1.3.1 Algemene toestand volgt dat mensen met een ernstige ziekte ernstige dysfuncties kennen. Velen zijn zien hun eigen lichaam aftakelen. Daarenboven worden mensen met een levensbedreigende ziekte geconfronteerd met hun eigen sterfelijkheid en sommigen zelfs met hun eigen dood, het einde (zie 1.3.2 Confrontatie). Volgens Schopenhauer (1966, p. 161) zou het besef van de eigen sterfelijkheid en het lijden van mensen met een levensbedreigende ziekte zorgen voor een sterke opflakkering van wijsgerige reflectie. Dit blijkt een accurate voorspelling te zijn. Het besef van het verlies van het eigen lichaam of van het eigen leven zorgt voor zelfreflectie of een terugkoppeling. Er rijzen veel filosofische vragen bij mensen met een ernstige ziekte. Vragen over de betekenis van het eigen leven. 1) 2) 3) 4) Waarom ben ik levensbedreigend ziek? (zie 1.3.4 Zingeving) Wat is de waarde van mijn leven? (zie 1.3.5.1 Waarde van het leven) Wat is er belangrijk in mijn leven? (zie 1.3.5.3 Onderscheid hoofd- van bijzaken) Wat moet ik verwachten van mijn leven? (zie 1.3.5.4 Verwachtingen bijstellen) Mensen met een levensbedreigende ziekte, die worden geconfronteerd met dergelijke complexe wijsgerige vragen ervaren een enorme filosofische en metafysische uitdaging. Nochtans lijkt het erop alsof de meesten een antwoord proberen te formuleren op deze vragen (zie 1.3.4 Zingeving en 1.3.5 Levensfilosofie). De eerste vraag, waarom ik, is waarschijnlijk de universeel meest gestelde vraag als het aankomt op persoonlijk verlies. Deze vraag komt naar boven in de sectie Zingeving 1.3.4. Men probeert de ziekte een plaats te geven, men zoekt naar een rechtvaardiging voor de situatie waarin men verkeert. Sommigen noemen het eenvoudig pech, toeval of het lot, iets waar je zelf niets kan aan doen. Anderen beschouwen de ziekte als het kwade, als iets onrechtvaardig of zelfs als een straf (van God), iets waar je zelf voor verantwoordelijk bent. De ziekte als straf, waarbij het “slachtoffer” verantwoordelijk is voor zijn ziekte en genezing, is een beeld dat al lange tijd meegaat volgens Sontag (1980, p. 59). Verder stelt deze auteur dat men spreekt van de “strijd” van het “slachtoffer” tegen de demonische ziekte, maar ook van een schandelijke ziekte, iets waarvoor je jezelf moet schamen. Dit zijn allemaal metaforen die typisch zijn volgens Sontag voor een ziekte waarvan de oorzaak duister is en waarvoor geen duidelijke behandeling bestaat. 32 De metafoor van de “strijd” is eveneens prominent aanwezig in de ervaringen die ik onderzocht heb van mensen met een levensbedreigende ziekte (zie vechten 1.3.3.2). Niettemin lijkt de metafoor van de “strijd” ingewikkelder te zijn dan men zou verwachten op basis van Sontag (1980, p.59). Het is niet altijd zo dat iemand zichzelf verantwoordelijk acht voor de ziekte, of zichzelf hiervoor de schuld geeft, die als slachtoffer vecht tegen de demonische ziekte. Het blijkt dat het onder andere afhangt van het wereldbeeld dat men aanhangt hoe men aankijkt tegen de “strijd”. Enerzijds kan men een deterministische levensvisie hebben met al dan niet religieuze interventie, waar men zelf weinig invloed heeft. Anderzijds kan men een minder deterministisch levensvisie aanhangen waar alles toevallig gebeurt, en men zelf een grotere invloed heeft. Het aspect van verantwoordelijkheid varieert dan naargelang het wereldbeeld meer of minder deterministisch is (zie 1.3.4 zingeving). Naast de rol van jezelf bij dit gevecht blijven ook andere aspecten van het “vechten” onduidelijk, bijvoorbeeld wie tegen wie er vecht. De vraag, waarom ik, is een interessante vraag, maar het is moeilijk om een eenduidig antwoord te destilleren uit de ervaringen van mensen met een levensbedreigende ziekte. Ik zal in dit hoofdstuk niet verder ingaan op de “waarom ik” kwestie of de verduidelijking hieromtrent van metaforen over de ziekte. Ik zal mij verdiepen in de vragen 2, 3 en 4 omdat ik bij deze vragen een meer homogeen antwoord gevonden heb. De tweede vraag omtrent de waarde van het leven lijkt de meest fundamentele vraag te zijn. Het antwoord op deze vraag zal wellicht implicaties hebben voor de antwoorden op derde en vierde vraag, namelijk met betrekking tot wat waar men belang aan moet hechten in het leven of welke tijdspreferentie men moet hebben. De doelstelling in dit hoofdstuk is om een beter inzicht te verwerven in de antwoorden die mensen met een levensbedreigende ziekte formuleren op vraag 2, 3 en 4. Het is niet mijn bedoeling om een soort van universeel antwoord te construeren die mensen met een levensbedreigende ziekte zouden kunnen formuleren. Daarvoor is mijn onderzoek niet voldoende exhaustief. Ik ga eerder dieper in op enkele algemene aspecten, die volgens mij centraal zijn bij de antwoorden die mensen met een levensbedriegende ziekte formuleren op de levensvragen 2, 3 en 4. Dit onderzoek probeer ik te bewerkstelligen aan de hand van theoretische inzichten omtrent levensfilosofie van mensen met een levensbedreigende ziekte, die ik enerzijds terugvind in wetenschappelijke artikels van psychologen en medische wetenschappers (zie Wetenschappelijk onderzoek 2.2). Anderzijds consulteer ik enkele wijsgeren die ons de levensfilosofie van mensen met een levensbedreigende ziekte zouden kunnen verduidelijken (zie Wijsgerige inzichten 2.3). In dit hoofdstuk worden filosofen, psychologen en medische wetenschappers beschouwd als theoretische experten over het leven, terwijl mensen met een levensbedreigende ziekte eerder als experten van de praktische levensfilosofie worden beschouwd. Ten eerste bekijk ik in welke mate de wetenschappelijke literatuur ons de antwoorden die mensen op de levensvragen formuleren kunnen verhelderen (2.2). Vervolgens ga ik op zoek naar wijsgerige inzichten die ons zouden kunnen helpen de antwoorden op de levensvragen verduidelijken (2.3). Tot slot probeer ik in sectie 2.4 aan de hand van filosofen, psychologen en medische wetenschappers tot een conclusie te komen omtrent enkele algemene aspecten van de levensvisie van mensen met een levensbedreigende ziekte. 2.2 Wetenschappelijke literatuur In deze sectie is het mijn opzet om een beknopt overzicht geven over wat ik terug vind omtrent de levensfilosofie van mensen met een levensbedreigende ziekte in de wetenschappelijke literatuur. Vervolgens zal ik onderzoeken of deze resultaten ons iets bijleren omtrent de antwoorden die patiënten formuleren in het eerste hoofdstuk op de wijsgerige vragen twee, drie en vier. Inzichten in levensvisie van mensen met levensbedreigende ziekte| Hoofdstuk 2 33 Respectievelijk, de waarde van het leven, wat belangrijk is in het leven en de verwachtingen over het leven. Ik heb voornamelijk gezocht in databanken zoals ELIN, philosopher’s index en web of science onder de trefwoorden ‘philosophy and illness’, ‘philosophy of life’, ‘meaning of life and illness’ en ‘phenomenology and illness’. Ik koos net als Nordenfelt (in Svenaeus, 2009, p. 54) voor de term ‘illness’, eerder dan ‘disease’, omdat deze term meer slaat op de ervaring van de ziekte dan op de biologische toestand van het lichaam. Met betrekking tot de auteurs is het opmerkelijk dat het merendeel van het onderzoek over de beleving van ernstige ziekten zich toespitst op kanker en dat de mensen die dit onderzoeken geen filosofische achtergrond hebben (Doyle, 2008; Grinyer, 2007, 2009; Gullickson, 1993; Hammer, Mogensen, & Hall, 2009; Jessup & Parkinson, 2009; Sekse e.a., 2009; Tedeschi & Calhoun, 2004; Thome e.a., 2004; Woodgate, 2006). In verband met de methodologie is het zo dat men meestal fenomenologische of hermeneutische methoden gebruikt om de ervaringen van mensen met een levensbedreigende ziekte te onderzoeken (Gullickson, 1993; Jessup & Parkinson, 2009; Sekse e.a., 2009; Thome e.a., 2004). Laat ons nu eens wat dieper ingaan op de resultaten. Veel studies vermelden dat er een grondige verandering is in het leven van mensen met een ernstige ziekte. Grinyer (2007, pp. 75-97) spreekt bijvoorbeeld van een “Disruption of the life trajectory” van jonge mensen met kanker. Volgens Woodgate (2006, p. 11) is de “Core narrative: life is never the same”, waarbij de veilige en zekere wereld van kinderen met kanker zoals men die vroeger kende, volledig verandert. Doyle oppert eveneens dat kanker een “Life-changing experience” is (2008, p. 504). Misschien staat de wezenlijke verandering, in de ervaring van mensen die ernstig ziek zijn waarover Grinyer (2007, pp. 75-97), Woodgate (2006, p.11) en Doyle (2008, p.504) spreken in verband met een “existentiële ervaring”. Weisman en Worden (1976) spreken van een “existential plight” bij kankerpatiënten. Dit concept slaat op de specifieke gedachten die mensen met een ernstige ziekten hebben over hun eigen leven, hun eigen bestaan en het mogelijke levenseinde. “The concept of Existential Plight is not a mere metaphor, but a distinct phase of cancer to wich almost all patients are subjected. Quite literally, it is a luckless predicament in wich one’s very existence seems endangered. For some patients, the plight is very transient and scarserly troublesome. For others, it is a turning point because cancer aggravates or elicits a host of psychosocial problems which would not otherwise be there. […] In as strict sense, existential plight signifies an exacerbation of thoughts about life and death. […] In a broader sense, the existential plight refers to a variety of significant concerns affecting different aspects of life. It includes measurable changes in emotional responses and in interpretations of how one relates to the network of people and things that comprise the immediate world.” (Weisman & Worden, 1976, p. 3) “Existential plight” staat volgens Lee (2008, p. 779) nu algemeen bekend als “the search for meaning” die kankerpatiënten ervaren tijdens hun ziekte. Deze “existentiële ervaring” bij kankerpatiënten is reeds in verschillende psycho-oncologische studies onderzocht en het blijkt dat men dit in verschillende culturen terugvindt (Lee, 2008, p. 780). Deze ervaring komt wellicht ook voor bij mensen met mucoviscidose. Jessup en Parkinson (2009) hebben de ervaringen onderzocht van mensen met mucoviscidose, waarbij de auteurs een filosofische component onderscheiden. “Participants had reflected on their life experiences and developed a particular philosophical stance through which to view it.” (Jessup & Parkinson, 2009, p. 360). Lee (2008, p.780) stelt dat er zeer veel variatie bestaat in de manier waarop de “existentiële ervaring” naar voor komt bij patiënten. Verschillende wetenschappers opperen de hypothese dat de mate waarin men de “existentiële ervaring” beleeft afhankelijk is van de globale levensvisie die men Inzichten in levensvisie van mensen met levensbedreigende ziekte| Hoofdstuk 2 34 heeft (Lee, 2008, p. 780; Park, 2010). Meer specifiek stellen deze auteurs dat men een “global meaning” heeft die meer of minder de illusie schept dat men nog lang gezond zal blijven en dat de dood veraf is. Deze levensvisie bepaald hoe hard de confrontatie zal zijn, nadat men met de eigen dood wordt geconfronteerd door een levensbedreigende ziekte. Lee (2008, p.780) verduidelijkt dat studies hebben uitgewezen dat niet iedereen deze zoektocht naar zingeving doormaakt. Diegene die dit cognitief zingevingsproces succesvol afronden kennen wel een positieve groei. Men spreekt van een groter zelfbewustzijn, persoonlijke groei, maar ook een grotere waardering van het leven. Een aantal wetenschappers noemen deze ervaringen van mensen met een levensbedreigende ziekte positieve effecten. Deze positieve effecten komen onder drie termen naar voor in de literatuur (Brown e.a., 2008, p. 26). Aldwin noemt dit “transformational coping” (in C. Brown e.a., 2008, p.26). Tedeschi en Calhoun (2004) noemen dit “posttraumatic growth” en Parry en Chesler (2005) noemen dit “thriving”. Parry en Chesler (2005) stellen dat “thriving” staat voor een positieve levensverandering, meer bepaald psychologische en existentiële groei of psychospirituele groei. Deze groei is afhankelijk van de betekenis die mensen, die kanker overleefd hebben, geven aan hun ervaring (2005, p. 1057). Het proces van betekenis of zin geven (“meaning making”) staat voor Parry en Chesler (2005, p.1057) centraal bij de psychospirituele groei. Volgens Park (2010, p. 259) bestaat dit zingevingsproces er precies in dat men de discrepantie tussen de globale en situationele betekenis verkleint, zodat men naar een rustige toestand kan terugkeren. Het is belangrijk op te merken dat er volgens Parry en Chesler (2005, p.1057) een zingevend (“meaning making”) proces schuil gaat achter de manier waarop mensen met een ernstige ziekt naar hun leven kijken en de externe wereld rondom hen. Indien men, volgens mij, beter begrijpt wat dit zingevend proces is, zal men ook een beter inzicht krijgen in de manier waarop mensen met een enrstige ziekte veranderen. Bovendien leggen de auteurs er de nadruk op dat dit proces niet alleen wordt uitgevoerd, dat er een interactie vereist is met de sociale omgeving. Parry en Chesler spreken van een “active social process negotiated (and renegotiated) in a social setting, responsive to messages and reactions from significant others” (2005, p.1057). Het eerste thema van psychospirituele groei dat Parry en Chesler behandelen is “Psychological Maturity” (2005, p.1061). De auteurs vermelden dat sommigen sneller beseffen dan hun leeftijdsgenoten dat men niet onkwetsbaar is of onsterfelijk, door de confrontatie die men ondergaan heeft met ernstige pijn en de dood. Bovendien ontwikkelen sommigen existentiële perspectieven die men normaal pas op latere leeftijd zou vormen. Volgens de onderzoekers is dit een soort van verlies van kinderlijke onschuld (2005, p.1061). Een ander thema dat naar voor komt bij mensen met een levensbedreigende ziekte volgens Parry en Chesler is “New Values and Priorities” (2005, p.1063). Parry en Chesler verdedigen het standpunt van Tedeschi (in Parry & Chesler, p.1063) dat er een proces is van “reassessing life goals and developing new priorities” (p.1063). Bovendien stellen ze dat deze verandering van waarden en prioriteiten veel facetten beïnvloedt van het leven, bijvoorbeeld een gezonde levensstijl, de sociale relaties en de arbeidskeuze. De auteurs gaan hier verder op in en stellen dat er ook een diepere, meer fundamentele verandering in waarden is. Parry en Chesler stellen dat vele overlevenden aangaven dat zij “prioritize all relationships in new ways” (p.1063). Alle relaties die men heeft met de wereld, worden dus in een nieuw daglicht gesteld. Sommigen overlevenden stellen dat materiële zaken minder belangrijk zijn geworden. Volgens sommige onderzoekers zou dit erop wijzen dat de overlevenden dan meer opschuiven richting positieve groei, omdat men niet meer een gouden of universele standaard aanhangt, maar eerder zelf beslist wat succes betekent in hun eigen termen. (Parry & Chesler, 2005, pp. 1063-1064) Doyle stelt evenzeer dat kanker de mogelijkheid geeft “to redefine oneself”, waarbij de ziekte toelaat om te beoordelen wat belangrijk is in het leven en een verandering in prioriteiten teweeg brengt (2008, p.504). Inzichten in levensvisie van mensen met levensbedreigende ziekte| Hoofdstuk 2 35 Thome et al. hebben de ervaringen van oudere mensen met kanker onderzocht. De auteurs spreken onder meer over “A sudden awareness of finiteness of life meant a re-evaluation of present life with new frames of reference as well as a renewed view of future life and the end of life.” (2004, p. 408). Oudere mensen met kanker herwaarderen derhalve hun leven en er is ook sprake van nieuwe referentiekaders. Het laatste thema dat de Parry en Chesler (2005) behandelen stelt dat mensen die ernstig ziek zijn een grotere waardering hebben voor het leven: “Recognition of Vulnerability and Struggle (and a Deeper Appreciation for Life)” (p. 1065). Parry en Chesler opperen dat de overlevenden beseffen hoe fragiel en onzeker het leven is en hoe onvermijdelijk de dood is, wat ervoor gezorgd heeft dat men meer het feit gaat appreciëren dat men in leven is. Men is meer bewust van het leven en waardoor men meer bewust keuzes kan maken in het leven die de nodige attentie en energie waard zijn. Grinyer stelt eveneens dat de “Philosophy of life” van adolescenten die kanker overleefd hebben verandert (2009, pp. 97-105). Volgens deze auteur lijken de meeste mensen met een levensbedreigende ziekte het leven meer te appreciëren dan vroeger, meer bepaald genieten van elk moment eerder dan toekomstgericht (p.98). Volgens sommige wetenschappers speelt onzekerheid een belangrijke rol bij de positieve effecten, die bij mensen met een levensbedreigende ziekte worden vastgesteld. Volgens Parry (2003, p. 237) kan onzekerheid een katalysator zijn voor een verandering van levensvisie (“Changed Life Outlook”) en meer appreciatie in het leven (“Deeper Appreciation of Life”). Dit is daarenboven verweven met de manier waarop kanker de mensen sterker gemaakt heeft, meer onafhankelijk, meer zelfzeker, optimistisch en meer geneigd naar genieten van het moment dan denken aan de toekomst. Cohen (in Parry, 2003, p.230) vertrekt van een andere visie op onzekerheid op basis van een studie over de ouders van kinderen met kanker. Onzekerheid is voor Cohen een universeel en multidimensionaal proces dat verandert en evolueert in de tijd. Bovendien maakt Cohen een onderscheid tussen onzekerheid en bewustzijn van onzekerheid en stelt hij dat een ervaring als kanker nu net onze doorgaande perceptie van onzekerheid in vraag stelt, waardoor men zich meer bewust is van de altijd aanwezige onzekerheid. (Cohen zoals in Parry, 2003, p.230) De bevindingen van Sekse et al. (2009) en Brown et al. (2008, p. 26) ondersteunen de hypothese dat een bepaalde vorm van onzekerheid een positieve invloed kan hebben op de visie van het leven. Sekse et al. (2009, p. 293) stellen immers dat mensen met kanker het leven niet langer als gegeven aanschouwen, en precies hiervoor dankbaar zijn om te kunnen leven. Parry (2003, p.238) oppert dat er een evolutie is in de manier waarop deze mensen de onzekerheid ervaren. Wat vaak begint als een manier om met de onzekerheid om te gaan (“coping strategy”), bijvoorbeeld meer leven in het nu en genieten van het leven, verandert later in een levensvisie. In die zin kan onzekerheid lijden tot fundamentele veranderingen op vlak van identiteit, personaliteit en levensvisie bij mensen met een levensbedreigende ziekte. (Parry, 2003, p.238) Dit is echter niet in overeenstemming met het heersende paradigma. De reeds duidelijk empirisch gestaafde aanwezigheid van onzekerheid bij ernstig zieke mensen wordt meestal in correlatie onderzocht met negatieve effecten ervaringen en effecten (Parry, 2003, pp. 228-229). Gullickson (1993) hanteert ten slotte filosofische concepten van Heidegger om de ervaringen van mensen met een levensbedreigende ziekte te verduidelijken. Gullickson (1993, p. 1388) merkt in zijn onderzoek op dat mensen die een “authentic self” hebben en dus de dood zien als een mogelijkheid voor zichzelf, nieuwe mogelijkheden zien in het leven en beter het zijn van zichzelf begrijpen (ontologisch). De auteur verduidelijkt aan de hand van het concept “death nearing its future” dat mensen met een ernstige ziekte ervaren “the possibility of embracing the fruits of life as one joumeys” (Gullickson, 1993, p. 1390). Het is blijkbaar volgens Gullickson door het besef van je eigen dood of sterfelijkheid dat men het leven meer apprecieert. Komt de stelling dat het besef van sterfelijkheid zorgt voor postieve effecten van Gullickson (1993) overeen met de stelling van voorgaande wetenschappers dat onzekerheid zorgt voor positieve effecten? In ieder geval lijkt onzekerheid, het besef van onzekerheid en het besef van je eigen Inzichten in levensvisie van mensen met levensbedreigende ziekte| Hoofdstuk 2 36 sterfelijkheid volgens bovenstaande wetenschappers een belangrijke invloed te hebben op de positieve effecten die mensen met een levensbedreigende ziekte ervaren. Laat ons nu eens kijken welke inzichten deze wetenschappelijke literatuur ons verschaft omtrent de levensfilosofie van mensen met een ernstige ziekte. Mensen met een ernstige ziekte blijken, net als bovenstaande wetenschappers claimen, een grondige veranderde levensvisie te hebben (zie 1.3.5 Levensfilosofie). Welke antwoorden formuleren mensen met een levensbedreigende ziekte op levensvragen omtrent de waarde van het leven (vraag 2), waar men waarde aan moet hechten (vraag 3) en welke verwachtingen men moet hebben over het leven (vraag 4)? Komen deze antwoorden terug in de wetenschappelijke literatuur? Laat ons beginnen met vraag 2 over de waarde van het leven. Uit de sectie over de waarde van het leven (1.3.5.1) blijkt dat de visie over de waarde van het leven vatbaar is voor herziening. Dit is bijvoorbeeld het geval bij Yoeri (mucoviscidose; Lauwers, 2007), die constant zijn visie op een waardevol leven wijzigt naarmate zijn fysieke conditie verslechtert. Een fundamentele waarde in het leven (zie 1.3.5.1) van mensen een levensbedreigende ziekte is zelf “kunnen” leven, namelijk kunnen doen wat je wil. Het vrij zijn om te handelen of ultiem zelfs, “vrij” zijn om te leven. Bovendien lijkt de waarde van het eigen leven te stijgen. Mensen met een ernstige ziekte spreken van een meer positieve appreciatie van het leven. Men is dankbaar voor het leven of in ieder geval meer dankbaar dan voordien. Dit laatste kom terug bij de wetenschappelijke bevindingen (Grinyer, 2009, pp. 97-105; Parry, 2003, p. 237; Parry & Chesler, 2005, p. 1065; Sekse e.a., 2009, p. 293). Mensen met een ernstige ziekte lijken eveneens een antwoord te formuleren op vraag 3, namelijk wat is er belangrijk in mijn onzeker leven. Mensen met een ernstige ziekte lijken een andere kijk te hebben op de werkelijkheid dan voordien. Men heeft het bijvoorbeeld over “een inzicht krijgen in het zien” (Martin, mucoviscidose; Buysse, 1999, pp.38-39). Men zou meer de essentie van het leven “begrijpen”, meer intenser alles beleven. Men hecht meer waarde aan de eigen gezondheid en men wil meer luisteren naar het eigen lichaam. Er is een tendens om meer waarde te hechten aan het mentale dan aan het materiële. De relatie die men heeft met dierbare mensen wordt eveneens belangrijker (zie 1.3.5.3 Onderscheid hoofd- van bijzaken). Het antwoord van mensen die mensen een levenbedreigende ziekte geven op vraag 3 komt grotendeels overeen met de bevindingen van enkele wetenschappers. Volgens een aantal wetenschappers (Doyle, 2008, p. 504; Parry & Chesler, 2005; Thome e.a., 2004, p. 408) zouden mensen met een levensbedreigende ziekte meer mogelijkheden zien dan vroeger of andere referentiekaders hebben. Parry en Chesler (2005, pp. 1063-1064) stellen bovendien dat het materiële, of de buitenwereld als minder belangrijk worden geacht door mensen met een ernstige ziekte, waarbij jezelf of de eigen beleving centraler staat. Deze auteurs vermelden dat minder focussen op het materiële, waar bij men afwijkt van de gouden standaard, een positief effect is omdat men zo de vrijheid creëert om succes of geluk te definiëren in eigen termen. Met betrekking tot de vierde vraag, namelijk of het nog zin heeft om in de toekomst te plannen, lijkt het erop dat het antwoord van de meeste mensen met een levensbedriegende ziekte in dezelfde richting wijst. In de sectie verwachtingen bijstellen (1.3.5.4) blijkt dat er een tendens is om meer in het heden te leven, waarbij de nadruk eerder ligt op korte termijn plannen. Leven in het nu wordt belangrijker, en vooral genieten van elke dag, elk moment. Dit komt overeen met de resultaten van enkele studies die ik hierboven heb besproken (Grinyer, 2009, p. 98; Parry, 2003, p. 237; Thome e.a., 2004, p. 408). Inzichten in levensvisie van mensen met levensbedreigende ziekte| Hoofdstuk 2 37 Laat ons tot slot eens kijken naar de ontwikkeling van bovenstaande antwoorden die mensen met een levensbedreigende ziekte formuleren op hun levensvragen. Men verwijst naar “meaning making” (Parry & Chesler, 2005, p. 1057) of “meaning-making proces” (Park, 2010, p. 259). Hoe zou dit zingevind proces precies werken? Hoe komen mensen met een levensbedreigende ziekte tot bovenstaande antwoorden op hun levensvragen? We zouden ons kunnen afvragen wat er zo speciaal is aan de confrontatie van mensen met een levensbedreigende ziekte. Enkele wetenschappers (Lee, 2008; Park, 2010; Parry & Chesler, 2005) veronderstellen dat de graad van confrontatie afhangt van de mate waarin je globale levensvisie verschillend is van je lokale zingeving. Zou men kunnen stellen dat de mate van confrontatie afhangt van de mate waarin de dood mogelijk is in de globale en lokale zingeving? Zou men kunnen spreken van een ontwaken uit de illusie van onsterfelijkheid die onderdeel is van de globale zingeving? Uit de bespreking van het eerste thema van Parry en Chesler (2005, p.1061) blijkt dat mensen met een levensbedreigende ziekte een kinderlijke onschuld verliezen, men verliest de illusie van het onsterfelijke leven. Het besef van je eigen sterfelijkheid lijkt ook aanwezig te zijn in de sectie 1.3.5.2 Ontwaken. Voor Martin lijkt de confrontatie met de eigen sterfelijkheid ervoor te zorgen dat men ontwaakt uit de illusie van het onsterfelijke leven. “Lessen worden er nauwelijks getrokken. Men gaat weer door met het najagen van illusies. Wordt niemand ooit wakker? Staat niemand er dan ooit bij stil dat het morgen misschien zijn beurt is?” (Martin, mucoviscidose; Buysse, 1999, p.67). Gullickson (1993) gaat hierin nog verder. Deze auteur stelt dat het besef van de eigen sterfelijkheid onder meer zorgt voor een grotere appreciatie van het leven. Intuïtief lijkt het zo te zijn dat men door de confrontatie met de eigen sterfelijkheid een fundamentele onzekerheid ervaart over het leven. Zou het besef van je eigen sterfelijkheid gepaard gaan met een gevoel van onzekerheid dat een bepaalde levensvisie tot gevolg kan hebben? Een gevoel van onzekerheid zou volgens enkele wetenschappers een belangrijke invloed hebben op de levensvisie van mensen met een levensbedreigende ziekte. Mensen die ernstig ziek zijn, worden zich van de “echte” onzekerheden in het leven bewust, zoals Cohen (in Parry, 2003, p.237) beschrijft. De bewustwording van onzekerheid zou ervoor kunnen zorgen dat men meer waarde aan het leven hecht en anders kijkt naar de wereld (Brown e.a., 2008, p. 26; Parry, 2003, p. 237; Sekse e.a., 2009, p. 293). Het is belangrijk te onderstrepen dat volgens Parry (2003, 237) deze positieve effecten als gevolg van de fundamentele onzekerheid van een coping strategie kunnen evolueren naar een nieuwe levensvisie. Zou de hypothese juist zijn die stelt dat onzekerheid een grote invloed heeft op de nieuwe levensvisie die mensen met een levensbedreigende ziekte ontwikkelen? Wat is de rol van het besef van je eigen sterfelijkheid? 2.3 Wijsgerige inzichten We hebben gezien in de vorige sectie dat de aspecten die ik terugvind in de antwoorden in het eerste hoofdstuk grotendeels overeenkomen met de bevindingen in de wetenschappelijke literatuur. Niettemin is er onduidelijkheid omtrent de functie van onzekerheid en het besef van de eigen sterfelijkheid bij de antwoorden die mensen met een ernstige ziekte formuleren. In deze sectie probeer ik aan de hand van enkele wijsgeren de antwoorden op de levensvragen van mensen met een levensbedreigende zieken te verduidelijken. Wat brengt mensen met een levensbedreigende ziekte tot die bepaalde antwoorden, tot die bepaalde levensvisie? Ik hanteer het concept vertwijfeling van Kierkegaard (2008), omdat deze filosoof met deze term het verband legt tussen onzekerheid en bepaalde levensvisies. Inzichten in levensvisie van mensen met levensbedreigende ziekte| Hoofdstuk 2 38 Kierkegaard (1813-1855) wordt volgens Mcdonald (2009) door zijn grote invloed op het christelijke denken, een vader van het existentialisme genoemd. Hij heeft concepten geïntroduceerd die tot op vandaag denkers inspireren. Er zijn verschillende redenen waarom Sartre (1956) een bijdrage kan leveren in dit wijsgerig onderzoek omtrent de levensvisie van mensen met een levensbedreigende ziekte. Ten eerste omwille van de concepten “kunnen” en vrijheid. Deze concepten staan centraal bij vraag 2, omtrent de waarde van het leven. Het thema kiezen of vrijheid is fundamenteel voor Sartre, zo fundamenteel dat hij oppert dat men eigenlijk zichzelf kiest (1956, p. 328). Sartre zou ons dus inzichten kunnen verschaffen in een wereldbeeld waarin vrijheid een fundamentele rol speelt. Ten tweede is het ook vanuit mijn eigen ervaring dat ik Sartre koos. Ik was op een bepaald moment tijdens mijn behandeling geconfronteerd met een keuze. Ik weet niet als men het echt een keuze zou kunnen noemen het was een gevoel van verder gaan of opgeven. Deze keuze heeft mij ook altijd blijven fascineren. Is er tijdens deze keuze een cruciaal moment geweest dat ik ontwaakte uit mijn oude levensvisie en de mogelijkheid tot ontwikkeling van een positieve levensvisie ontdekte? Sartre stelt het subject centraal. De visie van deze filosoof op de ervaring van angst en de fasen die Suhr (2003, pp. 115-119) hierin onderscheidt zouden een mogelijke verduidelijking kunnen zijn bij de ontwikkeling van de levensvisie van mensen met een levensbedreigende ziekte. Ten slotte zou het concept angst een interessante verduidelijking kunnen zijn van Sartre (1956) met betrekking tot evolutie van levensvisie van mensen met een levensbedreigende ziekte. Jean-Paul Sartre (1905-1980) wordt volgens Flynn (2004) beschouwd als een vader van het existentialisme. Hij had een grote invloed op het denken van de hele wereld vanaf de tweede wereldoorlog. Hij was sterk beïnvloed door fenomenologische denkers als Edmund Husserl, Martin Heidegger en Max Scheler. Sartres sterke interesse voor ontologie komt naar boven in zijn meesterwerk Being and Nothingness (1956) . Ik zal het uitsluitend hebben over dit werk van Sartre. Eerst zal ik onderzoeken wat er uitzonderlijk is aan de ervaring van de confrontatie met een levensbedreigende ziekte (2.3.1). Uit de vorige sectie blijkt dat er een tendens is bij mensen met een levensbedreigende ziekte om hun verwachtingen over het leven bij te stellen. Wat is de rol van onzekerheid en het besef van je eigen sterfelijkheid bij de levensvisie die mensen met een levensbedreigende ziekte ontwikkelen? Daarna zal ik dieper ingaan op inhoudelijke aspecten van de levensvisie van iemand met een levensbedreigende ziekte (2.3.2). Men heeft een andere referentiekader waarbij het zelf, het eigen leven, sociale relaties belangrijker wordt en materiële zaken aan belang inboeten. Hoe kunnen we deze overgang naar een levensvisie met een nieuw referentiekader (Thome e.a., 2004, p. 408) beter begrijpen? Wat is deze verandering van kijken naar de wereld? Wat is het “inzicht” in het zien waardoor men nieuwe mogelijkheden ziet? 2.3.1 Ziek worden: een confrontatie met de persoonlijke levensvisie “Critical illness offers the experience of being and taken to the threshold of life, from wich you can see where your life could end. From that vantage point you are both forced and allowed to think in new ways about the value of your life. Alive but detached from everyday living, you can finally stop to consider why you live as you have and what future you would like, if any future possible. Illness takes away part of your life, but in doing so it gives you the opportunity to choose the life you will lead, as opposed to living out the one you have simply accumulated over the years.” (2002, p. 1) 4 4 Frank (2002, p.1) is op negendertigjarige leeftijd getroffen door een hartinfarct en een jaar later door kanker. Hij heeft beide overleefd. De reden waarom ik de reflecties van Frank hier bespreek is wegens formele redenen. Hoewel dit een interessante bijdrage is, is het geen dagboek of interview, maar een persoonlijke reflectie waarbij het onduidelijk is wat hij precies zelf ervaren heeft en wat hij verwerkt heeft aan de hand van andere bronnen. Inzichten in levensvisie van mensen met levensbedreigende ziekte| Hoofdstuk 2 39 Ziek worden is voor veel mensen een moeilijke confrontatie. Zoals Frank (2001,p.1) hierboven stelt is een ernstige ziekte een bevreemdende situatie. Het voelt niet normaal aan, het is iets uniek. De tijd staat even stil. Het is als of men een radicale terugkoppeling maakt op levensschaal en reflecteert over het eigen leven. Veel mensen worden overladen met vragen over het leven en de dood (zie inleiding 2.1). Frank (2001, p.1) oppert dat een ziekte een deel van je leven wegneemt, maar dat de ziekte jezelf ook de kans geeft om te reflecteren over de zin van het leven. Het lijkt erop dat de auteur impliciet wijst op een dynamisch proces dat zorgt voor de tendens naar zingeving bij mensen met een levensbedreigende ziekte. Wanneer men verneemt dat men een levensbedreigende heeft men een bepaalde levensvise. Door de ziekte wordt men ontkoppelt uit deze levensvisie en kan men reflecteren over deze levensvisie. Daarna kiest men de eigen levensvisie. Er lijkt dus een overgang te zijn van het passief bezitten van de levensvisie naar actief reflecteren over de eigen levensvisie. In deze sectie zal ik dieper ingaan op de confrontatie van mensen met een levensbedreigende ziekte met hun eigen visie op het leven. Eerst zal ik onderzoeken wat de rol van onzekerheid is in verband met de tendens van mensen met een levensbedreigende ziekte om meer te genieten van het leven aan de hand van het concept vertwijfeling van Kierkegaard (2008) (zie 2.3.1.1). Vervolgens ga onderzoeken op welke manier de dood de levensvisie van mensen met een levensbedreigende ziekte beïnvloedt (zie 2.3.1.2). 2.3.1.1 Het besef van noodzakelijke sterfelijkheid Mensen die ernstig ziek zijn ervaren een intense onzekerheid (zie Algemene toestand 1.3.1). Niet alleen over het eigen leven, maar over alles rondom zich. Men ervaart een diepe onzekerheid omtrent de eigen gezondheid en de toekomst. Alles wordt in twijfel gesteld. Niets is meer hetzelfde. Voor velen blijft die onzekerheid nog even hevig aanwezig lang na de diagnose gesteld is, voor anderen zwakt het onzekerheidsgevoel af. Weinigen verliezen wellicht dit fundamentele gevoel van onzekerheid over het leven. Het intense gevoel van onzekerheid heeft misschien te maken met het feit dat een intieme vertrouwensrelatie verbroken is. Mensen met een levensbedreigde ziekte vernemen doorgaans het nieuws dat ze ziek zijn via hun behandelende arts. Het is echter niet via het eigen lichaam dat men beseft hoe ernstig de situatie is. Het vertrouwen in zichzelf wordt hierdoor grondig aangetast. Gedurende het ziekteproces drijft men steeds verder af van het vroegere gekende lichaam. Het lijkt alsof men bedrogen is door zichzelf, door het eigen lichaam (zie Algemene toestand 1.3.1 en Confrontatie 1.3.2). Verder verliezen mensen met een ernstige ziekte alle grip op het eigen lijf. Het enige wat men kan doen is passief toekijken hoe het lichaam als object in het ziekenhuis wordt behandeld. Sommige mensen die ernstig ziek zijn ervaren een diepgaande vervreemding van zichzelf. Vandamme (2007, pp. 130-136) stelt dat mensen met kanker hun ziekte aanschouwen als een indringer die een complot gesmeed heeft met het lichaam. Het lichaam als het ultieme tastbare bewijs van jezelf is plotseling na de openbaring van de kanker niet meer wat het geweest is. Het is iets vreemds van mijzelf. Dit fundamenteel gevoel van onzekerheid zou men in verband kunnen brengen met de term vertwijfeling van Kierkegaard (2008). Er is echter een groot verschil tussen de termen twijfel en vertwijfeling volgens Visser (in Kierkegaard, p. xlii). Twijfel slaat op het denken, terwijl vertwijfeling betrekking heeft op de hele menselijke existentie. Het begrip vertwijfeling zou in die zin het gevoel van onzekerheid die mensen met een levensbedreigende ziekte doormaken moeten benaderen. Kierkegaards (2008) vertwijfeling is echter een moeilijk te verklaren begrip. Ik zal daarom met behulp van enkele citaten beknopt proberen weergeven wat hijzelf of anderen vermelden over het Inzichten in levensvisie van mensen met levensbedreigende ziekte| Hoofdstuk 2 40 begrip vertwijfeling. Kierkegaard heeft het in eerder werk voor De ziekte tot de dood, volgens Visser, over een vertwijfeling als een dialectisch begrip: “Het is een gevaarlijke toestand van geestelijke ontreddering, en toch kan het je redden, een mens moet erdoorheen om bij zichzelf te komen.” (2008, p. xxxix). Vertwijfeling is derhalve een geestelijke toestand waar men mee wordt geconfronteerd, maar dit hoeft niet noodzakelijk alleen een negatieve kant te kennen. Vertwijfeling kan zowel “ontreddering” als “redding” zijn. (Visser in Kierkegaard, 2008, p.xxxix) In zijn boek De ziekte tot de dood (2008) staat vertwijfeling centraal. Vertwijfeling is een vorm van wanhoop die een mens erg kan kwellen, maar de mate waarin je vertwijfelt bent hangt af van je bewustzijn over jezelf (Kierkegaard, 2008). Laat ons nu eens kijken wat het mensbeeld is van Kierkegaard. De mens is geest en geest is het zelf. “Het zelf is een verhouding die zich verhoudt tot zichzelf, het is in de verhouding het feit dat de verhouding zich tot zichzelf verhoudt. Het zelf is de verhouding niet, maar het feit dat de verhouding zich tot zichzelf verhoudt. De mens is een synthese van oneindigheid en eindigheid, van het tijdelijke en het eeuwige, van vrijheid en noodzakelijkheid, kortom, een synthese.” (Kierkegaard, 2008, p. 13). Een zelf (verhouding tot zichzelf) moet tot stand gebracht worden door zichzelf of door iets anders. In die zin zijn er volgens Kierkegaard (2008, p.13) twee vormen van vertwijfeling. Men kan respectievelijk zichzelf niet willen zijn en zichzelf willen zijn. Verder stelt Kierkegaard dat “Het zelf is vrijheid. Maar vrijheid is het dialectische in de bepalingen mogelijkheid en noodzakelijkheid.” (2008, p.27). Het zelf kan dus vertwijfeld of in wanhoop zijn in haar vrijheid met betrekking tot haar mogelijkheid en noodzakelijkheid. Zou het een dergelijke vorm van vertwijfeling kunnen zijn die mensen met een levensbedreigende ziekte ervaren? Kierkegaard geeft een verdere invulling van de vertwijfeling, namelijk met betrekking tot de bepaling mogelijkheid-noodzakelijkeheid (2008, p.33). “Om te worden (en het zelf moet immers in vrijheid zichzelf worden) zijn mogelijkheid en noodzakelijkheid even wezenlijk. […] Een zelf dat geen mogelijkheid heeft is vertwijfeld, en hetzelfde geldt voor een zelf dat geen noodzakelijkheid heeft.” (Kierkegaard, 2008, p.33). Mensen met een levensbedreigende ziekte ervaren dat ze veel minder vitale handelingen kunnen dan voorheen (zie Algemene toestand 1.3.1). Ze kunnen eenvoudig weg hun “zelf” niet meer zijn, zoals ze dat normaal waren om te doen. Ernstig zieke mensen ervaren wellicht een gebrek aan noodzakelijkheid. Alle zekerheid valt weg. De meest fundamentele zekerheid, namelijk “ik leef”, krijgt plots niet meer de connotatie van een noodzakelijkheid. De zieke beseft immer dat het niet noodzakelijk is dat een mens gezond of in leven is, een mens kan ook ziek of dood zijn. Zou Kierkegaard (2008) akkoord gaan als ik een gebrek aan noodzakelijkheid verwoord als een fundamentele onzekerheid? Het lijkt mij in ieder geval aannemelijk. Kierkegaard (2008, p.33) stelt dat een gebrek aan noodzakelijkheid een vertwijfeling van de mogelijkheid is. “Als nu de mogelijkheid de noodzakelijkheid omverloopt, zodat het zelf in de mogelijkheid bij zichzelf vandaan loopt, zodat het niet iets noodzakelijks heeft om naar terug te keren: dan is dat de vertwijfeling van de mogelijkheid. Dit zelf wordt een abstracte mogelijkheid, het spartelt zich moe in mogelijkheid, maar komt niet van zijn plaats en vindt ook nergens een plaats, want juist het noodzakelijke is de plaats. Zichzelf worden is juist een beweging op de plaats. Wording is een beweging bij de plaats vandaan, maar zichzelf worden is een beweging op de plaats.” Kierkegaard (p.33) schuift, volgens mij, een verklaring naar voor omtrent de ervaring van vertwijfeling van de mogelijkheid (fundamentele onzekerheid) die mensen met een letale ziekte zouden ervaren. De mogelijkheid die de noodzakelijkheid omverloopt zou bijvoorbeeld de toestand kunnen zijn waarin mensen zich met een levensbedreigende ziekte in bevinden. Het zelfbeeld dat men heeft van “ik leef (noodzakelijk)” of een iets meer voor de hand liggende gedachte “ik ben (noodzakelijk) gezond” moet in dit geval abrupt plaatsmaken voor de realiteit, de mogelijkheid dat het niet zo is. Zodoende kan men in de terminologie van Kierkegaard (2008, p.33) het volgende stellen. Een persoon die ernstig ziek is verliest zijn eigen plaats, doordat alle noodzakelijkheid wegvalt. Het Inzichten in levensvisie van mensen met levensbedreigende ziekte| Hoofdstuk 2 41 probleem is nu net dat men geen (of toch niet onmiddellijk) noodzakelijkheid terugvindt, wat noodzakelijk is om zichzelf te worden. Het gevoel van vertwijfeling die zij ervaren zou dus kunnen tot stand komen doordat men zichzelf (tijdelijk) “verloren is”. Dit blijft uiteraard abstract, wat betekent het dat men zichzelf verloren is, of niet meer beweegt op de plaats (Kierkegaard, 2008, p.33)? Een mens in een ruimtelijk beeld met een bepaalde plaats, lijkt op het concept van een persoonlijk wereldbeeld van mensen met een letale ziekte dat ik in het eerste hoofdstuk ter sprake breng. Zou een nieuwe plaats samengaan met een nieuw wereldbeeld dat al dan niet groter of kleiner is en andere premissen heeft? Het zelf dat “spartelt zich moe in mogelijkheid” (Kierkegaard, 2008, p.33) zou kunnen verwijzen naar de drang om te zoeken naar “zichzelf”. Vertwijfeling van de mogelijkheid van mensen met een ernstige ziekte zou dus kunnen verklaren waarom men de plaats van het zelf eventueel in hun wereldbeeld opnieuw probeert te plaatsen. Dit zou met andere woorden dus kunnen verklaren waarom er precies een drang is naar een bepaalde zingeving bij mensen met een levensbedreigende ziekte (zie Zingeving 1.3.4). Meer nog, dit zou een mogelijke verklaring kunnen zijn waarom men een nieuwe zingeving nodig heeft waarin, het “noodzakelijk sterven” een plaats krijgt. Het verdwalen van het zelf legt Kierkegaard beter uit in volgend citaat: “Wat er eigenlijk ontbreekt is kracht om te gehoorzamen, om zich te buigen onder het noodzakelijke in iemands zelf, wat je iemands grens zou kunnen noemen. Het ongeluk is dan ook niet dat zo’n zelf niet iets werd in de wereld, nee, het ongeluk is dat hij niet opmerkzaam werd op zichzelf, dat het zelf dat hij is iets heel bepaalds en daarmee het noodzakelijke is.”(2008, p. 34). De kracht om te gehoorzamen onder het noodzakelijke in iemands zelf is nu net volgens mij de kracht om te willen beseffen dat we noodzakelijk sterfelijk zijn. Dit lijkt veel moed te vragen, als je merkt dat bijna elke mens die een levensbedreigende ziekte krijgt een ontwaking ervaart (zie Ontwaken 1.3.5.2). Bijna elke mens met een levensbedreigende ziekte wordt op een bepaald moment wakker geschud uit de droom van onsterfelijkheid en eeuwigheid. Het lijkt heel verleidelijk te zijn om door het leven te gaan om nooit te denken aan de sterfelijkheid van je “zelf” aan “het noodzakelijke”. Het is bijgevolg in de mogelijkheid (de vrijheid of het zelf dat is) dat velen verdwalen als het plots blijkt dat dit het niet mogelijk is om eeuwig te leven met een levensbedreigende ziekte. “Zoals er in sprookjes of volkssagen dikwijls verteld wordt van een ridder die plotseling een zeldzame vogel in het vizier krijgt, en daar achteraan blijft lopen doordat het er aanvankelijk naar uitziet dat hij vlakbij is—maar weg vliegt de vogel weer, en het wordt nacht; hij is ver van huis, zonder de weg terug te kunnen vinden in de verlaten streek waar hij zich nu bevindt” (Kierkegaard, 2008, p. 35). Zoals de ridder achter de zeldzame vogel loopt, zo loopt de mens waarschijnlijk (heel zijn leven?) achter zijn eeuwig leven, wanneer het plots donker wordt of de persoon ziek wordt, voelt hij zichzelf verloren, de persoon beseft dat hij noodzakelijk sterfelijk is, maar dit zelf vindt zijn plaats niet terug, omdat hij zo ver van zichzelf verwijdert is door zijn gebrek aan noodzakelijkheid, hij is in vertwijfeling over de mogelijkheid. Het is als het ware het besef van een persoon met een levensbedriegende ziekte dat het zelf in plaats van noodzakelijk levend is en mogelijk sterft, mogelijk in leven is en noodzakelijk sterft. In die zin leert een persoon met een levensbedreigende ziekte zijn noodzakelijkheid kennen. Kierkegaard (2008) verduidelijkt aan de hand van het concept vertwijfeling hoe mensen geconfronteerd worden met hun eigen levensvisie. Een persoon met een levensbedreigende ziekte wordt geconfronteerd met zijn eigen noodzakelijk door een intens gevoel van onzekerheid. Aan de hand van het concept vertwijfeling (Kierkegaard, 2008) heb ik deze evolutie proberen verduidelijken in figuur 3. Iemand die ernstig ziek is, is in vertwijfeling over zijn eigen mogelijkheid, hij is zichzelf verloren en lijkt tijdens dit verlies te beseffen dat hij noodzakelijk sterfelijk is. Inzichten in levensvisie van mensen met levensbedreigende ziekte| Hoofdstuk 2 42 noodzakelijk gezond: geen onzekerheid ziek: vertwijfeling besef noodzakelijk sterfelijk Figuur 3: Evolutie van de zekerheid over het leven van mensen met een levensbedreigende ziekte. Blijkbaar ontbreekt de kracht om te gehoorzamen aan de eigen noodzakelijkheid niet bij mensen met een levensbedreigende ziekte (Kierkegaard, 2008, p.34). De meeste mensen met een levensbedreigende ziekte leren hun noodzakelijk kennen, namelijk dat men sterfelijk is. Zou deze kennis een redding kunnen betekenen voor mensen met die ernstig ziek zijn (Visser in Kierkegaard, 2008, p.xxxix)? 2.3.1.2 Verwachtingen bijstellen: de dood is niet de oplossing “The ultimate value of illness is that it teaches us the value of being alive; this is why the ill are not just charity cases, but a presence to be valued. Illness and, ultimately, death remind us of living. […] Death is no enemy of life; it restores our sense of the value of living. Illness restores the sense of proportion that is lost when we take life for granted.” (Frank, 2002, p.120) Wat in deze sectie aan de orde is, is het proberen uitzoeken wat het verband is tussen geconfronteerd worden met een de eigen sterfelijkheid en de levensvisie van mensen met een levensbedreigende ziekte. In het eerste hoofdstuk heb ik ervoor gekozen om de dood onder te brengen bij confrontatie (1.3.2) en bij coping (1.3.3). Dit zijn twee aspecten van de ervaring waar de dood volgens mij een belangrijke rol speelt. Ten eerste is het doodsaspect voor velen een confrontatie met iets van jezelf, namelijk je ontologische betekenis, het temporeel bestaan van jouw zelf. Dit heb ik ook in de vorige sectie besproken, als onderdeel van een centraal aspect van de ziekte, namelijk waarbij men geconfronteerd wordt met fundamentele onzekerheden over het eigen leven. Zou de dood werkelijk iets goed kunnen zijn, zoals Visser (in Kierkegaard, p.xxxix) suggerereert? Zou het bewust worden van je eigen dood ervoor zorgen dat je het leven meer gaat appreciëren (vraag 2), zoals Frank (2002, p.120) stelt? Zoals in de inleiding (2.1) werd gesteld heeft het antwoord op vraag 2, met betrekking tot de waarde van het leven, wellicht implicaties voor vraag 4, namelijk omtrent de verwachtingen die men heeft over het leven. In de ervaringen komt naar voor dat sommigen angst voor de dood koesteren en anderen niet. Sommigen willen er alles aan doen om niet te sterven en vechten voor hun leven, anderen zien er echter niets op tegen om te sterven. (zie 1.3.2.1 Confrontatie met sterfelijkheid en de dood) Ondanks het feit of men nu bang is voor de dood of niet lijkt er een tendens te zijn om meer afscheid te nemen van de omgeving, naarmate men beseft dat men levensbedreigende ziek is. (zie 1.3.3.3 Omgaan met de dood) Daarenboven lijken de meeste mensen die geconfronteerd worden met hun eigen dood, het leven meer te waarderen. Men lijkt zich meer bewust te zijn van het eigen bestaan.(zie 1.3.5.2 Ontwaken) Het centrale antwoord dat bij veel meesten naar voor komt op vraag 4 is dat mensen die ernstig ziek zijn hun verwachtingen bijstellen. Men wil meer in het nu leven. Veel mensen die ernstig ziek zijn streven ernaar om zich zoveel mogelijk van hun omgeving te onthechten. En die zin dat men zelfs ook minder toekomstplannen maakt.(zie 1.3.5.4 Verwachtingen bijstellen) Inzichten in levensvisie van mensen met levensbedreigende ziekte| Hoofdstuk 2 43 Deze normatieve levensstijl lijkt sterk op de onthechtings-strategieën die heel wat filosofen ontwikkeld hebben over heel de wereld (Parkes, 1998). De onthechtingsstrategie bestaat voornamelijk uit het zich onthechten van het leven waardoor de mens met meer vitaliteit terug kan keren tot het leven. Of zoals de Zen meesters het uitdrukken: “live having let go of life” (Parkes, 1998, p. 83). Het besef van de radicale tijdelijkheid van het bestaan stelt de mens in de mogelijkheid om op die manier te leven. Er is wellicht een verband tussen de visie op de eigen dood en de manier waarop men gaat leven. De visie over de dood lijkt, zoals Nagel (2004, pp. 1-10) schijnbaar claimt, in verband te staan met de visie die men heeft over het leven. Bij Nagel speelt het eigen verleden en de toekomstige mogelijkheden een belangrijke rol bij de houding die men heeft over de dood (2004, p.6). Als men merkt dat een volwassene met ernstige handicap was en had kunnen zijn, dan ziet men de dood zien als iets dat iets positiefs wegneemt (2004, p.8). De mogelijkheden die er konden zijn, maar er niet geweest zijn, zorgen ervoor dat men de dood als iets slecht ziet. Toch benadrukt Nagel (2004, p.9) dat het moeilijk is om in te schatten, het wegnemen van mogelijkheden, een noodzakelijk kwaad is. Wat zijn immers waardevolle mogelijkheden? wat is de waarde van het leven? De waarde van het leven is uiteraard een zeer breed en complex begrip (Gayon, 2010). In mijn onderzoek in het eerste hoofdstuk is de waarde van het leven een onderdeel van de levensfilosofie (1.3.5.1), als reflectie die men vertoont over het leven. Op basis van de ervaringen van mensen met een levensbedreigende ziekte (zie Algemene toestand 1.3.1) blijkt dat men zich machteloos voelt. Men voelt zich vervreemd van zichzelf wanneer de vitale functies van het lichaam blijken verstoord te zijn. Het is een gevoel van wel willen, maar niet fysiek kunnen de handeling uitvoeren. Een handeling kunnen stellen zoals men vroeger kon, krijgt steeds meer waarde. Dit gaat volgens mij gepaard met een grotere waarde te hechten aan de vitale functies van het lichaam. Het kunnen leven staat centraal, het vasthouden aan het gekende vroegere wereldbeeld speelt volgens mij hierbij een belangrijke rol, waarbij het zelf nog een plaats had (Kierkegaard, 2008, p.33). De nadruk die mensen met een levensbedreigende ziekte leggen op het kunnen leven, het kunnen handelen is volgens mij sterk verbonden met de waarde vrijheid (zie Waarde van het leven 1.3.5.1). Het is echter moeilijk om vast te stellen wat de precieze invulling van deze vrijheid is voor mensen met een levensbedreigende zeikte. Het is via het kunnen dat we onszelf kunnen zijn, het kunnen handelen in de wereld wordt zodoende uiterst belangrijk. Aan het kunnen, zijn de mogelijkheden sterk verbonden. Arian (zie 1.3.5.1 Waarde van het leven; 2002, maandag 3 maart 2003) spreekt over een droom waarin hij geen fysieke beperkingen ondervindt. Er ging een wereld aan nieuwe mogelijkheden open, wanneer hij veel meer fysieke activiteiten kon uitvoeren, hij beleefde nieuwe dingen. Daarenboven stelt hij dat hij alleen bang was dat hij geen tijd zou hebben om alles mee te maken. De wereld zoals wij die kennen wordt wellicht, zoals Arian hierboven stelt slechts ervaren in de mate dat men die rechtsreeks "kan" ervaren. Indien men geen fysieke beperking ondervindt kan men direct de persoonlijke omgeving beleven. In tegenstelling tot de wereld van iemand met een ernstige ziekte die daarenboven nog eens wist hoe het allemaal voelde en nu alleen indirect de wereld kan beleven enkel de indirect waarneembare wereld. Men heeft bijgevolg een deel de macht over de wereld verloren, de wereld wordt vreemder, meer indirect beleeft. Maar leven is iets temporeel en het zijn voor zich maakt zich in de toekomst Sartre (1956, p.31). Het bewustzijn heeft volgens Sartre een chronologische structuur: “Voor het ik is het wezenlijk ieder ogenblik in het heden een verleden te hebben, zijn verleden te zijn en zich te ontwerpen voor de toekomst - zijn toekomst te zijn. Deze continuïteit behoort tot mijn zijn, mijn ontwerp van mijzelf, tot de mogelijkheden die ik ben.” (Suhr, pp.120-121). Als men echter dood is, is er geen toekomst meer, dan kan je jezelf ook niet meer maken. Als men dergelijke visie over de dood heeft, zullen de meesten wellicht het leven belangrijk achten, omdat we dan ons bewust kunnen zijn van ons zelf. We hebben, als we in leven zijn, mogelijkheden om onszelf te maken (Sartre, p.31). Inzichten in levensvisie van mensen met levensbedreigende ziekte| Hoofdstuk 2 44 Velen zien de toekomstige dood als zeer confronterend (zie 1.3.2.1 Confrontatie met sterfelijkheid en de dood) Het einde nu is bij altijd onbevredigend, alsof men bezig is aan een project waarbij men vroegtijdig moet stoppen. Denk ook Arian hierboven die stelt dat hij bang is dat hij niet genoeg zal hebben om alles mee te maken of zijn eigen leven te beleven. Dit vraagt niettemin nuancering van mensen die claimen toch klaar te zijn om te sterven. Het is opvallend dat oudere mensen zoals Hannie (baarmoederkanker; Bruntink & Krabben, 2005, p.109) stellen dat ze klaar zijn om te sterven. Maar waar het hier om gaat is eigenlijk eindigheid en sterfelijkheid. De eigen dood blijft een complex concept. Ook Sartre (pp.531-548) stelt dat de eigen dood een complex fenomeen is, meer zelfs, het is eigenlijk iets wat buiten onze mogelijkheden ligt. Sartre (1956, p.537) ziet de dood als “an always possible nihilation of my possibles outside my possibilities”. Het zijn is in de toekomst volgens Sartre. Onze vrijheid is het fundament van onze mogelijkheden die we nog niet zijn, maar deze mogelijkheden zijn niet duidelijk of doorschijnend. Het is niet noodzakelijk dat men op zichzelf wacht. Het is niet zo volgens Sartre dat we op het einde onze essentie leren kennen die we eigenlijk al altijd geweest zijn, zoals het afsluiten van de rekening bij “Het Laatste Oordeel” van het christendom. Het is immers cruciaal dat existentie voorgaat op essentie. Het subject kiest de eigen essentie. (1956, pp.537-538) De dood geeft volgens Sartre het leven geen betekenis, maar ontneemt precies de betekenis van het leven (1956, p.539). “If we must die, then our life has no meaning because its problems receive no solution and because the very meaning of the problems remains undetermined.” (1956, pp.539-540) Voor Sartre is het de ander die een betekenis geeft aan jouw dood. Het bestaan van dood zorgt ervoor dat men vervreemdt van het eigen bestaan in het voordeel van de ander. Als men wil begrijpen wat de betekenis is van zijn of haar eigen toekomstige dood, moet men ontdekken hoe het zou zijn als toekomstige prooi voor de anderen. (1956, p.543) Dit zou kunnen aansluiten bij het gevoel van onmacht die mensen met een levensbedreigende ziekte voelen wanneer men ziek is, wanneer de ander een betekenis geeft aan jouw situatie, en jouw soms reeds aanschouwd als een zieke die ten dode is opgeschreven. (zie 1.3.1 Algemene toestand; Jacqueline, borstkanker; Bruntink & Krabben, 2005, p.87) Volgens Sartre is de klassieke visie fout die stelt dat de dood onze sterfelijkheid toont aan ons: “death is a contingent fact which belongs to facticity; finitude is an ontological structure of the foritself which determines freedom and exists only in and through the free project of the end which makes my being to me.” (1956, p.546). Volgens Sartre staat bij de menselijke realiteit eindigheid zelf centraal. Zelfs als zou men onsterfelijk zijn, dan nog is er de eindigheid van de mens. Elke keuze die men maakt is een handeling in eindigheid. Men kiest voor iets en niet voor iets anders. Een mens leeft in vrijheid, waarbij eindigheid de keerzijde is van zijn keuze. (pp.546-547) Ook Nagel (2004, pp.1-10) lijkt te verwijzen naar een visie op de dood als sterfelijkheid als een negatief, beperkend gegeven op de toekomstige mogelijkheden. Hoewel veel mensen met een levensbedreigende ziekte over de dood spreken wordt, wordt men zich vaak pas bewust van de eigen dood door de dood van een lotgenoot. De ervaring van de eigen dood behoort wellicht, zoals Sartre suggereert, niet tot de eigen mogelijkheden van mensen die ernstig ziek zijn. Het blijft niettemin onduidelijk waar mensen die dodelijk ziek zijn het over hebben wanneer ze over de dood spreken. Er zijn weinigen die precies uitleggen wat ze bedoelen, wanneer men spreekt over de dood. Sommigen spreken specifiek over het sterven zelf, waarbij men vooral de nadruk legt op fysieke pijn, anderen spreken meer over hoe ze tegenover de dood staan. (Zie 1.3.2.1 Confrontatie met sterfelijkheid en de dood) Het lijkt erop dat vooral het besef van eindigheid, het besef van de eigen beperktheid van de eigen menselijke realiteit, dat mensen met een ernstige ziekte doet ontwaken uit de visie van een onsterfelijk leven (zie 1.3.5.2 Ontwaken). De meeste mensen met een levensbedreigende ziekte worden zich volgens mij bewust van hun noodzakelijke sterfelijkheid, als een evenement in de toekomt, als een manifestatie van de sterfelijkheid. Inzichten in levensvisie van mensen met levensbedreigende ziekte| Hoofdstuk 2 45 Sartres visie op eindigheid zou een mogelijke verklaring kunnen zijn voor het antwoord dat mensen met een levensbedreigende ziekte op vraag 4 formuleren. Met betrekking tot de verwachtingen over het leven wil men meer leven in het nu, meer genieten van de beleving van je eigen mogelijkheden. Door het besef van de eigen sterfelijkheid reflecteert men over de eigen temporele menselijke realiteit. Men beseft dat men altijd al in de toekomst is en dat de dood geen oplossing voor onze levensvragen biedt, maar enkel het einde betekent. Het besef van eindigheid zou ervoor kunnen zorgen dat men een terugkoppeling maakt van jezelf zoeken in de toekomst, naar het genieten van een wordende zelf in het nu. 2.3.2 Metamorfose van levensvisie: genieten van een sterfelijk en angstig leven “Choice becomes possible when we shift the perspective from the disease to the illness. Because we can choose how we experience illness, we can be more than victims. Choice can turn the worst of circumstances into an experience of value. But choices are limited the care I received was my good luck, not my choice. We can choose only from what is available. We are not victims of circumstances, but circumstances limit our choices. The idea of choice is another half-truth. The trick is to hold onto the half that is true.” (Frank, 2002, p. 138) Het is onduidelijk hoe mensen met een levensbedreigende ziekte de overgang maken van een leven vol onzekerheid en angst waarbij men allerhande verstoringen heeft van de normale werking van het lichaam, naar meer genieten van het leven. Frank (2002, p.138) stelt dat er een verandering van perspectief mogelijk is, waarbij een keuze de slechtste ervaring kan veranderen in een waardevolle ervaring. In deze sectie ga ik dieper in op de evolutie van de levensvisie van mensen met een levensbedreigende ziekte die een leven leiden vol van onzekerheid en angst naar meer willen genieten van het leven. Meer bepaald met betrekking tot vraag 3, ga ik ook dieper in op wat er belangrijk in het leven voor deze mensen. Ik onderzoek de metamorfose in de levensvisie van mensen met een ernstige ziekt aan de hand van het concept angst van Sartre (1956). Mensen met een levensbedreigende ziekte leven met een fundamentele onzekerheid. Dit heb ik reeds in de sectie 2.3.1.1 Het besef van noodzakelijke sterfelijkheid te berde gebracht. Volgens Vandamme (2007, p. 148) is het gevoel van onzekerheid centraal bij de beleven van een levenbedreigende ziekte. Dit intense gevoel van onzekerheid is bovendien verbonden met het gevoel angst. De angst, die voortvloeit uit de onzekerheid en onvoorspelbaarheid, zou volgens deze auteur op zijn beurt verbonden zijn met pijn (fysieke pijn). Angst en onzekerheid beïnvloeden volgens Vandamme zodoende angst. Dit is onlosmakelijk verbonden met de levenscrisis van mensen met een ernstige ziekte. De pijn zorgt voor meer onzekerheid (angst) en de onzekerheid (angst) zorgt samen met de aanwezige pijn op haar beurt voor meer pijn. De pijn is, volgens Vandamme, (2007, p.149) na verloop van tijd niet meer te onderscheiden van de pijnprikkel, de pijn zit overal. De pijn reikt bovendien veel verder dan de lichamelijk sensatie volgens Vandamme (p.150). Pijn en angst zijn duidelijk belangrijke element in de ervaring van mensen met een levensbedreigende ziekte. Wat zou de invloed zijn van het element angst op de levensvisie van mensen met een levensbedreigende ziekte? Laat ons eens kijken of het concept angst van Sartre (1956) ons iets kan verhelderen omtrent de levensvisie van mensen met een levensbedreigende ziekte. Inzichten in levensvisie van mensen met levensbedreigende ziekte| Hoofdstuk 2 46 Sartre (1956, pp.29-30) stelt dat angst inhoudt dat je bang bent voor jezelf. Angst is, meer precies, volgens deze filosoof het bang zijn om zelf in een toestand te verkeren dat je bang bent. Angst is een specifiek bewustzijn van zichzelf. Sartre (p.33) oppert dat als je angstig bent, je eigenlijk bewust bent van je eigen vrijheid. Suhr (2003, pp.115-119) bespreekt het concept angst van Sartre (1956). Hij deelt de angstervaring op in verschillende fasen, die hij baseert op de uiteenzetting van Sartre. Ik zal bij de verschillende fasen van agnst de overeenkomst onderzoeken met de ervaring van mensen met een levensbedreigende ziekte. Ik zal meer bepaald kijken welke wijsgerige inzichten omtrent het concept angst ons kunnen verhelderen hoe mensen die ernstig ziek zijn hun levensvisie veranderen. 2.3.2.1 Fase 1: De vreesachtigheid van de situatie Ten eerste is er volgens Suhr (2003, p.115) de vreesachtigheid van de angst. Deze vreesachtigheid wil volgens deze auteur zeggen dat er objectieve eigenschappen zijn aan de wereld en aan mij, waardoor men als object onderhevig is aan natuurkundige wetten. Sartre (1956, p.30) geeft het voorbeeld van bang zijn om in een afgrond te vallen omdat ik bijvoorbeeld zou kunnen uitglijden over de stenen door de zwaartekracht. Men is met andere woorden in deze situatie in eerste instantie als object in gevaar, maar niet als subject. De mogelijkheden zijn niet door mij verkozen, maar zijn van buitenaf bepaald. (Suhr, p.116) Bij mensen met een levensbedreigende ziekte komt deze vrees in eerste instantie naar voor ten opzichte van het eigen lichaam. Het beeld die mensen bij aanvang van hun ziekte hebben over de relatie tussen het lichaam en het zelf ziet men als wetmatig of objectivistisch. Men heeft een gedetermineerd beeld van de relatie tussen het zelf en het lichaam. Men heeft een beeld van het lichaam als een object dat signalen op een wetmatige manier doorstuurt naar het object zelf of geest. Doordat men beseft dat men ziek wordt zonder dat men heeft voelen aankomen, voelt men zich bedrogen door het zelf. De vertrouwensrelatie tussen het zelf en het lichaam lijkt geschonden te zijn. Men voelt wellicht hierdoor een gevoel van vervreemding voelt. (zie 1.3.1 Confrontatie) Dit gevoel van vrees gaat volgens mij verder samen met een gevoel van vervreemding en dit zorgt voor een intens gevoel van onmacht gedurende het hele ziekteproces. Het gevoel van onmacht komt veel naar voor in de ervaringen met de herinneringen aan de oude wereld, aan wat men vroeger kon, maar nu niet meer kan (zie Algemene toestand 1.3.1). Het is een harde confrontatie van het subjectieve verlangen van jezelf om een handeling te stellen met de objectieve grenzen van jouw lichaam in de wereld, wat zorgt voor een gevoel van vrees. In het begin is er vooral de vrees als passief object dat men onderhevig is aan de wetten van de biologie, zoals men bang is om uit te glijden door de zwaartekracht. Men is bang om te sterven omdat men weet dat men zichzelf ziet als een biologisch organisme is. Als men niet snel beter wordt dat zal het fataal aflopen, volgens de geneeskundige voorspellingen. Ook het besef dat men als individu op zich weinig te zeggen heeft in het ziekenhuis zorgt ervoor dat men zichzelf ervaart als een passief object in het instituut van genezing. Het besef van het dynamische wereldbeeld (zie Besluit 1.4, figuur 2) creëert bovendien een extra dimensie voor het gevoel van onzekerheid en onvoorspelbaarheid. Velen die hervallen zoals Els (zie Algemene toestand 1.3.1, Rainson, 2001, p.134) beseffen maar al te goed dat ze onderdeel uitmaken van een cyclus tussen ziek zijn en revalidatie. Dit kan ervoor zorgen dat men zich derhalve niet alleen gedetermineerd voelt om ziek te zijn. Men ervaart het zelf als gedetermineerd in een onvoorspelbaar leven, tussen ziekte en gezondheid, getekend door wanhoop en onzekerheid. 2.3.2.2 Fase 2: Transcendentie De tweede fase volgens Suhr (p.116) is de reactie op de vreesachtigheid. Dit is een fase van reflexieve aard. “Ik maak me los van de ‘lijm van het zijn’.” (Suhr, 2003, p.116). De vrees om als een ding (gedetermineerd) in de diepte te storten leidt tot reflectie. Wat moet ik doen in mijn situatie als persoon met een levensbedreigende ziekte? Inzichten in levensvisie van mensen met levensbedreigende ziekte| Hoofdstuk 2 47 Het nadenken komt in de plaats van de emotie van de vrees waarbij je voor jezelf enkele toekomstige gedragingen ontwerpt, je eigen mogelijkheden. Jouw eigen mogelijkheden komen niet naar voor als gedetermineerd door externe oorzaken. Hierdoor ontkomt men aan de vrees, omdat men zichzelf op een vlak plaatst waarbij de eigen mogelijkheden de plaats innemen van de transcendente waarschijnlijkheden. Het is echter niet zeker dat deze mogelijkheden accuraat kunnen worden gerealiseerd en het is bovendien niet zeker dat ze waargenomen worden. (Sartre, pp.30-32) Je eigen mogelijkheden bestaan uitsluitend als ze in eerst instantie gedacht worden, het is “de vrijheid van de voorstellingen” (Suhr, 2003, p.117). Om een handeling te kunnen voorstellen als mogelijkheid, zoals ver van de rand van de afgrond lopen, moet men zich ook tegengestelde gedragingen kunnen inbeelden, zoals dichtbij de rand lopen Dit kan eigenlijk alleen maar door middel van het vernietingsbewustzijn van een mens. (Suhr, pp.114118) Vernieting en vernietingsbewustzijn zijn centrale begrippen voor Sartre (1956). Om het concept vernieting van te vatten moet men zich volgens Sartre (p.23, 1956) richten tot een toestand van vragen. Iets kan zich voordoen of niet voordoen, zijn of niet zijn stelt Sartre (p.23). Het is hierbij van doorslaggevend belang volgens deze auteur dat in deze vraaghouding men zich losmaakt van het gegeven, men doet een stap terug. Het concept vernieting wijst volgens mij op een cruciaal element in angst, met name het overstijgende, transcendente niveau dat men bereikt indien men nadenkt over de vrees wanneer men in angst is. Vernieting houdt in dat men afstand kan nemen van een (psychologisch) deterministische visie, waar Sartre (1956, pp.33-35) zo fel op reageert. De vraagsteller doet een vernietende stap terug, waardoor er een negatief antwoord op de vraag mogelijk is of waardoor er een verandering in voorstelling mogelijk is. “In eerste instantie betekent dit dat de mens vrij is in het denken; de ‘vernietende stap terug’ betekent immers dat de mens het onderhavige verandert in voorstellingen.” (Suhr, 2003, p.112). Mensen met een ernstige ziekte die zich bewust zijn van hun eigen vernietingsbewustzijn zouden zich meer kunnen distantiëren van deterministische gedachten die vaak opduiken in de autoritaire ziekenhuis omgeving die jou eerder als object behandelt. Men zou zich bewust in een transcendente positie kunnen plaatsen en zich loskoppelen van de vrees. Doordat er meer ruimte wordt gecreëerd na het besef van de reflectie over de angst, sta jijzelf ook centraler in jouw levensvisie en is er bereidheid om meer te zoeken naar jezelf. Er zou meer ruimte gecreëerd kunnen worden voor het subject in de vreesachtige situatie. Deze overgang is cruciaal voor het besef van de centrale positie van het zelf, waar ik in de volgende fase dieper op in ga. 2.3.2.3 Fase 3: Het besef van de centrale positie van het zelf Het vernietingsbewustzijn brengt ons naar de derde fase. Dit is het stadium waar je beseft, volgens Suhr (p.118), dat je niet gedetermineerd bent. Er staat mij immers niets in de weg om te kiezen om mij, in het voorbeeld van de ravijn, in de afgrond te storten. Men beseft dat de drang tot zelfbehoud en vrees als object, zichzelf niet bepalen op causale wijze. Het motief tot drang van zelfbehoud, is slechts een motief, dat je kan, maar niet moet kiezen. Jij alleen bent met andere woorden de voortdurende bron waaruit de mogelijk heden ontstaan, geen enkele externe oorzaak zal ze terzijde schuiven. De motieven om een bepaalde handeling te stellen op zich ineffectief, niet-determinerend, ze kunnen niet meer mijn beslissing beïnvloeden dan de horror om te vallen. (Sartre, p.32; Suhr, pp.121-122) Dit is nu net het angstige aan de hele situatie dat men beseft dat de eigen mogelijkheden slechts mogelijkheden zijn. Dat wil zeggen dat men zelf kiest welke mogelijkheid men zal volgen en tegelijkertijd de motieven als niet voldoende doeltreffend beschouw. (Sartre, p.31) In angst wordt men zich derhalve tijdens de ziekte bewust van hoe centraal men staat met betrekking tot de eigen mogelijkheden. Men beseft dat er eigen mogelijkheden zijn en dat men niet Inzichten in levensvisie van mensen met levensbedreigende ziekte| Hoofdstuk 2 48 gedetermineerd is om een bepaald motief te volgen. “De toekomst is open.” (p.119, Suhr). In deze fase word je jezelf bewust van een situatie, waarin je levensbedreigend ziek bent waar niets je dwingt tot een bepaalde handeling. Men zou volgens mij het volgende kunnen stellen. Angst zorgt ervoor dat men zich realiseert dat het bewustzijn de taak heeft het motief tot een handeling betekenis te geven. Het is het bewust worden van jouw vrijheid die de verplichting heeft om het ik van het vrije zijn terug te brengen naar een bepaalde situatie, dus met een bepaalde invulling van het ik als een ik dat op een bepaalde situatie reageert en daarbij past. Dit hangt allemaal samen met een cruciale gedachte van het existentialisme van Sartre, dat existentie voorafgaat aan essentie. Het is immers vanuit het bestaan, het zijn van jij als vrije mens, dat je je eigen essentie kiest, je wezen of de zin die jouw leven voor jouw heeft. Het gevoel van een radicaal onzeker leven, waarbij er geen enkele verantwoorde grond is om op te staan, komt sterk naar boven bij mensen met een ernstige ziekte. Men heeft een intens gevoel er helemaal alleen voor te staan. Vaak claimen mensen die ernstig ziek zijn dat niemand begrijpt wat ze voelen. (zie 1.3.3.1 Omgaan met gevoelens) Hoewel de eenzaamheid gedeeltelijk veroorzaakt is door het feit dat mensen met een levensbedreigende ziekte zich eenzaam voelen tijdens opnames in het ziekenhuis, voelt men vermoedelijk een “existentiële eenzaamheid”. Het is een heel persoonlijke eenzaamheid, het is het besef dat jij een enorme verantwoordelijkheid hebt niet alleen om te genezen, maar ook om een betekenis aan alles te geven van je ziekte, maar ook de hele wereld en de zin van je eigen leven. Wat centraal staat bij de derde fase is dus de centralisering van het zelf in het wereldbeeld. Het is het bewust worden van de wording van jezelf die je zelf kiest, zonder verantwoording. Dit lijkt in de eerste plaats een uitzichtloze positie te zijn en dit ervaart men ook zo, maar er is echter volgens mij een belangrijke keerzijde aan dit besef. Het radicaal ontbreken van elke verantwoording zou kunnen een positief gevoel creeëren van macht tegenover de machteloze objectieve vrees in de eerste fase. Dit aspect komt volgens mij naar boven in de sectie 1.3.4 Zingeving bij Jacob (Bruntink & Krabben, 2005, p.127). Jacob beseft immers dat hij niet gedetermineerd is om bepaalde verwachtingen te hebben over het leven. Hij stelt dat de eigen verwachtingen meer centraal in plaats van de objectieve vrees voor zijn kanker. Hij stelt dat de verwachtingen die men aanhangt bepalen of je gelukkig bent met de huidige toestand waarin men zich bevindt. Het is fundamenteel dat men de overgang maakt van een beeld waarbij de verwachtingen betekenis geven aan de situatie waar men zich in bevindt, naar een radicaal verschillend beeld. De metamorfose van de levensvisie (Figuur 4) houdt in dat het zelf en de buitenwereld radicaal van plaats zijn veranderd in het beeld van zingeving. Deze overgang tussen beide levensvisies wordt volgens mij sterk beïnvloedt door het besef van het eigen vernietingsbewustzijn. Samen met het besef van het vernietingsbewustzijn komt immers het besef van de eigen verantwoordelijkheid ten op zichte van betekenis die men geeft aan de omgeving. Dit zorgt ervoor dat het zelf niet alleen centraal komt te staan in de levensvisie, maar dat men zodoende beseft dat er een interactie mogelijk is tussen het zelf en de buitenwereld van zingeving. Mensen met een levensbedreigende ziekte spreken soms van een “beleven” van de wereld rondom zich. Dit wijst op een interactie tussen het zelf en de omgeving. Arian (zie 1.3.5.1 Waarde van het leven; 2002, maandag 3 maart 2003 )stelt bijvoorbeeld dat hij in zijn droom heel intens kon ademen, veel meer kon handelen. Hij vermeldt hierbij het woord beleven. Dit zou er kunnen op wijzen dat deze interactie een belangrijk aspect is met betrekking tot angst, vervreemding en machteloosheid. Het is deze interactie, dit beleven dat waarschijnlijk verstoord is. Dit komt aan bod bij de verschillende dysfuncties (Figuur 1). Arian (zie 1.3.5.2 Ontwaken; 2002, maandag 16 juni 2003) vermeldt bijvoorbeeld dat hij meer bewust is van zijn omgeving en dat hij meer wil genieten van zijn omgeving. Hij spreekt van meer aandachtig zijn voor de omgeving en bewuster de wereld beleven. Hij geeft als voorbeeld dat hij meer naar het landschap en de hemel wil kijken. Inzichten in levensvisie van mensen met levensbedreigende ziekte| Hoofdstuk 2 49 Het bewuster willen de omgeving beleven staat volgens mij in verband met het vernietingsbewustzijn (Sartre, 1956). Dankzij het vernietingsbewustzijn doet men aan een specifieke vorm van reflectie waarbij men “meer” mogelijkheden ziet in de wereld. Stel men kijkt naar de hemel en zegt: “Het is mogelijk dat het zal regenen.”(Sartre, 1956, p.97). Dan behoort volgens Sartre de betekenis van de mogelijkheid tot de wolken. Het is iets buitengewoon (“surpassing”) dat men waarneemt als men kijkt naar de wolken. “The clouds carry this surpassing within themselves, which means not that the surpassing will be realized but only that the structure of being of the cloud is a transcendce toward rain.” (Sartre, 1956, pp.97-98). Indien men in de derde fase zich bewust wordt van het vernietingsbewustzijn dan beseft men de centrale positie van het zelf. Het zelf, dat meer centraal staat, wordt zich bewust van de betekenis die het in de objectieve situatie van vrees zonder reflectie overneemt. de plaats die het zelf inneemt ten op zichte van de relatie met de buitenwereld. Men wordt zich dus bewust van de veranderde relatie van het zelf tot de omgeving. Deze veranderde relatie zou dynamischer zijn, er zou een interactie tussen het zelf en de omgeving mogelijk zijn. De dynamische relatie tussen het zelf en de buitenwereld zou een positief effect kunnen teweeg brengen, met name het intenser beleven van de omgeving. Dit zou kunnen verklaren waarom mensen die ernstig ziek zijn spreken van het intenser beleven van de wereld (zie Onderscheid hoofd- van bijzaken). Deze intensere beleving zou ervoor kunnen zorgen dat men meer wil genieten van de omgeving. Figuur 4 verduidelijkt de verandering van de wijze waarop mensen betekenis geven aan hun leven. Er is een overgang van de plaats van het zelf en de buitenwereld in de levensvisie van mensen met een levensbedreigende ziekte. Het onderscheid tussen de wereldbeelden heb ik proberen aan te tonen als volgt. In het linker schema staat de buitenwereld centraal, omdat dit de belangrijkste betekenisgever is. Er wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de buitenwereld en het zelf, door de witte omranding van de buitenwereld. De witte pijlen verduidelijken de enkelvoudige relatie van de buitenwereld die betekenis geeft aan het zelf. De overgang tussen het linker schema naar het rechter schema zou bewerkstelligd worden door het besef van het eigen vernietingsbewustzijn, zoals hierboven verduidelijkt. In het rechter schema staat het zelf centraal, omdat dit de belangrijkste betekenisgever is. Het zelf is minder sterk afgelijnd van de buitenwereld. De zwarte pijlen verduidelijken dat er een andere relatie is tussen het zelf en de buitenwereld dan het linker schema. Er is een dynamische interactie tussen het zelf en de buitenwereld, waardoor mensen met een levensbedreigende ziekte hun omgeving intenser beleven. buitenwereld zelf buitenwereld vernieting zelf Figuur 4: De metamorfose van betekenis in het leven van mensen met een levensbedreigende ziekte Inzichten in levensvisie van mensen met levensbedreigende ziekte| Hoofdstuk 2 50 De verandering in levensvisie zou kunnen implicaties hebben voor het antwoord die mensen met een levensbedreigende ziekte formuleren op vraag 3, namelijk wat er belangrijk is in het leven. Ten eerste is staat het zelf centraler in de levensvisie van mensen met een ernstige ziekte (zie 1.3.5.3 Onderscheid hoofd-van bijzaken). Femmy (2006, Uitgebalanceerd) stelt bijvoorbeeld heel expliciet dat ze een zelfinzicht heeft verworven. Ze wil meer “luisteren” naar zichzelf. Dit zou een reactie kunnen zijn op het beeld van de objectieve relatie tussen het zelf en het lichaam, dat naar boven komt in de eerste fase van de vrees. Men wil een nieuwe levensvisie opbouwen waarin het zelf een belangrijkere positie krijgt, gezien de relatie tussen het zelf en het lichaam niet zo is zoals men verwachtte. Het lichaam is geen object dat signalen uitstuurt naar een objectieve zelf of psyche. Men wil meer zorg dragen voor het lichaam, doordat het lichaam en het leven meer waarde hebben gekregen door de confrontatie met de sterfelijkheid (zie 2.3.1.2). Ten tweede leggen veel mensen met een ernstige ziekte minder nadruk op de materiële waarde (zie Onderscheid hoofd- van bijzaken). Mensen die ernstig ziek zijn lijken te beseffen dat er niet zoiets bestaat als “de materiële waarde”. Afhankelijk van de mate waarin men bewust is van de veranderde betekenisgeving worden zich meer bewust van het dynamische aspect van de betekenisgeving, in plaats van de enkelvoudige relatie tussen het zelf en de buitenwereld (Figuur 4). De bewustzijn komt er door het besef dat alle betekenis in de omgeving, naarmate het eigen lichaam verandert. Het materiële aspect lijkt slechts één aspect te zijn van de betekenisgeving in de buitenwereld. De objectieve wereld krijgt er na de metamorfose van de levensvisie een extra dimensie bij, namelijk de subjectieve beleving van de omgeving. Mensen met een levensbedreigende ziekte beseffen immers heel goed wat de subjectieve beleving is, omdat men wordt losgerukt van de objectieve betekenis (fase 2). Mensen die ernstig ziek zijn, zien in dat de waarden die men toekent aan de omgeving afhankelijk zijn van hun fysieke gesteldheid. Afhankelijk van de toestand waarin de patiënt zich bevindt ervaart hij of zei de omgeving anders. Het inzicht in het feit dat de betekenis van materiële objecten door het zelf deels bepaald wordt, zou ervoor kunnen zorgen dat men beseft dat er twee componenten zijn aan de ervaring. Men beseft in deze derde angstfase dat men een eigen vernietingsbewustzijn heeft en dat men gedeeltelijk zelf betekenis geeft aan een handeling of een object. Dit besef zou gedeeltelijk kunnen beïnvloed worden doordat mensen met een levensbedreigende ziekte leven in een dynamische wereldbeeld (zie Figuur 2). Eerst wordt men losgerukt uit de objectieve betekenis van de omgeving en daarna moet men opnieuw betekenis geven aan een nieuwe wereld. Doorheen de revalidatie maakt men van de nieuwe wereld dan een de vernieuwde oude wereld. Dit zorgt ervoor dat mensen met een levensbedreigende ziekte geconfronteerd worden met intensieve zingeving aan hun leven. Het is overigens wellicht naar dit proces dat wetenschappers verwijzen wanneer men spreekt over “meaning making” (Parry & Chesler, 2005, p. 1057) of “meaning-making proces” (Park, 2010, p. 259). Het onafgebroken proces van betekenis geven aan het leven staat centraal tijdens de ervaringen van mensen met een levensbedreigende ziekte. Het lichaam wordt afgebroken en bouwt zichzelf daarna weer langzaam op. Alles verandert constant niet alleen ziet men jezelf anders in de spiegel, er zijn ook innerlijk schommelende emoties en men ervaart de omgeving constant anders. Cruciale handelingen in het leven van mensen met een ernstige ziekte zoals stappen en eten die verstoord worden bij (figuur 1) zouden kunnen illustreren hoe men zelf geconfronteerd wordt met betekenis geven aan deze handelingen. Deze confrontatie met betekenis geven aan de meest vitale handelingen in het leven zou overigens een verklaring kunnen bieden waarom mensen met een levensbedreigende ziekte wijsgerige vragen stellen omtrent de waarde van het leven. Bijvoorbeeld de ervaring van het eten. Men eet eerst via de mond door middel van te kauwen en verteren, dit zorgt ervoor dat men de betekenis geeft aan voedsel aan de hand van de ervaring die men heeft bij het eten van het voedsel. Vervolgens eet men via een sonde en is eten gereduceerd tot een nieuwe ervaring. Indien men revalideert zou men kunnen de overgang maken van eten met een Inzichten in levensvisie van mensen met levensbedreigende ziekte| Hoofdstuk 2 51 sonde naar opnieuw eten met de mond. Men moet hierbij herdefiniëren wat eten is en hoe voedsel smaakt, de ervaring is immers opnieuw verschillend. Men interpreteert de nieuwe objectieve betekenis met een subjectieve invulling van het zelf, waardoor er een vernieuwde oude betekenis wordt ontwikkeld. Mensen met een levensbedreigende ziekte kiezen hierbij een betekenis, waardoor men beseft dat het zelf een centrale plaats heeft in de betekenis die men geeft aan het leven. De zelfde evolutie gebeurt bij de ervaring van stappen. Eerst ervaart men stappen zoals gezonde mensen zich voortbewegen, naarmate men ziek wordt kan het gebeuren dat de fysieke gesteldheid deze handeling niet meer toelaten. Men beweegt zich voortaan voort in een rolstoel. Deze ervaring van de rolstoel bepaalt dan de nieuwe betekenis die men geeft aan “lopen”. Wanneer men hierna opnieuw terug mag lopen, maakt men een nieuwe keuze welke betekenis men zal geven gebaseerd op de nieuwe ervaring die men heeft bij “lopen”. Dit is de vernieuwde oude betekenis. Deze confrontatie met betekenisgeving zorgt gedeeltelijk ook voor de drang naar wijsgerige vragen omtrent betekenis en waarde van het leven. Het besef van de verandering van betekenisgeving (figuur 4) zou bijgevolg kunnen beïnvloed zijn door het dynamische wereldbeeld (figuur 2) van mensen met een levensbedreigende ziekte. Dit besef van veranderde betekenis waarbij er een fundamentele interactie is tussen het zelf en de buitenwereld zou een mogelijke verklaring kunnen bieden waarom mensen met een levensbedreigende ziekte sterk de nadruk leggen op “kunnen” handelingen stellen in het leven (1.3.5.1 Waarde van het leven). Of in het algemeen “kunnen” leven, als het beleven van je eigen subjectiviteit in de buitenwereld. Het “kunnen” zou derhalve centraal kunnen staan omdat men zichzelf kan ervaren in de wereld. Men kan genieten van het de eigen gekozen betekenis die men geeft aan een bepaalde handeling in de omgeving, omdat men deze handeling ervaart via de buitenwereld als iets van jezelf dat verwezenlijkt is. 2.3.2.4 Fase 4: Verantwoordelijkheid Bij de laatste fase wordt men gedwongen tot een tweede reflectie (Suhr p.118). Men beseft dat men niet gedetermineerd is om na de transcendente fase een bepaalde handeling te stellen (Sartre, 1956, p.31). Er is niet alleen een vrijheidsbewustzijn in de angstervaring, maar ook een angst voor de vrijheid: “In de angst heeft de vrijheid angst voor zichzelf, want de vrijheid kan haar ‘vernietende macht’ immers op elk moment uitoefenen, en zo kan ik mijn mogelijkheden missen die ik voor mijn ontwerp op het oog had.” (Suhr, p.124). Het is door het besef dat jij de dingen hun betekenis geeft, hun zin, dat je in angst verkeert. Bij geen enkele waarde vind je verantwoording voor het feit dat je een bepaalde waarde aan iets toekent. Niets kan je verzekeren tegen jezelf, je hebt geen excuus, je bent afgesneden van de buitenwereld door het niet dat je bent. (Sartre, p.39; Suhr, p.125). Je hebt green grond om op te staan. Het besef van de radicale verantwoordelijkheid zorgt ervoor dat men een grote druk ervaart, een “ethische last” om zonder rechtvaardiging waarden toe te kennen aan de omgeving (Sartre, pp.553556). Dit zou ervoor kunnen zorgen dat mensen die zich bewust zijn van hun verantwoordelijkheid voorzichtiger leven en meer proberen uitzoeken wat de juiste betekenis is die men moet geven aan de wereld. De betekenis van het zelf op het spel staat. Dit zou mogelijk kunnen verklaren waarom mensen met een levensbedreigende ziekte meer willen genieten van de mogelijkheden van de omgeving en van de relatie van het zelf ten op zichte van de buitenwereld, een soort genieten als voorzorgsmaatregel om het gebrek aan determinatie te compenseren. Dit aspect van verantwoordelijkheid tegenover het eigen leven komt naar boven in de ervaringen van mensen met een ernstige ziekte in de sectie 1.3.5.2 Ontwaken. Gunilla (borstkanker; Bruntink & Krabben, 2005, p.160) stelt immers dat ze een verantwoordelijkheid voelt om elke dag blij te zijn. Inzichten in levensvisie van mensen met levensbedreigende ziekte| Hoofdstuk 2 52 Figuur 5 verduidelijkt het mogelijke verband tussen de verschillende fasen van angst (Suhr, pp.115119) en de tendens om meer te willen genieten van de omgeving. Eerst ervaart een persoon die ernstig ziek is een intense vrees als passief object onderdanig aan de wetten van de biologie. Dit kan al dan niet versterkt worden door het besef van de cyclus tussen gezond en ziek zijn waarin de meeste mensen met een ernstige ziekte zich in bevinden. Daarna is er een transcendente fase, waarbij men door middel van reflectie zich kan onttrekken van vrees met deterministische scenario’s. Aan de hand van een vernietingsbewustzijn ziet men de eigen mogelijkheden zowel negatief (sterven) als positief (overleven). Vervolgens beseft men hoe centraal de eigen keuze hierbij staat. Er is een radicale verandering van de levensvisie van mensen met een levensbedreigende ziekte, waarbij het zelf meer centraal staat en men meer intens de wereld rondom zich kan beleven. Dit zou kunnen leiden naar een grotere tendens om te genieten van het leven, meer bepaalde door het besef van de eigen betekenis die men geeft aan een bepaalde ervaring. Tot slot worden mensen zich bewust van hun verantwoordelijkheid die gepaard gaat met de verandering van betekenisgeving. Men zou kunnen proberen genieten van de buitenwereld omdat men weet dat men geen enkele rechtvaardiging heeft bij het kiezen van een bepaalde betekenis. 1: vrees 2: transcendentie 3: besef zelf centraal 4: genieten Figuur 5: Verandering van levensvisie van angst naar genieten bij mensen met een levensbedreigende ziekte 2.4 Besluit In dit hoofdstuk heb ik geprobeerd om de levensvisie van mensen met een levensbedreigende ziekte te verhelderen door een dialoog op te starten tussen mensen met een ernstige ziekte, filosofen, psychologen en medische wetenschappers. Uit hoofdstuk één blijkt dat men wordt geconfronteerd met de volgende wijsgerige vragen: “Wat is de waarde van mijn leven?”, “Wat is er belangrijk in mijn leven?” en “Wat met mijn verwachtingen over het leven?” De centrale aspecten die naar boven komen in de antwoorden van mensen met een levensbedreigende ziekte komen eveneens naar voor in de wetenschappelijke literatuur. In verband met de vraag over de waarde van het leven vond ik zowel in de ervaringen uit het eerste hoofdstuk en in de wetenschappelijke literatuur dat de waarde van het leven stijgt en dat men meer wil genieten van het leven. De waarde “kunnen” leven, die ik terug vond in de ervaringen van het eerste hoofdstuk vond ik niet terug in de wetenschappelijke literatuur. Met betrekking tot de vraag omtrent wat mensen die ernstig ziek zijn belangrijk vinden in het leven vond ik het volgende terug in het eerste hoofdstuk en in de wetenschappelijke literatuur. Men heeft een nieuwe visie op het leven, waarbij er minder belang wordt gehecht aan het materiële. Het eigen leven, en de waarde van het eigen lichaam komt meer naar de voorgrond. Men hecht meer belang aan sociale relaties. In relatie tot de vraag omtrent de verwachtingen over het leven vond ik het volgende terug in de ervaringen van het eerste hoofdstuk en in de wetenschappelijke literatuur. Men wil de verwachtingen bijstellen die men voordien had. Dit wil zeggen dat men meer wil leven in het hier en nu en minder waarde hecht aan toekomstige plannen. Uit de wetenschappelijke literatuur komt naar dat er een zingevind proces aanwezig is bij mensen met een levensbedreigende ziekte. Volgens verschillende wetenschappers zou onzekerheid en het besef van de eigen sterflijkheid een grote rol spelen met betrekking tot de veranderde levensvisie. Inzichten in levensvisie van mensen met levensbedreigende ziekte| Hoofdstuk 2 53 Kierkegaard (2008) verduidelijkt ons op welke manier het gevoel van onzekerheid een rol zou kunnen spelen met betrekking tot het besef van de noodzakelijk sterfelijkheid. Voor men ziek wordt heeft men vaak het idee van een onsterfelijk eindig leven. Mensen die geconfronteerd worden met een levensbedreigende ziekte ervaren een fundamentele onzekerheid met betrekking tot deze levensvisie. Iemand die ernstig ziek is, is in vertwijfeling over zijn eigen mogelijkheid, hij is zichzelf verloren en lijkt tijdens dit verlies te beseffen dat hij noodzakelijk sterfelijk is. Sartre (1956) en Nagel (2004) verduidelijken wat het zou kunnen betekenen om geconfronteerd worden met een noodzakelijk sterfelijkheid. Aan de hand van deze filosofen merkt men dat men altijd al in de toekomst is en dat de dood geen oplossing biedt met betrekking tot levensvragen. Het enige wat relevant is aan ons leven met betrekking tot de noodzakelijke sterfelijkheid is eindigheid. Het is deze eindigheid die men ervaart als een centraal aspect in het leven, wat ervoor zorgt dat men meer in het hier en nu wil leven. De fasen van angst volgens Sartre (1956) en Suhr (pp.115-119) geven een goed inzicht in de overgang die mensen met een levensbedreigende ziekte vertonen van een onzeker, angstig leven naar willen genieten van dit leven. Het is wellicht de keerzijde van eindigheid, vrijheid, waar mensen met een levensbedreigende ziekte zich bewust van worden. Mensen met een levensbedreigende ziekte kunnen vier fasen van angst doorlopen. Tijdens deze angstervaringen zou men een nieuwe levensvisie kunnen ontwikkelen. Eerst ervaar men een fase van vrees. Hierin voelt men zich gedetermineerd en machteloos. Door de hier op volgende reflectie kan men zich hiervan losmaken en ziet men de eigen mogelijkheden. Door het besef van deze reflectie wordt men zich bewust van de eigen capaciteiten om de vrees te overstijgen. Het is het besef voor een deel zelf betekenis te geven aan jezelf en de buitenwereld zonder direct alle betekenis van de buitenwereld als objectief gegeven aan te nemen. Het besef van de ontologie van deze vrijheid, dat jij deze vrijheid bewust maakt, zorgt er enerzijds voor dat men intenser kan genieten van de omgeving. Hierdoor stijgt de waarde van het leven en wil men meer genieten van de eigen belevingen van de omgeving omdat dit verwezenlijkingen zijn van jezelf, dat in leven is. Het besef van de eigen vrijheid zorgt anderzijds voor een gevoel van verantwoordelijkheid. Dit besef van verantwoordelijkheid ontlokt de voorzichtigheid om zo goed mogelijk de betekenis te kiezen die men geeft aan de omgeving en zoveel mogelijk proberen van alles te genieten om niet de betekenis van het leven te missen. Inzichten in levensvisie van mensen met levensbedreigende ziekte| Hoofdstuk 2 54 Hoofdstuk 3: Conclusies Mensen met een levensbedreigende ziekte komen in een situatie terecht waarbij een confrontatie met de dood onvermijdelijk is. Deze confrontatie brengt de patiënten in contact met hun levensvisie. Welke antwoorden ontwikkelen mensen met een ernstige ziekte op bepaalde wijsgerige vragen waarmee ze geconfronteerd worden? Hoe komt het dat mensen met een levensbedreigende ziekte een specifiek antwoord formuleren op deze vragen? Kan de levensvisie van patiënten ons iets bijbrengen over moeilijk hanteerbare begrippen als het leven of de dood? 3.1 Beperkingen De doelstelling van mijn wijsgerig onderzoek is om zo goed mogelijk een inzicht te verwerven in de levensvisie van mensen met een levensbedreigende ziekte. Er is al heel wat onderzoek gedaan naar de ervaring van mensen met een levensbedreigende ziekte, maar echter weinig door filosofen met betrekking tot hun levensvisie. Ik heb mij beperkt tot ervaringen van mensen met kanker of mucoviscidose. Het gaat in beide gevallen om een levensbedreigende ziekte, waarbij sommige vormen van kanker geneeslijk zijn en mucoviscidose ongeneeslijk is. Kanker is de meest voorkomende doodsoorzaak in westerse landen. Mucoviscidose is een goed bestudeerde aangeboren ziekte van de luchtwegen, die meestal tot de dood leidt op jeugdige leeftijd. Het was niet eenvoudig om relevante bronnen te vinden met betrekking tot de levensvisie van mensen met kanker of mucoviscidose. Met de doelstelling voor ogen om een introductie te geven tot de wereld van mensen met een levensbedreigende ziekte en mij bewust zijnde van mijn beperkte tijd heb ik geopteerd voor een fenomenologische methode waarbij ik mij baseer op geschreven ervaringen. De ervaringen van mensen met een ernstige ziekte heb ik gezocht in dagboeken of interviews van mensen met een levenbedreigende ziekte. In mijn scriptie heb ik geprobeerd zo creatief mogelijk om te gaan met bronnenmateriaal van verschillende aard: dagboeken en interviews met ervaringen van patiënten, wetenschappelijke artikels en filosofische boeken. Ik heb ervaringen gelezen van mensen met Belgische of Nederlandse nationaliteit. Aangezien ik mij beperk tot de ervaringen van een aantal mensen in België en Nederland, gaat dit onderzoek niet om de universele ervaring van mensen met een levensbedreigende ziekte. Dit onderzoek is eerder bedoeld als inleiding op de ervaringswereld van deze mensen. Ik heb geen empirisch onderzoek gedaan, maar gewerkt met het bronnenmateriaal dat aanwezig was in dagboeken en interviews van mensen met een levensbedreigende ziekte. Er is reeds veel kwantitatief onderzoek gebeurd op medisch en psychologisch vlak in verband met het leven van mensen met een levensbedreigende ziekte. Om de levensvisie van deze mensen te onderzoeken, hanteer ik een fenomenologische methode. Dit is een kwalitatief onderzoek. Ik heb geprobeerd de ervaringen die door mensen met een ernstige ziekte zelf beschreven worden, te onderzoeken. In mijn kwalitatief fenomenologisch onderzoek is er geen interactie mogelijk geweest tussen de onderzoeker en de bevraagde. De exacte motivatie achterhalen, waarom deze mensen bepaalde gedachten en gevoelens hebben neergeschreven, is daarom vaak moeilijk. Uit mijn fenomenologisch onderzoek naar de ervaringen van mensen met een levensbedreigende ziekte komen een aantal wijsgerige vragen naar voor. Ik heb de antwoorden die ik heb terug gevonden op deze vragen, daarna verder geanalyseerd aan de hand van wetenschappelijke literatuur en wijsgerige inzichten. Bij de analyse van mijn bronnenmateriaal, heb ik mij vooral toegespitst op de centrale elementen die naar boven komen in de antwoorden van mensen met een levensbedreigende ziekte. Veel van deze aspecten die ik destilleer uit mijn onderzoek komen overeen met centrale concepten die ik terug vind in de literatuur. Volgens verschillende auteurs komen deze centrale aspecten niet in de 55 levensvisie van alle patiënten voor, hoewel er een gemeenschappelijke uitgangspunt is namelijk de confrontatie met een existentiële ervaring. Mijn wijsgerige bronnen zijn voornamelijk beperkt tot Kierkegaard en Sartre. Ik heb besloten Kierkegaard op te nemen in mijn wijsgerig onderzoek, omdat hij een existentiële filosoof is. Zijn werk De ziekte tot de dood, heeft hij onder andere uitgebouwd rond het thema onzekerheid. Kierkegaard heeft vooral een bijdrage geleverd met betrekking tot de invloed van onzekerheid op de levensvisie van mensen met een levensbedreigende ziekte. Ik heb Sartre gekozen omdat hij het subject centraal stelt. Dit is belangrijk omdat het zelf ook centraal staat bij de ervaringen van mensen met een levensbedreigende ziekte. Daarenboven heeft Sartre een belangrijk psychologisch aspect belicht van de ervaring van angst. Dit liet mij toe om de evolutie in de levensvisie beter te begrijpen. Wat betreft het psychologische aspect van de verandering van de levensvisie van mensen met een levensbedreigende ziekte heb ik gebruik gemaakt van het concept angst van Sartre. 3.2 Resultaten en verder onderzoek In deze scriptie stel ik mij vragen over de zin van het leven. Volgens Nagel is het belangrijk om te weten welke vragen men niet kan beantwoorden. Waar liggen de grenzen van onze kennis? Ligt het antwoord op deze vragen buiten onze kennis? Moet men hierover zwijgen zoals Wittgenstein stelt? Mensen met een levensbedreigende ziekte hebben een unieke ervaring. De wereld die vroeger zo zeker leek verandert drastisch. Men staat plots oog in oog met een afgrond. Alle zekerheden lijken te veranderen in onzekerheden. Men is fundamenteel eenzaam in de wereld. Meer nog, men beseft dat men noodzakelijk sterfelijk is. Het lichaam dat men zo goed vertrouwde en kende laat het klaarblijkelijk afweten. Vitale functies zijn verstoord. De behandelingen die patiënten met kanker ondergaan zorgen ervoor dat men langzaam het eigen lichaam ziet aftakelen. Fysiek en psychisch staat men voor een zware uitdaging. Hoewel er steun is van familie en vrienden is men telkens teruggeworpen op zichzelf. Het is moeilijk voor mensen met een ernstige ziekte om de ervaringen met iemand anders te bespreken die geen lotgenoot is. Bij de aanvang van de ziekte komt men plots tot het besef dat men geen toekomstplannen meer kan maken. Het toekomstperspectief valt weg, waardoor men gedwongen wordt om in het hier en nu te leven. Kierkegaard zegt hierover dat men wellicht een lange tijd blindelings een pad heeft gevolgd, maar wanneer het plots donker wordt, ervaart men de grootste moeilijkheden om de weg terug naar huis te vinden. Welke weg heb ik eigenlijk gevolgd? Waar is mijn thuis, mijn plaats? Wie ben ik? Mensen met een levensbedreigende ziekte worden losgerukt uit het alledaagse leven. Men wordt op een hoger niveau geplaatst van waaruit men de mogelijkheid krijgt om te reflecteren over de situatie. Mensen met een levensbedreigende ziekte worden geconfronteerd met fundamentele filosofische problemen zoals de zin van het leven. Men probeert een antwoord te formuleren op de volgende wijsgerige vragen. “Wat is de waarde van het leven?”, “Wat is er belangrijk in mijn leven?” en “wat met mijn verwachtingen over het leven?” Mensen met een levensbedreigende ziekte komen in een situatie terecht waarbij ze onvermijdelijk worden geconfronteerd met vragen over leven en dood. Kan de levensvisie van deze mensen ons iets bijbrengen over de zin van het leven? Mensen met een levensbedreigende ziekte worstelen ieder voor zich met levensvragen waar wetenschappers, voornamelijk filosofen al een eeuwigheid een antwoord op zoeken. Daarom lijkt het mij interessant om de levensvisie van mensen met een levensbedreigende ziekte als praktische experten te vergelijken met de visie van wetenschappers als theoretische experten. Conclusies|Hoofdstuk 3 56 Ik heb centrale concepten uit de levensvisie van mensen met een levensbedreigende ziekte uit mijn fenomenologisch onderzoek vergeleken met centrale concepten uit de wetenschappelijke literatuur. Het blijkt dat deze elementen grotendeels overeenstemmen. Met betrekking tot de eerste vraag over de waarde van het leven blijkt zowel uit de neergeschreven ervaringen als uit de wetenschappelijke literatuur dat de waarde van het leven stijgt. Men wil meer genieten van het leven. Het handelend in het leven staan als waardevol aspect in de neergeschreven ervaringen, vind ik echter niet terug in de wetenschappelijke literatuur. De vraag wat mensen die ernstig ziek zijn belangrijk vinden in het leven wordt beantwoord als volgt in de neergeschreven ervaringen en de wetenschappelijke literatuur. Men heeft een nieuwe visie op het leven, waarbij er minder belang wordt gehecht aan het materiële. Het eigen leven, en de waarde van het eigen lichaam komt meer naar de voorgrond. Men hecht meer belang aan sociale relaties. In relatie tot de vraag omtrent de verwachtingen over het leven vind ik het volgende terug in de neergeschreven ervaringen en de wetenschappelijke literatuur. Men wil de verwachtingen bijstellen die men voordien had. Dit wil zeggen dat men meer wil leven in het hier en nu en minder waarde hecht aan toekomstige plannen. Uit de wetenschappelijke literatuur komt naar dat er een zingevind proces gaande is bij mensen met een levensbedreigende ziekte. Volgens verschillende wetenschappers zou onzekerheid en het besef van de eigen sterfelijkheid een grote rol spelen in het zingevend proces. Kierkegaard verduidelijkt ons op welke manier het gevoel van onzekerheid een rol zou kunnen spelen met betrekking tot het besef van de noodzakelijke sterfelijkheid. Voor men ziek wordt leeft men vaak met de idee onsterfelijk te zijn. Mensen die geconfronteerd worden met een levensbedreigende ziekte ervaren een fundamentele onzekerheid met betrekking tot deze levensvisie. Iemand die ernstig ziek is, is in vertwijfeling over zijn eigen mogelijkheid, hij is zichzelf verloren en lijkt tijdens dit verlies te beseffen dat hij noodzakelijk sterfelijk is. Sartre verduidelijkt wat het zou kunnen betekenen om geconfronteerd worden met deze noodzakelijke sterfelijkheid. Sartre stelt dat men altijd al in de toekomst is. Hij lijkt te sugereren dat de dood geen oplossing biedt met betrekking tot de levensvragen. Het begrip eindigheid is in deze context is volgens mij het enige relevante begrip met betrekking tot de noodzakelijke sterfelijkheid. Dit begrip eindigheid ervaren mensen met een ernstige ziekte als een centraal aspect in het leven, bijgevolg wil men meer in het hier en nu wil leven. Volgens Vandamme gaat het intense gevoel van onzekerheid gepaard met fundamenteel gevoel van angst. Het concept angst van Sartre kan verduidelijken wat de invloed van het fundamenteel gevoel van angst is op de levensvisie van mensen met een levensbedreigende ziekte. Suhr onderscheidt verschillende fasen in het concept angst van Sartre. Deze verschillende fasen van angst geven volgens mij een goed inzicht in de evolutie van de levensvisie van mensen met een ernstige ziekte. Van een het onzeker en angstig in het levens staan, evolueren deze mensen naar het bewust genieten van het leven. Deze tendens om meer te genieten van het leven heeft wellicht te maken met de bewustwording van de eigen vrijheid. De bewustwording van de eigen vrijheid is cruciaal in de evolutie van de levensvisie van mensen met een levensbedreigende ziekte. Bewustwording van de eigen vrijheid kan in de betekenisgeving gelijkgesteld worden met de centralisering van het zelf. Deze bewustwording stelt het zelf in de positie om een nieuwe betekenis te geven aan zijn levensvisie. Eindigheid en de eigen sterfelijkheid zijn niet langer determinerend in het fundamenteel gevoel van angst. De bewustwording van de vrijheid van het zelf betekent een keerpunt in de levensvisie van mensen met een levensbedreigende ziekte. Mensen met een ernstige ziekte kunnen vier fasen van angst (Sartre en Suhr) doorlopen: de vreesachtigheid van de situatie, transcendentie, het besef van de centrale positie van het zelf en verantwoordelijkheid. Tijdens deze angstervaringen kan men een nieuwe levensvisie ontwikkelen. Eerst ervaart men een fase van vrees. Tijdens deze fase voelt men zich gedetermineerd en machteloos. Door de hierop volgende reflectie kan men zich van deze vrees losmaken en ziet men de eigen mogelijkheden. Door deze reflectie wordt men zich bewust van de eigen capaciteiten om de vrees te overstijgen. Het is het besef voor een deel zelf betekenis te kunnen geven aan zichzelf en de Conclusies|Hoofdstuk 3 57 buitenwereld zonder elke betekenis van de buitenwereld als objectief gegeven aan te nemen. Het besef van de ontologie van de vrijheid, zorgt ervoor dat men intenser kan genieten van het leven. Hierdoor stijgt de waarde van het leven en wil men meer genieten van de eigen belevingen. Het besef van de eigen vrijheid zorgt ook voor een gevoel van verantwoordelijkheid. Men beseft dat de keuze die men maakt niet te rechtvaardigen is. Dit besef van verantwoordelijkheid leidt tot voorzichtigheid bij de keuzes die men maakt. Men wil zo verantwoord mogelijk de betekenis kiezen die men geeft aan zichzelf en de buitenwereld. Dit beïnvloedt volgens mij de keuze om zoveel mogelijk te genieten van alles in het leven. Wat leert de levensvisie van een persoon met een levensbedreigende ziekte over het leven en de dood? Wat is nu de betekenis van het leven, het universum en het alles, zoals Phouchg en Loonquawl vragen aan Deep Thought in de inleiding van mijn scriptie? Uit de dialoog tussen theoretische en praktische levensexperten blijkt dat het zelf een centrale rol speelt in betekenisgeving. De betekenisgeving aan het leven bestaat uit een interactie tussen het zelf en de buitenwereld. De betekenisgeving van het leven wordt deels objectief en deels subjectief bepaald. Het objectieve deel van de betekenisgeving zijn de objectieve elementen in de betekenisgeving van de buitenwereld. De objectieve betekenis ligt vast in de wereld die aan ons gegeven is. Het objectieve deel staat in interactie met het subjectieve aspect van de betekenisgeving, met name het zelf. Zoals blijkt uit de scriptie bestaat de interactie tussen het zelf en de buitenwereld uit twee richtingen. Het zelf kiest zijn betekenis in de buitenwereld voor een deel en wordt begrensd door de objectiviteit. Het objectieve gegeven verleent een deel van de betekenis aan het zelf, als beperking van de vrijheid. Het proces van zingeving dynamisch proces. Bij mensen met een levensbedreigende ziekte kan dit proces positief evolueren. Men beseft dat het zelf in wording is met betrekking tot zingeving. De centrale rol van het zelf is cruciaal in het zoeken naar een antwoord op de vraag naar de zin van het leven. De resultaten van mijn scriptie lijken te wijzen op de dynamiek in de zingeving van het leven, waarbij het zelf een belangrijke rol speelt in de keuzes die men maakt. Bijgevolg suggereren de resultaten van mijn onderzoek een belangrijk element in dé vraag naar de zin van het leven, namelijk de subjectieve invulling van de zingeving. Welke betekenis kies ik om te geven aan mijn leven? Een beter inzicht in de ervaringen van mensen met een levensbedreigende ziekte zou verschillende implicaties op diverse wetenschapsgebieden en op vlak van hulpverlening kunnen hebben. Volgens Ventegodt et. al. (2005) zou onderzoek naar levensfilosofie een grote rol zou kunnen spelen in onderzoek naar levenskwaliteit. Met betrekking tot het antwoord dat mensen met een levensbedreigende ziekte geven op de vraag over de waarde van het leven blijkt de waarde van het leven geen statisch gegeven is dat voor mensen met een levensbedreigende ziekte altijd hetzelfde blijft. Het blijkt dat voor veel mensen het handelen een fundamentele waarde is in de levensvisie, het “kunnen” leven. In de gezondheidseconomie is levenskwaliteit een belangrijk concept om verschillende modellen te ontwikkelen en om ziekten onderling met elkaar te kunnen vergelijken (Drummond, Sculpher, Torrance, O'Brien, & Stoddart, 2005). Met betrekking tot geneeskundig onderzoek zou fenomenologisch onderzoek bijvoorbeeld beter kunnen de ervaring weergeven van mensen met een levensbedreigende ziekte wat ervoor zou kunnen zorgen dat de patiënt beter kan behandeld worden als mens en minder als mechanisch organisme. (F. Svenaeus, 2000, p. 3). Bovenstaande resultaten zouden eventueel ook gevolgen kunnen hebben naar neurowetenschappelijk onderzoek omtrent spiegelneuronen. In de neurowetenschappen is er immers recent een nieuw paradigma ontwikkelt waarbij er verschillende functies kunnen aanwezig zijn in dezelfde cellen binnen een hersengebied. “Het visuele receptieve veld het deel van de Conclusies|Hoofdstuk 3 58 omringende ruimte waarin visuele prikkels een cel tot vuren brengen) en het tactiele veld (dat deel van het lichaam dat bij aanraking de cel tot vuren brengt” zijn namelijk volgens deze wetenschappers verwant bij dezelfde neuronen in een hersengebied (Iacoboni, 2008, p. 21). Hierbij stelt Iacoboni dat spiegelneuronen bepaalde objecten in de omgeving “levend maken” zodanig dat ze behoren tot een soort van kaart van je directe omgeving of “kaart van peripersoonlijke ruimte”. De ontwikkeling van deze peripersoonlijke kaart vertoont merkwaardig veel aspecten die naar boven komen in de ervaringen van mensen met een levensbedreigende ziekte. Als men bijvoorbeeld meer dysfuncties kent in het lichaam ontwikkelt men een kleiner wereldbeeld, bij revalidatie kan men meer de omgeving “beleven” waardoor het wereldbeeld opnieuw vergroot. Wat zou het verband zijn tussen het dynamisch wereldbeeld en de “kaart van peripersoonlijke ruimte (Iacoboni, 2008, p.21) ? Misschien zou bovenstaande evolutie en inhoudelijke levensvisie van mensen met een levensbedreigende ziekte ook mensen kunnen helpen die al dan niet levensbedreigend ziek zijn om beter met traumatische ervaringen om te gaan. Men zou op vlak van hulpverlening, zich meer moeten toespitsen op de confrontatie van mensen met een levensbedreigende ziekte met complexe wijsgerige problemen. Zoals Lee (2008, p. 781) stelt zou het existentiële aspect meer moeten ontwikkeld worden. Lee spreekt van een nieuwe psychologische manier van interventie namelijk ‘The meaning-making intervention (MMi)’. Ik vind het belangrijk te benadrukken dat er moet gezocht worden naar creatieve hulpverlening zoals de patiënten proberen dit complexe zingevings proces tussen zichzelf en de buitenwereld uit te drukken in fysieke vormen of helpen dit complexe proces terug te vinden in hun eigen omgeving. Dit zou zodanig moeten bewerkstelligd worden zodat men zich bewust wordt van de eigen mogelijkheden, zonder dat men vast komt te zitten in deterministische vrees scenario’s. Dit zou misschien kunnen door bepaalde mensen in de mate van het mogelijke helpen hun problemen of angsten uit te drukken in kunst zoals tekenen, schilderen of muziek. Of anderzijds zou het ook misschien kunnen helpen om de patiënten te helpen metafysische aspecten terug te vinden in hun omgeving. Volgens Schopenhauer, zou er niets beter de metafysica kunnen veruiterlijken in fysieke termen dan de muziek. Meer specifiek stelt Schopenhauer dat muziek geen objectivering is van ideeën over emoties en passies zoals de andere kunsten doen. Integendeel muziek geeft direct een weergave van de wil zichzelf (Schopenhauer, 1966, p. 448).Behandelingen die inspelen op de centrale rol van het zelf zouden ervoor kunnen zorgen dat mensen die ernstig ziek zijn beter zouden kunnen omgaan met de gevoelens van existentiële eenzaamheid, angst en gevoelens van machteloosheid. Conclusies|Hoofdstuk 3 59 60 Bibliografie Adams, D. (2002). The Ultimate Hitchhiker's Guide to the Galaxy. New York: Del Rey. Andrea. (2006). Borstkankermaatjes. Verkregen Mei 16, 2010, van http://borstkankermaatjes.skynetblogs.be/archive-day/20060330 - [Mijmeringen en vaststellingen] van http://borstkankermaatjes.skynetblogs.be/archiveday/20060507 - [Mijn leven in balans] van http://borstkankermaatjes.skynetblogs.be/archive-day/20070730 Arian. (2002). Mijn Longtransplantatie. http://www.longtransplantatie.nl/arian/index.html Verkregen Mei 16, 2010, van - biografie deel 1 van http://www.longtransplantatie.nl/arian/biografie1.htm - biografie deel 2 van http://www.longtransplantatie.nl/arian/biografie2.htm - [maandag 4 november 2002] van http://www.longtransplantatie.nl/arian/0211nov.htm - [maandag 3 maart 2003] van http://www.longtransplantatie.nl/arian/0303maart.htm - [maandag 16 juni 2003] van http://www.longtransplantatie.nl/arian/0306juni.htm - [vrijdag 25 juli 2003] van http://www.longtransplantatie.nl/arian/0307juli.htm - [woensdag 3 december 2003] van http://www.longtransplantatie.nl/arian/0312dec.htm - januari 2004 van http://www.longtransplantatie.nl/arian/0401jan.htm Brown, C., Pikler, V. I., Lavish, L. A., Keune, K. M., & Hutto, C. J. (2008). Surviving Childhood Leukemia: Career, Family, and Future Expectations. Qualitative Health Research, 18(1), 19-30. doi:10.1177/1049732307309221 Bruntink, R., & Krabben, A. (2005). Buigen als bamboe : over leven na kanker. Zutphen: Plataan. Buysse, M. (1999). Ik voel me goed : dagboek van een muco-patiënt. Tielt: Lannoo. Dowling, M. (2007). From Husserl to van Manen. A review of different phenomenological approaches. International Journal of Nursing Studies, 44(1), 131-142. doi:10.1016/j.ijnurstu.2005.11.026 Doyle, N. (2008). Cancer survivorship: evolutionary concept analysis. Journal of Advanced Nursing, 62(4), 499-509. doi:10.1111/j.1365-2648.2008.04617.x Drummond, M. F., Sculpher, M. J., Torrance, G. W., O'Brien, B. J., & Stoddart, G. L. (2005). Methods for the Economic Evaluation of Health Care Programmes. Oxford: Oxford 61 Medical Publications. Femmy. (2006). Femmy's gevecht. Verkregen Mei 16, 2010, van http://femmysgevecht.weblog.nl/ - [Weer thuis!] van http://femmysgevecht.web-log.nl/femmysgevecht/2006/04/index.html - [De tweede chemo en de pruik] van http://femmysgevecht.weblog.nl/femmysgevecht/2006/04/index.html - [Mijlpalen en drempels] van http://femmysgevecht.weblog.nl/femmysgevecht/2006/04/index.html - [Wel? Niet? Wel?] van http://femmysgevecht.weblog.nl/femmysgevecht/2006/05/index.html - Toelichting op relaties (24-11-06) van http://femmysgevecht.weblog.nl/femmysgevecht/2006/11/index.html - Uitgebalanceerd (28-11-06) van http://femmysgevecht.weblog.nl/femmysgevecht/2006/11/index.html Flynn, T. (2004). Jean-Paul Sartre. Verkregen Maart 26, 2010, van http://plato.stanford.edu/entries/sartre/ Frank, A. W. (2002). At the Will of the Body: Reflections on Illness. New York: Mariner Books. Gayon, J. (2010). Defining Life: Synthesis and Conclusions. Origins of Life and Evolution of Biospheres, 40(2), 231-244. doi:10.1007/s11084-010-9204-3 Grinyer, A. (2007). Young People Living with Cancer: Implications for Policy and Practice. Berkshire: McGraw-Hill. Grinyer, A. (2009). Life After Cancer in Adolescence and Young Adulthood: The Experience of Survivorship. London en New York: Routledge. Gullickson, C. (1993). My death nearing its future: a Heideggerian hermeneutical analysis of the lived experience of persons with chronic illness. Journal of Advanced Nursing, 18(9), 1386-1392. doi:10.1046/j.1365-2648.1993.18091386.x Hammer, K., Mogensen, O., & Hall, E. O. (2009). Hope as experienced in women newly diagnosed with gynaecological cancer. European Journal of Oncology Nursing, 13(4), 274-279. doi:10.1016/j.ejon.2009.02.004 Hunfeld, M. (2007). Helden : kanker en weer terug naar het normale leven. Baarn: United 62 Media. Iacoboni, M. (2008). Het spiegelende brein. Amsterdam: Uitgeverij Nieuwezijds. Jessup, M., & Parkinson, C. (2009). "All at Sea": The Experience of Living With Cystic Fibrosis. Qualitative Health Research, 20(3), 352-364. doi:10.1177/1049732309354277 Kattenberg, L. (2005). Lieserd. Verkregen Mei 16, 2010, van http://lieserd.blogspot.com/search?updated-min=2008-01-01T00%3A00%3A0008%3A00&updated-max=2009-01-01T00%3A00%3A00-08%3A00&max-results=50 - [How is life?] van http://lieserd.blogspot.com/2008/08/how-is-life_01.html - [De doc!!!] van http://lieserd.blogspot.com/2008/08/de-doc.html Kierkegaard, S. (2008). De ziekte tot de dood. Amsterdam: Boom religie. Lafaille, C. (2005). Chemo : leven op de grens tussen wanhoop en vertrouwen. Berchem: EPO. Lauwers, Y. (2003). Yoeri Lauwers - Leven met muco ! Longtransplantatie en het leven erna ! Een nieuwe start ! Verkregen Mei 16, 2010, van http://robbedoeske.skynetblogs.be/archivemonth/2003-07 - [Baby’s] van http://robbedoeske.skynetblogs.be/archive-month/2003-07 - [Leven, niet geleefd worden] van http://robbedoeske.skynetblogs.be/archive-month/200307 - [Kerstmis] van http://robbedoeske.skynetblogs.be/archive-month/2003-12 - [Goed nieuws… of niet?] van http://robbedoeske.skynetblogs.be/archive-month/2004-02 Lauwers, Y. (2007). Yoeri's Blog. Verkregen Mei 16, 2010, van http://yoeri.tweakblogs.net/ - [Palliatieve Zorgen] van http://yoeri.tweakblogs.net/blog/archief/2008/05/ - [Filmpje kijken] van http://yoeri.tweakblogs.net/blog/819/filmpje-kijken.html - [Carpe Diem] van http://yoeri.tweakblogs.net/blog/792/carpe-diem-1.html Lee, V. (2008). The existential plight of cancer: meaning making as a concrete approach to the intangible search for meaning. Supportive Care in Cancer, 16(7), 779-785. doi:10.1007/s00520-007-0396-7 Luijpen, W. A. M. (1980). Inleiding tot de existentiële fenomenologie. Utrecht: Spectrum. 63 McDonald, W. (2009). Søren Kierkegaard. Verkregen Mei 15, 2010, van http://plato.stanford.edu/entries/kierkegaard/ Mensink, J. (2006). HomePage van Johan Mensink, mijn leven en mijn gevecht met Kanker. Verkregen Mei 18, 2010, van http://www.mensink-online.eu/kanker/kanker.html Nagel, T. (2004). Mortal questions. Cambridge: Cambridge university press. Park, C. L. (2010). Making Sense of the Meaning Literature: An Integrative Review of Meaning Making and Its Effects on Adjustment to Stressful Life Events. Psychological Bulletin March 2010, 136(2), 257-301. Parry, C. (2003). Embracing Uncertainty: An Exploration of the Experiences of Childhood Cancer Survivors. Qual Health Res, 13(2), 227-246. doi:10.1177/1049732302239600 Parry, C., & Chesler, M. A. (2005). Thematic Evidence of Psychosocial Thriving in Childhood Cancer Survivors. Qual Health Res, 15(8), 1055-1073. doi:10.1177/1049732305277860 Pinker, S. (2002). The blank slate :the modern denial of human nature. London: Penguin Books. Rainson, E. (2001). Leukemie-kes : een tiener in gevecht met kanker. Berchem: EPO. Robertson-Malt, S. (1999). Listening to them and reading me: a hermeneutic approach to understanding the experience of illness. Journal of Advanced Nursing, 29(2), 290-297. doi:10.1046/j.1365-2648.1999.00830.x Sartre, J. (1956). Being and nothingness (Repr.). New York (N.Y.): Philosophical Library. Schopenhauer, A. (1966). The World As Will and Representation: In Two Volumes, Vol. II. New York: Dover Publications. Sekse, R. J. T., Raaheim, M., Blaaka, G., & Gjengedal, E. (2009). Cancer as a life-changing process: Women's experiences five years after treatment for gynaecological cancer. International Journal of Qualitative Studies on Health and Well-being, 4(4), 288-298. 64 doi:10.3109/17482620903211841 Sontag, S. (1980). Ziekte als Spookbeeld. Antwerpen: A. W. Bruna & Zoon Utrecht. Stam, H. (2007). Surviving Childhood cacer; Quality of life, Course of Life, and Coping. Stichting Jongeren en Kanker. (2004). Zeg 'ns K : hoe tien jonge mensen kanker een plek geven : ervaringen van jonge mensen met kanker. Baarn: Stichting Jongeren en Kanker. Suhr, M. (2003). Sartre. Kopstukken Filosofie. Rotterdam: Bab Westerveld en Lemniscaat b.v. Svenaeus, F. (2000). Das unheimliche–Towards a phenomenology of illness. Medicine, Health Care and Philosophy, 3(1), 3–16. Svenaeus, F. (2009). The Phenomenology of Falling Ill: An Explication, Critique and Improvement of Sartre’s Theory of Embodiment and Alienation. Human Studies, 32(1), 53-66. doi:10.1007/s10746-009-9109-1 Tedeschi, R., & Calhoun, L. (2004). Posttraumatic Growth: Conceptual Foundations and Empirical Evidence. Psychological Inquiry, 15(1), 1-18. doi:10.1207/s15327965pli1501_01 Thea. (2006). justagirl1970. Verkregen Mei 16, 2010, van http://justagirl1970.weblog.nl/justagirl1970/ - [Stad]van http://justagirl1970.web-log.nl/justagirl1970/2006/week23/index.html - [Zijn gangetje] van http://justagirl1970.web-log.nl/justagirl1970/2006/week26/index.html - [Stad in geweest] van http://justagirl1970.weblog.nl/justagirl1970/2006/week26/index.html Thome, B., Esbensen, B., Dykes, A., & Hallberg, I. (2004). The meaning of having to live with cancer in old age. European Journal of Cancer Care, 13(5), 399-408. doi:10.1111/j.1365-2354.2004.00542.x Tymieniecka, A., & Agazzi, E. (2001). Life :interpretation and the sense of illness within the human condition: medicine and philosophy in a dialogue. Analecta Husserliana: the 65 yearbook of phenomenological research 72. Dordrecht: Kluwer academic. Vandamme, S. (2007). Koele minnaars :medische verwoording en literaire verbeelding van ziekte in verhalen. Leuven: Acco. Ventegodt, S., Flensborg-Madsen, T., Andersen, N. J., Nielsen, M., Mohammed, M., & Merrick, J. (2005). Global Quality of Life (QOL), Health and Ability are Primarily Determined by Our Consciousness. Research Findings From Denmark 1991-2004, 71, 87-122. Verbeeck, B. (2009). [Bart’s Weg]. Verkregen Mei 16, 2010, van http://www.desmurf.be/index.php?option=com_content&view=article&id=2:eenstukje-geschiedenis-2003-2004&catid=5:blog&Itemid=6 Weisman, A. D., & Worden, J. W. (1976). Existential Plight in Cancer - Significance of 1st 100 Days. International Journal of Psychiatry in Medicine, 7(1), 1-15. Wittgenstein, L. (1990). Tractatus logico-philosophicus. New York: Routledge. Woodgate, R. (2006). Life is never the same: childhood cancer narratives. European Journal of Cancer Care, 15(1), 8-18. doi:10.1111/j.1365-2354.2005.00614.x 66 Lijst met figuren Figuur 1: Overzicht van dysfuncties bij mensen met een levensbedreigende ziekte .............................6 Figuur 2: Dynamisch wereldbeeldmodel van mensen met een levensbedreigende ziekte..................31 Figuur 3: Evolutie van de zekerheid over het leven van mensen met een levensbedreigende ziekte. . 43 Figuur 4: De metamorfose van betekenis in het leven van mensen met een levensbedreigende ziekte .........................................................................................................................................................50 Figuur 5: Verandering van levensvisie van angst naar genieten bij mensen met een levensbedreigende ziekte .................................................................................................................53 67 De auteur geeft de toelating deze verhandeling voor consultatie beschikbaar te stellen en delen van de verhandeling te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van deze verhandeling. 68