Nederlands onderzoek in buitenlandse tijdschriften (Deze rubriek is samengesteld uit artikelen van tijdschriften die vermeld staan in Current Contents Life Sciences en die geschreven zijn door uitsluitend Nederlandse auteurs uit Nederlandse ziekenhuizen en onderzoeksinstellingen.) Coloncarcinoom (1): en plantensterolen In het kader van het ‘Nederlandse cohortonderzoek naar voeding en kanker’ werd in 1986 bij 120.852 personen een volledige dieetanamnese afgenomen. Na een controleperiode van 6,3 jaar waren in deze groep 620 gevallen van colon- en 344 gevallen van rectumcarcinoom vastgesteld. Normen et al. hebben onderzocht in hoeverre een relatie kon worden gevonden tussen de hoeveelheid plantaardige sterolen in de voeding en het risico van colorectaal carcinoom. Plantaardige sterolen, zoals campesterol, stigmasterol, β-sitosterol en β-sitostanol, zitten vooral in brood, fruit, groenten en plantaardige vetten. Wanneer gecorrigeerd werd voor leeftijd, rookgewoonten, alcoholgebruik, cholecystectomie, opleidingsniveau in het verleden en positieve familieanamnese voor colorectaal carcinoom, werden voor mannen en vrouwen geen aanwijzingen gevonden dat het innemen van veel plantaardige sterolen gepaard gaat met een vermindering van het risico op colorectaal carcinoom. [Normen AL, Brants HAM, Voorrips LE, Andersson NA, Brandt PA van den, Goldbohm RA. Plant sterol intakes and colorectal cancer risk in the Netherlands cohort study on diet and cancer. Am J Clin Nutr 2001;74:141-8.] Coloncarcinoom (2): en leptine, gewicht en lichamelijke inspanning Het risico van coloncarcinoom neemt toe bij overgewicht en neemt af bij meer lichaamsbeweging. Gebleken is dat leptine voor een aantal celtypen werkzaam is als een groeifactor. Ook is bekend dat de plasmaconcentratie van leptine stijgt naarmate het lichaamsgewicht toeneemt en dat deze daalt bij meer lichamelijke inspanning. De vraag lijkt dus gerechtvaardigd of leptine wellicht de biologische verklaring zou kunnen vormen voor de genoemde epidemiologische risicofactoren voor het coloncarcinoom. Inderdaad hebben Hardwick et al. daar nu aanwijzingen voor gevonden. Zij konden aantonen dat leptinereceptoren tot expressie komen in humane colonkankercellijnen en in humaan colonweefsel. Bovendien vonden zij aanwijzingen dat leptine in deze colonepitheelcellen een toename van de celproliferatie veroorzaakte. [Hardwick JCH, Brink GR van den, Offerhaus GJ, Deventer SJH van, Peppelenbosch MP. Leptin is a growth factor for colonic epithelial cells. Gastroenterology 2001;121:79-90.] De kans dat een patiënt met voorbijgaande blindheid aan één oog een afwijking heeft van de A. carotis interna Voorbijgaande blindheid aan één oog kan zich voordoen bij migraine, opticusneuropathie of afwijkingen van het oog zelf, maar wordt meestal veroorzaakt door een ‘transient ischaemic attack’ in het stroomgebied van de A. carotis interna (ACI) aan dezelfde kant. In een prospectief onderzoeken vergeleken Donders et al. bij 337 opeenvolgende patiënten met voorbijgaande blindheid aan één oog de klinische verschijnselen met de bij duplexechografie gevonden atherosclerotische afwijkingen van de ACI aan dezelfde kant. Bij 159 patiënten was de ACI normaal, 33 hadden een stenose van 0-69%, 100 een stenose van 70-99% en bij 45 patiënten was de ACI volledig afgesloten. Patiënten bij wie de visus als een gordijn van boven naar beneden (of andersom) verloren was gegaan, hadden meestal een atherosclerotische afwijking van de ACI. Echter, wanneer patiënten zich niet meer konden herinneren hoe lang de klachten hadden geduurd of op welke wijze deze waren begonnen of weer waren verdwenen, hadden zij meestal norma- le carotiden. Een abrupt begin (enkele seconden) of een duur van 1 tot 10 min werd meestal gevonden bij patiënten met een stenose van de ACI van 70-99%. Deze bevindingen kunnen wellicht nuttig zijn bij de besluitvorming over het al dan niet uitvoeren van aanvullend onderzoek bij patiënten met voorbijgaande blindheid aan één oog. [Donders RCJM. Clinical features of transient monocular blindness and the likelihood of atherosclerotic lesions of the internal carotid artery. The Dutch TMB study group. J Neurol Neurosurg Psychiatry 2001;71:247-9.] Resistentie tegen protonpompremmers Claessens et al. hebben onderzocht welke factoren een rol spelen wanneer een patiënt met ulcusklachten of een verhoogde maagzuurproductie niet reageert op een 8 weken durende behandeling met een protonpompremmer. Patiënten bij wie de verschijnselen en symptomen in deze periode niet waren verdwenen (of zelfs verergerd) waren meestal ouder dan 60 jaar, rookten veel of waren in het verleden al eens behandeld met een protonpompremmer. Dit laatste is interessant en zou erop kunnen wijzen dat patiënten een vorm van resistentie kunnen ontwikkelen tegen deze middelen. [Claessens AAMC, Heerdink ER, Lamers CBHW, Eijk JTM van, Leufkens HGM. Factors associated with non-response in proton pump inhibitors users: a study of lansoprazole therapy. Pharm World Sci 2001;23:107-10.] Hoe effectief is selectieve darmdecontaminatie? Het begrip ‘selectieve darmdecontaminatie’ (SDD) roept altijd heftige discussies op. Voorstanders stellen dat deze vorm van behandeling ‘evidence-based’ is en bij ernstig zieke patiënten de sterftekans en het risico van nosocomiale pneumonieën vermindert, terwijl tegenstanders met evenveel heftigheid beweren dat het bewijs voor deze stelling nog helemaal niet zo zeker is. Van Nieuwenhoven et al. hebben zich nu ook in dit debat gestort doordat zij zijn nagegaan in hoeverre de beoordeling van de werkzaamheid van SDD beïnvloed wordt door de kwaliteit van betreffende onderzoeken. In een uitvoerig literatuuronderzoek vonden zij 32 studies over dit onderwerp. De gemiddelde kwaliteit van deze trials werd door 3 onderzoekers, onafhankelijk van elkaar, gescoord met een minimum van 1 en een maximum van 13 punten. De gemiddelde score bedroeg 7,8 punten (uitersten: 1-11). Na SDD bleek de relatieve risicovermindering voor een nosocomiale pneumonie te variëren van –0,1 (toename van het risico) to 1,0 (complete bescherming tegen pneumonie); gemiddeld 0,57 (95%-BI: 0,49-0,65). Berekend kon worden dat de relatieve risicovermindering met 5,8% afnam wanneer de kwaliteit van het onderzoek met 1 punt toenam. Er werd geen relatie aangetoond tussen de kwaliteit van de onderzoeken en de gevolgen van SDD voor de sterfte. Het negatieve verband tussen de kwaliteit van de studies en het effect van SDD op de incidentie van pneumonie kan volgens de auteurs in vroegere meta-analysen geleid hebben tot een te optimistische kijk op de waarde van SDD. [Nieuwenhoven CA van, Buskens E, Tiel FH van, Bonten MJM. Relationship between methodological trial quality and the effects of selective digestive decontamination on pneumonia and mortality in critically ill patients. JAMA 2001;286:335-40.] w.hart Ned Tijdschr Geneeskd 2001 6 0ktober;145(40) 1955