Rentmeesterschap in de landbouw in het spanningsveld van markt

advertisement
Overname van (delen van) dit artikel is toegestaan, mits bron en auteur worden vermeld
Rentmeesterschap in de landbouw
Trinus Hoekstra is projectmedewerker bij Kerkinactie en mededirecteur van Landelijk
Bureau DISK (Dienst in de Industriële Samenleving vanwege de Kerken). Inleiding
zoals gehouden op 3 december 2003 tijdens de netwerkdag van het Netwerk Kerk en
Landbouw
Landbouw speelt zich vandaag de dag nadrukkelijk af in het krachtenveld van markt, overheid
en burgerlijke samenleving, de zogenaamde civil society. Dat krachtenveld gaat gepaard met
vele spanningen en om iets daarvan gelijk maar zo duidelijk mogelijk te maken, start ik met
een column die ik rond de afgelopen dankdag voor gewas én arbeid schreef voor het
landbouwblad ‘Oogst’.
Dankdag en prijzenslag
“Niet voor schuren die niet duren” moeten de supermarkten gedacht hebben toen ze zo
ongeveer een maand geleden de prijzenslag begonnen. Zo leek je als consument op dankdag
in ieder geval een goede oogst binnen te hebben: de keukenkast vol met goedkope producten.
Als consumenten konden we daarom menen op dankdag gezang 350 uit het Liedboek voor de
Kerken uit volle borst mee te kunnen zingen. In dat gezang vindt u namelijk deze aanhef “niet
voor schuren die niet duren” aan het begin van het tweede couplet.
Je kunt je echter een oordeel eten en misschien ook wel zingen. In het gezang gaat het over
zó’n verdeling van de vruchten van de schepping ‘opdat op aarde, in uw goede gaarde,
niemand honger lijdt’. Die bijbelse verdeling is in deze wereld zeker niet aan de orde. Een
groot deel van de mensheid, met name in Derdewereldlanden, dreigt om te komen van de
honger. En terwijl wij hier zwelgen in de welvaart, worden voedingsmiddelen ook nog eens
voor een habbekrats aangeboden.
Is dit wat minister Veerman enige tijd geleden bedoelde toen hij zei de keuze van de
consument voor een verantwoorde voedselproductie, met kansen voor agrariërs hier en in
derde wereld landen, te willen prikkelen? Wanneer kiezen we nu echt in onze keuzes en in
ons samenspel als overheid, markt en consumenten voor een verantwoorde voedselproductie?
Wanneer gloort er die samenleving waarin agrariërs, zowel hier als in de derde wereld, op een
verantwoorde wijze een fatsoenlijke boterham kunnen verdienen? Agrariërs willen graag
verantwoord kunnen produceren, maar dan moeten de prijzen wel duren.
Rentmeesterschap
Het woord rentmeesterschap gebruik ik hier in de betekenis van het zorgdragen voor de
continuïteit en ontwikkeling van de ons omringende materiële wereld. Tegenwoordig duiden
we deze zorg ook aan met de term ‘duurzaamheid’. Hierbij wil ik overigens ook direct wijzen
op de term ‘partnerschap’, want naast rentmeesterschap brengt partnerschap ons te binnen dat
we levend en werkend in de ons omringende materiële werkelijkheid deel uitmaken van een
omvattend ecosysteem. We kunnen onszelf er niet buiten of boven plaatsen zonder afbreuk te
doen aan het feit dat we via iedere vezel met dit systeem verbonden zijn, er afhankelijk van
zijn en er niet zonder gevolgen voor onszelf schade aan kunnen berokkenen. Ik wil het woord
rentmeesterschap hier echter vooral in verband brengen met een spanningsveld dat de
evangelist Matheus Jezus in de bergrede op de spits laat drijven. In Matheus 6 klinken in vers
24 de woorden ‘Je kunt niet God én Mammon dienen’ en even later in vers 32 luidt het ‘Zoekt
dan eerst het Koninkrijk van God en de gerechtigheid die daar bij hoort’. In de tekst gaat het
om het toetsen van toewijdingen. De Mammon verschijnt er als de afgodische gestalte van
bezit. Mammon betekent letterlijk ‘datgene wat vastigheid biedt’. Het bezit suggereert een
definitieve oplossing te zijn voor de zorgen in verband met de primaire materiële behoeften
bevrediging inzake eten, drinken en kleding. Jezus wijst er echter op dat de Mammon in plaats
van vastigheid te geven, je bestaan zal ondermijnen, je bezit zal het centrum worden van je
bestaan, van je zorgen en zal je afleiden van de zorg over de welvaart en het welzijn van de
anderen, de gemeenschap, het zal je opsluiten in een kortzichtig eigenbelang.
Gerechtigheid
De tekst schept ruimte voor het bewust worden van toewijdingen, van spanningsvelden tussen
die toewijdingen en de daarmee samenhangende complexiteit van de keuzes in mensenlevens
en de inrichting van de samenleving. De toewijding aan God neemt in het tekstgedeelte
gestalte aan in het zoeken van de gerechtigheid van het Koninkrijk van God. Deze
gerechtigheid is in het bijbelse taalveld een gemeenschapsbegrip. De ijkpunten voor dit begrip
worden gevonden in de positie van de meest kwetsbaren: de weduwe, de wees en de
vreemdeling. Wij zouden daar tegenwoordig het milieu als de letterlijk dragende grond van
ons bestaan onmiddellijk aan toevoegen. In de bijbel zelf vindt die ecologische inclusie ook
plaats wanneer de verwachting van de messiaanse heerschappij ter sprake komt met begrippen
als het ‘jubeljaar’ en ‘het aangename jaar des heren’. In het kader van deze begrippen
impliceert het herstellen van de gerechtigheid niet alleen dat scheef getrokken
maatschappelijke verhoudingen hersteld worden, maar ook dat een uitbuitende omgang met
de grond, de planten en de dieren wordt tegen gegaan. Kortom wanneer de sociale en
ecologische randvoorwaarden voor de heelheid van de mensengemeenschap geschonden
worden dan is daarmee de gerechtigheid van het Koninkrijk van God geschonden. Deze
samenhang van de sociale en ecologische dimensie heeft Peter Osendarp, arbeidspastor in het
bisdom Breda, begin 2003 goed onder de aandacht gebracht met het boek ‘De Rentmeester, de
Boerin en de Aarde’, verkrijgbaar bij landelijk bureau DISK.
Rendement en efficiëntie
Vanuit dit gerechtigheidsbegrip worden de Mammon en zijn domein, bezit en behoeften
bevrediging opgevat als een instrument. De gerechtigheid van het Koninkrijk van God vormt
als het ware het perspectief met het oog waarop de Mammon dienstbaar zal moeten zijn aan
de huishouding van de maatschappelijke behoeften bevrediging, de economie. Het bijbelse
visioen stelt ons een samenleving voor ogen waarin de economie nadrukkelijk binnen het
kader van de gerechtigheid opereert, waarin de economie de wet gesteld wordt en haar plaats
gewezen krijgt. Wij leven echter in een samenleving waarin de maatschappelijke behoeften
bevrediging, de economie, overheerst wordt door dominante waarden als rendement en
efficiëntie. De economie vormt met deze waarden in sterke mate zelf de morele grondslag van
onze samenleving. De waarden van efficiëntie en rendement stellen haar de wet en wijzen de
plaats aan de zogenaamd ‘overige’ zaken. Het kader van Maatschappelijk Verantwoord
Ondernemen in het hedendaagse woordgebruik impliceert dan dat, niet zozeer chronologisch
als wel systematisch gedacht, de p van profit (van winst) voorop gaat en dat de p’s van planet
en people (van respectievelijk ecologische en sociale waarden) daarop volgen. In een
dergelijke samenleving is een bezinning op de verhouding van geloof en economie, of op de
verhouding van geloof en consumeren, dan wel geloof en produceren een dubbelzinnige
aangelegenheid, omdat we zelf als consumenten en producenten volop deel hebben aan deze
samenleving en daarmee de invloed van de dominante economische waarden ook volop
ondergaan. We kunnen onszelf en onze samenleving, zoals we ons momenteel bevinden in
een mondiale kapitalistische maatschappij, niet buiten de invloedssfeer van die dominante
economische waarden plaatsen. We zullen ze hoe dan ook tegenkomen in leven en werken, in
produceren en consumeren en we zullen ze hoe dan ook het hoofd moeten bieden. Hierbij is
de betekenis van een evangelisch geradicaliseerd rentmeesterschap dat het ons oog scherpt
voor deze krachtenvelden en spanningen en ons te binnen brengt dat anno 2003 de sociale en
ecologische dimensies van de gerechtigheid op het spel staan.
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
Na deze bijbelse verkenning wil ik kort aandacht schenken aan een fenomeen in onze
samenleving dat niet alleen in de plannen van het ministerie van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit (LNV), maar ook in die van de Landelijke Land- en Tuinbouw Organisatie,
LTO, een belangrijke rol speelt. Dat is het fenomeen van het eerder aangehaalde
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO). Dit fenomeen speelt een belangrijke rol
in de waarneming van het ministerie en van de LTO voor wat betreft ontwikkelingen in de
samenleving en hoe met de eigen plannen in te spelen op die samenleving.
Volgens een recente publicatie door Rob van Tulder & Alex van der Zwart op het terrein van
MVO (‘Reputaties op het spel’, 2003) moeten we MVO begrijpen als een fenomeen van de
‘onderhandelingssamenleving’. De maatschappij wordt hierbij voorgesteld als een driehoek,
waarbij op elk van de drie hoeken een hoofdinstitutie een plaats krijgt toegewezen: overheid,
markt en burgerlijke samenleving. In deze driehoek zorgt de overheid met wetgeving voor het
juridische kader. De marktsector zorgt voor waardecreatie en welvaart. En tot slot staat de
burgerlijke samenleving voor het geheel van maatschappelijke verbanden van burgers, die
buiten de politiek en buiten het bedrijfsleven de maatschappij structuur geven. Vanuit de drie
hoeken werken drie coördinatiemechanismen in op het maatschappelijk gedrag en op de
maatschappelijke interactie: overheidsregulering, marktmechanisme en in de burgerlijke
samenleving gedeelde waarden en daarop gebaseerde normen. In deze benadering vindt
ondernemen ten allen tijde plaats op het scheidsvlak van meerdere coördinatiemechanismen,
en ligt het bedrijfsleven verankerd in de maatschappij door middel van wetgeving,
concurrentie en gedeelde waarden en normen.
Samenhangende verantwoordelijkheden
In het kader van MVO kan deze driehoek ook nog op een andere manier worden belicht,
namelijk vanuit het reeds eerder genoemde Triple-P-principe van profit, planet en people. Bij
dit principe gaat het om drie samenhangende verantwoordelijkheden die echter ieder op zich
als primaire verantwoordelijkheid in de afzonderlijke hoeken van de samenleving neergelegd
kunnen worden. Zo is de overheid primair verantwoordelijk voor de collectieve en publieke
goederen, waaronder ook het milieu (planet). Vervolgens is het bedrijfsleven
verantwoordelijk voor het genereren van winst en welvaart (profit). De burgerlijke
samenleving tenslotte is primair verantwoordelijk voor de sociale en morele cohesie van de
samenleving (people). Evenwel in de samenhang van de drie p’s gaat het om een gedeelde
verantwoordelijkheid. MVO nu bestaat er uit dat ondernemingen niet alleen worden
aangesproken op hun primaire verantwoordelijkheid (alleen voor profit), maar ook op hun
gedeelde verantwoordelijkheid (dat wil zeggen voor de samenhang van planet, profit en
people).
In het debat in Nederland rond MVO is er mede dankzij het advies van de SociaalEconomische Raad ‘De winst van waarden’ (december 2000), een zekere consensus gegroeid
over de betekenis van wetgeving voor de ontwikkeling MVO. Zo wordt wetgeving in het
debat rond MVO slechts in staat geacht om het moreel grijze gebied van MVO in eenduidige
richtlijnen te verwoorden. Maatschappelijke verantwoordelijkheid verschilt per onderneming,
afhankelijk van de branche, omvang, industrie, strategie, locatie, interne cultuur en waarden
van het management. Daardoor zou een eenduidig verplicht beleid ten aanzien van MVO
moeilijk vorm te geven zijn. Bovendien vreest men bij wetgeving dat bedrijven zich gaan
richten op het voldoen aan minimumeisen en daarmee niet meer vernieuwend maar
conformerend beleid ontwikkelen. Meer ziet men in een faciliterende en stimulerende rol van
de overheid, waarbij pro-actief ondernemingsbeleid aangemoedigd wordt. Bij dit laatste gaat
men er vanuit dat ondernemingen zich realiseren dat er op het gebied van MVO iets op het
spel staat, namelijk hun reputatie, en dat ze er daarom geen belang bij hebben om ergens een
conflict te laten ontstaan dat hun reputatie zou kunnen schaden.
Reputatie
Het vertrouwen, dat de overheid op grond van de betekenis van de reputatie voor
ondernemingen geeft aan de eigen ontwikkelingskracht van MVO, vooronderstelt evenwel
een specifieke maatschappelijke constellatie. In onze maatschappij kan de overheid het zich
permitteren om als tegenspeler van de markt op de achtergrond te blijven, omdat een andere
tegenspeler meer op de voorgrond is getreden. Onder invloed van een groot aantal
verschillende non-gouvernementele organisaties (NGO’s) is de burgerlijke samenleving in de
loop van de jaren ‘90 een forse tegenspeler van de markt geworden. Belangrijke tegenspelers
voor de agrarische sector zijn bijvoorbeeld de NGO’s die zich richten op het milieu,
dierwelzijnsvragen, voedselkwaliteit, voedselveiligheid en aspecten van de
ontwikkelingsthematiek. Deze NGO’s kunnen op grond van hun specfieke expertise inzake
bepaalde onderwerpen en een breed draagvlak in de burgerlijke samenleving, de reputaties
van ondernemingen maken of breken. Wat dit betreft kennen we allemaal ook de bekende
voorbeelden van Shell met de Brentspar-affaire en Albert Heijn met de recente affaire rond de
exorbitante beloning van de nieuwe Ahold-topman. Daarnaast valt natuurlijk ook te denken
aan de agrarische sector zelf. Deze sector heeft in verband met een toenemende gevoeligheid
in de samenleving op het punt van milieu-, dierwelzijnsvragen en vragen rondom de
voedselkwaliteit en voedselveiligheid te maken met een aantal risico’s wat haar reputatie
betreft. De LTO maakt daarom tegenwoordig ook veel werk van het voorlichten en stimuleren
van agrariërs met het oog op MVO-praktijken. Dit gebeurt omdat men zich realiseert dat deze
sector, waarin voor de samenleving duidelijk herkenbare grondstoffen en producten gemaakt
worden, op een gevoelige wijze afhankelijk is geworden van een goede reputatie in de
samenleving.
Goede voornemens en knelpunten
Ik wil nu een korte rondgang maken langs de goede voornemens van het ministerie van LNV.
Deze rondgang heeft tegelijk het karakter van een ontdekkingstocht wat betreft de
verschillende spanningsvelden en knelpunten bij de vernieuwingen in de landbouw.
Het ministerie zegt doordrongen te zijn van de noodzaak van MVO in de agrarische sector.
Men spreekt in dit verband van het herstellen van de verbinding met de samenleving. Inzet is
een vitale en duurzame agrarische sector met meer marktwerking en een leefbaar platteland.
Duurzame ontwikkeling is het richtsnoer bij het te voeren beleid. Een goede balans wil men
zoeken tussen een rendabele bedrijfsvoering, behoud van de natuurlijke hulpbronnen en van
het sociaal en menselijk kapitaal. Met andere woorden volop zorg en verantwoordelijkheid
voor de drie p’s uit het MVO-verband.
Een vitale land- en tuinbouw acht men in de eerste plaats van groot belang voor de
economische positie van Nederland (de sector was in 2002 goed voor een saldo van 20
miljard op de Nederlandse handelsbalans). Vervolgens acht men de sector van groot belang
als producent van goede en veilige agroproducten, en als beheerder van het landelijk gebied.
Het beleid moet in de visie van het ministerie mogelijkheden bieden voor agrarische
ondernemers om de omslag te maken naar een verbreding van hun activiteiten, bijvoorbeeld
in de vorm van beheer van natuur- en landschapswaarden en omschakeling naar biologische
landbouw. Bij dit laatste streeft men er voor 2010 naar dat 10% van het landbouwareaal
biologisch is. Daarbij staat het ministerie met de biologische landbouw voor ogen dat deze
zich op eigen kracht ontwikkelt tot een internationaal concurrerende sector.
Tegenover dit mooie voornemen staat het gegeven dat in 2002 nog maar 2,2 % van het
landbouwareaal biologisch was en dat in 2004 de Regeling Stimulering Biologische
Productiemethoden, de regeling die financiële ondersteuning geeft aan ondernemers die
omschakelen naar biologische landbouw, nog eenmaal wordt opengesteld. Verder past hier
ook een kanttekening vanuit de eindrapportage met betrekking tot de landbouw, gepubliceerd
in april dit jaar, van de interdepartementale projectgroep Marktwerking, Deregulering en
Wetgevingskwaliteit. De projectgroep wijst erop dat aangezien de biologische landbouw per
eenheid product meer grond en meer arbeid gebruikt, de kostprijs structureel hoger zal liggen
dan in de reguliere landbouw, zeker in Nederland waar zowel grond als arbeid schaars zijn. Of
de biologische landbouw in de verder gelegen toekomst een belangrijke rol zal kunnen spelen
is volgens de projectgroep twijfelachtig. Het zal afhangen van de aanbodstructuur
(distributiekanalen, schaalvergroting en productdifferentiatie) en van de bereidheid van de
consument om meer te betalen voor het predikaat biologisch. Op dit moment lijkt de markt
echter verzadigd. Daarnaast maakt verdere liberalisering van de handel in landbouwproducten
biologische landbouw volgens de projectgroep in Nederland ook minder aantrekkelijk omdat
het prijsverschil met de concurrerende import toeneemt. Men ziet hier meer kansen voor
ontwikkelingslanden omdat deze door de lage lonen een comparatief voordeel hebben voor de
meer arbeidsintensieve, biologische landbouw.
Prijzenslag
Volgens het ministerie is het niet alleen zaak om de productie in de richting van
duurzaamheid te sturen, maar ook om het consumentengedrag te beïnvloeden, bijvoorbeeld
door de consument in staat te stellen zich goed te informeren over de herkomst van producten,
het productieproces en de kwaliteit van het eindproduct, zodat deze verantwoorde keuzes kan
maken.
Bij dit goede voornemen kan de aantekening gemaakt worden dat het niet realistisch lijkt om
alleen te kijken naar het spel tussen producenten en consumenten. Daar zitten nog een aantal
schakels tussen zoals de verwerkende industrie en de retailers. Met name de laatsten vormen
een machtige schakel. De vijf grootste retailers vormen samen 40 tot 70 % van de markt.
Deze retailers hebben een grote macht en invloed als afnemer en aanbieder van agrarische
producten. De macht van de consument is weliswaar groot, en hij of zij kiest ook
daadwerkelijk in toenemende mate voor duurzame producten, maar blijkt vaak niet kritisch
genoeg. Consumenten lijken gemakkelijk bespeeld te kunnen worden door de supermarkten
met allerlei aanbiedingen en acties waarvan het signaal uitgaat dat goedkoop voedsel de
normaalste zaak van de wereld is, denk alleen maar aan de prijzenslag die op dit moment
gaande is.
De minister heeft zich publiekelijk gedistantieerd van de prijzenoorlog, maar zou niet weten
hoe hij zoiets zou moeten voorkomen gesteld dat hij dat zou willen. Voor een verbod op
stunten met groente, zuivel en vlees, zoals de landbouwwoordvoerder van de Christen-Unie,
Slob, voorstelde, voelt de minister in ieder geval niets.
Dat de prijzenoorlog voortduurt weerhoudt de supermarkten er overigens niet van om zich te
roeren in het debat over de intensieve veeteelt. Hertzberger, het hoofd kwaliteit van Albert
Heijn, gaf in de slotronde van dit debat aan dat de supermarktketen best een rol wil spelen bij
vernieuwingen in de richting van meer duurzaamheid. Daarbij tekende zij wel aan dat de eisen
die aan de biologische sector gesteld worden hoog zijn en dat daarmee de producten duur voor
de consument zijn. Zij stelde voor meer een marktsegment te ontwikkelen dat het midden
houdt tussen gangbare en biologische landbouw. De topman van Best Meat, Van Doorn, van
het op een na grootste vleesverwerkende concern van Europa, zei hierin achter Albert Heijn te
staan. Tot vreugde van de minister sprak hij de beloftevolle woorden dat boeren, verwerkers
en supermarkten dichter bij elkaar zitten dan vaak gedacht wordt. ‘Samen’, aldus Van Doorn,
‘kunnen we de eis van maatschappelijk verantwoord ondernemen halen’.
Effectieve verbindingen
Aan het eind van deze korte rondgang moeten we constateren dat de genoemde voornemens
van even zovele knelpunten vergezeld gaan. Agrarisch ondernemen speelt zich met recht af in
het krachtenveld van overheid, markt en samenleving. Het algemene dilemma dreigt hierbij
voor de agrarisch ondernemer dat duurzaamheid door overheid en samenleving worden
gewenst, een duurzamere productie die met hogere kosten gepaard gaat, terwijl ten gevolge
van liberalisering, concurrentie, marktwerking en daadwerkelijke eisen van de consument
lage kostprijzen de norm blijven.
‘Je kunt niet God én Mammon dienen’ klinkt het vanuit een evangelisch geradicaliseerd
rentmeesterschap. We lijken echter gevangen te zitten in de klem van economie en ethiek,
waarbij de enige uitweg lijkt, het zoeken naar haalbare en effectieve verbindingen tussen
economie en ethiek, denk bijvoorbeeld aan het middensegment in de markt dat het hoofd
kwaliteit van Albert Heijn voor ogen staat tussen gangbare en biologische landbouw in.
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen lijkt in de kern voor wat de bevordering van
duurzaamheid betreft op dit soort pragmatische oplossingen af te stevenen. En ik kan daar
wanneer ik het speelveld overzie ook goed inkomen. Alleen slaat me daarbij wel de angst om
het hart, dat we ons tevreden zullen stellen met pragmatische oplossingen en het visioen van
een bijbelse omvattende sociale en ecologische gerechtigheid zullen laten voor wat het is.
Daarom lijkt het me geboden dat we in de onderhandelingssamenleving waarin MVO zich
afspeelt, de samenleving ook waarin de vernieuwing van de landbouw zich realiseert, dat we
ons steeds weer dat bijbelse visioen te binnen brengen met de oproep ‘Je kunt niet God én
Mammon dienen’. En dat dan niet als een oproep die ons ertoe zal verleiden om ons uit het
krachtenveld dat de samenleving is, terug te trekken binnen veilige kerkmuren ver van de
boze buitenwereld vandaan, maar eerder als een oproep die ons bepaalt bij de zuiverheid van
onze toewijding aan de verwachting van het Koninkrijk van God. Een oproep die ons er
derhalve toe zal inspireren om in de samenleving wel overwogen keuzes te maken die leiden
tot effectieve verbindingen tussen economie en ethiek en daarmee sociale en ecologische
duurzaamheid zullen bevorderen.
Kerken
Ten aanzien van dit punt zullen we van de kerken mogen vragen en verwachten dat zij met
deze messiaanse oproep het visioen levend zullen houden. Kerken kunnen daarbij in de
onderhandelingssamenleving ook aftasten welke rol zij in de burgerlijke samenleving samen
met allerlei andere NGO’s zouden kunnen spelen. Lokaal of regionaal kunnen zij natuurlijk,
zoals ook al op verschillende plekken gebeurt, het gesprek en de ontmoeting met agrariërs
aangaan die zich aan MVO-praktijken wagen. Een goed aanknopingspunt voor dat laatste kan
ook het genoemde LTO-project rond MVO zijn. In het kader van dit project is begin dit jaar
de brochure ‘Waar we voor staan’ verschenen. De brochure schetst een aantal portretten van
agrariërs die in relatie tot MVO tot vernieuwende praktijken zijn gekomen. Hier en daar
brengt een agrariër ook zijn gelovige inspiratie ter sprake als inspirerende achtergrond bij zijn
keuzes. Dergelijke portretten vormen een aardige spiegel voor wie bereid is zich de vraag te
stellen wat op de eigen plek of ten aanzien van de eigen rol in de samenleving zijn of haar
verantwoordelijkheid zou kunnen zijn in relatie tot de huidige vernieuwingen in de landbouw.
Download