Oefentoets enzymen en eiwitsynthese en stofwisseling Vwo 5 November 2008 1 Geef de aminozuurvolgorde welke ontstaat uit het volgende stuk DNA: ‘5 TTAGCGTTCGAACGTTAC 3’ 2 Geef het aminozuur die bij het volgende anticodon op het tRNA molecuul hoort. CGU 3 Oestrogenen zijn hormonen die de groei van secundaire geslachtskenmerken bevorderen. Dit gebeurd via receptoren. Het blijkt dat stoffen met dezelfde molecuulstructuur dezelfde effecten hebben als oestrogenen. Verklaar hoe dit kan. 4 Leg uit hoe een puntmutatie in een gen een eiwitmolecuul compleet kan veranderen.. 5 a) Geef aan waarom de naam piramide van aantallen niet klopt. b) Geldt hetzelfde voor een piramide van biomassa? 6 Leg uit waarom NAD+ een beperkende factor kan zijn bij anaerobe verbranding en hoe dit is opgelost. 7 Geef aan waarom we het over een netto-opbrengst van ATP hebben bij de glycolyse. 8 Welke stof(fen) werken allosterisch in op enzymen van bijvoorbeeld de glycolyse? Geef hierbij aan of ze activerend dan wel remmend zijn. 1 A B C D De aminozuurvolgorde van een eiwit wordt wel genoemd Primaire structuur Secundaire structuur Tertiaire structuur Quartaire structuur 3 Over het ontstaan van de ruimtelijke eiwitstructuur wordt het volgende beweerd: 1 Zwavelbruggen kunnen tussen alle twintig verschillende aminozuren ontstaan. 2 Waterstofbruggen kunnen tussen alle twintig verschillende aminozuren ontstaan. 3 De volgorde van de aminozuren bepaalt in belangrijke mate de ruimtelijke eiwitstructuur. Welke van de drie beweringen is/zijn juist? A Alleen de beweringen 2 en 3. B Alleen de beweringen 1 en 2. C Alleen bewering 3. D Alle drie de beweringen. 6 A B C D Welke van de hieronder genoemde stoffen zijn polymeren? Glucose, fosfaat en zetmeel DNA, RNA en amylase DNA, fosfaat en amylase Zetmeel, RNA en glucose 9 Van een enzym-substraatreactie wordt de reactiesnelheid in verband met een toenemende enzymconcentratie gemeten. Het verband blijkt lineair, mits er een overmaat substraat wordt toegevoegd (zie figuur 2.2). Hoe is dit verloop te verklaren met je kennis over enzymen? Figuur 2.2 10 De katalysator van een auto maakt het mogelijk met loodvrije benzine te rijden. De katalysator kan gemakkelijk door lood ‘vergiftigd’ worden. Eén keer met loodhoudende benzine rijden en hij werkt niet meer. Het lood hecht zich namelijk heel goed aan het oppervlak van de katalysator. Wat is de overeenkomst met een enzymremmer? 4 Bij welke groep organismen ligt bij iedere soort het niveau van dissimilatie altijd boven dat van de assimilatie? A Bacteriën B Schimmels C Groene planten 20 Een student voert een aantal malen een enzym/substraat-proef uit. De enzymconcentraties houdt hij bij iedere proef gelijk, de substraatconcentraties voert hij op. De proeven worden uitgevoerd met een menselijk enzym bij een temperatuur van 37 °C. Bij iedere test wordt een verse enzymoplossing gebruikt. De proefresultaten drukt hij uit in hoeveelheid omgezet substraat per seconde en hij zet deze in een tabel. Helaas zijn er ook resultaten van enkele geheel andere proeven in zijn tabel terechtgekomen. Welke resultaten reeks (A, B of C) behoort bij zijn proef? Licht dit toe. Substraatconc. 0,5 gram 1,0 gram 1,5 gram 2,0 gram A 0,03 gram 0,08 gram 0,22 gram 0,23 gram B 0,09 gram 0,10 gram 0,07 gram 0,04 gram C 0,06gram 0,08 gram 0,24 gram 0,88 gram 23 Iemand drinkt een aantal biertjes. Kan de alcohol uit deze biertjes in het lichaam weer worden omgezet in glucose? Zo ja, via welke reactieketen, zo nee, waarom niet? 27 Wanneer er in het lichaam nagenoeg geen energie wordt verbruikt, zal de dissimilatie vanzelf minder verlopen. Wat vormt de remmende factor op de dissimilatie? A Gebrek aan NAD+ B Gebrek aan ADP C Gebrek aan glucose D Gebrek aan H 31 Wijn die in verbinding staat met de open lucht, kan na een dag zuur zijn geworden doordat bepaalde bacteriën in de wijn terechtkomen. Het percentage alcohol neemt daarbij af. Welke stof ontstaat er en wat is de winst voor de bacteriën uit deze omzetting? A B C D Stof melkzuur melkzuur azijnzuur azijnzuur Winst ATP NADH2+ ATP NADH2+