Antwoorden Lineaire Algebra 2NA van 4-1-2011 1. De eigenwaarden matrix zijn 6 en 3 met √ vanT de met Q√geassocieerde T eigenvectoren ( 2, 1) en (−1, 2) . De hoofdassenvorm (=principal axis form) is 2y12 + y22 = 1 en de y1 -resp. y2 -as liggen in de richtingen van de gegeven eigenvectoren. K is een ellips met hoofdassen langs de y1 -as en y2 -as - omdat de e.w. beide positief zijn is Q positief-definiet en vanwege de +1 in het rechterlid is de kromme niet-gedegenereerd. c. Bij het tekenen moeten de hoofdassen en de snijpunten met de hoofdassen duidelijk te zien zijn. 0 1 2. De eigenwaarden van de matrix A = zijn −1 + i en −1 − i −2 −2 met eigenvectoren (1, −1 + i)T en (1, −1 − i)T . De oplossing wordt gegeven door x(t) 1 e−t cos t tA tD −1 = e = Ue U = . y(t) −1 −e−t (cos t + sin t) 1 1 Hierbij is U = een matrix van eigenvectoren en −1 + i −1 − i etD = diag(e(−1+i)t , e(−1−i)t ). Opmerking: Het is handiger om niet de hele matrix etA uit te rekenen maar de vector (1, −1)T achtereenvolgens met de matrices U −1 , etD , U te vermenigvuldigen. 3a. T (A+B) = (A+B)J −J(A+B) = AJ −JA+BJ −JB = T (A)+T (B), net zo T (λA) = λT (A). 1 0 0 1 0 0 0 0 b. T.o.v. de basis E = { , , , } is de matrix 0 0 0 0 1 0 0 1 0 1 1 0 −1 0 0 1 . van T gelijk aan TEE = −1 0 0 1 0 −1 −1 0 c. Methode 1: de matrix TEE is antihermites, de basis E is orthonormaal (dit moet dan wel worden aangetoond!), dus de afbeelding T is zelf antihermites. Methode 2: Via de definitie: hT (A), Bi = tr((AJ−JA)∗ B) = tr(J ∗ A∗ B) - tr(A∗ J ∗ B) = = tr(−A∗ BJ) − tr(−A∗ JB) = tr(A∗ (JB − BJ)) = hA, −T (B)i. Hierbij is gebruikt dat J ∗ = −J en tr(XY ) = tr(Y X). d. Direct: T (B) = BJ − JB = 2iB berekenen. Het is ook mogelijk om de coördinaatvector BE = (1, i, i, −1)T met de matrix uit (b) te vermenigvuldigen. e. Omdat de matrix van T reëel is, is T (B̄) = −2iB̄. Verder zien we aan de matrix dat de rang 2 is, en dus is er een eigenwaarde 0 met eigenruimte van dimensie 2: de eigenruimte is span{I, J}. 4a. Neem aan dat λa + µb + νc = 0; inproducten nemen met a, b, c geeft een stelsel van drie vergelijkingen in de onbekenden λ, µ en ν: Een van deze vergelijkingen is 1 1 0 = ha, λa + µb + νci = λ + µ + ν, 2 2 de andere twee zijn 21 λ + µ + 21 ν = 0 en 12 λ + 21 µ + ν = 0. De oplossing van dit stelsel is (alleen) λ = µ = ν = 0. Dus zijn a, b, c lineair onafhankelijk. Omdat het aantal vectoren gelijk is aan de dimensie van de vectorruimte, vormt het een basis. √ b. Gram-Schmidt toepassen geeft {a, (a − 2b)/ 3}. √ c. Gram-Schmidt toepassen geeft {(a + b − 3c)/ 6}. 1 0 1/3 d. De matrix is 0 1 1/3. Dat P (a) = a en P (b) = b is duidelijk. 0 0 0 Verder is 1 1 1 P (c) = ha, cia + ha − 2b, ci(a − 2b) = a + b. 3 3 3 5. (U −1 )T U T = (U U −1 )T = I T = I dus (U T )−1 = (U −1 )T (hierbij is gebruikt dat (AB)T = B T AT voor matrices A, B waarvoor AB bestaat).