be rt bl a ns Over Augustinus’ leven en werk Over het leven van Augustinus heeft Benozzo Gozzoli (1420-1497) fresco’s geschilderd in San Gimignano. Enkele van deze fresco’s zijn in deze bundel gereproduceerd. Ze bieden de leidraad voor de nu volgende korte beschouwing over leven en werk van Augustinus. Benozzo Gozzoli was een leerling van de veel bekendere Fra Angelico (1387-1455). Hij werd door de prior van het augustijnse convent in San Gimignano gevraagd om de geschiedenis van de heilige Augustinus af te beelden. De prior kon dit uit eigen middelen betalen. Men moet zich goed realiseren dat het hier een weergave uit de late Renaissance betreft van een leven dat zich meer dan duizend jaar eerder afspeelde. Wie meer details en een uitvoerige kunsthistorische beschouwing over alle fresco’s wil lezen, kan ik naar de website van het Augustijns Instituut te Eindhoven verwijzen. l agere school in thagaste Aurelius Augustinus is geboren op 13 november 354 te Thagaste (het huidige Soukh-aras in Algerije) in een bepaald problematisch gezin. Men voelde zich toen verdeeld tussen de Romeinse cultuur en de christelijke waarden. Zijn moeder Monnica was christelijk gedoopt, maar zijn vader Patricius was niet gelovig. Op de afbeelding wordt hij als een belangrijke Romein afgebeeld, maar in feite was hij niet zo rijk, hij was niet eens in staat de middelbareschoolopleiding van zijn zoon te betalen. Monnica zal een belangrijke rol spelen in het leven van Augustinus. Wij zijn over zijn leven vooral goed geïnformeerd door zijn 15 Belijdenissen, een boek waarin hij, in een lofzang aan God, over zijn leven verhaalt en zijn tekortkomingen bekent en situeert in Gods heilsplan. Hij schrijft er genuanceerd en vol waardering over zijn moeder. Later is men dat zo gaan begrijpen dat zij, zoals op de afbeelding, met een aureool, dus als een heilige, wordt afgebeeld. Hij wordt zelf als een heel braaf jongetje voorgesteld en aan de andere kant van de fresco aan een kind dat klappen op de blote billen krijgt ten voorbeeld gesteld. Augustinus schrijft zelf echter over al zijn tekortkomingen. Heel bekend is dat hij toen zijn vader de studie niet meer kon betalen, als zestienjarige samen met vrienden fruit ging stelen, niet om het op te eten, maar uit pure baldadigheid (Conf. ii,4 vv.). Gelukkig heeft een geldschieter het mogelijk gemaakt dat hij voor het vervolg van zijn studie naar Carthago kan om retorica, de leer van de welsprekendheid, te studeren. Hij leest er de klassieken, onder meer de werken van Cicero, en beschrijft dit als zijn eerste bekering: een bekering tot de filosofie, tot liefde voor de wijsheid. Hij wordt een hartstochtelijk filosofisch zoeker naar de waarheid. Dan herinnert hij zich dat zijn moeder gesproken heeft over de Bijbel. Maar als hij dan vooral het Oude Testament in de toenmalige vertaling leest, vindt hij dit erg primitief in vergelijking met de Romeinse klassieken. Hij wordt mede daardoor lid van een gnostische sekte, het manicheïsme, waarin men de schepper God van het Oude Testament maar een duistere God vindt en oproept tot het licht, ook het licht in jezelf. Monnica beziet dit met grote zorg. Zij blijft ondertussen Augustinus volgen, letterlijk en figuurlijk en niet alleen in Carthago. Mooi is het verhaal – het speelt voor zijn bekering! – dat Augustinus met de boot naar Rome ging en zijn moeder hem wilde volgen. Augustinus zei haar dat het goed zou zijn als zij voor de reis in een kapel zou gaan bidden. Toen zij dat deed, vertrok Augustinus ondertussen met de boot. Maar Monnica liet zich niet afschepen en nam de volgende boot, Augustinus achterna. 16 augustinus te rome Van de afbeeldingen van zijn studie te Carthago, van de zorg van Monnica die voor haar zoon bidt, de overtocht per boot en de aankomst in Ostia, heb ik die van Augustinus als docent in Rome gekozen, omdat deze het fraaist bewaard is; de andere afbeeldingen zijn beschadigd. Deze zeer fraaie fresco laat Augustinus’ eerste werkzaamheden zien. Hij is leraar in de retorica. Hij valt daarin zo op dat hij ook in dienst komt van de keizer. Augustinus heeft intussen een concubine. Dat was indertijd gebruikelijk. Men werd uitgehuwelijkt, maar als het betreffende meisje nog te jong was, nam men een concubine. Augustinus krijgt een zoon van haar, Adeodatus. Als bisschop zou Augustinus later met grote waardering over haar schrijven en moest hij bekennen dat toen hij afscheid van haar moest nemen, de wond van de verwijdering nog schrijnde. Hun zoon blijft onder zijn hoede. Volgens de trotse vader bezit de jongen een scherp verstand. Helaas overlijdt hij op ongeveer zestienjarige leeftijd. Er bestaat een mooie dialoog, De Magistro, waarin Augustinus in een gesprek met zijn zoon laat zien wat leren eigenlijk is: niet gehoorzamen aan de docent, maar beamen wat een innerlijke leermeester je te zeggen heeft. a a nkomst in mil a a n Gozzoli besteedt veel aandacht aan de tocht naar Milaan, waarmee hij wil aangeven dat we een centraal moment naderen. De keizer verblijft daar en Augustinus komt als hofretor in zijn dienst. We zien Augustinus zojuist aangekomen en een bediende ontdoet hem van zijn sporen. De jongeman die zich over zijn paard ontfermt is waarschijnlijk zijn zoon Adeodatus. Maar we zien Augustinus nog tweemaal afgebeeld. Op de achtergrond zien we hem geknield voor een oosters aandoende wijsgeer, waar een meer westerse filosoof naast staat. In Milaan zal Augustinus ken- 17 nismaken met sceptische filosofen, maar vooral ook met de platoonse wijsbegeerte. Door het werk van Plato en Plotinus kan hij definitief breken met het manicheïsme en verder komen in de vragen naar God, het kwaad en het goede leven, de vragen die hem zeer bezighouden. De derde scène is rechts, waar hij Ambrosius, de bisschop van Milaan, begroet. Augustinus was teleurgesteld in de eenvoud van de Bijbel. Door de preken van Ambrosius leert hij dat er wel op een klassiek gevormde en intellectueel uitdagende wijze met het geloof kan worden omgegaan. En voor de duistere passages gebruikte Ambrosius de allegorische leeswijze: als er een onbegrijpelijke passage is, vraagt dat extra aandacht omdat dan achter een letterlijke betekenis een diepere waarheid schuil kan gaan. Zoals een tocht door de woestijn niet alleen een verwijzing is naar de tocht uit Egypte, maar ook ieders levensweg vol ontbering kan zijn; de eigenlijke zin van de lezing kan een aankomst in het beloofde land zijn. Door Ambrosius ziet Augustinus steeds duidelijker dat het christelijk geloof weleens de voor hem aangewezen weg zou kunnen zijn. Hij beschrijft in de Belijdenissen zijn strijd. Het is alsof hij door het lezen van de boeken van Paulus en Johannes het christendom als zijn weg gaat zien, maar hij nog voor drie dingen het hoofd moet leren buigen. Het eerste hebben we al gehoord: hij moest leren buigen voor de eenvoud van de Schrift, waardoor deze er ook voor geringen en eenvoudigen is. Vervolgens was in die tijd het maatschappelijk niet eenvoudig de sacramenten te ontvangen, dat wil zeggen de doop te ondergaan en deel te nemen aan de eucharistie (het avondmaal). Augustinus vertelt van verschillende geleerden die aan die stap niet toegekomen zijn. En ten slotte is het Jezus Christus; voor filosofen is het probleem: waarom die mens in dat land in die tijd? Augustinus vermeldt dat de platonisten het doel wel zagen, maar de weg niet. En de weg is die van de nederigheid dat God mens geworden is, lichamelijk en sterfelijk, ja gestorven aan het kruis. Zoiets was voor de toenmalige filosofie onverdraaglijk. 18 tolle lege Augustinus worstelt erg met zijn ingesleten gewoonten en de tegenstrijdigheden die hij zeer scherp bij zichzelf onderkent. Ergens schrijft hij: ‘Oh God, maak me zuiver, maar nu nog even niet’ (Conf. viii,7). Hij verneemt van de woestijnvader Antonius en dat deze door het lezen van een Schrifttekst tot inkeer gekomen is. Als hij samen met zijn vriend Alypius in de tuin is, hoort hij daar de stemmen van spelende buurkinderen. Zij zingen ‘neem en lees, neem en lees’ (‘tolle, lege’, Conf. viii,19). Hij interpreteert die woorden als de stem van God, snelt naar de Bijbel, doet die open en leest op de bladzijde waar het boek openvalt: ‘Laten wij ons behoorlijk gedragen, als op klaarlichte dag, en ons onthouden van zwelgpartijen en drinkgelagen, van ontucht en losbandigheid, van twist en nijd. Bekleed u met de Heer Jezus Christus en vertroetel uw lichaam niet tot begeerlijkheid’ (Rom. 13,13-14). Dan staat zijn besluit vast: hij zal zijn ambt neerleggen en zich laten dopen. Vanaf dat moment zal hij een leven in onthouding leiden. Hij laat zich door Ambrosius dopen en zo wordt de filosofische zoeker Augustinus in 387 christen. Daarvoor had hij al ontslag genomen en heeft hij zich teruggetrokken op het landgoed Cassiciacum samen met een aantal vrienden, maar ook met zijn moeder en zijn zoon. Zij leiden daar een tamelijk idyllisch leven van bezinning en gesprek. Zijn eerste bewaard gebleven boeken vinden daar hun oorsprong. Het zijn veelal dialogen en vaak nog meer platoons dan christelijk gekleurd. Als Augustinus besluit naar Afrika terug te gaan, is zijn moeder ziek. Vlak voor haar overlijden heeft hij in Ostia met haar een gesprek over hoe het eeuwige leven voor te stellen is. Het is een unieke beschrijving van een mystieke ervaring, omdat het als een ervaring van twee weergegeven wordt. Na stapsgewijze de dingen buiten en in het innerlijk doorlopen te hebben, wordt even het hoogste aangeraakt en alles komt tot zwijgen. En zo vervolgt de tekst: Stel dat die aanraking eeuwig 19 zou duren, zou dat niet zijn wat ons beloofd is? (Conf. ix,23-25). Augustinus keert terug naar Noord-Afrika en dat blijft niet onopgemerkt. In Hippo wordt hij onverwacht tot priester gekozen en een paar jaar later, in 396, zal hij bisschop van die stad worden. In Rome was Augustinus al begonnen met wat als een project op zoek naar het monastieke leven beschreven kan worden. Wij hebben een beeld van wat een kloostergemeenschap is, maar hij was ernaar op zoek. In Hippo leeft hij in een kloostergemeenschap en schrijft er een regel voor. Hij was er immers steeds meer van overtuigd geraakt dat het leven in een gemeenschap van gelijkgezinden een weg kan zijn waarop mensen gevoelig worden voor het mysterie waarin iedereen wortelt, gericht op wat innerlijker is dan je diepste innerlijk en wat hoger dan de hoogste hoogte: God. Eenmaal priester en bisschop ontwikkelt Augustinus tot aan zijn dood in 430 een immense dadendrang: hij spreekt als bisschop recht, preekt, schrijft en disputeert. Veel van zijn preken worden opgetekend. Hij probeert zo precies mogelijk opvattingen en bewegingen van zijn tijd te weerleggen, zoals het manicheïsme (over hoe het kwaad begrepen moet worden), het pelagianisme (over vrije wil of genade) en de donatisten (over de vraag of de kerk alleen zuiveren of ook zondaars omvat). Ondertussen schrijft hij belangrijke theologische werken. De omvang van zijn verzameld werk is indrukwekkend: vroeger besloeg het meters banden in de bibliotheek, tegenwoordig is het gemakkelijk via internet in Latijn en Engels te raadplegen. legenden rond augustinus De fresco die terecht als legende aangeduid wordt, berust niet op historische gegevens. Het is niet zo dat Augustinus de orde van de augustijnen gesticht heeft en zeker de ontmoeting van Augustinus met het kindje aan het strand is 20 een mooi verhaal. Hier is het gepast te wijzen op de doorwerking van Augustinus, zowel in praktijk als in theorie. Op de achtergrond in het midden zien we Augustinus op bezoek bij de heremieten in Toscane. Dat verwijst naar de stichting van een orde die gebaseerd is op de regel van Augustinus. In 1256, het jaar van de Magna Unio, worden verschillende groepen kluizenaars en kloosterlingen verenigd tot de orde van de augustijner heremieten en door paus Alexander iv erkend. Ook zijn er dan al augustijner koorheren die leven volgens de regel van Augustinus. Rechts zien we Augustinus die de regel uitlegt aan de medebroeders. Hij heeft trouwens ook een vrouwelijke versie nagelaten, waarnaar vele vrouwelijke religieuzen tot op heden leven. De regel geeft heel eenvoudige praktische aanwijzingen over het omgaan met elkaar, gebed, en het doel van het samenleven gericht op God. De grondideeën van de regel zijn opgebouwd rond het ideaal van de eerste gemeente van Jeruzalem uit Hand. 4,31-35. Daardoor komen liefde en gemeenschap centraal te staan: een goed gemeenschapsleven is niets anders dan het in praktijk brengen van de liefde. De concrete voorschriften zijn steeds gericht op de kern van de dingen en het hart van de mens. Vandaar de weg van de verinnerlijking die in de regel herhaaldelijk toegepast wordt: het uiterlijke alleen is niet genoeg, het uiterlijke moet het symbool worden van het innerlijke. Het uiterlijke mag niet leeg blijven, maar moet bezield zijn. Een ander kenmerk dat hiermee samenhangt, is de nagenoeg totale afwezigheid van nadruk op het ‘ascetisme’, dat wil zeggen de beoefening van onthouding in de materiële zin zoals het zich ontzeggen van eten en drinken of allerhande vormen van zelfkastijding. Het accent ligt meer op het leven in gemeenschap dan op overwinning van de zelfzucht. De regel vraagt ons alle aandacht te laten uitgaan naar de onderlinge liefdesrelaties. Men zou de regel van Augustinus kunnen kenmerken als een oproep tot evangelische gelijkheid van alle mensen. Hij vertolkt de christelijke eis om te komen tot volwaardige broederlijk- 21 heid en zusterlijkheid onder allen. Daarin klinkt ook impliciet een protest tegen de ongelijkheid in de maatschappij, die toen maar ook nu getekend is door hebzucht, macht en hoogmoed. Een kloostergemeenschap zou daarvoor volgens Augustinus een alternatief moeten bieden door de opbouw van een gemeenschap die niet gedragen is door het streven naar bezit, geweld en centraal stellen van jezelf, maar door liefde voor elkaar. De derde scène links op de voorgrond is een afbeelding van het verhaal dat Augustinus op het moment dat hij piekerend over zijn boek over de Drie-eenheid aan het strand loopt en een kindje of engel (eventueel het jezuskindje) dat bezig is met een schelpje de zee in een kuiltje te gieten. Augustinus merkt dan op dat zoiets toch niet kan, waarop het kindje antwoordt: Maar wat jij wilt, God in een boek vatten, lukt zeker niet. De Trinitate behoort tot de belangrijkste theologische geschriften die Augustinus heeft nagelaten. Hij probeert er het geheim van de Drie-eenheid te verhelderen uit menselijke vermogens zoals herinneren, kennen en liefhebben, maar hij schrijft aan het einde in een gebed hoezeer het zoeken aan het vinden voorafgaat en de oriëntatie blijft: heb je God gevonden, dan is hij het zeker niet. Zoals ook het verhaaltje eenvoudig uitbeeldt. Naast De Trinitate zijn de belangrijke theologische geschriften met grote doorwerking in de geschiedenis: de Confessiones, De doctrina Christiana en De Civitate Dei. Over de Confessiones, de Belijdenissen, hebben we het al gehad, ook al omdat veel over Augustinus’ leven hierop gebaseerd is. Over niemand uit de late oudheid zijn we beter geïnformeerd, zeker niet wat zijn innerlijke ontwikkeling betreft. De doctrina Christiana, letterlijk ‘over de christelijke leer’, heeft in het Nederlands de titel gekregen: ‘Wat betekent de Bijbel’ en daar gaat het boek inderdaad over. Hoe moet de Bijbel worden uitgelegd? Zoals de Israëlieten bij hun tocht door de woestijn schatten uit Egypte meegeno- 22 men hadden, zo vindt Augustinus dat we bij de interpretatie van de Schrift gerust wat methoden en technieken uit de oudheid en de retorica, waarin hij zo goed thuis was, mogen gebruiken. Aan het eind van zijn leven heeft Augustinus in de Retractationes (Nabeschouwingen) al zijn werken nog eens doorgenomen en kritisch herlezen op wat hem op dat tijdstip goed leek of wat herziening nodig had. Bij de Belijdenissen schrijft hij bijvoorbeeld: ‘Toen ik het herlas was het alsof ik het opnieuw beleefde.’ slot Aan het eind van zijn leven, in 430, stonden de Vandalen voor de bisschopsstad Hippo en het Romeinse Rijk ging ten onder. Vooral de christenen kregen de schuld van de ondergang, men meende dat zij met hun andere normen en waarden de eer en trots van het Romeinse Rijk ondermijnden. In zijn monumentale werk De Civitate Dei (De stad Gods) tracht Augustinus deze gedachte te weerleggen door een ander beeld van de geschiedenis te presenteren, van het begin der schepping tot het eind der tijden. Hij laat zien dat in het heden het Rijk Gods en het rijk van deze wereld of het rijk van het kwaad nog dooreen liggen en met elkaar strijd zijn. Ook in onszelf zijn wij innerlijk verdeeld en is het niet zo dat de een tot het goede en de ander tot het kwade behoort. Dat loopt door elkaar heen, ook in de kerk. Pas aan het eind der tijden zal duidelijk zijn wie bijgedragen hebben tot het rijk van God dat door Augustinus getekend wordt als een rijk van vrede. Augustinus is als geen ander de ontdekker van het innerlijk en juist daardoor ook mede bepalend geweest voor het beeld dat wij hebben over de geschiedenis, de wereld, onszelf en over datgene wat ons overstijgt en oriënteert. 23 Augustinus wordt door zijn ouders naar de lagere school in Thagaste gebracht. Augustinus doceert retorica in Rome. Augustinus komt aan in Milaan. De legenden rond Augustinus.