Btw en intracommunautaire leveringen: controle van hoedanigheid van btw-plichtige van een buitenlandse klant (29 oktober 2011) Christian Amand, Advocaat Xirius De vrijstelling van intracommunautaire leveringen van handelsgoederen is onderworpen aan de voorwaarde dat (artikel 39bis CTVA en kb nr. 52 tot uitvoering van het btw-wetboek): - de goederen vanuit België getransporteerd worden naar een andere EU-lidstaat; - de leveringen uitgevoerd worden voor een ‘btw-plichtige'. In de praktijk komt het statuut van btw-plichtige voort uit het feit dat hij een btw-nummer doorgeeft aan de verkoper of leverancier. De vermelding van een geldig btw-nummer op de factuur van de verkoper volstaat op zich echter niet. De verkoper moet er ook voor zorgen dat de koper werkelijk de persoon is aan wie het btw-nummer werd toegekend. Als de koper zelf de goederen ophaalt, geeft de administratie hem de raad om identiteitskaart, paspoort en creditkaart te vragen of rechtstreeks contact op te nemen met de administratie via [email protected]. De administratie dringt echter aan op het feit dat een dergelijke verificatie noch noodzakelijk, noch voldoende is voor het recht op vrijstelling van intracommunautaire leveringen van goederen en diensten (btw-handleiding nr. 310/12). We stellen vast dat een aantal EU-lidstaten btw-identificatienummers zonder controle toekennen en dat ze de nummers pas vele maanden en zelfs vele jaren nadat de activiteit werd stopgezet schrappen en wachten om ze door te geven aan de VIES-databank van de Europese Commissie (http://ec.europa.eu/taxation_customs/vies/). Het gebeurt ook niet zelden dat een nummer geldig wordt verklaard, terwijl het dat niet is, en andersom (voor Italiaanse nummers, zie het communiqué van 27 juli 2001 Fisconet Plus omtrent de tijdelijke problemen die samenhangen met de raadpleging van de VIES-gegevens in verband met de identificatie van Italiaanse btw). Bovendien laat dit systeem een leverancier of een dienstverlener niet toe om kennis te nemen van het onvermogen van een klant om zijn fiscale verplichtingen na te komen. Vanaf 1 januari 2012 zal het normaal mogelijk zijn om te weten of dat nummer dat door de VIES-database wordt gevalideerd overeenstemt met een bepaalde onderneming (reglement 904/2010 van 7 oktober2010 inzake administratieve samenwerking). Deze materie is reeds het voorwerp geweest van heel wat uitvoerige studies (zie in het bijzonder Antonia Block, Antonia Block, La preuve en matière de livraisons intracommunautaires, Dossiers Thématiques Idefisc; Erik De Bie, Bewijsregeling inzake intracommunautaire levering: maakt KB nr. 52 een inbreuk op het vrij verkeer van goederen en diensten, Alg. Fis. Tijd. 2002 p. 2002; G. Dewit et V. Bidoul, Het bewijs inzake inracommunautaire leveringen, TFR nr. 212 p. 110).Men zal zich eveneens maar beperken tot de gevolgen van het arrest van het Hof van Justitie van 6 juli 2006 zaak C- 439/04, Axel Kittel in België, de manier waarop identieke bepalingen in Frankrijk worden toegepast en de ontwikkelingen die zich aftekenen op Europees niveau. Belangrijke waarschuwing: deze informatie is niet bestemd om een beslissing te ondersteun maar kan enkel en heeft ook tot enig doel om, voorafgaand aan het verstrekken van geïndividualiseerde informatie, te doen nadenken over het onderwerp. 1 Wanneer moet een btw-plichtige weten dat hij deelneemt aan fraude? (Bergen, 23 april 2010, ANG Computime) ANG Computime was een onderneming uit Eupen gespecialiseerd in de aankoop van ITmateriaal dat ze grotendeels in het buitenland doorverkocht. Op enkele maanden tijd steeg haar omzet met een factor 100. Nochtans had ze verder geen investeringen gedaan, geen extra verkooppersoneel aangeworven of aanzienlijke reclamebudgetten ingezet. Niets in de marktcondities liet toe om zo'n gunstige ontwikkeling te veronderstellen, vooral niet op zo'n korte tijd. Na maanden van onderzoek door de Bijzonder Belastinginspectie en onderzoeksrechter JeanClaude Leys kwam aan het licht dat een aantal van die leveranciers fictieve maatschappelijke zetels hadden, dat anderen geen voorraad hadden en nog anderen de goederen de dag zelf verkochten, en dat hun verantwoordelijken geen enkele competentie inzake informatica bezaten. Bovendien bleek uit een informatica-analyse van de aankopen en verkopen van ANG Computime dat 23,37% van de operaties betrekking had op goederen die meerdere keren aangekocht en verkocht waren. Bovendien had de fiscus de aftrek van btw op aankopen geweigerd omdat deze laatste ‘onbestaande' waren, zonder echter het bewijs te leveren van een strafrechtelijke fraude of een schending van het btw-wetboek. Het geschil belandde uiteindelijke voor het Europees Hof van Justitie. dat oordeelde dat wanneer een koper wist of had moeten weten dat hij door zijn aankoop deelnam aan een frauduleuze operatie, het aan de nationale rechter was om hem het voordeel van de aftrek van de btw op die aankopen te weigeren (arrest van 6 juli 2006, zaak C-439/04, Kittel). In een arrest van 23 april 2010 bevestigde het hof van beroep van Bergen dat in het onderliggende geval de zaakvoerders van ANG Computime effectief hadden moeten weten dat ze deelnamen aan fraude. Bijgevolg kon de btw op de aankopen niet worden afgetrokken. Aanwijzingen van fraude volgens de Franse administratie Op basis van diezelfde teksten oordeelde het hof van beroep van Bergen veel strenger dan de Franse administratie door te stellen dat de leverancier moest weten dat de vermoedelijke bestemmeling van de goederen of van het transport geen werkelijke activiteit had of geen activiteit die enigszins verband hield met de levering. Het baseerde zich in het bijzonder op de volgende aanwijzingen (in rangorde van belangrijkheid): - de juridische, economische en persoonlijke banden tussen de operatoren die deelnemen aan de fraude; - herhaaldelijke leveringen die betrekking hebben op een aanzienlijk bedrag met dezelfde bestemmeling; - het adres van de domicilie van de koper, afwezigheid van personeel en exploitatiemiddelen conform het volume van de beweerde transacties; - een economische activiteit van de koper zonder enige band met de uitgevoerde goederenleveringen; Belangrijke waarschuwing: deze informatie is niet bestemd om een beslissing te ondersteun maar kan enkel en heeft ook tot enig doel om, voorafgaand aan het verstrekken van geïndividualiseerde informatie, te doen nadenken over het onderwerp. 2 - een regeling van de aankopen die niet conform is met het commercieel gebruik in de sector. Franse Raad van State:afwezigheid van controle van het btw-nummer volstaat niet om de fraude aan te tonen Ook de Franse rechtspraak is soepeler dan de Belgische. De onderneming Abacus maakte en verdeelde computers, en verhandelde informaticaproducten die het leverde in andere EU-lidstaten. De fiscus had vragen gesteld bij de vrijstelling van de btw op de intracommunautaire leveringen. In een arrest van 25 februari 2011 herinnert de Franse Raad van State eraan dat voor de toepassing van die bepalingen een btw-plichtige die over rechtvaardigende stukken voor het transport van de goederen naar de bestemming in de andere lidstaat en over het btwidentificatienummer van de koper beschikt, verondersteld wordt een vrijgestelde intracommunautaire levering te hebben uitgevoerd. Dit vermoeden verhindert echter niet dat de belastingadministratie kan vaststellen dat de leveringen in kwestie niet hebben plaatsgevonden, door aan te voeren dat de herhaaldelijke leveringen voor aanzienlijke bedragen gebeurden aan personen die geen werkelijke activiteit uitoefenden. De vrijstelling kan niet in vraag worden gesteld, tenzij vaststaat dat, in het licht van de elementen waarvan ze kennis heeft, hij door de noodzakelijke ijver aan de dag te leggen wist of had moeten weten dat de intracommunautaire levering die hij uitvoerde hem ertoe bracht deel te nemen aan fiscale fraude. Geen enkele bepaling verplicht een btw-plichtige om de database van btwidentificatienummers te raadplegen. Bijgevolg kan een btw-plichtige die niet over de elementen beschikt die hem in staat moeten stellen het bestaan van fraude te vermoeden, de vrijstelling niet geweigerd worden omwille van de enige reden dat hij die database niet heeft geraadpleegd. Uit het onderzoek is evenwel gebleken dat een aantal facturen niet vergezeld waren van een transportdocument, en dat de meeste facturen van de transporteur niet verwezen naar de verkoopfacturen die waren uitgeschreven door Abacus. Bovendien was gebleken dat de facturen die verschillende transporteurs hadden uitgeschreven niet de onderneming Moon Computers aangaven als bestemming van de handelsgoederen; dat deze onderneming niet gekend was in Spanje als een onderneming met een economische activiteit die verhand hield met de handelsgoederen die ze aankocht van Abacus. Rekening houdend met het groot aantal intracommunautaire leveringen waarvan de onderneming Moon Computers de bestemmeling was, had dit Abacus ertoe moeten aanzetten om de nodige ijver aan de dag te leggen en zo de regelmatigheid van de activiteiten van zijn klant ter controleren, in het bijzonder via de raadpleging van de btw-identificatiegegevens in de database. Bijgevolg oordeelde de administratie dat Abacus door de noodzakelijke inspanningen te leveren had kunnen weten dat de intracommunautaire levering die het uitvoerde aanleiding gaf tot deelname aan fiscale fraude. In de zaak Verimex had de Franse Raad van State geoordeeld dat de afwezigheid van de vermelding van het btw-nummer niet de vrijstelling ter discussie kan stellen in zoverre de btw-plichtige het bewijs leverde met alle mogelijke rechtsmiddelen dat de koper geïdentificeerd was bij de btw op het moment waarop de goederen werden geleverd (Franse Belangrijke waarschuwing: deze informatie is niet bestemd om een beslissing te ondersteun maar kan enkel en heeft ook tot enig doel om, voorafgaand aan het verstrekken van geïndividualiseerde informatie, te doen nadenken over het onderwerp. 3 RvS, 30 december 2010, nr. 316022). Als het intracommunautaire identificatienummer dat verschijnt op de facturen van de btw-plichtige niet overeenstemt met het nummer dat is toegewezen aan een klant, volstaat dat op zich niet om de documenten die het werkelijke karakter van de intracommunautaire leveringen moesten aantonen te beroven van iedere bewijskracht (Franse RvS, 25 februari 2011, nr. 309574, Sté Michelena). Andere gerechtelijke beslissingen oordelen op basis van de volgende elementen dat de verkoper wist of had moeten weten dat hij deelnam aan fraude: de aard van de juridische banden tussen de koper en zijn leverancier, de afwezigheid van exploitatiemiddelen van de leverancier of van de klanten, het belang van commerciële relaties tussen de klanten, de transportmiddelen en documenten, de aan de facturen gekoppelde bankstukken, de betalingsmodaliteiten en de opdrachtgever, de boekhoudkundige stukken en documenten. Nieuwe verdedigingsmiddelen voor de btw-plichtigen? Het feit dat de recente rechtspraak zich soepeler opstelt, neemt niet weg dat de voorwaarden voor vrijstelling van een intracommunautaire levering moeilijk zijn na te leven in grote organisaties waar de taken zijn verdeeld en waar de omzet de eerste bekommernis is. Vandaag is het minder risicovol om handelsgoederen te verkopen aan de Chinezen dan aan Nederlandse of Luxemburgse klanten. De beroepsverenigingen van fiscalisten zijn in opstand gekomen tegen deze situatie (CFE Opinion Statement on missing trader fraud, februari 2011), maar in de huidige wetgevende context, moeten ondernemingen voorrang geven aan de invoering van strikte procedures voor de controle van klanten en leveranciers. Dat is vooral belangrijk voor de nieuwe leveranciers of klanten. Het onderzoek van de archieven van de Raad van Europese ministers van financiën toont aan dat de nationale administraties zich vanaf 1988 bewust waren dat de vrijstelling van intracommunautaire leveringen aanleiding zou geven tot een aanzienlijke toename van fraude van de aard van btw-carrousels. De keuze van het in 1992 ingevoerde regime werd gerechtvaardigd door de onmogelijkheid om snel een voor de ondernemingen minder gevaarlijk systeem op te zetten. Vandaar de idee van een overgangssysteem dat in 1996 had moeten eindigen. Twintig jaar later beschikken de meeste nationale administraties over heel wat beter ontwikkelde samenwerkingsinstrumenten, vooral met het nieuwe reglement 904/2010 van 7 oktober 2010 inzake administratieve samenwerking en in het bijzonder Eurofisc. In ons onderzoek dat we samen opstelden met Boucquez ("A New Defence for Victims of EU Missing-Trader Fraud?" International VAT Monitor 2011 p. 234) suggereerden we dat de btw-plichtigen die voor de rechtbank moesten verschijnen omdat ze onvrijwillig waren betrokken bij carrouselfraude zich zouden kunnen beroepen op die vooruitgang inzake administratieve samenwerking en het communautair rechtsprincipe van verbod op disproportionele maatregelen ten aanzien van de beoogde doelstellingen tegen de fiscus zou kunnen opwerpen. Diegenen die het geluk hadden niet onvrijwillig betrokken te raken bij dergelijke carrouselfraude, maar voorbeelden en concrete voorstellen hebben om de administratiekosten en de moeilijkheden in verband met de huidige btw-procedures te verminderen, kunnen hun standpunt delen in het kader van de dialoog die op dit moment op Europees niveau wordt gevoerd tussen de beroepsverenigingen en de nationale administraties. Het gaat om een volkomen nieuwe procedure waarvan de ondernemingen maar beter gebruik kunnen maken. Belangrijke waarschuwing: deze informatie is niet bestemd om een beslissing te ondersteun maar kan enkel en heeft ook tot enig doel om, voorafgaand aan het verstrekken van geïndividualiseerde informatie, te doen nadenken over het onderwerp. 4