OEFENTOETS VWO-4 TIJDVAK 1 en 2 1. (5pnt) Geef een omschrijving van de volgende begrippen: Cultuur Agrarische samenleving Burgerschap Politiek Klassiek 2. (2pnt) Bijna alles wat we weten van volken uit de prehistorie komt uit onderzoek van materiële bronnen. Toch kennen we van sommige prehistorische volken de naam van hun aanvoerder. Leg uit waardoor: • we voor volken uit de prehistorie meestal alleen over materiële bronnen beschikken, • maar soms de naam van hun aanvoerder kennen. 3. (2pnt) Gebruik bron 1 Een bewering: De mensen die de hunebedden in ons land bouwden, waren landbouwers. Noem twee argumenten die deze bewering ondersteunen. Bron 1 Hunebed bij Borger in Drenthe 1 Bron 2: kaartje van het gebied van de Harappacultuur Bron 3 Fragment uit de Wikipedia over de Induscultuur of Harappacultuur Er was ooit een uitgebreid handelsnetwerk over zee, urbanisatie volgens vaste regels, gemeenschappelijke infrastructuur met riolering en watertoevoer. De ruime bakstenen huizen met verdiepingen hadden hun eigen badkamer. Handel en nijverheid waren per bedrijfstak in wijken ingedeeld. Deze beschaving kende reeds het schrift, al is het nog niet ontcijferd, en ook de wetenschappelijke en medische kennis stond er op een opmerkelijk hoog peil. Er zijn evenwel geen grote monumenten gevonden die op een geestelijke of wereldlijke macht zouden wijzen. 4 (2pnt) Gebruik bron 3 In de opgravingen van steden van de Harappacultuur werden geen tempels en paleizen aangetroffen, die er op kunnen wijzen dat koningen en priesters de meeste macht hadden. Toch zijn er aanwijzingen voor de aanwezigheid van een staat. Noem twee aanwijzingen uit bron 3 voor de aanwezigheid van een staat. Beargumenteer waarom dat aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van een staat. 5. (2pnt) Bron 4 De Griekse geschiedschrijver Herodotus vertelt een verhaal over de Egyptische farao Psammètichos. De farao wilde weten welk volk het oudste ter wereld was. Daarom liet hij twee pasgeboren kinderen door een herder verzorgen. De herder mocht geen woord tegen hen spreken. Na twee jaar riepen de kinderen ‘bekos’, als de herder hun brood bracht. Het bleek dat ‘bekos’ in de taal van de Phrygiërs ‘brood’ betekende. De Phrygiërs, een volk aan de westkust van het tegenwoordige Turkije, waren dus volgens de farao het oudste volk. Herodotus gaat dan als volgt verder: ‘Dit verhaal hoorde ik van de Hephaistos-priesters in Memphis. De Grieken vertellen vele dwaze verhalen, onder andere dat Psammètichos vrouwen de tong zou hebben afgesneden en toen die kinderen bij die vrouwen had laten verblijven. Maar ik hoorde ook nog andere dingen in Memphis tijdens mijn gesprekken met de Hephaistos-priesters. Daarom begaf ik 2 mij ook naar Thebe en Heliopolis, omdat ik wilde weten of hun verhalen zouden overeenstemmen met die in Memphis.’ (Memphis, Thebe en Heliopolis zijn steden in Egypte). Gebruik bron 4 De tekst van Herodotus is kenmerkend voor de nieuwe manier van denken in het oude Griekenland. Leg dit uit. 6 (2pnt) Bron 5: Kerk, gewijd aan Sint Franciscus van Paola op het Piazza del Plebiscito in Napels. Gebruik bron 5 Deze kerk toont Griekse en Romeinse invloeden. Welke Griekse invloeden zie je in deze kerk? Welke Romeinse invloed zie je in deze kerk? 3 7 (2pnt) Bron 6 Omstreeks 110 na Chr. schreef Plinius de Jonge, bestuurder van een Romeinse provincie in Klein-Azië, een brief aan keizer Trajanus. Hierin vroeg hij de keizer advies ten aanzien van de behandeling van christenen in zijn gebied. Keizer Trajanus antwoordde aan Plinius: U hebt, mijn waarde Plinius, op de juiste manier gehandeld tegenover hen die als christenen bij u waren aangebracht. De christenen moeten niet worden opgespoord. Als zij worden aangebracht en schuldig bevonden, moeten zij worden gestraft. Maar wie ontkent christen te zijn en dat aantoont door onze goden te aanbidden, moet door zijn berouw vergiffenis krijgen. Lijsten van onbekenden echter mogen bij geen enkele aanklacht een rol spelen. Dat zou een zeer slecht voorbeeld zijn en niet iets van onze tijd. Gebruik bron 6 Vier belangrijke rechtsregels van de Romeinen waren: Iemand is onschuldig tot zijn schuld is bewezen; iemand die ergens van is beschuldigd, moet de kans krijgen zich te verdedigen; niemand mag worden gestraft voor wat hij denkt; de bestuurders van een land mogen zich niet met de rechtspraak bemoeien, dat mogen alleen de rechters. a. Welke van deze rechtsregels volgt keizer Trajanus in zijn brief na. Licht je antwoord per regel toe. b. Welke van deze rechtsregels volgt keizer Trajanus in zijn brief niet na. Licht je antwoord per regel toe. 4 8 (2pnt) Bron 7: Schilderij uit 1504 van een anonieme schilder, de meester van Alkmaar, van één van de zeven ‘Werken van Barmhartigheid’. Gebruik bron 7 Welke belangrijke christelijke waarde en twee daaruit voortvloeiende deugden zijn op dit schilderij afgebeeld en waaraan zie je dat? 5