Dordtse Leerregels

advertisement
DE DORDTSE LEERREGELS
TER INLEIDING
In het navolgende vindt de lezer een behandeling van de Dordtse Leerregels ,
in het bijzonder met het oog op de jongeren. Helaas is dit belijdenisgeschrift
niet vaak een punt van bespreking in samenkomsten van de jeugd van de
gemeente. Toch zijn de dingen die hier aan de orde komen, ook voor hen van
groot belang.
Het geheel telt negen hoofdstukjes.
Daarin worden de hoofdzaken van de
inhoud van de Dordtse Leerregels
behandeld. Aan het begin van elk
hoofdstukje vindt men eerst het artikel
en de paragrafen van het betreffend
onderdeel van de Dordtse Leerregels,
terwijl ieder hoofdstuk wordt afgesloten
met een aantal gespreksvragen. Er is
ook een hertaalde tekst van de Dordtse
Leerregels. Deze kan men desgewenst,
ook gebruiken. De teksten over ‘De
verwerping der dwalingen’
(na elk
artikel van de Dordtse Leerregels) heb
De Snode van Dordrecht (1618- 169)
uitgezonderd. Ik breng de belangrijkste zaken ervan bij de behandeling van de
betreffende paragrafen ter sprake.
Het is mijn hartelijke wens, dat de geweldige geloofszaken die hier aan de orde
komen, mogen leven in de harten van velen, ook van onze jonge mensen.
INHOUD
1. Verdedigen, maar vooral liefhebben (D.L. I, 7)
2. De uitverkiezing is een poort (D.L. I, 12 en 15-17)
3. De reddingslijn (D.L., I, 1 – 5)
4. Op voorwaarde van…(D.L., I, 8-10)
5. Het spiegeltje (D.L., II, 3 – 5)
6. De vrije wil (D.L., III/IV, 1 - 6)
7. ‘Hartgrondig’ aangepakt (D.L. III/IV, 11 - 15)
8. Zeker weten (D.L., V, 6 – 10 en 14)
9. De boom wordt aan de vruchten gekend (D.L., V, 12 en 13)
1
DORDTSE LEERREGELS ( Artikel I, paragraaf 7)
Deze verkiezing is een onveranderlijk voornemen Gods, door hetwelk Hij vóór de grondlegging
der wereld een zekere menigte van mensen, niet beter of waardiger zijnde dan anderen, maar in
de gemene ellende met anderen liggende, uit het gehele menselijk geslacht, van de eerste
oprechtigheid door hun eigen schuld vervallen in de zonde en het verderf, naar het vrije
welbehagen zijns willens, tot de zaligheid, louter uit genade, uitverkoren heeft in Christus,
denwelken Hij ook van eeuwigheid tot een Middelaar en Hoofd van alle uitverkorenen, en tot een
fundament der zaligheid gesteld heeft. En opdat zij door Hem zouden zalig gemaakt worden,
heeft Hij ook besloten ben aan Hem te geven, en krachtiglijk tot zijn gemeenschap door zijn
Woord en Geest te roepen en te trekken, of, met het ware geloof in Hem te begiftigen, te
rechtvaardigen, te heiligen, en, in de gemeenschap zijns Zoons krachtiglijk bewaard zijnde, ten
laatste te verheerlijken, tot bewijzing van zijn barmhartigheid, en tot prijs van de rijkdommen
zijner heerlijke genade. Gelijk geschreven is: God heeft ons uitverkoren in Christus, vó6r de
grondleggitig der wereld, opdat wij zouden heilig en onberispelijk zijn voor Hem in de liefde. Die
ons te voren verordineerd heeft tot aanneming tot kinderen, door Jezus Christus, in Zichzelf, naar
het welbehagen Zijns willens; tot prijs der heerlijkheid zijner genade, door welke Hij ons
begenadigd heeft in den Geliefde (Ftez. 1 : 4, 5, 6); en elders- Die Hij te voren verordineerd
heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook
gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt (Rom. 8 : 30).
I. VERDEDIGEN, MAAR VOORAL LIEFHEBBEN
In vele gemeenten is het een goede gewoonte om in de zogenaamde
leerdiensten de Heidelbergse Catechismus te behandelen. Een nuttige zaak.
Want in de ‘Heidelberger’ is kort en bondig onder woorden gebracht wat de
kerk van de Reformatie belijdt. Het herontdekte Evangelie van drie sola's. Sola
scriptura - door de Schrift alleen; sola gratia - door genade alleen; sola fide door het geloof alleen. En dat tegenover de Roomse leer, waarin naast de
Schrift de traditie, naast de genade de vrije wil van de mens en naast het
geloof de verdienstelijke werken altijd een grote rol speelden.
Het is goed en nuttig dat de gemeente elke zondag dit voedsel van de leer van
Gods vrije genade wordt aangereikt in de leerdiensten. Een enkele keer komt
het voor dat een predikant in de avonddiensten de 37 geloofsartikelen van de
Nederlandse Geloofsbelijdenis behandelt. Waarom eigenlijk ook niet? Deze
geloofsartikelen behoren ook tot de belijdenisgeschriften van onze kerk, net
als de Heidelberger. Ze zijn op de Dordtse Synode aanvaard als ‘accoord van
gemeenschap’, een soort ‘spreekregel’ van de kerk, d.w.z. uitdrukking van ons
gemeenschappelijk geloof. In deze Nederlandse Geloofsbelijdenis zijn de
hoofdpunten van de Bijbelse boodschap op een rij gezet. En dat tegenover de
doperse dwaalgeesten die in de tijd van de Reformatie velen op een
dwaalspoor brachten.
Veel geprezen, weinig gelezen
Naast genoemde belijdenisgeschriften zijn er ook de Dordtse Leerregels.
Meestal ook achterin ons kerkboek te vinden. Veel minder bekend dan de
Heidelberger en de 37 geloofsartikelen. Veel geprezen, weinig gelezen. En ook
niet zo vaak op de kansel behandeld. Toch horen die Dordtse Leerregels er
echt bij. Ook zij zijn op de Nationale Synode van Dordrecht (1618-1619),
waar ze ontstaan zijn, samen met die andere twee als belijdenis aanvaard.
2
Alle synodeleden hebben er hun handtekening onder gezet. ‘De vijf artikelen
tegen de Remonstranten’ worden ze ook genoemd. Omdat zij op een aantal
vitale punten tegen de leer van de Remonstranten ingaan. Op het punt van
de uitverkiezing. Maar dat niet alleen. Ook de verzoening door Christus, de
wedergeboorte en de volharding der heiligen komen bijvoorbeeld ter sprake.
Ja, alles wat met de troost van de heilszekerheid te maken heeft, komt hier
aan de orde. De Dordtse Leerregels zijn in feite een hart onder de riem voor
alle gelovigen die niet op eigen benen kunnen staan of gaan. Daarom is dit
‘pastorale belijdenisgeschrift’ bepaald de moeite van het bestuderen waard.
Predikanten zouden de hoofdlijnen ervan in de leerdiensten aan hun
gemeenten moeten voorhouden. Jongeren die er zich in willen verdiepen,
zullen hier verrukkelijke dingen vinden, net als een bij in een bloem de
honing vindt. De (ook jonge) leden van de Reformatorische kerken in
Nederland hebben immers die oude drie ‘formulieren van enigheid’, de
belijdenisgeschriften van hun kerk, niet achter in hun kerkboek om ze te
vergeten of - wat erger is - om ze als verouderd te beschouwen. In onze dagen
zijn trouwens ook nog steeds de punten van het geloof die in deze geschriften
beleden zijn, de kernzaken waar het om gaat. Als die in ons hart leven,
mogen we ze ook met de mond belijden. Reformatorische christenen willen
graag - samen met ‘de vaderen’ en staande op de bodem van de Heilige
Schrift, en tegelijkertijd met beide benen in de werkelijkheid van het
moderne leven - het oude klassieke geloof uitspreken. Die vaderen gingen
daar indertijd de brandstapels voor op. Zullen wij dan bang zijn om onze
vingers te branden als er iets verdedigd moet worden? Er is immers zoveel te
verdedigen. Ook nu. Maar de Leerregels van Dordt zijn er vooral om van de
dingen die hier worden beleden, te houden.
Calvinisme-humanisme
Om die Leerregels in hun diepste bedoelingen te verstaan, is het natuurlijk
belangrijk iets te weten van de aanleiding waarom ze zijn geschreven. Ook
kunnen we er niet buiten kort enkele historische gegevens door te geven.
Welnu, de Dordtse Leerregels zijn niet uit de lucht komen vallen. Er is veel
voorafgegaan aan ‘het twistgeding van Dordt’.
Zeker, vooral door de invloed van Calvijn werd aan het eind van de zestiende
eeuw op vele kansels in Nederland het Evangelie van Gods vrije genade voor
goddeloze mensen gebracht. Werkelijk een verademing voor vele mensen die
van huis uit nooit anders gehoord hadden dan dat zij zelf heel wat moesten
zien te worden, alvorens God hen tot Zijn kind kon aannemen. Vergeten we
echter niet, dat er in diezelfde dagen in ons land ook een humanistische geest
rondwaarde; vooral in de kringen van hen die ons land regeerden
(Oldenbarneveldt bijvoorbeeld van de Staten Generaal). Lang niet iedereen
wilde weten van een leer die zei, dat de mens ‘onbekwaam is tot enig goed en
geneigd tot alle kwaad’ en dat hij van top tot teen moet worden vernieuwd, dat
God goddelozen rechtvaardigt en dat het genade is om genade te ontvangen.
Velen hadden een optimistischer kijk op de mens en dachten, dat er ondanks
de zonde toch nog wel wat in die mens was overgebleven waar God wat mee
kon beginnen. Waren die dingen ook niet in vroeger dagen aan de orde
3
geweest? Bijvoorbeeld tussen Luther en Erasmus en nog veel vroeger tussen
Augustinus en Pelagius, die met elkaar twistten over de vrije wil van de mens.
Jac. Arminius
Tegen het einde van de zestiende eeuw nu is het vooral Jac. Arminius,
predikant te Amsterdam, die door zijn leer vragen oproept. Hij is een leerling
van Calvijn. Maar hoe langer hoe meer krijgt hij andere inzichten.Hij steekt
die niet onderstoelen of banken. Vooral als hij op de kansel Paulus' brief aan
de Romeinen behandelt. Het lijkt wel alsof Arminius een beetje Rooms wordt,
denkt de Amsterdamse gemeente dan. Hij gaat er blijkbaar vanuit, dat de
mens niet zo verkeerd is, dat hij helemaal niet meer naar God zoekt en vraagt.
De mens heeft immers een geweten. Er is nog wel ‘enig licht der natuur in
hem overgebleven’. Vrees voor straf, schaamtegevoel, een degelijke
opvoeding... zijn dat niet allemaal positieve dingen? Zijn het geen poorten
waardoor het Evangelie van Gods genade bij de mens kan binnenkomen?
Onder de ‘zachte aandrang’ van de prediking gaat een mens dan geleidelijk
aan geloven en bereidt hij zich voor op Gods genade. Aldus Arminius. Maar
dat alles was intussen wel heel wat anders dan wat hij van zijn leermeester
Calvijn had geleerd. Want die leerde, dat de mens ‘dood is in zonden en
misdaden’, zodat er geen geestelijk goed meer in hem woont. En die leerde,
dat God alleen door Zijn Woord en Geest de mens van dood levend maakt. Die
leerde ook, dat God die mens daartoe heeft uitverkoren.
De vijf artikelen van de Remonstrantie
Als Arminius later in Leiden hoogleraar is geworden, krijgt hij gelegenheid om
zijn gedachten verder te verbreiden. Zijn studenten nemen ze over en
verwerken ze in hun prediking. Maar de kerk slaapt niet. Steeds sterker wordt
het protest tegen Arminiaans - prekende voorgangers. Anderen echter komen
juist voor hen op. Zij zijn toch zeker ook rechtzinnig? Mogen zij er niet net zo
goed zijn als alle anderen? Kort na de vroegtijdige dood van Arminius (1609)
wordt er in Gouda onder leiding van Simon Episopius een vergadering van de
medestanders van Arminius gehouden. Daarin worden vijf artikelen opgesteld,
waarin heel kort onder woorden wordt gebracht wat men eigenlijk leert. Die vijf
artikelen worden de Remonstrantie (het protest) genoemd. Vandaar de naam
Remonstranten. Even later verschijnt de ‘‘Contraremonstrantie’, een stuk van
de hand van een aantal Calvinistische predikanten, waarin de leer van de
Remonstranten heftig wordt veroordeeld.
Maar waarom - zou iemand kunnen vragen - wordt er niet een Nationale
Synode gehouden? Een landelijke kerkvergadering die de knoop doorhakt en
orde op zaken stelt? We moeten zeggen, dat de Calvinisten om zo'n Synode bij
de overheid hebben gevraagd, maar dat die overheid geen toestemming gaf.
Daar heerste een humanistisch - liberale instelling die de gereformeerde
belijders tegenwerkte. Totdat tenslotte Prins Maurits in Den Haag openlijk de
zijde kiest van de Calvinistische dominee Rosaeus en daarmee ook van de
Calvinisten. En weldra nemen daarna de Staten-Generaal van de Verenigde
Provincies der Nederlanden het besluit tot het houden van zo'n Nationale
Synode.
Eindelijk de Dordtse Synode
4
In Dordrecht (vanaf 13 november 1618 tot 29 mei 1619; met in totaal 280
zittingen) zijn de vertegenwoordigers van de gemeenten die de gereformeerde
leer zijn toegedaan bij elkaar: 34 predikanten en 18 ouderlingen uit
Nederland, maar ook 27 buitenlandse theologen (afgevaardigden van
Engeland, Schotland, Zwitserland, de Palz, Nassau, Hessen, Oostfriesland,
Bremen, Embden). Franse afgevaardigden zijn er niet, omdat de koning van
Frankrijk hen verbiedt naar Dordt te gaan. De Remonstranten zijn daar ook.
Maar dan om zich te verantwoorden. Want de mannen van Dordt willen geen
vrije discussie. Laten de Remonstranten maar op grond van de Bijbel
aantonen, dat zij in het rechte spoor gaan. Maar de Remonstranten laten zich
niet als gedagvaarden behandelen.Zij zwijgen aanhoudend als hun ernstige
afwijking van de bijbelse leer wordt voorgehouden.
En als ze de kans krijgen beschuldigen zij de Synode,
dat de Calvijnse leer van de uitverkiezing een slechte
leer is. God heeft in die leer uiteindelijk de schuld
ervan, dat mensen voor eeuwig verloren gaan. Tenslotte
na veel heen en weer gepraat - worden de
Remonstranten door de voorzitter van de Synode, ds.
Joh. Bogerman de vergadering uitgestuurd (met de
woorden ‘’ite, ite…’ – gaat heen, gaat heen.).
(1567-1637)
Daarna worden door de Synode de zogenaamde Dordtse Leerregels opgesteld:
Vijf artikelen tegen de vijf artikelen van de Remonstrantie van 1610.
Dat is allemaal niet zonder diepgaande en ook wel eens verregaande
discussies gebeurd. De eerlijkheid gebiedt te zeggen, dat sommige
synodeleden gevaar liepen om van de leer van de uitverkiezing een sluitend
systeem te maken. Niettemin hebben allen zonder onderscheid (op de 132-ste
zitting van de Synode) hun instemming betuigd met de inhoud van de
Leerregels. Die Leerregels vormen in leder geval geen dor en doods systeem.
‘Met de geest des onderscheids’ en ook in aanbidding en verwondering wordt
hier over Gods soevereine genade geschreven. Een leer die ‘standvastig moet
worden verdedigd’, maar vooral ook ‘teder moet worden bemind’. Bepaald niet
een product van een typisch oud - Hollandse strijdlust waarover we ons
vandaag niet meer druk behoeven te maken. Integendeel, juist hoogst actueel.
Van groot belang voor de beleving en de zekerheid van het geloof.
Gespreksvragen
1.De Dordtse Leerregels zijn een zogenaamd belijdenisgeschrift van
onze kerk. Kort na de tweede wereldoorlog is door ds. A. Duetz te
Zeist een bezwaarschrift tegen de Dordtse Leerregels ingediend.
Daarna heeft de Synode van de NH. Kerk een brochure doen
verschijnen, waarin richtlijnen werden gegeven voor de behandeling
van de leer der uitverkiezing. Dit laatste geschrift staat duidelijk op
gespannen voet met de inhoud van de Dordtse Leerregels. En toch zei
5
de NH Kerk (art. 10 van de Kerkorde), dat zij belijdt in gemeenschap
met de belijdenis der vaderen. Vind je zoiets juist? Veronderstelt het
woord ‘gemeenschap’ niet, dat je het er ook van harte mee eens bent
en dat, als je het er niet mee eens bent, je zo’n belijdenisgeschrift op
bepaalde punten verandert? Zou je het beter vinden, als de kerkorde
zei, dat we moeten belijden in overeenstemming met de belijdenis der
vaderen, zodat ook op zijn tijd geweerd kunnen worden, wie de
belijdenis tegenspreken?
2.Er zijn kerken en groepen van christenen die het overbodig en zelfs
verkeerd vinden om elkaar te binden aan vaste belijdenisuitspraken.
Zij zeggen dat de Bijbel alleen genoeg is. Wat acht jij de functie van
een belijdenisgeschrift? Kan zo’n belijdenisgeschrift ook in de weg
staan bij het lezen en verstaan van de Bijbel?
3. Vind je, dat alle christenen van alle kerken, ook bijvoorbeeld van de
jonge kerken in de zendingsgebieden, dezelfde belijdenisgeschriften
moeten hebben?
6
DE DORDTSE LEERREGELS
(Artikel 1, de paragrafen 12, 15, 16 en 17)
Van deze hun eeuwige en onveranderlijke Verkiezing ter zaligheid worden de uitverkorenen te
zijner tijd, hoewel bij onderscheidene trappen en met ongelijke mate, verzekerd; niet, als zij de.
verborgenheden en diepten Gods curieuslijk doorzoeken, maar als zij de onfeilbare vruchten
der verkiezing, in het Woord van God aangewezen (als daar zijn: het waai geloof in Christus,kinderlijke vreze Gods, droefheid die naar God is over de zonde, honger en dorst naar de
gerechtigheid, enz..), in zichzelf met een geestelijke blijdschap en heilige vermaking waarnemen
(2 Kor. 13 : 5).
Deze eeuwige en onverdiende genade van onze Verkiezing wijst en prijst ons de Heilige Schrift
allermeest daarmede aan, dat zij wijders getuigt, dat niet alle mensen zijn verkoren, maar
sommigen niet verkoren of in Gods eeuwige Verkiezing voorbijgegaan, namelijk die, welke God
naar zijn gans vrij, rechtvaardig, onberispelijk en onveranderlijk welbehagen] besloten heeft in de
gemene ellende te laten, in dewelke zij zichzelf door hun eigen schuld hebben gestort en met
het zaligmakend geloof en de genade der bekering niet te begiftigen, maar hen in hun eigen
wegen en onder Zijn rechtvaardig oordeel gelaten zijnde. eindelijk niet alleen om het ongeloof,
maar ook om alle andere zonden, tot verklaring van Zijn gerechtigheid, te verdoemen en
eeuwiglijk te straffen. En dit is het besluit der Verwerping, hetwelk God geenszins maakt tot
een auteur van de zonde (hetwelk godslasterlijk is te denken), maar Hem stelt tot haar
verschrikkelijke, onberispelijke en rechtvaardige Rechter en Wreker.
Die het levend geloof in Christus, of het zeker vertrouwen des harten, de vrede der consciëntie,
de betrachting van de kinderlijke gehoorzaamheid, de roem in God door Christus. in zich nog niet
krachtiglijk gevoelen, en nochtans de middelen gebruiken, door welke God beloofd heeft deze
dingen in ons te werken, die moeten niet mismoedig worden, wanneer zij van de Verwerping
horen gewagen, noch zichzelf onder de verworpenen rekenen, maar in het waarnemen der
middelen vlijtig voortgaan, naar de tijd van overvloediger genade vuriglijk verlangen, en die met
eerbiedigheid en ootmoedigheid verwachten. Veel minder behoren voor deze leer van de
Verwerping verschrikt te worden diegenen, die ernstiglijk begeren zich tot God te bekeren,
Hem alleen te behagen en van het lichaam des doods verlost te worden, en nochtans in (ie
weg der Godzaligheid en des geloofs zo ver nog niet kunnen komen, ais zij wel wilden;
aangezien de barmhartige God beloofd heeft, dat Hij de rokende vlaswiek niet zal uitblussen,
en het gekrookte riet niet zal verbreken. Maar deze leer is met recht srchrikkelijk voor degenen,
die, God en Christus de Zaligmaker niet achtende, zichzelf aan de zorgvuldigheden der wereld
en aan de wellusten des vleses geheel hebben overgegeven, zolang zij zich niet met ernst tot
God bekeren.
Nademaal wij van de wil Gods uit zijn Woord moeten oordelen, hetwelk getuigt, dat de
kinderen der gelovigen heilig zijn, niet van nature, maar uit kracht van het genadeverbond ,
in hetwelk zij met hun ouderen begrepen zijn, zo moeten de godzalige, ouders niet twijfelen
een de verkiezing en zaligheid van hun kinderen, welke God in hun kindsheid uit dit leven
wegneemt (Gen. 17 : 7; Hand, 2 : 39; 1 Kor. 7 : 14).
2. DE UITVERKIEZING IS EEN POORT
De Dordtse Leerregels staan bekend - voorzover zij althans bekend zijn - als
een geschrift waarin het breedvoerig over de uitverkiezing gaat. Omdat
sommige mensen geen heil zien in die leer van de uitverkiezing, daarom
vinden ze - zacht gezegd - de Dordtse Leerregels niet interessant. Zij zeggen,
dat je beter over de uitverkiezing kunt zwijgen en maar gewoon moet zien te
geloven. Maar zo simpel liggen de dingen toch niet. Want als de Bijbel over de
uitverkiezing spreekt, is het dan niet belangrijk om aan de weet te komen, wat
dat eigenlijk is? Er zijn inderdaad verborgen dingen die de Heere God alleen
weet. Maar er zijn ook geopenbaarde dingen. En die zijn voor ons en voor onze
7
kinderen (Deut. 29 : 29). Het is verkeerd als we die geopenbaarde dingen laten
liggen. Dat is schadelijk voor het geestelijke leven.
Spreekt de Bijbel over uitverkiezing?
Welnu, wie eens zou nagaan, hoe vaak en op welke plaatsen Gods Woord over
uitverkiezing spreekt, zou echt verbaasd staan. Een aantal van die teksten heb
ik - voor wie het wil nagaan - bij de eerste gespreksvraag achteraan dit
hoofdstukje opgenomen. Belangrijk is, dat we zien dat door heel de Bijbel heen
over God gesproken wordt als over een verkiezende God. Om te beginnen is
Abraham daarvan al een teken. God haalt hem weg uit het heidendom en
maakt hem tot Zijn kind. Abraham was wellicht een dienaar van de maangod
Sin, net als alle anderen in Llr der Chaldeeën.
Later is het Jakob, Abraham kleinzoon die door God wordt uitgekozen om een
erfgenaam te zijn van de eerstgeboorte - zegen, ook van het heil dat God in
Christus zou schenken. En als God Jakob uitkiest, passeert hij Ezau. Niet
omdat Jakob zo'n bovenste beste is. De Bijbel vertelt wel anders. Maar omdat
God genade bewijst aan wie Hij wil. Zonder dat hij daarbij kijkt naar
kwaliteiten of capaciteiten van de mens. En zo zouden we nog oven door
kunnen gaan. Abraham en Jakob zijn er een teken van, dat Gods genade
uitverkiezende genade is.
Maar heel de geschiedenis van het volk Israël, dat uit Abraham en Jakob is
voortgekomen, is daar ook een bewijs van. Ezechiël beschrijft dat zo
ontroerend mooi in hoofdstuk 16 van zijn profetieën. Israël is door God
opgezocht en gevonden in een erbarmelijke toestand. Het was als een kind dat
kort na de geboorte te vondeling is gelegd. De navelstreng niet afgebonden. Het
was bezig om dood te bloeden. Het was ongewassen en ongereinigd; te vies om
aan te pakken; in één woord: op sterven na dood. Maar wie kwam daar
voorbij? Wie breidde Zijn vleugels uit over dit erbarmelijke en walgelijke wicht?
Wie riep het toe: ‘Leef, ja leef?’ God, de verkiezende God die omziet naar het
onedele en verachte van de wereld. Uitverkiezing. Hij passeert alle volken. Hij
gaat met één volk verder Naar Zijn welbehagen.
Zo zouden we door kunnen gaan. Heel het Oude Testament laat dat zien.
Maar ook in het Nieuwe Testament is het niet anders. Het is vooral de apostel
Paulus die daar vol van is in zijn brieven. In het bijzonder in zijn brief aan de
Romeinen gaat het over uitverkiezing. Daar laat de apostel zien, dat God Zijn
zaak op aarde echt doorzet, al schijnt die duizendmaal te mislukken. Kijk
maar naar het uitverkoren volk van God, het volk Israël. Juist dat volk heeft
het er vreselijk bij laten zitten. Het heeft zelfs zijn eigen Messias aan de kant
gezet en gekruisigd. Ja en toch... God gaat door. Hij ging door met een "rest"
van dat volk onder het Oude Verbond.
En dat doet Hij ook in het Nieuwe Verbond. Hij gaat door op de manier
waarop Hij met Abraham begon. Hij kiest de Zijnen uit, roept ze als
goddelozen, spreekt hen vrij om het bloed van Christus en laat hen hangen
aan Zijn lippen in geloofsgehoorzaamheid. Joden, maar ook heidenen. Eén in
Christus. Juist die geschiedenis van het oude bondsvolk Israël laat zien, dat
God verkiest. En hoe Hij dat doet. Onbegrijpelijk. Naar Zijn soeverein
welbehagen. Daaruit putten de gelovigen een geweldige troost. God begint. En
8
wat Hij begint, dat maakt Hij ook af. Alles is genade. Niets is verdiend. Soli
Deo Gloria. Wie kan het ooit klein krijgen, dat God al voor de grondlegging
van de wereld (Ef.1 : 4) in gunst aan hem wilde denken? En wie, als hij
werkelijk beseft dat hij de grootste zondaar is, durft te denken, dat hij zelf op
het idee is gekomen om naar God te gaan zoeken?
In het boek der Handelingen - het zendingsboek van het Nieuwe Testament wordt het wonder van Christus' gemeente en de sterke uitbreiding ervan niet
toegeschreven aan de activiteiten van zendelingen of aan de grote
bereidwilligheid van hoorders van het Evangelie. In Hand. 13 : 48 lezen we:
‘En er geloofden er zo velen als er geordineerd (voorbestemd) waren tot het
eeuwige leven’.
Gode zij dank: God is een
verkiezende God. En daarom kan
er een gemeente van Christus op
aarde zijn. Daarom ook is het
mogelijk, dat ik tot geloof kom.
Mijn geloofskeuze is gegrond in
Gods keuze van mij, ik kan ook
zeggen: in Gods prenatale zorg over
mij. En als die keuze van God er
niet was geweest, den zou er nooit
een Bijbel, een prediking, een kerk
en een christen op de aarde zijn
geweest. De uitverkiezing is niet
Damaskuspooort Jeruzalem; van ouds de
Koinklijke toegangspoort naar de binnenstad.
een muur waar je tegen aanloopt in het geloof, maar een poort die nodigend
open staat. De uitverkiezing is een ‘altaar der aanbidding bij God’ (J. Calvijn).
Tot glorie van Gods Naam. Geen struikelblok. Geen muur waarop ik mij te
pletter loop.
Het hart van de kerk
Ik kom terug op het begin. Niemand kan met goed recht zeggen, dat de Bijbel
niet over uitverkiezing spreekt. Men kan beter zeggen, dat de uitverkiezing het
hart van de Schrift en van de kerk is. Daarom hebben onze vaderen in Dordt
het niet als een futiliteit beschouwd, dat de Remonstranten over de
uitverkiezing andere gedachten hadden. Nee, de Remonstranten zwegen niet
over de uitverkiezing. Ze spraken er anders over. Zij konden het zich niet
indenken, dat God niet uitgaat van de gewilligheid van de mens. God wist het
natuurlijk best, wie er ooit in Hem zouden gaan geloven. En die heeft Hij
daarom uitgekozen.
Maar dat God zondaren heeft uitgekozen die helemaal niet gewillig zijn en
door niet te weerstane genade (om met Luther te spreken) de hemel in moeten
worden gesjord, dat stuitte de Remonstranten tegen de borst.
9
Onze Dordtse Leerregels stellen op dit punt orde op zaken. Lees het na in de
artikelen die aan het begin van dit hoofdstukje staan afgedrukt. Een greep uit
het eerste onderdeel van de Leerregels. Natuurlijk is met het bovenstaande
lang nog niet alles gezegd. Integendeel. Als we alles goed doordenken, komen
er bergen vragen los. En daar willen we dan ook in het vervolg proberen mee
bezig te zijn.
Eén vraag willen we nu al stellen. En we geven daarop ook een antwoord. Het
is een vraag die vaak gesteld wordt, wanneer mensen nadenken over de
uitverkiezing. Het is de vraag: hoe kunnen wij weten, of we uitverkoren zijn?
Want als het van God alleen afhangt of ik zalig word of niet, dan kan ik
immers weinig meer doen dan maar afwachten. Ik leg mijn handen in de
schoot. Ik doe wat ik kan. En als God mij dan niet hebben wil, dan moet ik
dat maar proberen te accepteren. Ik kan toch niet ‘boven de wolken vliegen
om in Gods raad te blikken’ (J. Calvijn). Wanneer we evenwel zo vanuit de
uitverkiezing redeneren - en meer dan een redenering is dat niet - maken we
van de uitverkiezing iets heel tragisch en ook iets heel fataals. Zo van: ‘Als je
voor een dubbeltje in de wieg gelegd bent, word je immers nooit een gulden’.
Christus,de spiegel van mijn uitverkiezing
Maar zo is dat wat de Bijbel zegt over uitverkiezing en dat wat de Leerregels
van Dordt erover zeggen zeker niet bedoeld. Het is best goed om bezig te zijn
met de vraag, of je uitverkoren bent. Maar het antwoord op die vraag kan
iemand nooit krijgen, als hij niet bij Jezus Christus aanklopt. Christus is wel
eens genoemd de spiegel van onze uitverkiezing. ‘Hij is door God de Vader al
voor de grondlegging der wereld aangesteld als de Middelaar van Zijn
gemeente’ (Ef.1 : 4). Door Hem baant God Zich een weg om zondaren te
kunnen thuisbrengen. Dat is uitverkiezing. God koos zondaren uit. Om ze
voor eeuwig zalig te maken. Maar Hij koos ook voor hen de weg uit waarlangs
ze zalig konden worden: Jezus Christus. In ‘de volheid van de tijd’ gekomen
om te zoeken en zalig te maken wat verloren was (Luk.19 : 10). Wie als een
verlorene (dat is iemand die nergens op durft te rekenen) tot Jezus komt, die
wordt vast en zeker geholpen. Die mag door Jezus Christus ook tot de Vader
gaan. En die zegt achteraf: ‘Voordat ik tot Jezus kwam, is de Vader in Jezus
reeds tot mij gekomen’.
In een droom zag iemand eens een prachtig heiligdom. Met een poort
waarboven geschreven stond: ‘Werkt uws zelfs zaligheid met vreze en beven’
(Fil.2 : 12b). Heilbegerig trad hij nader. En binnen gekomen keek hij zijn ogen
uit. Maar wat hem vooral opviel was, dat boven de poort waardoor hij was
gekomen, aan de binnenkant, ook een tekst stond: ‘Want het is God die in u
werkt, beide het willen en het werken naar Zijn welbehagen’ (Fil. 2 :13). Dit
laatste, dat God Zelf ‘verkiest en doet naderen’ (Ps.65 : 2 ber.), dat ziet iemand
pas achteraf. Als hij binnen is gekomen.
10
Gespreksvragen
1.Wie in het Oude Testament een aantal teksten wil nalezen waarin tot
uitdrukking komt, dat God een verkiezende God is, leze: Gen.12 : 1vv;
25 : 23vv; 28 : 13vv; Ex.19 : 6; Deut.4 : 20, 34vv; 7: 6vv; 9 : 5vv; 14 :
2; 26 : 5; 28 : 18; 1 Sam.16 : lvv; 2 Sam.7 : 8vv ; Neh.9 : 17vv; Ps.40 :
8; 65 : 2; 89 : 4; 105 : 43; 106 : 5; 147 : 19vv.; Jes.4 : 3; 42 : 1vv; 43 :
10; 44 : 2; 49 :7; 65 : 9,15; Ez.16 : 3vv; Hos.2 : 22. Hagg.2 : 24. In
deze teksten komt steeds naar voren, dat de Heere mensenkinderen en
Zijn volk (Israël) verkiest, zonder dat daarvoor enige aanleiding is in
henzelf. Daarnaast zouden er vele teksten te noemen zijn, waarin de
uitverkiezing van de leiders van het volk (Mozes, David, enz.), van
priesters en Levieten en van profeten is uitgesproken. Wie in het
Nieuwe Testament een aantal teksten wil nalezen waarin over de
uitverkiezing gesproken wordt, leze:
Matth.11 : 25vv; 13 : 11vv; Mark.4 : 11vv; 10 : 40; Luk.10 : 20, 22; 17
: 34vv; 18 : 7,2, 26vv; Joh.1 : 13; 5 : 21; 6 : 37; 10 : 3, 26vv; Hand.2 :
39; 9 : 15vv; Rom.8 : 28vv, 33; 9 :10-29; 1 Kor.12 : 3,18; 2 Kor.13:
5vv; Gal.1 : 15vv; Ef.1 :4 –14; Fil.1 : 29; 2 :13; Kol.1 : 12; 1 Thess.1 :
4; 5 : 9; 2 Thess.2 :13; 2 Tim.1 : 9; 2 :10; Tit.l : 1vv; Hebr.1:14;1 Petr.1
: 1vv; 2 Petr.1 :10; 2 Joh.1 : 13; Jud.1;. Opb.13 : 8; 17 : 8, 14.
2. Ervaar jij de uitverkiezing als een troost of als een hindernis in je
leven? Ben je wel eens met je gedachten daarin bezig?
3. De Remonstranten beweerden, dat de Dordtse leer van de
uitverkiezing met zich meebracht, dat ‘vele onnozele kinderkens der
gelovigen van de borsten der moeders worden afgerukt en tyramelijk
in het helse vuur geworpen, alzo dat hun noch het bloed van Christus
baten kan noch de doop, noch het gebed der kerken bij hun doop’.
Hoe kwamen zij aan deze conclusie? Is het waar, dat wanneer men zo
over de uitverkiezing redeneert, men dan inderdaad tot een dergelijke
conclusie moet komen?
4. Christus is de spiegel van de uitverkiezing. Wat betekent dat voor
jou?
11
DORDTSE LEERREGELS (Artikel I, de paragrafen I – V)
Aangezien alle mensen in Adam gezondigd hebben, en des vloeks en eeuwigen doods zijn
schuldig geworden, zo zou God niemand ongelijk hebben gedaan, indien Hij het ganse menselijk
geslacht in de zonde en vervloeking had willen laten en om de zonde verdoemen, volgens deze
uitspraken van de Apostel: De gehele wereld is voor God verdoemelijk. Zij hebben allen
gezondigd en derven de heerlijkheid Gods. (Rom. 3 : 19, 23); en: De bezoldiging der zonde is de
dood. (Rom. 6 : 23).
-Maar hierin is de liefde Gods geopenbaard, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon in de wereld
gezonden heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven
hebbe. (1 Joh. 4 : 9; Joh. 3 : 16).
En opdat de mensen tot het geloof worden gebracht, zendt God goedertierenlijk verkondigers
van deze zeer blijde boodschap, tot wie Hij wil, en wanneer Hij wil; door wier dienst de mensen
geroepen worden tot bekering en het geloof in Christus de gekruisigde. Want hoe zullen zij in
Hem geloven, van welke zij niet gehoord hebben? En hoe zullen zij horen, zonder die hun
predikt? En hoe zullen zij prediken, indien zij niet gezonden worden? (Rom. 10 : 14, 15).
Die dit Evangelie niet geloven, op die blijft de toorn Gods. Maar die het aannemen, en de
Zaligmaker Jezus met een waarachtig en levend geloof omhelzen, die worden door Hem van de
toorn Gods en van het verderf verlost en met het eeuwige leven begiftigd (Joh. 3 : 36; Marc. 16 :
16).
De oorzaak of schuld van dat ongeloof, gelijk ook van alle andere zonden, is geenszins in God,
maar in de mens. Maar het geloof in Jezus Christus, en de zaligheid door Hem, is een
genadegave Gods; gelijk geschreven is: Uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof, en dat
niet uit u, het is Gods gave (Efeze 2 : 8). Insgelijks: Het is u gegeven, in Christus te geloven (Fil.
1 : 29).
3. DE REDDINGSLIJN
C.H. Spurgeon, de Engelse opwekkingsprediker heeft eens gezegd, dat hij,
toen hij tot bekering kwam, het helemaal niet vreemd zou hebben gevonden,
als God de hele wereld had zalig gemaakt en hem alleen had verstoten.
Dat klinkt ons misschien vreemd in de oren. Maar iemand die werkelijk aan
de weet komt, wat het betekent. dat hij tegen God gezondigd heeft, die
verstaat dit. Hij kan het maar nooit begrijpen, dat God met hem van doen wil
hebben.
Aan de grond
Hoe is het mogelijk, dat God in genade aan een mensenkind denkt? Hoe is
het eigenlijk mogelijk dat er een uitverkiezing is? Dat is het
verbazingwekkende waarmee de Dordtse Leerregels beginnen. ‘God zou
niemand ongelijk hebben gedaan’, als Hij het gehele menselijke geslacht
voor eeuwig had laten verkommeren. Hij zou mij niet onbillijk behandelen,
als Hij mij voor eeuwig liet omkomen. Zelfs - om met Spurgeon te spreken als Hij alleen mij zou verstoten.
Het is belangrijk om te letten op deze inzet van de Dordtse Leerregels. Zoals
gezegd gaat het er in dit geschrift vooral om helder zicht te krijgen op wat
de Bijbel leert inzake de uitverkiezing. In ons vorige hoofdstukje hebben we
12
daar het een en ander over geschreven. We zijn daarmee dus eigenlijk
begonnen. Maar we hebben wel gemerkt, dat we, als we over de
uitverkiezing beginnen te denken, al gauw in de problemen komen. En we
hebben direct al geconstateerd, dat het niet goed is om te proberen ‘boven
de wolken te vliegen om in Gods Raad te blikken’ (J. Calvijn).
Maar nu moeten we een stap verder terug doen.
Om goed over uitverkiezing te kunnen denken, moeten we eerst goed hebben
leren denken over
ons-zelf. Uitverkiezing
is een groot wonder,
als je bedenkt dat wij
met
heel
het
mensdom
verloren
liggen.
Daar
is
immers
maar
één
woord goed voor. Het
woord: verwerping. Zo
spreekt de Bijbel over
de mens, en over mij.
‘Er
is
niemand
rechtvaardig... er is
niemand
die
God
zoekt... de gehele wereld is voor God verdoemelijk’ (Rom.3 : 9 - 20). De hand
op de mond a.u.b. ‘Dood in zonden en misdaden’ (Ef.1 :1). Daar zijn wij in
één woord mee ‘geprezen’. Geen sterveling kan enig recht bij God laten
gelden. Er is van ons uit geen weg terug naar God. Zeg dus nooit: ‘Hoe is het
mogelijk, dat God een mens voor eeuwig laat omkomen’. Zeg liever:
‘k Erken mijn schuld die U (Heere) tot straf bewoog;
Uw doen is rein, Uw vonnis gans rechtvaardig.
(Ps.51 :2 ber.).
Wij zijn allemaal als een drenkeling die op het punt staat te verdrinken. Nog
een keer: wie daar niet mee begint, raakt met de uitverkiezing altijd in de
knoei. En daarmee beginnen is niet gemakkelijk. Alle begin is moeilijk. Zeker
dit begin. Maar God de Heere kan het leren. Door Zijn Woord en Geest.
Verkondigers van deze zeer blijde boodschap
Maar dan komt nu het tweede. Alweer: over uitverkiezing gesproken. Het zou
helemaal niet vreemd zijn geweest, als God bij wijze van spreken onze planeet
‘aarde’ met zijn verdorven mensheid had laten schieten en op een andere
planeet met andere schepselen een nieuw begin zou hebben gemaakt. Maar
dat heeft God niet gedaan. Dat zou Hem ook Zijn eer hebben gekost. God
heeft van tevoren trouwens best geweten, hoe het allemaal in de wereld zou
gaan. En Hij heeft er ook in ‘voorzien’.
Het loopt Hem dus niet uit de hand. We zagen eerder, dat God Zijn eigen lieve
Zoon al voor de grondlegging van de wereld (Ef.1 : 4) uitkoos om Zaligmaker te
13
worden en een weg te banen naar een nieuwe toekomst voor Adams kinderen.
‘Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven
heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige
leven zou hebben’ (Joh.3 :16). Dat is het tweede dat genoemd wordt in de
Dordtse Leerregels (D.L.1, 2). Er is - Gode zij dank - een reddingslijn.
En onmiddellijk daaraan verbonden wijzen de Leerregels op nog iets dat
verbazingwekkend is. God steekt bij wijze van spreken alle twee Zijn handen
uit naar Zijn gevallen schepping. Hij geeft Zijn Zoon. Maar Hij laat het
bovendien overal rondbazuinen, dat er in Hem een weg ter ontkoming is. ‘Hij
zendt goedertierenlijk verkondigers van deze zeer blijde boodschap’, zeggen de
Leerregels van Dordt. ‘Tot wie Hij wil en wanneer Hij wil’. Dat is dus ook
uitverkiezing (vgl.Jes.65 : 1). Het is uitverkiezing, dat het Evangelie ons lage
landje aan de Noordzee is binnengekomen. En het is uitverkiezing, dat wij een
Bijbel in huis hebben en elke zondag onder de verkondiging van Gods Woord
kunnen zijn. Niemand kan zeggen dat God geen hand naar hem heeft
uitgestoken. En iedereen mag weten, dat het zijn eigen schuld is, wanneer hij
dan nog verloren gaat (D.L.1,4,5). Hij heeft zijn eigen ondergang gezocht. Er is
een reddingslijn.
Er is een weg om te ontkomen
Alle begin is moeilijk. Het is moeilijk om je in te leven, dat God je terecht had
kunnen laten omkomen. En als je je dat inleeft, is het dan niet geweldig dat
God Zijn handen uitsteekt naar een diep gevallen mensheid? Dat is gewoon
nooit te begrijpen. Het is alleen maar te aanbidden.
Zijn hiermee nu opeens alle vragen
opgelost? Nee. Ook nu zijn er nog genoeg
problemen.Want iemand vraagt wellicht, of
hij dus mag geloven, dat hij uitverkoren is,
omdat God nu eenmaal Zijn handen heeft
uitgestoken naar een gevallen wereld. Zou
je kunnen zeggen: ‘Ik had eigenlijk verloren
kunnen gaan. Maar God wil de verloren
mens redden. Dus daarmee is alles in
orde? Ik ben een drenkeling, maar er is
gelukkig ook een reddingslijn’.
Het antwoord is duidelijk. Het is inderdaad
niet genoeg, dat er een reddingslijn is. Het
is niet genoeg, dat ik elke zondag in de
preek hoor zeggen, dat ik gered kan
worden. Als ik die reddingslijn niet grijp,
als alles in mijn leven bij het oude blijft, mag ik niet denken, dat het wel in
orde is met mij. Dat moeten we allemaal goed weten. Ik moet ook aan de weet
komen, of de Heere ook mij persoonlijk wil redden.
Nu, dat is waar. Maar om dat aan de weet te komen, is het nodig, dat ik het
eerst als iets geweldigs ga zien, dat God een weg maakte, waar al onze wegen
14
doodliepen. Als ik ooit aan de weet wil komen, of ik uitverkoren ben, moet ik
het als een groot wonder leren zien, dat God voor zondaars in het algemeen
een vluchtweg heeft uitgedacht. En zelfs als ik overal buiten zou vallen, is dat
nog geweldig.
Wat staat ons dan anders te doen dan te vluchten? Geef de moed maar nooit
op. Als iemand op de bovenste verdieping zit van een huis dat onder hem in
brand staat, zal hij dan niet uit het raam springen, wanneer de
brandweerlieden voor hem een vangzeil ophouden?
Het is moeilijk om te erkennen, dat ik als een drenkeling ben op het punt van
verdrinken. Het is moeilijk om te erkennen, dat mijn levenshuis aan alle
kanten in brand staat. ‘k Erken de schuld die u tot straf bewoog..’ (Ps.51 : 2
ber.). Maar als we daar echt ‘ja en amen’ op hebben leren zeggen, is het ook
een aanbiddelijk wonder, dat er een reddingslijn is, een vangzeil. ‘Wendt u
naar Mij (de Heere) toe, wordt behouden, alle gij einden der aarde; want ik ben
God en niemand meer’ (Jes.45 : 22).
Gespreksvragen
1.Het is moeilijk om te erkennen, dat je niet beter bent dan de wereld om
je heen en daarom verwerpelijk voor God. Je zou zoiets een pessimistisch
mensbeeld kunnen noemen. Vind je dat mensbeeld ook in de Bijbel? Geef
voorbeelden.
2.De verkiezing (predestinatie, voorbeschikking) heeft ook de donkere
keerzijde van de verwerping. Als God iemand niet verkiest, verwerpt Hij
hem. De Dordtse Leerregels (ook de N.B.G., art. 16) zeggen in het laatste
geval, dat God de mens laát in de val, waar hij zichzelf geworpen heeft.
Bovendien zeggen zij, dat dat van ‘sommigen’ geldt. De schuld van de
eeuwige ondergang van de mens ligt niet bij God. Maar als ik voor eeuwig
gered mag worden, is het dan ook mede te danken aan het feit, dat ik dan
toch maar op tijd uit het raam van het brandende huis ben gesprongen?
3.Dat ik een Bijbel in huis heb en elke zondag
het Evangelie kan horen verkondigen, dat ik
onderwijs krijg op de catechisatie, dat alles
kan ik (algemene) verkiezing noemen. God
zendt ‘goedertieren verkondigers van deze zeer
blijde boodschap tot wie Hij wil en wanneer Hij
wil’.
“De catechisatie’ (ets van prof.dr. C.L.Dake in
C.F.van Koetsveld, Schetsen uit de Pastorie te
Mastland)
Houdt dat in, dat wij er ons eigenlijk ook niet
druk om behoeven te maken, dat er op dit
15
moment (nog) zoveel mensen en plaatsen op aarde zijn, aan wie en
waaraan het Evangelie nooit is gebracht? Zoek het verband tussen
verkiezing en zending/ evangelisatie.
16
DORDTSE LEERREGELS (Artikel I, de paragrafen VIII – X)
De voormelde Verkiezing is niet menigerlei, maar een en dezelfde, van al degenen die zalig
worden, beide in het Oude en Nieuwe Testament. Aangezien de Schrift ons een enig
welbehagen, voornemen en raad van de wil Gods voorstelt, waardoor Hiij ons van eeuwigheid
heeft verkoren, beide tot de genade en tot de heerlijkheid, tot de zaligheid en tot de weg der
zaligheid, dewelke Hij bereid heeft, opdat wij daarin wandelen zouden (Efez. 1 : 4, 5 en 2 : 10).
Deze zelfde Verkiezing is geschied, niet uit het voorgezien geloof en de gehoorzaamheid des
geloofs, heiligheid of enige andere, goede hoedanigheid of geschiktheid, als een oorzaak of
voorwaarde, te voren vereist in de mens, die verkoren zou worden; maar tot het geloof en
gehoorzaamheid des geloofs, tot heiligheid enz.; en dienvolgens is de verkiezing de fontein van
alle zaligmakend goed, waaruit het geloof, de heiligheid, en andere zaligmakende gaven en
eindelijk het eeuwige leven zelf als vruchten vloeien, naar het getuigenis van de Apostel: Hij
heeft ons uitverkoren (niet, omdat wij waren, maar) opdat wij zouden zijn heilig en onberispelijk
voor Hem in de liefde (Ef. 1 : 4).
De oorzaak van deze genadige verkiezing is eniglijk het welbehagen Gods, niet daarin
bestaande, dat Hij enige hoedanigheden of werken der mensen, uit alle mogelijke voorwaarden
tot één voorwaarde der zaligheid heeft uitgekozen; maar hierin, dat Hij enige bepaalde personen,
uit de gemene menigte der zondaren, zich tot een eigendom heeft aangenomen. Gelijk
geschreven is: Als de kinderen nog niet geboren waren, noch iets goeds of kwaads gedaan
hadden enz., werd tot haar (namelijk Rebekka) gezegd: De meerdere zal de mindere dienen;
gelijk geschreven is: Jakob heb Ik liefgehad en Ezau heb Ik gehaat (Rom. 9 : 11, 12, 13); en:
Daar geloofden zo velen, als er geordineerd waren ten eeuwigen leven (Hand. 13 : 48).
4. OP VOORWAARDE VAN…..?
Je hoort nog wel eens zeggen: ‘God zoekt jou, maar jij moet er zelf ook wat
aan doen. Jij moet kiezen voor Jezus. Dan kiest God voor jou.’ Eerlijk gezegd
klinkt ons zo'n uitspraak best vertrouwd in de oren. Je kunt er beter mee uit
de voeten dan wanneer iemand tegen je zegt: ‘Vraag maar, of God je bekeren
wil, want dat kan je zelf niet’.
Kiezen voor Jezus
Toch moeten wij over deze uitspraken nog eens goed nadenken. Want het zou
best kunnen zijn, dat er in beide gevallen een flinke adder onder het gras zit.
Het is bovendien erg belangrijk, dat we weten wat er waar is en niet waar in
deze uitspraken. Want hiermee staat of valt de hele zaak. Eén klein
zandkorreltje kan een heel uurwerk doen stilstaan. Eén misverstand, hoe
onbeduidend ogenschijnlijk, kan een mens levenslang op een dwaalspoor
brengen.
In ons vorige hoofdstukje zagen we, dat God aan de mens het Evangelie laat
verkondigen. Er is een weg om te ontkomen aan het eeuwig verderf. Maar
houdt dat in, dat het aan de beleefdheid en welwillendheid van de mens wordt
overgelaten, wat hij met het Evangelie doet? Als dit zo is, betekent dat, dat het
Evangelie altijd onder zekere voorwaarden aan ons wordt gepredikt. Wij
moeten de boodschap aannemen. En doen we dat niet, dan is - om zo te
zeggen - God zelfs niet meer in staat om ons te redden. Dus: kies voor Jezus.
Dan kiest God ook voor jou. Is het zo?
17
Voorgezien geloof? (de Remonstranten)
Laten we eerst maar vaststellen dat de Remonstranten die in Dordt
veroordeeld zijn, er in feite zo over dachten. Zij zelden: ‘God heeft bepaald, wie
er zalig zullen worden’. Nu, dat klonk goed. Maar ze zeiden erbij: ‘Zalig zullen
worden degene die geloven’. Dat hield dus in, dat God hen, die voor Jezus
kiezen, heeft uitverkoren. Het wilde ook zeggen, dat als je ophoudt te geloven,
God Zijn ja-woord herroept. In de Leerregels van Dcrdt wordt deze mening van
de Remonstranten uitvoerig toegelicht (D.L.1,9 en 10; en De verwerping der
dwalingen, vooral art. 2).
De vraag is nu echter niet, of die Remonstranten gelijk hebben, ja dan nee. De
vraag is gewoon, of de Bijbel ons leert dat God de mens het Evangelie laat
verkondigen, en dat de mens kiest, of dat God de mens het Evangelie laat
verkondigen en er dan Zelf ook nog voor zorgt, dat die mens daar met zijn
hart bovenop valt. Het eerste klopt niet met wat de Bijbel zegt over de
doodsstaat van de mens. We hebben dat eerder gezien. Er leeft geen vraag
naar God meer in ons hart, sinds wij bij Hem in het paradijs de deur zijn
uitgelopen. Jezus zei: ‘Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader die Mij
gezonden heeft, hem trekke’ (Joh.6 : 44a).
'Ik zal het stenen hart wegnemen'. Lydia
Welnu, het Evangelie is nooit een voorwaardelijk Evangelie. Het wordt ons
nooit verkondigd op voorwaarde van... Het wordt ons gratis aangeboden. En
een hart om het te ontvangen wordt daarin mee beloofd. ‘Ik’, zegt God, ‘zal het
stenen hart uit uw vlees wegnemen en zal u een vlesen hart geven’ (Ez.36 :
26). God verkiest een mens niet op voorwaarde dat hij gelooft. Hij verkiest de
mens tot het geloof. God gaat echt nog een stap verder dan het aanbieden van
Zijn heil aan zondaren. Hij legt Zijn heil ook in hun hart.
Een voorbeeld uit de Bijbel is Lydia (Hand.16 : 14vv). Zij staat te luisteren
naar Paulus. En zij vangt zijn woorden op. Ze drinkt die in. Ze levert zich uit
aan de haar gepredikte Heiland. En deed zij dat, omdat ze nu eenmaal een
godsdienstige vrouw was? Deed zij het, omdat zij zich innerlijk voorbereid had
op de komst van het Evangelie? In geen enkel opzicht. We lezen: ‘God opende
haar hart, zodat zij acht gaf op hetgeen van Paulus gesproken werd’.
Inwendige roeping
Inmiddels is het misschien duidelijk geworden, dat je dus voorzichtig moet
zijn met te zeggen: ‘’Jij kiest voor Jezus en dan kiest God voor jou’. Zeker,
iemand die Jezus als Christus ziet, kiest voor Hem. En dat mag. Jezus is een
geweldige Zaligmaker. Je krijgt er nooit spijt van. Trouwers heel de Bijbel
roept ons op om tot Jezus te komen. Het Evangelie wordt verkondigd met het
bevel van bekering en geloof. Maar iemand die voor Jezus mag kiezen in het
geloof doet dat niet slechts onder aandrang van de prediking. Hij doet dat
tevens onder de liefelijke inwerking van Gods Geest in zijn hart. In feite kiest
de Heere Zelf voor hem. En in die keuze van God ligt dan ook zijn houvast.
Dat maakt zijn keuze ook beslist. Gods keus, Zijn roeping, is krachtdadig, dat
wil zeggen: je wordt met onweerstaanbare kracht getrokken; je verliest al je
reserves.
18
Het is van groot belang om deze dingen nog eens hardop te zeggen. Vooral in
onze tijd, waarin er nogal wat predikers optreden, die eigenlijk nooit verder
komen dan de Remonstranten in de tijd van de Dordtse Synode. Zij
verkondigen de ene Naam die onder de mensen gegeven is tot zaligheid. Zij
roepen de mensen op tot bekering en geloof. En dat is allemaal goed en nodig.
Wee ons, als we het niet doen. Maar jammer genoeg houdt het dan vaak op.
En hebben we daarmee dan werkelijk antwoord gekregen op de vraag, hoe we
ons met heel ons hart aan Jezus overgeven? Vaak twijfelen we er niet aan, dat
we ons aan Christus mogen overgeven, maar we komen er niet aan toe. Het
lukt ons niet, om ons leven helemaal aan God te wijden.
En welk een zegen is het dan, als er in zo'n geval iemand tegen je zegt: ‘Kind,
weet jij wel, dat God een God is die geen half werk doet, maar dat Hij van a
tot z zalig maakt? Hij is het, die jouw onwillige en weerbarstige hart met het
koord van Zijn liefde wil trekken en het wil vertederen, zodat het helemaal
vervuld wordt met Zijn hemelse liefde.
En als je daar soms aan twijfelt, denk dan eens terug aan je doop. Ben je ook
niet in de Naam van de Heilige Geest gedoopt? Die Geest werkt het geloof in
het hart. Zoals Hij dat bij Lydia deed. Want alles wat God weg te geven heeft,
dat geeft Hij weg in Zijn beloften.
Zullen we dat dan nu nog even samenvatten? Gods verkiezing is niet slechts
algemeen (Hij verkiest Christus, de prediking, een volk), maar ook particulier/
persoonlijk (Hij roept de Zijnen innerlijk en onweerstaanbaar).
Iedereen kan begrijpen, dat deze dingen allemaal niet gezegd worden met de
bedoeling om mensen van Jezus weg te houden. Helaas komt dat voor. Dan
beweert men, dat je niet zomaar tot Jezus mag gaan. Je moet eerst ... Nu ja,
je moet in elk geval eerst weten, dat het je uit de hemel gegeven is. Ook dit is
fout. Want dat is weer dat voorwaardelijke Evangelie. Want hoe kan iemand
nu toch zeker weten, dat het hem uit de hemel gegeven is, zonder dat hij tot
Jezus kwam? Juist in het gaan naar Jezus mag hij ondervinden: dit komt
regelrecht van boven. Soli Deo Gloria !
De aap, en de katschool
In een godsdienst in India is in oude dagen vaak getwist over de vraag, hoe de
mens door zijn god wordt gered. Op die vraag werden twee totaal verschillende
antwoorden gegeven. Sommigen zelden: ‘Het gaat als bij een aap. Als dat dier
zijn jongen in gevaar ziet, vliegt hij erop af. De diertjes slaan hun lange armen
om hem heen. En zo snelt hij weg naar veiliger oorden, zijn jongen om zijn
hals!’. ‘Welnee", zeiden andere godsdienstige geleerden: ‘Zo gaat het helemaal
niet toe, als god de mens redt. Het gaat net als bij een kat. Als dat dier zijn
jongen uit een gevaarlijke toestand redt, grijpt hij ze met zijn bek in hun
nekvel en sleept ze weg. De diertjes laten met zich doen.
Vreemd, dat dit soort vragen ook in heidense godsdiensten leven. Vreemd?
Zo'n verhaal zet je aan 't denken. Hoe redt de God van de Bijbel de mens? Is
het waar, als mensen zeggen: ‘Je kunt jezelf niet bekeren? Daarom moet je
afwachten, of God het wil doen’. En is het waar, als mensen zeggen: ‘Je moet
je bekeren. Je moet er zelf ook wat aan doen?
19
Gespreksvragen
1.In D.L.II, 5 lezen we, dat het Evangelie aan de mensen verkondigd
moet worden ‘met bevel van bekering en geloof’. Mag en kan ons iets
bevolen worden, als wij dat zelf niet kunnen doen? En zou een
prediking waarin heel sterk de nadruk op
dit bevel wordt gelegd, niet hard en
deprimerend kunnen overkomen?
2.Lees eens de geschiedenis van Petrus'
wandel op de zee van Tiberias (
Matth.14.22vv). Met één woord ‘Kom’ roept
Jezus Petrus tot Zich. En Petrus stapt
overboord. Hij doet wat de Meester zegt.
Iets dat bepaald tot de onmogelijkheden
behoort. Trek een parallel met wat er in de
prediking gebeurt, als de dienaar van het
Woord in ‘s Heeren Naam roept: ‘Kom’.
Hoe komt het, dat mensen dan soms net
als Petrus iets onmogelijks gaan doen? Zij
komen tot Jezus.
3. Er is één weg (‘one way’) voor Jood en heiden. De verkiezing van
God is ’niet menigerlei, maar één en dezelfde" (D.L.I, VIII). Dat
betekent, dat de weg van het doen van de werken der wet geen
heilsweg is. Gaat God met Israel toch een eigen weg?
4.Waarom gaan we naar de kerk en lezen we uit de Bijbel, als het
geloof een gave van God is?
20
DORDTSE LEERREGELS (Artikel II, de paragrafen 3 - 5)
Deze dood des Zoons Gods is de enige en volmaakte offerande en genoegdoening voor de
zonden; van oneindige kracht en waardigheid, overvloediglijk genoegzaam tot verzoening van de
zonden der ganse wereld.
En deze dood is daarom van zo grote kracht en waardigheid, omdat de persoon, die die geleden
heeft, niet alleen een waarachtig en volkomen heilig mens is, maar ook de eniggeboren Zone
Gods, van eenzelfde eeuwig en oneindig wezen met den Vader en den Heiligen Geest, zodanig
als onze Zaligmaker wezen moest. Daarenboven, omdat zijn dood is vergezelschapt geweest
met het gevoel van de toorn Gods en van de vloek, die wij door onze zonden verdiend hadden.
Voorts is de belofte des Evangelies, dat een iegelijk, die in den gekruisigden Christus gelooft, niet
verderve, maar het eeuwige leven hebbe; welke belofte alle volkeren en mensen, tot welke God
naar zijn welbehagen zijn Evangelie zendt, zonder onderscheid moet verkondigd en voorgesteld
worden, met bevel van bekering en geloof.
5. HET SPIEGELTJE
Eens, toen ik ergens in Nederland een lezing
hield over de Dordtse Leerregels, kwam er in de
pauze een oude man naar mij toe. Hij gaf mij
een klein spiegeltje. Aan de achterzijde daarvan
stond de bekende tekst van Joh.3 :16: ‘Alzo lief
heeft God de wereld gehad…’. Onder die tekst
stond geschreven: ‘Als u wilt weten voor wie dit
Bijbelwoord geldt, zie ommezijde’. En aan de
ommezijde - een spiegeltje - zag ik dan mijn
eigen gezicht. ‘Alzo lief heeft God dus mij
gehad….’
Alzo lief heeft God de wereld gehad
Ik heb later nog veel nagedacht over de verrassing die mij toen te beurt viel.
Ook heb ik me vaak afgevraagd, of het zo wel kan. Mag ik zo maar geloven,
dat God mij lief heeft? Mag ik dat spiegeltje ook zo maar aan iedereen geven?
Zijn wij niet allemaal door onze opstand tegen God ‘kinderen des toorns’
geworden? En mag je dan wel zonder onderscheid tegen iedereen zeggen:
‘Jezus heeft jou, ja ook jou lief’?
Om op die vragen te kunnen antwoorden, moeten we goed lezen wat er in
Joh.3 : 16 staat. ‘Alzo lief heeft God de wereld gehad..’ Hier staat niet: de
wereld van Zijn uitverkorenen. Hier staat niet: volken van verschillende
herkomst in de wereld. Er staat heel eenvoudig: de wereld. En daarmee is niet
bedoeld de wereld van vóór de zondeval. Het is de wereld, zoals die is
geworden door de zondeval, dus nadat de mens daarin alles geruïneerd heeft
door zijn rebellie tegen de Schepper. In één woord: een gevallen wereld. En die
wereld is voorwerp van Gods liefde. Zo zelfs, dat God er Zijn enige Kind voor
over had. ‘Het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond’ (Joh.1 :
14). Jezus kwam ‘om Zijn ziel (d.i. Zijn leven) te geven tot een losprijs voor
velen’ (Mark.10 : 45). Hij in Zijn onmetelijk zware lijden, Hij in Zijn bittere
kruisdood, is het toonbeeld van Gods liefde voor een gevallen wereld. Als ik
21
dus een rebel ben - en dat ben ik - dan moet ik weten, dat ik Gods toorn heb
verdiend. Niettemin ben in een wereld die voorwerp van Gods liefde is. En
daarom mag ik toch ook geloven, dat God mijn behoud zoekt, mij lief heeft en
dat Jezus aan het kruis ook naar mij Zijn handen uitbreidt. In D.L.II, 3 wordt
gezegd, dat ‘de enige en volmaakte offerande en genoegdoening van de dood
van de Zoon van God voor de zonden van oneindige kracht en waardigheid is,
overvloedig genoegzaam tot verzoening van de zonden van de ganse wereld’.
Ruimer kan het niet. ‘Zie het Lam van God dat de zonde der wereld wegneemt’
(Joh.1 : 29). ‘Een verzoening voor onze zonden; en niet alleen voor de onze,
maar ook voor de zonden van de gehele wereld' (1 Joh.2 : 2).
Jezus een Vredesonderhandelaar of een Borg?
Nu moeten we echter aan dit alles nog twee dingen toevoegen. In de eerste
plaats dienen wij te vragen, wat het betekent, als Joh.3 :16 zegt, dat (de gave
van) Jezus Christus de uitdrukking van Gods liefde tot de wereld is. De
Remonstranten hadden daar vroeger ook hun gedachten over. Zij wilden niet
weten van ‘verzoening door voldoening’. Dat wil zeggen, dat zij God niet zagen
als een God die Zijn recht handhaaft en eist, dat er aan dat recht wordt
voldaan door een plaatsvervangend offer. Zij zagen Jezus dan eigenlijk ook
zonder meer als een toonbeeld van Gods liefde, in Wie God wel laat zien, dat
Hij de zonde straffen kan, maar niet dat Hij de zonde ook straffen moet.
Jezus is volgens hen de Vredesonderhandelaar die twee partijen naar elkaar
toepraat. Hij is in de wereld gekomen om het vredesinitiatief van de verzoende
Vader bekend te maken. Alle mensen zijn daarmee in een staat der genade
gekomen. En door het voorbeeld van geduld en lijdzaamheid, liefde en
gehoorzaamheid van Jezus en door de zachte aanrading van de stem van het
Evangelie trekt dan die Vredesonderhandelaar zondige mensen, die in zichzelf
onwillig zijn, over de streep. En zo verandert hun gezindheid jegens God. Zij
keren zich berouwvol van hun zonden af en worden daardoor met God
verzoend. Zie D.L.II, verwerping 2 en 3.
Iedereen voelt aan, dat deze redenering van de Remonstranten wel aardig
klinkt maar helemaal niet klopt. Althans niet met wat de Bijbel ons over
Jezus laat weten. Want in de Bijbel is Jezus een Borg die voor mensen betaalt
(vgl.Hebr.7 : 22vv). Een Borg Die niet maar ten behoeve van, maar in plaats
van zondaren sterft. Omdat God verzoend wordt door het bloed (Hebr.9 : 22).
De Bijbel spreekt zo over Jezus, omdat van God wordt gezegd dat Hij nooit de
hand licht met de zonde en tegelijk de zondaar zalig wil maken. Het kruis van
Golgotha is niet zo zeer het overwinningsteken van Gods liefde waaraan
iedereen kan zien, dat God de wereld lief heeft en daarom ook hem. Maar het
kruis van Golgotha is het noodzakelijke betaalmiddel waardoor zondaren van
hun schuld bij God worden verlost. En dan mag daar gerust aan worden
toegevoegd, dat Christus' kruisdood een bankrekening is die niet en nooit in
de rode cijfers komt. Met andere woorden: er is genoeg in Jezus te vinden voor
alle mensen die op aarde leven, ooit hebben geleefd of ooit zullen leven. Lees
het na in D.L.II, 3 -5.
22
Opdat een ieder die gelooft...
Nog een tweede ding moeten we zeggen. We luisteren nog weer een ogenblik
naar de bekende tekst uit Joh.3 : 16: ‘Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat
Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft ..’. Maar dan volgt er nog iets.
Opdat.... Dat woordje geeft het doel van alles aan. God had met de zending van
Zijn Zoon in deze wereld niet de bedoeling om aan alle mensen, bekeerd of
onbekeerd, gelovig of ongelovig, mee te delen, dat alles geregeld was en dat zij
nergens over behoefden in te zitten. God richt Zijn liefdesbrief in Jezus
Christus heel persoonlijk aan het mensenhart. De mens moet tot geloof
komen. Anders valt hij overal buiten. ‘Opdat een leder die in Hem gelooft, niet
verderve, maar het eeuwige leven zou hebben.’
Het is dus al helemaal fout, als iemand zou denken of zeggen: ‘Jezus stierf
voor mij; ik ben verzoend met God. Ik aanvaard dat als een vaststaand feit; en
dat is alles!’. Nee, dat is niet alles. Christus Jezus moet mij niet slechts
worden aangeboden. Hij moet mij ook worden geopenbaard. Zodat ik met
Paulus mag zeggen: ‘Het heeft God behaagd Zijn Zoon In mij te openbaren’
(Gal.1 : 15vv). En dat gebeurt, als ik met diezelfde Paulus ‘alles schade en
drek leer achten om de uitnemendheid van de kennis van Christus’ (Fil.3 :
7vv). Dan mag ik weten, dat Christus aan het kruis voor mij de schuld bij God
ook daadwerkelijk heeft betaald. Hij heeft mij verzoend met God. En Hij heeft
het alles ook aan mijn hart bevestigd en toegepast. Alzo lief heeft God de
wereld gehad. Opdat ook ik die in hem mag geloven, behouden zou worden.
Ik kom nog even terug op het begin. Als ik wil weten, voor wie dat machtige
woord uit Joh.3 :16 geldt, dan keer ik het spiegeltje om en ontdek mijzelf.
Maar dan geldt ook heel die tekst. En ze geldt ook voor mij die in de
gezegende Zaligmaker mag geloven.
Nu ken ik die waarheid, zo diep als gewis,
dat Jezus alleen mijn gerechtigheid is.
Nu tart ik de dood, nu verwin ik het graf,
nu neemt mij geen satan de zegekroon af.
Mijn Jezus geleidt mij door d’ aardse woestijn;
gestorven voor mij zal mijn zwanenlied zijn.
(McCheyne)
Gespreksvragen
1.Het tweede hoofdstuk van de Dordtse Leerregels handelt uitvoerig
over de Persoon en het (verzoenings)werk van Christus. Naast de aan
het begin genoemde onderdelen uit dit hoofdstuk, zouden we eigenlijk
ook alle andere paragrafen eens rustig moeten doorlezen. We
ontdekken dan, dat de Remonstranten ook op een heel centraal punt,
namelijk dat van de verzoening dwaalden. Zeg in eigen woorden wat
de kern van die dwaling is. Zou je ook in onze tijd zo'n frontale aanval
op het hart van de Schrift (de verzoening) kunnen aanwijzen?
23
2. Mag een predikant als volgt preken. ‘Als je niet gelooft, komt dat,
omdat je door God verworpen bent?’ Wat is de boodschap die
gebracht moet worden?
3. Op een beeld van de lijdende Christus stond geschreven: ‘Dit deed
Ik voor u; wat doet gij voor Mij?’ Een pakkende uitspraak. Maar is ze
bijbels?
24
DE DORDTSE LEERREGELS (Artikel III/ IV, de paragrafen 1 – 6)
De mens is van den beginne naar het beeld Gods geschapen, versierd in zijn verstand met
ware en zalige kennis zijns Scheppers en andere geestelijke dingen; in zijn wil en zijn hart met
gerechtigheid; in al zijn genegenheden met zuiverheid; en is overzuiks geheel heilig geweest.
Maar door het ingeven des duivels en zijn vrije wil van God afwijkende, heeft hij zichzelf van
deze uitnemende gaven beroofd, en heeft daarentegen in de plaats van die over zich gehaald
blindheid, schrikkelijke duisternis, ijdelheid en verkeerdheid des oordeels in zijn verstand;
boosheid, wederspannigheid en hardigheid in zijn wil en zijn hart; mitsgaders ook onzuiverheid
in al zijn genegenheden.
Zodanig als nu de mens geweest is na de val, zodanige kinderen heeft hij ook voortgebracht,
namelijk hij, verdorven zijnde, verdorvene; alzo dat de verdorvenheid, naar Gods rechtvaardig
oordeel, van Adam op al zijn nakomelingen (uitgenomen alleen Christus) gekomen is, niet door
navolging, gelijk eertijds de Pelagianen gedreven hebben, maar door voortplanting der
verdorven natuur.
Overzuiks zo worden alle mensen in zonden ontvangen, en als kinderen des toorns geboren,
onbekwaam tot enig zaligmakend goed, geneigd tot kwaad, dood in zonden en slaven der zonde.
En willen noch kunnen tot God niet wederkeren, noch hun verdorven natuur verbeteren, noch
zichzelf tot de verbetering daarvan schikken, zonder de genade van de wedervarende Heilige
Geest.
Wel is waar, dat na de val in de mens enig licht der natuur nog overgebleven is, waardoor hij
behoudt enige kennis van God, van de natuurlijke dingen, van het onderscheid tussen hetgeen
betamelijk en onbetamelijk is, en ook betoont enige betrachting tot de deugd en tot uiterlijke
tucht. Maar zó ver is het van daar, dat de mens door dit licht der natuur zoude kunnen komen tot
de zaligmakende kennis van God, en zich tot Hem bekeren, dat hij ook in natuurlijke en
burgerlijke zaken dit licht niet recht gebruikt; ja, veel meer datzelve, hoedanig het ook zij, op
onderscheidene wijze, geheel bezoedelt en in ongerechtigheid ten onder houdt; en dewijl hij dit
doet, zo wordt hem alle verontschuldiging voor God benomen.
Gelijk het met het licht der natuur toegaat, zo gaat het ook in
dezen toe met de Wet der Tien Geboden, van God door Mozes
de Joden in het bijzonder gegeven. Want nademaal deze de
grootheid der zonde wel ontdekt en de mens meer en meer van
zijn schuld overtuigt, doch het herstellingsmiddel daartegen niet
aanwijst, noch enige krachten toebrengt, om uit deze
ellendigheid te kunnen geraken, en omdat zij alzo, door het vlees
krachteloos geworden zijnde, de overtreder onder de vloek
blijven laat, zo kan de mens daardoor de zaligmakende genade
niet verkrijgen.
Hetgeen dan noch het licht der natuur, noch de Wet doen kan,
dat doet God door de kracht des Heiligen Geestes, en door het
Woord of de bediening der verzoening, welke is het Evangelie
van den Messias, waardoor het God behaagd heeft de gelovige
mensen, zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament, zalig te
maken.
Desiderius Erasmus, ets van
Albrecht Dürer (1520)
VI. DE VRIJE WIL
Heeft de mens een vrije wil? Over deze vraag is in de loop der eeuwen veel
nagedacht. Grote verschillen van mening zijn er op dit punt geweest.
Augustinus bijvoorbeeld noemde de mens een verdoemelijke massa (‘massa
perditionis’). Maar zijn tegenstander, de Engelse monnik Pelagius beweerde,
dat de mens als een onbeschreven blad papier (‘tabula rasa’) op de wereld
25
komt en het kwade leert door navolging. Luther heeft Over de ‘knechtelijke
wil’ een dik boek geschreven tegen Desiderius Erasmus, de humanist van
Rotterdam die ontkende, dat de mens een zondeslaaf is.
De koers is bepaald
Heeft de mens een vrije wil? Zo ja, hoe vrij is dan die wil? En zo niet: waar
blijven wij dan met onze verantwoordelijkheid? Laat ik beginnen met een
stelling, verduidelijkt met een beeld.De stelling is: de mens heeft een vrije wil,
maar het is een vrije wil ten kwade Met andere woorden: wij doen vrijwillig de
zonde en wij doen niet anders dan dat. Ik geef toe, dat dit een uitdagende
stelling is. Maar we moeten erover nadenken. Want het is bepaald meer dan
een theoretische kwestie. Met het antwoord op de vraag staat of valt wel zo
ongeveer ons hele christen - zijn.
Stel, daar is iemand die voor het eerst van zijn leven in een vliegtuig stapt. Na
een half uur vliegen raakt hij in paniek. Hij wil eruit. Hij wil terug naar
Amsterdam. En wat doet hij? Hij pakt zijn spulletjes bij elkaar en loopt naar
de staart van het vliegtuig. Richting Schiphol. Zijn besluit staat vast: ‘Ik ga
terug’. En hij gaat werkelijk ook een beetje terug. Maar het vliegtuig vliegt wel
door. Het hangt ver boven de wolken en koerst naar de andere kant van de
aarde. Vraag: is genoemde passagier vrij om op te stappen en naar huis te
gaan? Ja natuurlijk. Maar zolang hij in dat vliegtuig zit, gaat hij wel hoe
langer hoe verder van huis af. Want dat vliegtuig kan niet eens even terug
naar de thuishaven.
Welnu. de mens is vrij om te doen en te laten wat hij wil. Dat staat vast.Hij
heeft een redelijk denkend verstand.Hij is bepaald meer dan een bundel
hartstochten, zoals dat het geval is met dieren. Hij maakt keuzes van minuut
tot minuut. Hij kan dus op een gegeven moment, onder aandrang van
buitenaf misschien of uit kracht van zijn opvoeding, het besluit nemen om het
eens helemaal over een andere boeg te gooien: om beter te gaan leven, de
Bijbel te gaan lezen, naar de kerk te gaan, enz. Maar... maakt hem dat in
principe tot een ander mens? Kan het ook een opwelling van een ogenblik
zijn? Is het niet misleidend om te suggereren, dat alle mensen die zo'n besluit
nemen, bekeerd zijn? Natuurlijk, het is goed, dat iemand besluit om een
ander mens te worden. Maar wanneer is iemand een ander mens geworden?
Is zijn hart zo maar eens even veranderd? Is de hang naar het kwade niet zo
verweven met zijn mensenbestaan, dat hij daar uit eigener beweging niet vrij
van komt? Hoogmoed, egoïsme, zelf willen bepalen wat goed en wat kwaad is.
Dat en zoveel meer hebben wij allemaal van onze stamvader Adam
meegekregen. En wie kan zeggen, dat zijn ‘arglistig hart’ daarvan niet vol is?
Met andere woorden: de vlucht is begonnen, de koers is bepaald. Je bent in
dat vliegtuig gestapt. En daar stap je hoog boven de wolken niet eens even uit.
Erfzonde
Het is uiteraard een gebrekkig beeld. Maar ik wil er mee duidelijk maken wat
de D.L.III/IV, 1 - 6 zeggen. Daar wordt gesproken over ‘‘blindheid,
schrikkelijke duisternis, ijdelheid en verkeerdheid des oordeels in zijn
26
verstand; boosheid, wederspannigheid en hardheid in zijn wil en zijn hart; en
ook onzuiverheid in al zijn genegenheden’. Zo is de mens geworden uit eigen
vrije wil, Hij heeft voor zo'n toestand gekozen. Adam, de mens, heeft dat
gedaan. En zijn afval van God in het paradijs was maar niet een slippertje,
een misstap, een menselijke fout uit een ogenblik van onbedachtzaamheid.
Het was vrijwillig breken met de Schepper. En daardoor sprongen alle
stoppen door. Hij kwam meteen daarna in het donker te zitten. De zonde
heeft een ruïnerende macht.
En nu kan niemand zeggen, dat hij met Adam niets te maken heeft, net zo
min als je kunt zeggen, dat je met je vader niets te maken hebt. Ja, als Gods
Geest je wijs maakt, zeg je veeleer wat David zei in Psalm 51. David zegt
daar: ‘Weet je, hoe ik ertoe gekomen ben om overspel met Bathseba, mijn
buurvrouw te bedrijven? Ik deed zo, omdat ik zo was. En ik was al zo in de
moederschoot’’. En Davd zegt dat dan allemaal niet om zich te
verontschuldigen, maar juist om de grootheid van zijn kwaad uit te spreken.
Met andere woorden: David ervoer zijn zonde als erfzonde. En dan erfzonde
niet als een boos lot dat nu eenmaal over hem gevallen was, maar als
persoonlijke schuld.
Dat is allemaal best moeilijk te verwerken. Maar misschien kunnen wij dit
met David mee beleven, als we ons een ogenblik afvragen wat wij zouden
hebben gedaan, als wij in de plaats van Adam in het paradijs hadden moeten
kiezen tussen goed en kwaad. Zouden wij het beter hebben gedaan dan hij?
En kunnen wij er dan wel iets op tegen hebben, als de Heere God ons
aanmerkt als een Adamskind, dat reeds in het paradijs van Hem is
afgevallen? Ik ben er in elk geval op aan te zien, dat ik net zo zou hebben
gedaan als mijn vader. En het is mij ook in mijn doen en laten aan te zien, dat
ik al verkeerd was in de moederschoot.
Ik kom terug op de stelling in het begin. Adam, geschapen naar het beeld van
God en ‘overzulks geheel heilig’ (DL III/IV,1) heeft uit eigen vrije wil de zonde
gedaan. En toen hij dat eenmaal gedaan had, kon hij niet anders meer dan
zondigen. En wij, zijn kinderen, zijn Adam daarin niet slechts nagevolgd. Wij
zijn daarin door hem meegenomen en vrijwillige dienaars van het kwade
geworden. Wij doen niet anders dan het kwade, ook al is er in ons
overgebleven: ‘enig licht der natuur..,enige kennis van God.., van het
onderscheid tussen was betamelijk en onbetamelijk is en ook.. enige
betrachting tot de deugd en tot uiterlijke tucht’ (D.L.IIIIIV, 4). Niemand is te
verontschuldigen (Rom.1 : 20vv).
Hoe ik bij God (in de Bijbel) bekend sta
Twijfelt iemand nog, of de zondeval in het paradijs inderdaad de mens ‘total
loss’ heeft gemaakt? Vind je misschien, dat Gen.3 (de geschiedenis van de
zondeval) in de Bijbel staat om duidelijk te maken, dat ik evenals Adam van
God de mogelijkheid krijg om in vrijheid te kiezen tussen goed en kwaad? Of
denk je, dat de dingen die dan toch nog maar ondanks de zonde in de mens
zijn overgebleven, een aardig lichtpunt, een goed aanknopingspunt voor Gods
genade zijn?
27
Ik heb maar één antwoord. Lees je Bijbel. Lees wat van de mens vlak vóór en
vlak na de zondvloed geschreven staat (Gen.6 : 5; 8 : 21), namelijk dat ‘het
gedichtsel der gedachten van zijn hart te allen lage alleen boos is’. Denk ook
eens na over wat Job zegt: ‘Wie zal een reine geven uit de onreine? Niet één’
(Job 14 : 4). Leef je in wat Jeremia schrijft: ‘Zal ook een Moorman zijn huid
veranderen? Of een luipaard zijn vlekken? Zo zult gijlieden ook kunnen goed
doen, die geleerd zijt kwaad te doen’ (Jer.13 : 23). 0f Jer.17 : 9: ‘Arglistig is
het hart, meer dan enig ding, ja dodelijk is het; wie zal het kennen?’ Laat
Jezus je Leermeester zijn. Hij zei: ‘Een tegelijk die de zonde doet, is een
dienstknecht (slaaf) van de zonde’ (Joh8 : 34). Laat Paulus je onderwijzen,
wanneer hij in zijn brief aan de Romeinen (5 : 12vv) ons allemaal in Adam
diep gevallen zondaars voor God noemt. Lees Ef.4 : 17vv; 2 Petr.1 : 19;
Openb.3 : l7.
Kijk nog eens naar de stelling waarmee ik begon. Ik houd - eerlijk gezegd niet van stellingen. Ze zijn vaak zo eenzijdig, zo vechtlustig. Maar je kunt er
nu eenmaal niet buiten. Je moet ergens gaan staan. Je moet eerlijk worden
tegenover je zelf. Je mag jezelf niet om de tuin leiden. Je moet een keer de
knoop doorhakken en zeggen: ‘Ik heb geen vrije wil dan alleen ten kwade’. En
lees dan door. Lees ook het volgende hoofdstuk van dit kleine boekje. Want al
zijn wij ‘total loss’, er is een levende God die door Zijn Geest je tot een beeld
van Christus wil maken en daarmee tot het beeld van God. Lees bijvoorbeeld
Ef.4 : 24 en Kol.3 : 10. Dan zeg je nooit meer, dat God niet kan zorgen voor
een ‘narrow escape’, een nauwelijks ontkomen. Wat zeg ik? Een nieuw hart,
een vrijwillige dienst aan Koning Jezus. Een vrij christen - mens. Of om het
met Maarten Luther te zeggen:
a. Een christenmens is een vrij heer van alle dingen en niemands onderdaan.
b. Een christenmens is een dienstknecht, onderworpen aan alle dingen en
ieders onderdaan.('De vrijheid van de christen - mens’).
Gespreksvragen
1.De Remonstranten gingen niet zo ver als Pelagius. Zij ontkenden niet, dat
een kind al bij zijn geboorte zondig is. Wel meenden zij, dat de mens niet
door zijn erfzonde schuldig is, maar dat hij schuldig wordt, als hij met zijn
vrije wil instemt met het kwade. Maar als de mens heeft ‘leren hongeren en
dorsten naar de gerechtigheid’, kan hij met behulp van Gods genade weer
op de been komen. Zie bij D.L.III/1V, de Verwerping der dwalingen. Vraag:
Vind je het verschil tussen deze Remonstrantse leer en de leer van Dordt
groot? Vind je, dat er op het punt van ‘de vrije wil’ verschillen van inzicht
mogen bestaan binnen de gemeente?
2. Omdat de Remonstranten (in de vijf artikelen van hun Remonstrantie) in
het derde artikel over de wedergeboorte ogenschijnlijk zuiver geschreven
hadden, maar in het vierde artikel over de zondige staat van de mens op
een onbijbelse manier (zie vraag l), daarom hebben de Dordtse vaderen in
de vijf artikelen tegen de Remonstranten artikel III en artikel IV
samengenomen. Als je over de mens en zijn zondestaat spreekt zoals de
Remonstranten doen, kun je onmogelijk zuiver spreken over de
28
wedergeboorte. Hoe is het verband dan tussen deze twee? Lees D.L.III/IV,
6.
3. Wat is er na de zondeval overgebleven van de wil van de mens? Welke
gevolgen heeft dit voor de hulpverlening?
4. Bespreek met elkaar Fil.2 : 12,13.
29
DE DORDTSE LEERREGELS (Artikel III/IV, de paragrafen 11 – 15)
Voorts wanneer God dit zijn welbehagen in de uitverkorenen uitvoert en de ware bekering in hen
werkt, zo is het dat Hij niet alleen het Evangelie hun uiterlijk doet prediken, en hun verstand
krachtiglijk door de Heilige Geest verlicht, opdat zij recht zouden verstaan en onderscheiden die
dingen, die des Geestes Gods zijn; maar Hij dringt ook in tot de binnenste delen des mensen,
met de krachtige werking deszelfden wederbarenden Geestes; Hij opent het hart, dat gesloten is;
Hij vrrmurwt dat hard is; Hij besnijdt dat onbesneden is. In de wil stort Hij nieuwe hoedanigheden,
en maakt dat die wil, die dood was, levend wordt; die boos was, goed wordt; die niet wilde, nu
metterdaad wil; die wederspannig was, gehoorzaam wordt; Hij beweegt en sterkt die wil alzo, dat
hij als . een goede boom vruchten van goede werken kaai voortbrengen. .
En dit is die wedergeboorte, die vernieuwing, nieuwe schepping, opwekking van de doden en
levendmaking, waarvan zo heerlijk in de Schrift gesproken wordt, dewelke God zonder ons in ons
werkt. En deze wordt in ons niet teweeg gebracht door middel van de uiterlijke prediking alleen,
noch door aanrading of zulke manier van werking, dat, wanneer nu God zijn werk volbracht heeft.
het alsdan nog in de macht des mensen zoude staan wedergeboren te worden, of niet
wedergeboren te worden, bekeerd te worden, of niet bekeerd te worden. Maar het is een gans
bovennatuurlijke, een zeer krachtige, en tegelijk zeer zoete, wonderbare, verborgene en
onuitsprekelijke werking, dewelke, naar het getuigenis der Schrift (die van de Auteur van deze
werking is ingegeven), in haar kracht niet minder noch geringer is dan de schepping of de
opwekking der doden; alzo dat al diegenen, in wier harten God op deze wonderbaarlijke wijze
werkt, zekerlijk, onfeilbaar en krachtiglijk wedergeboren worden en metterdaad geloven. En
alsdan wordt de wil, zijnde nu vernieuwd, niet alleen van God gedreven en bewogen, maar, van
God bewogen zijnde, werkt bij ook zelf. Waarom ook terecht gezegd wordt, dat de mens, door de
genade, die hij ontvangen heeft, gelooft en zich bekeert.
De wijze van deze werking kunnen de gelovigen in dit leven niet volkomenlijk begrijpen;
ondertussen stellen zij zich daarin gerust, dat zij weten en gevoelen, dat zij door deze genade
Gods met het hart geloven, en hun Zaligmaker liefhebben.
Zo is dan het geloof een gave Gods; niet omdat het aan de vrije wil des mensen van God wordt
aangeboden, maar omdat het de mens metterdaad wordt medegedeeld, ingegeven, en ingestort;
ook niet daarom, dat God alleenlijk de macht om te geloven zoude geven, en daarna de
toestemming of het metterdaad geloven van de vrije wil des mensen verwachten; maar omdat
Hij, die daar werkt het willen en het werken, ja, alles werkt in allen, in de mens teweeg brengt
beide de wil om te geloven en het geloof zelf.
Deze genade is God aan niemand schuldig; want wat zou Hij schuldig zijn dengene, die Hem
niet eerst geven kan, opdat het hem vergolden worde? ja, wat zou God die schuldig zijn, die van
zichzelf niet anders heeft dan zonde en leugen? Diegene dan, die deze genade ontvangt, die is
Gode alleen daardoor eeuwige dankbaarheid schuldig en dankt Hem ook daarvoor; diegene, die
deze genade niet ontvangt, die acht ook deze geestelijke dingen gans niet, en behaagt zichzelf in
het zijne; of zorgeloos zijnde, roemt bij ijdellijk dat hij heeft hetgeen hij niet heeft. Voorts, van
diegenen, die hun geloof uiterlijk belijden en hun leven beteren, moet men naar het voorbeeld der
Apostelen het beste oordelen en spreken; want het binnenste des harten is ons onbekend. En
wat aangaat anderen, die nog niet geroepen zijn, voor dezulken moet men God bidden, die de
dingen, die niet zijn, roept alsof zij waren; en wij moeten ons geenszins tegenover dezen
verhovaardigen, alsof wij onszelf uitgezonderd hadden.
VII. ‘HARTGRONDIG’ AANGEPAKT
Het klassieke formulier voor de bediening van de kinderdoop is een mooi
formulier. Diep en ruim. Ernstig en eenvoudig. Eerlijk en op de man af. Er zit
ook een geweldige spanning in. Vooral in het dankgebed van dat formulier.
‘Wij danken U (Heere), dat Gij ons en onze kinderen tot Uw kinderen
aangenomen hebt.’ Ja, terwijl helemaal in het begin van dit formulier van de
doop gezegd wordt, dat ‘wij met onze kinderen in zonden ontvangen en
30
geboren en daarom kinderen des toorns zijn, zodat wij in het Rijk van God
niet kunnen komen, tenzij wij van nieuws geboren worden’. Hoe kan dat?
Kinderen des toorns die wedergeboren moeten worden en toch ... kinderen
van het verbond die tot Gods kinderen aangenomen zijn? Sommigen hebben
hiermee nogal moeite. Het lijkt een tegenstelling in zichzelf.
Deze mijn zoon was dood
Toch zou het heel verkeerd zijn, als we óf het een óf het ander zouden zeggen.
0f: ‘Een gedoopt kind is een kind van God; verder hoeft er niets te gebeuren’.
Of:‘Een gedoopt kind is een brandhout voor de plaats van eeuwige pijn; het
moet wedergeboren worden’. Deze redeneringen zijn allebei fout. Want zij
houden er geen van beide rekening mee, dat de doop een geweldige
verantwoordelijkheid met zich meebrengt.
Maar hoe is het dan wel? Wat zegt de Bijbel? Welnu, neem de gelijkenis van
de verloren Zoon (Luk.15 : 11vv). Beter
gezegd: de gelijkenis van de ‘Uitziende
Vader’ . De vader uit deze gelijkenis zegt,
als zijn jongen na veel omzwerven eindelijk
thuis is gekomen: ‘Deze mijn zoon was
dood en is weder levend geworden; hij was
verloren en is gevonden’. ‘Deze mijn zoon’.
Niet: ‘Die kerel, die knaap of die
doorbrengen’. Zo had hij hem natuurlijk eerlijk gezegd - best kunnen noemen. En
dat zou hij zeker ook gedaan hebben, als
hij niet steeds op de uitkijk was blijven
staan. Hij had echter zijn kind nooit
afgeschreven en de relatie met zijn jongen
nooit doorgesneden. ‘Kind’, had hij vaak
bij zichzelf gezegd, ‘jij bent ondanks alles
mijn zoon; ik blijf van je houden’. ‘Deze
mijn zoon.’ Maar de vader zegt er nog iets bij. Hij zegt: ‘Deze mijn zoon was
dood ..’. Dood? Ja, want die jongen had geleefd als iemand die zijn eigen graf
aan het graven was. Dood en begraven was hij in zijn zondebestaan. Maar, zo
voegt de vader eraan toe: ook weer levend geworden. Namelijk, toen hij bij de
varkens tot zichzelf was gekomen: ‘Ik zal opstaan en tot mijn vader gaan’. Zie
de afbeelding: de thuiskomst van ‘de verloren zoon’ (Rembrandt).
En hij is weer levend geworden
‘Deze mijn zoon - weer levend geworden.’ En dat is dan precies hetzelfde als
wat er in het oude doopformulier staat. Een kind van het verbond, van wie de
hemelse Vader zegt: ‘Mijn kind'. En tevens een kind des toorns, omdat het in
zonde ontvangen en geboren is; het moet opnieuw geboren, wedergeboren,
weer levend worden. Het één sluit het ander niet uit. Integendeel, dat ik een
kind van Gods verbond ben, betekent niet, dat ik niet tot bekering moet
komen. Dat ik een kind van het verbond ben, houdt in, dat ik als onbekeerd
mens altijd hartelijk welkom blijf bij God. Het mag mij vergaan zoals het de
verloren zoon verging. Er is een uitziende vader. Zijn liefde trekt en breekt mij
het hart. ‘Ik zal opstaan..’ Van dood levend geworden. Zo'n gebeuren voltrekt
31
zich als er hoge handen aan te pas gekomen zijn. Wat dood is, wordt niet
levend, behalve wanneer de levende God Zelf er Zich mee inlaat.
Wedergeboorte, van dood levend worden, dat is Gods werk. Gods eenzijdige
werk. En dat heb ik nodig. Zonder dat kan ik het Koninkrijk van God niet zien
(Joh.3 : 3).
Levensvernieuwing van top tot teen
Over deze wedergeboorte spreken ook de Dordtse Leerregels (D.L.III/IV, 11 –
15). Een geboorte van boven. Een besnijdenis van het hart. Een binnenlandse
revolutie. Een zuiveringsactie. Je vraagt je misschien af wat er dan met een
mens gebeurt. De Dordtse Leerregels geven daar een beschrijving van in
III/IV. 11. Ik heb dat altijd een diepe en treffende beschrijving gevonden. Het
gaat hier over de ‘dieptewerking’ van Gods genade in ons hart en leven.
‘Zonder ons, maar wel in ons.’ Ja, want Gods genade wordt mij namelijk niet
slechts aangezegd. Ze wordt ook in mij uitgestort. Daardoor wordt mijn
verstand verlicht. Ik krijg geestelijk onderscheidingsvermogen. Mijn hart
wordt vertederd. Ik kan niet meer koud langs God en mijn naaste heen leven.
Mijn wil wordt gebogen onder God. ‘Heere, wat wilt Gij, dat ik doen zal?’
Kortom, het is een grote bevrijding: innerlijk en uiterlijk. Het tintelt door tot in
mijn vingertoppen. Het doortrekt heel mijn bestaan. Wedergeboorte is
levensvernieuwing van top tot teen. Zo spreekt de Bijbel er ook over:
vernieuwing van binnen uit en naar buiten toe, in de weg van het geloof. Want
de wedergeboorte (vernieuwing van het hart) brengt het geloof mee. En het
geloof brengt de wedergeboorte (dagelijkse levensheiliging) mee. Noem dat
ervaring, bevinding. Geen mens kan er buiten.
Misschien kan je geen punt van ommekeer in je leven aanwijzen. Maar als je
wilt weten, of je tot nieuw leven bent gekomen en of je uit de dood in het leven
bent overgegaan (1 Joh.3 : 14), kijk dan eens na, of je de broeders liefhebt.
Want uit God geboren zijn, dat merk je aan de vruchten. En de vrucht van
wedergeboorte is liefde. Getrokken door het koord van Gods liefde, met de
verloren zoon opgestaan en tot de Vader gekomen, heb je dan ook je broeder
lief. Wedergeboren word je door het zwaard van de Geest (Ef.6 : 17), door het
zaad van het eeuwig blijvende Woord van God (1 Petr.1 : 23). En
wedergeboren word je altijd tot een nieuw leven.
Op Golgotha bekeerd
H.F. Kohlbrugge heeft eens gezegd: ‘Op Golgotha ben ik bekeerd'. Hij
bedoelde: de grootste omwenteling van mijn leven ligt gefundeerd in het
verzoeningswerk van Jezus Christus. En John Bunyan mocht geloven, dat hij
gerechtvaardigd was, toen Jezus opstond uit de doden. Hij bedoelde: de
grootste verrassing van mijn leven ligt gefundeerd in het open graf van Jezus.
Op Golgotha, op de Paasmorgen had mijn Zaligmaker mij in Zijn hart, en wat
er met Hem geschiedde, geschiedde er in Hem ook met mij. ‘Wij worden
wedergeboren tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus
uit de doden’ (1 Petr.l : 3). Wat dat precies betekent? Wel, dat wedergeboorte,
de verandering van mijn hart zijn diepste grond vindt in het heilswerk van
Christus. Daar liggen de heilsfonteinen. En als Gods Geest mij van dood
levend maakt, dan pluk ik daar de vruchten van. Dan staat Christus - om zo
32
te zeggen - in mij op. Hij doet door Zijn Woord intocht in mijn gemoed.
‘Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: De ure komt en is nu, wanneer de doden zullen
horen de stem van de Zoon van God, en die ze gehoord hebben zullen leven’
(Joh.5 : 25).
Ik keer terug naar het doopformulier. Wij moeten ‘van nieuws geboren’
worden. Dit leert ons de ondergang en besprenkeling met het water. ‘Een
mishagen aan onszelf hebben, ons voor God verootmoedigen en onze
reinigrnaking en zaligheid buiten onszelf zoeken.’ Leer het uit je doop. En
laten Gods liefdekoorden je trekken. Want er is een levende Christus. En
eenmaal hebben je vader en je moeder samen met de gemeente God gedankt,
dat Hij hen en jou tot Zijn kinderen aangenomen heeft. Dat houdt in, dat je er
voor in aanmerking mag komen om door Gods Geest een nieuw, Godgewijd
mensenkind te worden.
Gespreksvragen
1.De Remonstranten zelden wel: ‘Als de mens niet wil, staat Gods
genade stil’. Zij zagen het geloof als een daad van de mens. Lees
D.L.III/IV, de Verwerping der dwalingen 6 en 7. Zij wilden niet weten
van een geloof dat een hoedanigheid of gave is, door Gods
onweerstaanbare Geest in het hart van de mens gewerkt. Vraag: Hoe
oordeel jij over de uitdrukking ‘ onweerstaanbare genade’?
2.De Remonstranten spreken wel over voorbereidende genade. Hoe
oordeel je over de volgende zinsnede. ‘Vrees voor straf is een
voorbereiding op de vreze des Heeren’ (met andere woorden: bang zijn
om eeuwig verloren te gaan brengt een mens tot het geloof in
Christus)?
3. De wedergeboorte wordt ‘zonder ons in ons gewerkt’. Maar de
bekering is een daad van de mens (hij bekeert zich). Dat staat alle
twee in paragraaf 12 van D.L.III/IV. Hoe kan dat?
33
DE DORDTSE LEERREGELS (Artikel V, de paragrafen 6 – 10, 14)
Want God, die rijk is in barmhartigheid, neemt naar het onveranderlijk voornemen der
verkiezing, de Heilige Geest van de Zijnen, ook zelfs in hun droevig vallen, niet geheel weg, en
laat hen zo ver niet vervallen, dat zij van de genade der aanneming en van de staat der
rechtvaardigmaking uitvallen, of dat zij zondigen ter dood of tegen de Heilige Geest, en, van
Hem geheel verlaten, zichzelf in het eeuwig verderf storten.
Want, eerstelijk, in zulk vallen bewaart Hij nog in hen dit zijn onverderfelijk zaad, waaruit zij
wedergeboren zijn, opdat het niet verga, noch uitgeworpen worde. Ten andere, vernieuwt Hij
hen zeker en krachtig door Zijn Woord en Geest tot bekering, opdat zij over de bedreven
zonden van harte, en naar God, bedroefd zijn; vergeving in het bloed des Middelaars, door het
geloof, met een verbroken hart, begeren en verkrijgen; de genade Gods die nu met hen
verzoend is, wederom gevoelen; zijn ontfermingen en trouw aanbidden; en voortaan hun
zaligheid met vreze en beven des te naarstiger werken.
Alzo verkrijgen zij dan dit, niet door hun verdiensten of krachten, maar uit de genadige
barmhartigheid Gods, dat zij noch ganselijk van het geloof en de genade uitvallen, noch tot het
einde toe in de val blijven of verloren gaan. Hetwelk, zoveel hen aangaat, niet alleen lichtelijk
zou kunnen geschieden, maar ook ongetwijfeld geschieden zou. Doch, ten aanzien van God,
kan het ganselijk niet geschieden; dewijl noch Zijn Raad veranderd, noch zijn belofte gebroken,
noch de roeping naar Zijn voornemen herroepen, noch de verdienste, voorbidding en bewaring
van Christus krachteloos gemaakt, noch de verzegeling des Heiligen Geestes verijdeld of
vernietigd kan worden.
Van deze bewaring der uitverkorenen tot de zaligheid, en van de volharding der ware gelovigen
in het geloof, kunnen de gelovigen zelf verzekerd zijn, en zij zijn het ook naar de mate des
geloofs, waarmede zij zekerlijk geloven, dat zij zijn en altijd blijven zullen ware en leven leden
der Kerk, dat zij hebben vergeving der zonde, en het eeuwige leven.
En dienvolgens spruit deze verzekerdheid niet uit enige bijzondere openbaring, zonder of buiten
het Woord geschied, maar uit het geloof aan de beloften Gods, die Hij in zijn Woord zeer
overvloedig tot onze troost geopenbaard heeft; uit het getuigenis des Heiligen Geestes, die met
onze geest getuigt dat wij zijn kinderen en erfgenamen Gods (Rom. 8 : 16); eindelijk, uit de
ernstige en heilige oefening van een goede consciëntie en van goede werken. En zo de
uitverkorenen Gods deze vaste troost in deze wereld niet hadden, dat zij de overwinning
behouden zullen, mitsgaders dit onbedriegelijk pand der eeuwige heerlijkheid, zo zouden zij de
ellendigste van alle mensen wezen.
Gelijk het God nu beliefd heeft dit zijn werk der genade door de prediking des Evangelies in ons
te beginnen, alzo bewaart, achtervolgt en volbrengt Hij het door het horen, lezen en overleggen
daarvan, mitsgaders door vermaningen, bedreigingen, beloften en het "gebruik der heilige
Sacramenten.
VIII. ZEKER WETEN
Aan de Joodse rabbi, Jochanan ben Zakkai (gestorven ong. 80 na Chr.) die
huilend op zijn sterfbed lag, werd door zijn leerlingen gevraagd, waarom hij zo
bedroefd was. Hij antwoordde: ‘Ik zie twee wegen voor mij: de ene is die naar
de hemelse hof van Eden en de andere is die naar de Gehenna (hel) en ik weet
niet, op welke van die twee wegen men mij brengen zal; zou ik dan niet
wenen?’
Onzekerheid tot op het sterfbed. Zou zoiets ook kunnen samenhangen met de
typisch Joodse levensovertuiging, namelijk dat de mens naar beste kunnen de
wet van God moet hebben gedaan, wil hij acceptabel zijn voor God? Als ik
door de werken van de wet voor God rechtvaardig wil worden, blijf ik dan niet
34
levenslang onzeker? Hoezeer ik ook mijn best doe, ik zou toch van God wel
eens een dikke onvoldoende op mijn levensrapport kunnen krijgen. Ja, als ik
zie wat de Heere van mij vraagt en ik kijk naar wat ik daar in feite van terecht
breng, dan durf ik toch zeker nooit voor de rechterstoel van God te
verschijnen?
'Teneo et teneor’
In het laatste onderdeel van de Dordtse Leerregels, hoofdstuk V, dat over de
volharding der heiligen gaat, ligt het anders. Lees bijvoorbeeld maar eens de
paragrafen 6 tot en met 10. Hier klinken tonen van blijde zekerheid. De
gelovige mag zeker zijn van zijn zaligheid. Hij kan wel ‘droevig vallen’.Denk
aan David, denk aan Petrus en aan andere ‘heiligen’ in de Schrift. Zij raakten
soms zo ver van huis, dat iedereen zou denken: dat gaat voorgoed mis. En
toch... Toch kwamen zij weer op de been. Zij keerden als een afgedwaald
schaap weer tot de kudde terug. Zij beëindigden hun loopbaan, behielden het
geloof en verkregen de lauwerkrans van de overwinning (2 Tim.4 : 7vv;
Hebr.12 : 1vv). Lag dat soms aan hun gespierde wil, aan hun taai
doorzettingsvermogen, aan hun heldhaftige inborst? ‘Luctor et emergo’ - ik
worstel en ontkom? Nee, het was allemaal te danken aan de trouw van hun
God. Hij liet niet varen het werk dat Zijn hand begon. Hij hield vast, daarom
hielden zij vast (‘teneo et teneor’ - ik houd vast, want ik word vastgehouden).
En daarin ervaren we de troost van de uitverkiezing. Heel persoonlijk. Het
hangt niet van mij af. Maar het is God die het werk van Zijn handen
afmaakt. ‘Want de genadegiften en de roeping van God zijn onberouwelijk"
(Rom.11 : 29). De Dordtse Leerregels noemen dat: ‘het onveranderlijk
voornemen der verkiezing’. God komt niet terug op Zijn eenmaal gegeven ja woord. Daarom zegt Christus: ‘En Ik geef hun het eeuwige leven; en zij zullen
niet verloren gaan in der eeuwigheid; en niemand zal hen uit Mijn hand
rukken; Mijn Vader die ze Mij gegeven heeft, is meerder dan allen; en
niemand kan hen rukken uit de hand van Mijn Vader’ (Joh.10 : 28vv).
Christus waakt over de Zijnen die de Vader aan Hem gaf. Daarom kan het
niet gebeuren, dat Petrus die de Meester verloochent een Judas wordt, die de
hand aan eigen leven slaat. Er is ‘voor hem gebeden, dat zijn geloof niet zou
ophouden’ (Luk.22 : 31vv). De Vader en de Zoon doen geen half werk. Ook de
Heilige Geest niet. Het Woord van God, dat als een zaad door Gods Geest in
de gelovige is geplant, is onuitroeibaar (1 Joh.3 : 9vv). Driedubbele genade.
‘Certissimus’
Inderdaad, als het ook maar voor een duizendste gedeelte van onszelf, van het
heldendom van ons geloof of van onze verdienstelijke werken zou afhangen,
zouden wij vandaag gered en morgen verloren zijn. Tot op ons sterfbed zullen
er dan tranen van onzekerheid zijn. Maar als ons eeuwig behoud verankerd
ligt in de trouw van God, de Onveranderlijke, dan kan ons levensscheepje in
de stormen van het leven niet te pletter slaan. ‘Door U, door U alleen om 't
eeuwig welbehagen.’ Zeker weten!
Aan Caspar Olevianus, één van de opstellers van de Heidelbergse
Catechismus, werd, toen hij op zijn sterfbed lag, door één van de omstanders
35
gevraagd, of hij zelf ook zeker was van al die dingen die hij de mensen in zijn
leven geleerd had. Hij antwoordde: ‘Certissimus’ - volkomen zeker.
Zeker weten. Je hoort dat vaak zeggen. En misschien wordt dat vandaag zo
vaak gezegd, omdat de mensen zo onzeker zijn. Er zijn immers zo weinig
zekerheden meer. Er is een crisis der zekerheden. Maar in het geloof in God
en in Jezus Christus ligt, juist in onze tijd, een geweldige houvast, een
rotsvaste zekerheid. In leven en sterven zich het eigendom te weten van een
Zaligmaker die zonde en dood, hel en satan heeft overwonnen. Hij heeft
gezegd: ‘Mij is gegeven alle macht in de hemel en op aarde" (Matth.28 :18).
Door vermaningen opgewekt
Maar nu zou iemand kunnen vragen: ‘Weet een christen het dan echt altijd zo
zeker?’. Je kunt door God vastgehouden worden. Maar daarmee heb je het
toch niet altijd zo vast in je hand? Zit je als christenmens ook niet soms op de
wip? Je twijfelt toch ook wel eens? Ik hink soms op twee gedachten. Als ik
bijvoorbeeld weer eens van het pad af geraakt ben. Of als de duivel me te
pakken heeft gekregen. Denk erom, dat die listig is. Of als alles me tijden lang
bij de handen wordt afgebroken. Of als ik me verschrikkelijk eenzaam voel.
Het valt niet mee om altijd tegen de stroom op te moeten roeien. Hoe
gemakkelijk drijf je dan af. ‘Verachteren in de genade’, noemt de Schrift dat.
En de Dordtse Leerregels spreken zelfs over ‘verberging van Gods aangezicht,
voor de gelovigen iets dat bitterder is dan de dood!’ (D.L.V, 13).
Nee, een christen heeft het geloof niet altijd zo zeker. In zichzelf tenminste niet.
Welnu, het is daarom dat gelovigen in de Bijbel op zijn tijd flink onder handen
genomen worden. Lees de Hebreënbrief maar. Vooral Hebreën 6. Daar worden
de gelovigen zo gewaarschuwd, dat het schijnt, alsof zij van het geloof zouden
kunnen afvallen. Maar het is niet meer dan schijn. Want juist door die
gelovigen te wijzen op de grote gevaren die hen bedreigen, worden zij
aangespoord om het rechte spoor te houden. ‘Het belieft God om het werk der
genade, door de prediking van het Evangelie in ons
begonnen, te bewaren, te achtervolgen en te volbrengen
door het horen, lezen en overleggen daarvan en ook door
vermaningen, bedreigingen, beloften en het gebruik van de
sacramenten’ (D.L.V, l4).
Dus blijft een christen toch een onzeker mens? Dus weet je
dan toch maar nooit, of het goed met je afloopt? Nee, zo is
het niet. Want juist door twijfel en crisis, door strijd en
aanvechting heen wordt het christenleven gestaald. Heel
vaak ervaren christenen, dat de nulpunten van hun leven
enorme winstpunten zijn. God vangt hen door Zijn beloften en opwekkingen
zo geweldig op, dat ze ondanks alles toch altijd vooruit kunnen. Zo mogen zij
als de vuurtoren zijn, die zijn licht werpt over de donkere zee.
Het is als met een renner in de loopbaan. Hij moet geen al te snelle start
maken. Hij moet zijn eigen zwakheden kennen. Hij moet vooral veel trainen.
Hij kan niet zonder zijn supporters. Maar dan wordt hij ook zeker van zijn
zaak. Zelfs als hij een ronde achter komt te liggen. ‘Niet uit enige bijzondere
openbaring, zonder of buiten het Woord geschied’ (D.L.V,l0), maar door zich te
36
oefenen in gebed en bijbellezen, sterkt een gelovige zich in Zijn God en wordt
hij er zeker van, dat hij niet halverwege zal uitvallen. God doet geen half werk.
En Hij blijft de Zijnen nabij.
In de grootste smarten
blijven onze harten
in de Heer' gerust.
(Ps.33:10 ber.)
Zoals bij die Joodse jongen die zich een vreemde voelde temidden van
heidenen op een schip in de Middellandse zee. Onderweg brak er een vreselijke
storm los. Alle passagiers begonnen te bidden. leder tot zijn eigen god. ‘Zou jij
ook niet eens bidden, jongentje?’, zeiden ze tegen de Joodse knaap. 'Want we
hebben gehoord, dat jullie God antwoordt, als jullie Hem roepen; Hij is
machtig.’ De Joodse jongen deed het. En tot aller verbazing stilde opeens de
storm. Daarna kwamen zij aan land. Alle passagiers maakten van de
gelegenheid gebruik om inkopen te gaan doen. Alleen het Joodse jongetje bleef
aan boord. 'Wil jij ook niet iets kopen?’, vroeg men hem. Hij antwoordde: ‘Wat
moeten jullie met zo'n miserabele vreemdeling als ik? ‘Waarop de mensen
antwoordden: ‘Jij een miserabele vreemdeling? Wij zijn miserabele
vreemdelingen. Want wij zijn hier, terwijl onze goden in Rome of in Babylon
zijn. En zelfs de mensen die hun goden meebrachten, zijn door hen
teleurgesteld. Maar jouw God is met je, waar je ook heengaat’. Zoals er
geschreven staat: ‘Want wat groot volk is er, hetwelk de goden zo nabij zijn als
de Heere onze God, zo dikwijls als wij Hem aanroepen’ (Deut.4 : 7).
Gespreksvagen
1.Prof. Zwi Werblovski, een Joods geleerde, heeft eens gezegd: ‘Wij zijn
Pelagianen’. Hij wilde daarmee zeggen: ‘Wij geloven, dat de mens een vrije
wil heeft’. De Remonstranten zijn halve Pelagianen. Zij menen, dat God
de mens van krachten moet voorzien om te volharden, maar dat de mens
zelf die krachten goed moet gebruiken (D.L.V, Verwerping der dwalingen
art. 1-5). Een gelovige is dan ook nooit zeker van zijn zaligheid en kan op
het laatste nippertje nog zondigen tot de dood. Maar zou deze leer van de
(half)vrije wil, hoewel ze onzekerheid met zich meebrengt, misschien wel
een sterker verantwoordelijkheidsbesef kweken dan de leer van ‘genade
alleen’?
2.Een kind van God kan de Heilige Geest bedroeven. Hij kan echter nooit
de zonde tegen de Heilige Geest bedrijven. Wat is het verschil tussen een
zonde tegen de Heilige Geest en de zonde tegen de Heilige Geest?
3.Is twijfel gezond of is twijfel zonde? Hoe denk je over de uitspraak: ‘Wie
nooit getwijfeld heeft, heeft nooit geloofd?’
4.Hoe komt het dat je in de kerk zo weinig zekerheid van het geloof
tegenkomt? Hoe is dat bij jou"
37
DE DORDTSE LEERREGELS (Artkel V, de paragrafen 12 en 13)
Doch zover is het van daar, dat deze verzekerdheid der volharding de ware gelovigen hovaardig
en vleselijk zorgeloos zoude maken, dat zij daarentegen een ware wortel is van nederigheid,
kinderlijke vreze, ware Godzaligheid, lijdzaamheid in alle strijd, vurige gebeden, standvastigheid
in het kruis en in de belijdenis der waarheid, mitsgaders van vaste blijdschap in God; en dat de
overdenking van die weldaad hun een prikkel is tot ernstige en gedurige betrachting van
dankbaarheid en goede werken; gelijk uit de getuigenissen der Schrift en de voorbeelden der
heiligen blijkt.
Wanneer ook het vertrouwen der volharding wederom levend wordt in degenen, die van de val
weder opgericht worden, zo brengt dat in hen niet voort enige dartelheid of veronachtzaming der
Godzaligheid, maar een veel grotere zorg om de wegen des Heeren vlijtiglijk waar te nemen, die
van te voren bereid zijn, opdat zij, daarin wandelende. de verzekerdheid van hun volbarding
zouden mogen behouden, en opdat het Aanschijn des verzoenden Gods (waarvan de
aanschouwing den Godvruchtige zoeter is dan het leven, en waarvan de verberging bitterder is
dan de dood) om het misbruik van zijn Vaderlijke goedertierenheid niet wederom van hen
afgekeerd wordt, en zij alzo in zwaarder kwellingen des gemoeds vervallen
IX. DE BOOM WORDT AAN DE VRUCHTEN
GEKEND
‘Simul iustus, simul peccator’ – tegelijk rechtvaardige en zondaar. Zo is het
met de christen. In Christus voor God rechtvaardig, maar in zichzelf zondaar,
tot de laatste ademsnik. Luther zei: ‘Wir sind Bettler, hoc verum est’ – wij zijn
bedelaars, dat is waar’.
God rechtvaardigt geen goddeloosheid
Maar betekent dit nu, dat er eigenlijk helemaal verschil is tussen een christen
en een mens die voor het vaderland weg leeft? Brengt het geloof geen vruchten
voort? Wordt een mens, als hij wedergeboren wordt, niet hartgrondig
aangepakt? Van bcvenaf en van binnenuit? Als God iemand vrij spreekt van
zijn zonden, dan grijpt dat de mens toch zeker zo diep aan, dat hij de zonde
nooit meer vrijuit en met hart en ziel kan doen? Dan verlangt hij er naar om
heilig voor God te leven. Want God rechtvaardigt wel de goddeloze, maar niet
de goddeloosheid. Rechtvaardiging en heiliging zijn nooit los (van elkaar) te
verkrijgen. Als wij door Christus' bloed gewassen worden, worden we ook door
Christus Geest gereinigd.
Zo vind je het overal in de Bijbel. Jezus zegt tot Zijn discipelen: ‘!Ik ben de
Wijnstok en gij zijt de ranken; die in Mlij blijft en Ik in hem, die draagt veel
vrucht; want zonder Mij kunt gij niets doen" (Joh.15 : 5). Paulus schrijft aan
de gemeente van Rome: ‘Wat zullen wij dan zeggen? Zullen wij in de zonde
blijven, opdat de genade te meerder worde? Dat zij verre... Want de zonde zal
over u niet heersen; want gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade’
(Rom.6 :1, 2a,14). Jakobus in zijn brief (vol opwekking tot praktisch
christendom) vraagt: ‘Wat nuttigheid is het, mijn broeders, indien iemand zegt,
dat hij het geloof heeft en hij heeft de werken niet? Kan dat geloof hem zalig
maken?’ (Jak.2 : 14). En de apostel der liefde Johannes tenslotte legt al even
duidelijk het verband tussen geloven en werken, wanneer hij schrijft: ‘En dit is
Zijn gebod, dat wij geloven in de Naam van Zijn Zoon Jezus Christus en
elkander liefhebben, gelijk Hij ons een gebod gegeven heeft’ (1 Joh.3 : 23).
38
Geloven en blijven die je altijd was, dat gaat niet samen. Daarop leggen ook de
Dordtse Leerregels steeds de nadruk. Als iemand gelooft, dat hij door God
uitverkoren is, maakt dat geloof hem niet zorgeloos of hoogmoedig. Want hij
kan het immers zijn leven lang niet bevatten, dat God van eeuwigheid naar
hem heeft willen omzien. En dat is voor hem ‘een ware wortel van nederigheid,
kinderlijke vreze, ware godzaligheid, lijdzaamheid in alle strijd, vurige
gebeden, standvastigheid in het kruis en in de belijdenis der waarheid, en ook
van vaste blijdschap in God’. En: ‘De overdenking van die weldaad is voor
hem een prikkel tot ernstige en gedurige betrachting van dankbaarheid en
goede werken" (D.L. V, 12). ‘Geen oorkussen des vleses!’ (D.L.V,Verwerping
der Dwalingen, par.6). Lees ook D.L.1,13.
Zeker, er zijn ook mensen die met de uitverkiezing een verkeerde kant op
gaan. Zij gebruiken deze leer liever om er stilletjes God de schuld van te
geven, dat ze verloren gaan en om zichzelf de vrije hand te geven om
onbekeerd te leven. Maar zij misbruiken dan ook de leer van de uitverkiezing.
Wie er werkelijk ‘godvruchtig’ mee bezig is, kan zich er niet op laten
voorstaan, dat hij uitverkoren is. Integendeel, het zal hem ijverig maken om
God te dienen, van dag tot dag.
Uitverkoren zijn betekent: weggeroepen
zijn uit de wereld. En het houdt tevens
in: uitgezonden worden in de wereld.
Jezus zei: ‘Gij hebt Mij niet uitverkoren,
maar Ik heb u uitverkoren en Ik heb u
gesteld, dat gij zoudt heengaan en vrucht
dragen en dat uw vrucht blijve...’ (Joh.15
: 16). De uitverkiezing, Gods onverdiende
genade ‘maakt geen zorgeloze en
goddeloze
mensen.
Want
het
is
onmogelijk dat, zo wie Christus door een
waar geloof ingeplant is, niet zou
voortbrengen vruchten der dankbaarheid’
(Heid.Cat., vraag en antwoord 64). De
boom wordt gekend aan de vruchten.
Granaatappels
Stratenmaker/ lichtdrager
Een andere vraag is, of een christen het altijd van zichzelf weet, aan zichzelf
ervaart en aan zijn eigen handel en wandel ziet, dat hij een vruchtdragende
boom is. Een christen wordt wel vergeleken met een stratenmaker die de hele
dag op zijn knieën stenen legt en daarbij steeds verder naar achteren kruipt.
Hij moet niet elk moment het eindresultaat van zijn werkzaamheden willen
zien. Hij moet zorgen, dat elk steentje goed komt te liggen. En inmiddels groeit
de straat onder zijn handen. Een ander beeld dat wel eens gebruikt wordt voor
het christenleven is dat van de man die
Anderen zien in hem een lichtdrager. Zelf loopt hij nog al eens in het donker.
39
Toch is dit niet alles. Gods kinderen mogen ook weten, wat hun door God
geschonken is. Door de Geest van God die hen gezalfd heeft (1 Kor.2 : 12; 2
Kor.1 : 21vv). ‘Wij weten, dat wij overgegaan zijn van de dood in het leven,
omdat wij de broeders liefhebben..’ (1 Joh.3 :14). Wie in het geloof Jezus mag
zien als zijn Redder, die mag ook zichzelf zien als een geredde. En alleen zo ziet
hij dat. Nooit los van Zijn Redder. Maar dan ziet hij het ook. Tot zijn
verwondering. En hij dankt er God voor, dat God zo goed was om hem tot
inkeer te doen komen, hem uit de wereld te trekken, hem in de armen van
Christus te drijven en hem te leren hongeren en dorsten naar de gerechtigheid.
Of zoals de Dordtse Leerregels het zeggen (in 1,12): ‘Van deze hun eeuwige en
onveranderlijke verkiezing ter zaligheid worden de uitverkorenen te zijner tijd...
verzekerd.., als zij de onfeilbare vruchten der verkiezing, in het Woord van God
aangewezen, .. in zichzelf met een geestelijke blijdschap en heilige verzaking
waarnemen’. (2 Kor.13 : 5). En dan worden genoemd. ‘het ware geloof in
Christus, kinderlijke vreze Gods, droefheid die naar God is over de zonde,
honger en dorst naar de gerechtigheid, enz.’.
Te klein om in de spiegel te kijken?
Als je dit alles leest, denk je misschien: ‘Wie ben ik?’ Soms ben je geestelijk zo
leeg en koud. Soms lijk je meer op een klein kind, dat heel erg op zijn tenen
moet staan en dan nog net niet in de spiegel kan kijken. De spiegel hangt te
hoog. Of het kind is te klein. Welnu, zou je in zo'n geval dan maar niet het
beste dat kunnen doen wat Petrus deed, toen zijn Meester aan de zee van
Tiberias hem naar zijn liefde vroeg. Wat kon Petrus die Jezus tot driemaal toe
verloochend had, anders zeggen dan: ‘Heere, Gij weet alle dingen, Gij weet,
dat ik U liefheb?’ (Joh.21 : 17). Om het dan te ervaren, dat de Meester je als
een klein kind op de arm neemt. Zodat je toch in de spiegel kunt kijken. En
wat zie je dan? Je kijkt in de liefdevolle ogen van de Meester en ziet tegelijk,
hoe jouw ogen gaan stralen. Hij laat ons ‘het aanschijn zien van een
verzoende God, voor elke godvruchtige zoeter dan het leven’ (D.L.V, l3).
Maarten Luther preekte (op 31 augustus 1522) over de gelijkenis van de
Farizeeër en de Tollenaar. En in die preek stelde hij de vraag, wie van deze
twee er nu eigenlijk een boom met goede vruchten was. Ogenschijnlijk de
Farizeeër. Hij meende recht vaardig te zijn. Terwijl de tollenaar bij zichzelf niet
één goede vrucht kon aanwijzen. De feiten zijn echter precies omgekeerd.
Aldus Luther. Want de Farizeeër is een ‘hoogmoedige deugniet die iedereen
verleidt met zijn blinkend en huichelachtig leven’. Maar de tollenaar ‘leert ons,
dat men zich verootmoedigen moet voor God en Hem prijzen. De werken van
de tollenaar prijzen God en zijn iedereen dienstig; want zij leren ons onszelf
als ook de weg tot de Heiland kennen..; zij verheerlijken God en trekken de
naaste tot zich’. In dat spoor van de tollenaar wandelen de gelovigen. Onder
het bevel en onder de rijke belofte van hun almachtige Zaligmaker: ‘Zijt
getrouw tot de dood en Ik zal u geven de kroon des levens’ (Openb. 2 :10 b).
Gespreksvragen
1.Er zijn mensen die denken, dat een christen in dit leven reeds zonder
zonde kan gaan leven. Vaak wijzen ze dan op een tekst als 1 Joh.3 : 6.
40
Wat zou deze tekst betekenen (vooral het verband goed lezen en niet
vergeten, wat in dezelfde brief in hoofdstuk l : 8vv staat)?
2.Omdat we de grote lijn van de Dordtse Leerregels wilden aanhouden,
hebben we aan heel wat dingen die we onderweg tegenkwamen, niet
direct aandacht kunnen geven. Eén ding halen we echter nog even naar
voren. Het gedeelte dat gaat over de zaligheid van vroeg gestorven
kinderen der gelovigen. ‘Zij zijn’, zeggen de Leerregels, ‘met hun ouders in
het genadeverbond begrepen. Daarom moeten die ouders niet twijfelen
aan hun zaligheid’ (lees D.L.1,17). Vraag: waarom wordt hier niet
gesproken over de uitverkiezing van die vroeg gestorven kinderen, maar
wel over het verbond waarin zij zijn begrepen? En waarom over ‘gelovige
ouders‘? Vgl. ook D.L.II, Verwerping der Dwalingen, par. 5.
3.Augustinus zag eens een kind spelen aan het strand. Het haalde
telkens met zijn emmertje water uit de zee en goot het uit in een diepe
kuil die hij in het zand gemaakt had. Alsof het de zee leeg kon scheppen
en in zijn kuiltje uitgieten. Soms heb je het gevoel, dat je ook zo kinderlijk
bezig bent, als je probeert om de zee van Gods verkiezing te vatten in je
kleine menselijke bevattingsvermogen. Toch is zo'n ‘kinderspel’ zeker niet
zinloos. Zou je, nu we aan het einde zijn van onze speurtocht door de
Dordtse Leerregels, voor jezelf eens willen opschrijven, welke dingen
duidelijker voor je zijn geworden en welke vragen je overhoudt?
41
Download