DE DORDTSE LEERREGELS TER INLEIDING In het navolgende vindt de lezer een behandeling van de Dordtse Leerregels , in het bijzonder met het oog op de jongeren. Helaas is dit belijdenisgeschrift niet vaak een punt van bespreking in samenkomsten van de jeugd van de gemeente. Toch zijn de dingen die hier aan de orde komen, ook voor hen van groot belang. Het geheel telt negen hoofdstukjes. Daarin worden de hoofdzaken van de inhoud van de Dordtse Leerregels behandeld. Aan het begin van elk hoofdstukje vindt men eerst het artikel en de paragrafen van het betreffend onderdeel van de Dordtse Leerregels, terwijl ieder hoofdstuk wordt afgesloten met een aantal gespreksvragen. Er is ook een hertaalde tekst van de Dordtse Leerregels. Deze kan men desgewenst, ook gebruiken. De teksten over ‘De verwerping der dwalingen’ (na elk artikel van de Dordtse Leerregels) heb De Snode van Dordrecht (1618- 169) uitgezonderd. Ik breng de belangrijkste zaken ervan bij de behandeling van de betreffende paragrafen ter sprake. Het is mijn hartelijke wens, dat de geweldige geloofszaken die hier aan de orde komen, mogen leven in de harten van velen, ook van onze jonge mensen. INHOUD 1. Verdedigen, maar vooral liefhebben (D.L. I, 7) 2. De uitverkiezing is een poort (D.L. I, 12 en 15-17) 3. De reddingslijn (D.L., I, 1 – 5) 4. Op voorwaarde van…(D.L., I, 8-10) 5. Het spiegeltje (D.L., II, 3 – 5) 6. De vrije wil (D.L., III/IV, 1 - 6) 7. ‘Hartgrondig’ aangepakt (D.L. III/IV, 11 - 15) 8. Zeker weten (D.L., V, 6 – 10 en 14) 9. De boom wordt aan de vruchten gekend (D.L., V, 12 en 13) 1 DORDTSE LEERREGELS ( Artikel I, paragraaf 7) Deze verkiezing is een onveranderlijk voornemen Gods, door hetwelk Hij vóór de grondlegging der wereld een zekere menigte van mensen, niet beter of waardiger zijnde dan anderen, maar in de gemene ellende met anderen liggende, uit het gehele menselijk geslacht, van de eerste oprechtigheid door hun eigen schuld vervallen in de zonde en het verderf, naar het vrije welbehagen zijns willens, tot de zaligheid, louter uit genade, uitverkoren heeft in Christus, denwelken Hij ook van eeuwigheid tot een Middelaar en Hoofd van alle uitverkorenen, en tot een fundament der zaligheid gesteld heeft. En opdat zij door Hem zouden zalig gemaakt worden, heeft Hij ook besloten ben aan Hem te geven, en krachtiglijk tot zijn gemeenschap door zijn Woord en Geest te roepen en te trekken, of, met het ware geloof in Hem te begiftigen, te rechtvaardigen, te heiligen, en, in de gemeenschap zijns Zoons krachtiglijk bewaard zijnde, ten laatste te verheerlijken, tot bewijzing van zijn barmhartigheid, en tot prijs van de rijkdommen zijner heerlijke genade. Gelijk geschreven is: God heeft ons uitverkoren in Christus, vó6r de grondleggitig der wereld, opdat wij zouden heilig en onberispelijk zijn voor Hem in de liefde. Die ons te voren verordineerd heeft tot aanneming tot kinderen, door Jezus Christus, in Zichzelf, naar het welbehagen Zijns willens; tot prijs der heerlijkheid zijner genade, door welke Hij ons begenadigd heeft in den Geliefde (Ftez. 1 : 4, 5, 6); en elders- Die Hij te voren verordineerd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt (Rom. 8 : 30). I. VERDEDIGEN, MAAR VOORAL LIEFHEBBEN In vele gemeenten is het een goede gewoonte om in de zogenaamde leerdiensten de Heidelbergse Catechismus te behandelen. Een nuttige zaak. Want in de ‘Heidelberger’ is kort en bondig onder woorden gebracht wat de kerk van de Reformatie belijdt. Het herontdekte Evangelie van drie sola's. Sola scriptura - door de Schrift alleen; sola gratia - door genade alleen; sola fide door het geloof alleen. En dat tegenover de Roomse leer, waarin naast de Schrift de traditie, naast de genade de vrije wil van de mens en naast het geloof de verdienstelijke werken altijd een grote rol speelden. Het is goed en nuttig dat de gemeente elke zondag dit voedsel van de leer van Gods vrije genade wordt aangereikt in de leerdiensten. Een enkele keer komt het voor dat een predikant in de avonddiensten de 37 geloofsartikelen van de Nederlandse Geloofsbelijdenis behandelt. Waarom eigenlijk ook niet? Deze geloofsartikelen behoren ook tot de belijdenisgeschriften van onze kerk, net als de Heidelberger. Ze zijn op de Dordtse Synode aanvaard als ‘accoord van gemeenschap’, een soort ‘spreekregel’ van de kerk, d.w.z. uitdrukking van ons gemeenschappelijk geloof. In deze Nederlandse Geloofsbelijdenis zijn de hoofdpunten van de Bijbelse boodschap op een rij gezet. En dat tegenover de doperse dwaalgeesten die in de tijd van de Reformatie velen op een dwaalspoor brachten. Veel geprezen, weinig gelezen Naast genoemde belijdenisgeschriften zijn er ook de Dordtse Leerregels. Meestal ook achterin ons kerkboek te vinden. Veel minder bekend dan de Heidelberger en de 37 geloofsartikelen. Veel geprezen, weinig gelezen. En ook niet zo vaak op de kansel behandeld. Toch horen die Dordtse Leerregels er echt bij. Ook zij zijn op de Nationale Synode van Dordrecht (1618-1619), waar ze ontstaan zijn, samen met die andere twee als belijdenis aanvaard. 2 Alle synodeleden hebben er hun handtekening onder gezet. ‘De vijf artikelen tegen de Remonstranten’ worden ze ook genoemd. Omdat zij op een aantal vitale punten tegen de leer van de Remonstranten ingaan. Op het punt van de uitverkiezing. Maar dat niet alleen. Ook de verzoening door Christus, de wedergeboorte en de volharding der heiligen komen bijvoorbeeld ter sprake. Ja, alles wat met de troost van de heilszekerheid te maken heeft, komt hier aan de orde. De Dordtse Leerregels zijn in feite een hart onder de riem voor alle gelovigen die niet op eigen benen kunnen staan of gaan. Daarom is dit ‘pastorale belijdenisgeschrift’ bepaald de moeite van het bestuderen waard. Predikanten zouden de hoofdlijnen ervan in de leerdiensten aan hun gemeenten moeten voorhouden. Jongeren die er zich in willen verdiepen, zullen hier verrukkelijke dingen vinden, net als een bij in een bloem de honing vindt. De (ook jonge) leden van de Reformatorische kerken in Nederland hebben immers die oude drie ‘formulieren van enigheid’, de belijdenisgeschriften van hun kerk, niet achter in hun kerkboek om ze te vergeten of - wat erger is - om ze als verouderd te beschouwen. In onze dagen zijn trouwens ook nog steeds de punten van het geloof die in deze geschriften beleden zijn, de kernzaken waar het om gaat. Als die in ons hart leven, mogen we ze ook met de mond belijden. Reformatorische christenen willen graag - samen met ‘de vaderen’ en staande op de bodem van de Heilige Schrift, en tegelijkertijd met beide benen in de werkelijkheid van het moderne leven - het oude klassieke geloof uitspreken. Die vaderen gingen daar indertijd de brandstapels voor op. Zullen wij dan bang zijn om onze vingers te branden als er iets verdedigd moet worden? Er is immers zoveel te verdedigen. Ook nu. Maar de Leerregels van Dordt zijn er vooral om van de dingen die hier worden beleden, te houden. Calvinisme-humanisme Om die Leerregels in hun diepste bedoelingen te verstaan, is het natuurlijk belangrijk iets te weten van de aanleiding waarom ze zijn geschreven. Ook kunnen we er niet buiten kort enkele historische gegevens door te geven. Welnu, de Dordtse Leerregels zijn niet uit de lucht komen vallen. Er is veel voorafgegaan aan ‘het twistgeding van Dordt’. Zeker, vooral door de invloed van Calvijn werd aan het eind van de zestiende eeuw op vele kansels in Nederland het Evangelie van Gods vrije genade voor goddeloze mensen gebracht. Werkelijk een verademing voor vele mensen die van huis uit nooit anders gehoord hadden dan dat zij zelf heel wat moesten zien te worden, alvorens God hen tot Zijn kind kon aannemen. Vergeten we echter niet, dat er in diezelfde dagen in ons land ook een humanistische geest rondwaarde; vooral in de kringen van hen die ons land regeerden (Oldenbarneveldt bijvoorbeeld van de Staten Generaal). Lang niet iedereen wilde weten van een leer die zei, dat de mens ‘onbekwaam is tot enig goed en geneigd tot alle kwaad’ en dat hij van top tot teen moet worden vernieuwd, dat God goddelozen rechtvaardigt en dat het genade is om genade te ontvangen. Velen hadden een optimistischer kijk op de mens en dachten, dat er ondanks de zonde toch nog wel wat in die mens was overgebleven waar God wat mee kon beginnen. Waren die dingen ook niet in vroeger dagen aan de orde 3 geweest? Bijvoorbeeld tussen Luther en Erasmus en nog veel vroeger tussen Augustinus en Pelagius, die met elkaar twistten over de vrije wil van de mens. Jac. Arminius Tegen het einde van de zestiende eeuw nu is het vooral Jac. Arminius, predikant te Amsterdam, die door zijn leer vragen oproept. Hij is een leerling van Calvijn. Maar hoe langer hoe meer krijgt hij andere inzichten.Hij steekt die niet onderstoelen of banken. Vooral als hij op de kansel Paulus' brief aan de Romeinen behandelt. Het lijkt wel alsof Arminius een beetje Rooms wordt, denkt de Amsterdamse gemeente dan. Hij gaat er blijkbaar vanuit, dat de mens niet zo verkeerd is, dat hij helemaal niet meer naar God zoekt en vraagt. De mens heeft immers een geweten. Er is nog wel ‘enig licht der natuur in hem overgebleven’. Vrees voor straf, schaamtegevoel, een degelijke opvoeding... zijn dat niet allemaal positieve dingen? Zijn het geen poorten waardoor het Evangelie van Gods genade bij de mens kan binnenkomen? Onder de ‘zachte aandrang’ van de prediking gaat een mens dan geleidelijk aan geloven en bereidt hij zich voor op Gods genade. Aldus Arminius. Maar dat alles was intussen wel heel wat anders dan wat hij van zijn leermeester Calvijn had geleerd. Want die leerde, dat de mens ‘dood is in zonden en misdaden’, zodat er geen geestelijk goed meer in hem woont. En die leerde, dat God alleen door Zijn Woord en Geest de mens van dood levend maakt. Die leerde ook, dat God die mens daartoe heeft uitverkoren. De vijf artikelen van de Remonstrantie Als Arminius later in Leiden hoogleraar is geworden, krijgt hij gelegenheid om zijn gedachten verder te verbreiden. Zijn studenten nemen ze over en verwerken ze in hun prediking. Maar de kerk slaapt niet. Steeds sterker wordt het protest tegen Arminiaans - prekende voorgangers. Anderen echter komen juist voor hen op. Zij zijn toch zeker ook rechtzinnig? Mogen zij er niet net zo goed zijn als alle anderen? Kort na de vroegtijdige dood van Arminius (1609) wordt er in Gouda onder leiding van Simon Episopius een vergadering van de medestanders van Arminius gehouden. Daarin worden vijf artikelen opgesteld, waarin heel kort onder woorden wordt gebracht wat men eigenlijk leert. Die vijf artikelen worden de Remonstrantie (het protest) genoemd. Vandaar de naam Remonstranten. Even later verschijnt de ‘‘Contraremonstrantie’, een stuk van de hand van een aantal Calvinistische predikanten, waarin de leer van de Remonstranten heftig wordt veroordeeld. Maar waarom - zou iemand kunnen vragen - wordt er niet een Nationale Synode gehouden? Een landelijke kerkvergadering die de knoop doorhakt en orde op zaken stelt? We moeten zeggen, dat de Calvinisten om zo'n Synode bij de overheid hebben gevraagd, maar dat die overheid geen toestemming gaf. Daar heerste een humanistisch - liberale instelling die de gereformeerde belijders tegenwerkte. Totdat tenslotte Prins Maurits in Den Haag openlijk de zijde kiest van de Calvinistische dominee Rosaeus en daarmee ook van de Calvinisten. En weldra nemen daarna de Staten-Generaal van de Verenigde Provincies der Nederlanden het besluit tot het houden van zo'n Nationale Synode. Eindelijk de Dordtse Synode 4 In Dordrecht (vanaf 13 november 1618 tot 29 mei 1619; met in totaal 280 zittingen) zijn de vertegenwoordigers van de gemeenten die de gereformeerde leer zijn toegedaan bij elkaar: 34 predikanten en 18 ouderlingen uit Nederland, maar ook 27 buitenlandse theologen (afgevaardigden van Engeland, Schotland, Zwitserland, de Palz, Nassau, Hessen, Oostfriesland, Bremen, Embden). Franse afgevaardigden zijn er niet, omdat de koning van Frankrijk hen verbiedt naar Dordt te gaan. De Remonstranten zijn daar ook. Maar dan om zich te verantwoorden. Want de mannen van Dordt willen geen vrije discussie. Laten de Remonstranten maar op grond van de Bijbel aantonen, dat zij in het rechte spoor gaan. Maar de Remonstranten laten zich niet als gedagvaarden behandelen.Zij zwijgen aanhoudend als hun ernstige afwijking van de bijbelse leer wordt voorgehouden. En als ze de kans krijgen beschuldigen zij de Synode, dat de Calvijnse leer van de uitverkiezing een slechte leer is. God heeft in die leer uiteindelijk de schuld ervan, dat mensen voor eeuwig verloren gaan. Tenslotte na veel heen en weer gepraat - worden de Remonstranten door de voorzitter van de Synode, ds. Joh. Bogerman de vergadering uitgestuurd (met de woorden ‘’ite, ite…’ – gaat heen, gaat heen.). (1567-1637) Daarna worden door de Synode de zogenaamde Dordtse Leerregels opgesteld: Vijf artikelen tegen de vijf artikelen van de Remonstrantie van 1610. Dat is allemaal niet zonder diepgaande en ook wel eens verregaande discussies gebeurd. De eerlijkheid gebiedt te zeggen, dat sommige synodeleden gevaar liepen om van de leer van de uitverkiezing een sluitend systeem te maken. Niettemin hebben allen zonder onderscheid (op de 132-ste zitting van de Synode) hun instemming betuigd met de inhoud van de Leerregels. Die Leerregels vormen in leder geval geen dor en doods systeem. ‘Met de geest des onderscheids’ en ook in aanbidding en verwondering wordt hier over Gods soevereine genade geschreven. Een leer die ‘standvastig moet worden verdedigd’, maar vooral ook ‘teder moet worden bemind’. Bepaald niet een product van een typisch oud - Hollandse strijdlust waarover we ons vandaag niet meer druk behoeven te maken. Integendeel, juist hoogst actueel. Van groot belang voor de beleving en de zekerheid van het geloof. Gespreksvragen 1.De Dordtse Leerregels zijn een zogenaamd belijdenisgeschrift van onze kerk. Kort na de tweede wereldoorlog is door ds. A. Duetz te Zeist een bezwaarschrift tegen de Dordtse Leerregels ingediend. Daarna heeft de Synode van de NH. Kerk een brochure doen verschijnen, waarin richtlijnen werden gegeven voor de behandeling van de leer der uitverkiezing. Dit laatste geschrift staat duidelijk op gespannen voet met de inhoud van de Dordtse Leerregels. En toch zei 5 de NH Kerk (art. 10 van de Kerkorde), dat zij belijdt in gemeenschap met de belijdenis der vaderen. Vind je zoiets juist? Veronderstelt het woord ‘gemeenschap’ niet, dat je het er ook van harte mee eens bent en dat, als je het er niet mee eens bent, je zo’n belijdenisgeschrift op bepaalde punten verandert? Zou je het beter vinden, als de kerkorde zei, dat we moeten belijden in overeenstemming met de belijdenis der vaderen, zodat ook op zijn tijd geweerd kunnen worden, wie de belijdenis tegenspreken? 2.Er zijn kerken en groepen van christenen die het overbodig en zelfs verkeerd vinden om elkaar te binden aan vaste belijdenisuitspraken. Zij zeggen dat de Bijbel alleen genoeg is. Wat acht jij de functie van een belijdenisgeschrift? Kan zo’n belijdenisgeschrift ook in de weg staan bij het lezen en verstaan van de Bijbel? 3. Vind je, dat alle christenen van alle kerken, ook bijvoorbeeld van de jonge kerken in de zendingsgebieden, dezelfde belijdenisgeschriften moeten hebben? 6 DE DORDTSE LEERREGELS (Artikel 1, de paragrafen 12, 15, 16 en 17) Van deze hun eeuwige en onveranderlijke Verkiezing ter zaligheid worden de uitverkorenen te zijner tijd, hoewel bij onderscheidene trappen en met ongelijke mate, verzekerd; niet, als zij de. verborgenheden en diepten Gods curieuslijk doorzoeken, maar als zij de onfeilbare vruchten der verkiezing, in het Woord van God aangewezen (als daar zijn: het waai geloof in Christus,kinderlijke vreze Gods, droefheid die naar God is over de zonde, honger en dorst naar de gerechtigheid, enz..), in zichzelf met een geestelijke blijdschap en heilige vermaking waarnemen (2 Kor. 13 : 5). Deze eeuwige en onverdiende genade van onze Verkiezing wijst en prijst ons de Heilige Schrift allermeest daarmede aan, dat zij wijders getuigt, dat niet alle mensen zijn verkoren, maar sommigen niet verkoren of in Gods eeuwige Verkiezing voorbijgegaan, namelijk die, welke God naar zijn gans vrij, rechtvaardig, onberispelijk en onveranderlijk welbehagen] besloten heeft in de gemene ellende te laten, in dewelke zij zichzelf door hun eigen schuld hebben gestort en met het zaligmakend geloof en de genade der bekering niet te begiftigen, maar hen in hun eigen wegen en onder Zijn rechtvaardig oordeel gelaten zijnde. eindelijk niet alleen om het ongeloof, maar ook om alle andere zonden, tot verklaring van Zijn gerechtigheid, te verdoemen en eeuwiglijk te straffen. En dit is het besluit der Verwerping, hetwelk God geenszins maakt tot een auteur van de zonde (hetwelk godslasterlijk is te denken), maar Hem stelt tot haar verschrikkelijke, onberispelijke en rechtvaardige Rechter en Wreker. Die het levend geloof in Christus, of het zeker vertrouwen des harten, de vrede der consciëntie, de betrachting van de kinderlijke gehoorzaamheid, de roem in God door Christus. in zich nog niet krachtiglijk gevoelen, en nochtans de middelen gebruiken, door welke God beloofd heeft deze dingen in ons te werken, die moeten niet mismoedig worden, wanneer zij van de Verwerping horen gewagen, noch zichzelf onder de verworpenen rekenen, maar in het waarnemen der middelen vlijtig voortgaan, naar de tijd van overvloediger genade vuriglijk verlangen, en die met eerbiedigheid en ootmoedigheid verwachten. Veel minder behoren voor deze leer van de Verwerping verschrikt te worden diegenen, die ernstiglijk begeren zich tot God te bekeren, Hem alleen te behagen en van het lichaam des doods verlost te worden, en nochtans in (ie weg der Godzaligheid en des geloofs zo ver nog niet kunnen komen, ais zij wel wilden; aangezien de barmhartige God beloofd heeft, dat Hij de rokende vlaswiek niet zal uitblussen, en het gekrookte riet niet zal verbreken. Maar deze leer is met recht srchrikkelijk voor degenen, die, God en Christus de Zaligmaker niet achtende, zichzelf aan de zorgvuldigheden der wereld en aan de wellusten des vleses geheel hebben overgegeven, zolang zij zich niet met ernst tot God bekeren. Nademaal wij van de wil Gods uit zijn Woord moeten oordelen, hetwelk getuigt, dat de kinderen der gelovigen heilig zijn, niet van nature, maar uit kracht van het genadeverbond , in hetwelk zij met hun ouderen begrepen zijn, zo moeten de godzalige, ouders niet twijfelen een de verkiezing en zaligheid van hun kinderen, welke God in hun kindsheid uit dit leven wegneemt (Gen. 17 : 7; Hand, 2 : 39; 1 Kor. 7 : 14). 2. DE UITVERKIEZING IS EEN POORT De Dordtse Leerregels staan bekend - voorzover zij althans bekend zijn - als een geschrift waarin het breedvoerig over de uitverkiezing gaat. Omdat sommige mensen geen heil zien in die leer van de uitverkiezing, daarom vinden ze - zacht gezegd - de Dordtse Leerregels niet interessant. Zij zeggen, dat je beter over de uitverkiezing kunt zwijgen en maar gewoon moet zien te geloven. Maar zo simpel liggen de dingen toch niet. Want als de Bijbel over de uitverkiezing spreekt, is het dan niet belangrijk om aan de weet te komen, wat dat eigenlijk is? Er zijn inderdaad verborgen dingen die de Heere God alleen weet. Maar er zijn ook geopenbaarde dingen. En die zijn voor ons en voor onze 7 kinderen (Deut. 29 : 29). Het is verkeerd als we die geopenbaarde dingen laten liggen. Dat is schadelijk voor het geestelijke leven. Spreekt de Bijbel over uitverkiezing? Welnu, wie eens zou nagaan, hoe vaak en op welke plaatsen Gods Woord over uitverkiezing spreekt, zou echt verbaasd staan. Een aantal van die teksten heb ik - voor wie het wil nagaan - bij de eerste gespreksvraag achteraan dit hoofdstukje opgenomen. Belangrijk is, dat we zien dat door heel de Bijbel heen over God gesproken wordt als over een verkiezende God. Om te beginnen is Abraham daarvan al een teken. God haalt hem weg uit het heidendom en maakt hem tot Zijn kind. Abraham was wellicht een dienaar van de maangod Sin, net als alle anderen in Llr der Chaldeeën. Later is het Jakob, Abraham kleinzoon die door God wordt uitgekozen om een erfgenaam te zijn van de eerstgeboorte - zegen, ook van het heil dat God in Christus zou schenken. En als God Jakob uitkiest, passeert hij Ezau. Niet omdat Jakob zo'n bovenste beste is. De Bijbel vertelt wel anders. Maar omdat God genade bewijst aan wie Hij wil. Zonder dat hij daarbij kijkt naar kwaliteiten of capaciteiten van de mens. En zo zouden we nog oven door kunnen gaan. Abraham en Jakob zijn er een teken van, dat Gods genade uitverkiezende genade is. Maar heel de geschiedenis van het volk Israël, dat uit Abraham en Jakob is voortgekomen, is daar ook een bewijs van. Ezechiël beschrijft dat zo ontroerend mooi in hoofdstuk 16 van zijn profetieën. Israël is door God opgezocht en gevonden in een erbarmelijke toestand. Het was als een kind dat kort na de geboorte te vondeling is gelegd. De navelstreng niet afgebonden. Het was bezig om dood te bloeden. Het was ongewassen en ongereinigd; te vies om aan te pakken; in één woord: op sterven na dood. Maar wie kwam daar voorbij? Wie breidde Zijn vleugels uit over dit erbarmelijke en walgelijke wicht? Wie riep het toe: ‘Leef, ja leef?’ God, de verkiezende God die omziet naar het onedele en verachte van de wereld. Uitverkiezing. Hij passeert alle volken. Hij gaat met één volk verder Naar Zijn welbehagen. Zo zouden we door kunnen gaan. Heel het Oude Testament laat dat zien. Maar ook in het Nieuwe Testament is het niet anders. Het is vooral de apostel Paulus die daar vol van is in zijn brieven. In het bijzonder in zijn brief aan de Romeinen gaat het over uitverkiezing. Daar laat de apostel zien, dat God Zijn zaak op aarde echt doorzet, al schijnt die duizendmaal te mislukken. Kijk maar naar het uitverkoren volk van God, het volk Israël. Juist dat volk heeft het er vreselijk bij laten zitten. Het heeft zelfs zijn eigen Messias aan de kant gezet en gekruisigd. Ja en toch... God gaat door. Hij ging door met een "rest" van dat volk onder het Oude Verbond. En dat doet Hij ook in het Nieuwe Verbond. Hij gaat door op de manier waarop Hij met Abraham begon. Hij kiest de Zijnen uit, roept ze als goddelozen, spreekt hen vrij om het bloed van Christus en laat hen hangen aan Zijn lippen in geloofsgehoorzaamheid. Joden, maar ook heidenen. Eén in Christus. Juist die geschiedenis van het oude bondsvolk Israël laat zien, dat God verkiest. En hoe Hij dat doet. Onbegrijpelijk. Naar Zijn soeverein welbehagen. Daaruit putten de gelovigen een geweldige troost. God begint. En 8 wat Hij begint, dat maakt Hij ook af. Alles is genade. Niets is verdiend. Soli Deo Gloria. Wie kan het ooit klein krijgen, dat God al voor de grondlegging van de wereld (Ef.1 : 4) in gunst aan hem wilde denken? En wie, als hij werkelijk beseft dat hij de grootste zondaar is, durft te denken, dat hij zelf op het idee is gekomen om naar God te gaan zoeken? In het boek der Handelingen - het zendingsboek van het Nieuwe Testament wordt het wonder van Christus' gemeente en de sterke uitbreiding ervan niet toegeschreven aan de activiteiten van zendelingen of aan de grote bereidwilligheid van hoorders van het Evangelie. In Hand. 13 : 48 lezen we: ‘En er geloofden er zo velen als er geordineerd (voorbestemd) waren tot het eeuwige leven’. Gode zij dank: God is een verkiezende God. En daarom kan er een gemeente van Christus op aarde zijn. Daarom ook is het mogelijk, dat ik tot geloof kom. Mijn geloofskeuze is gegrond in Gods keuze van mij, ik kan ook zeggen: in Gods prenatale zorg over mij. En als die keuze van God er niet was geweest, den zou er nooit een Bijbel, een prediking, een kerk en een christen op de aarde zijn geweest. De uitverkiezing is niet Damaskuspooort Jeruzalem; van ouds de Koinklijke toegangspoort naar de binnenstad. een muur waar je tegen aanloopt in het geloof, maar een poort die nodigend open staat. De uitverkiezing is een ‘altaar der aanbidding bij God’ (J. Calvijn). Tot glorie van Gods Naam. Geen struikelblok. Geen muur waarop ik mij te pletter loop. Het hart van de kerk Ik kom terug op het begin. Niemand kan met goed recht zeggen, dat de Bijbel niet over uitverkiezing spreekt. Men kan beter zeggen, dat de uitverkiezing het hart van de Schrift en van de kerk is. Daarom hebben onze vaderen in Dordt het niet als een futiliteit beschouwd, dat de Remonstranten over de uitverkiezing andere gedachten hadden. Nee, de Remonstranten zwegen niet over de uitverkiezing. Ze spraken er anders over. Zij konden het zich niet indenken, dat God niet uitgaat van de gewilligheid van de mens. God wist het natuurlijk best, wie er ooit in Hem zouden gaan geloven. En die heeft Hij daarom uitgekozen. Maar dat God zondaren heeft uitgekozen die helemaal niet gewillig zijn en door niet te weerstane genade (om met Luther te spreken) de hemel in moeten worden gesjord, dat stuitte de Remonstranten tegen de borst. 9 Onze Dordtse Leerregels stellen op dit punt orde op zaken. Lees het na in de artikelen die aan het begin van dit hoofdstukje staan afgedrukt. Een greep uit het eerste onderdeel van de Leerregels. Natuurlijk is met het bovenstaande lang nog niet alles gezegd. Integendeel. Als we alles goed doordenken, komen er bergen vragen los. En daar willen we dan ook in het vervolg proberen mee bezig te zijn. Eén vraag willen we nu al stellen. En we geven daarop ook een antwoord. Het is een vraag die vaak gesteld wordt, wanneer mensen nadenken over de uitverkiezing. Het is de vraag: hoe kunnen wij weten, of we uitverkoren zijn? Want als het van God alleen afhangt of ik zalig word of niet, dan kan ik immers weinig meer doen dan maar afwachten. Ik leg mijn handen in de schoot. Ik doe wat ik kan. En als God mij dan niet hebben wil, dan moet ik dat maar proberen te accepteren. Ik kan toch niet ‘boven de wolken vliegen om in Gods raad te blikken’ (J. Calvijn). Wanneer we evenwel zo vanuit de uitverkiezing redeneren - en meer dan een redenering is dat niet - maken we van de uitverkiezing iets heel tragisch en ook iets heel fataals. Zo van: ‘Als je voor een dubbeltje in de wieg gelegd bent, word je immers nooit een gulden’. Christus,de spiegel van mijn uitverkiezing Maar zo is dat wat de Bijbel zegt over uitverkiezing en dat wat de Leerregels van Dordt erover zeggen zeker niet bedoeld. Het is best goed om bezig te zijn met de vraag, of je uitverkoren bent. Maar het antwoord op die vraag kan iemand nooit krijgen, als hij niet bij Jezus Christus aanklopt. Christus is wel eens genoemd de spiegel van onze uitverkiezing. ‘Hij is door God de Vader al voor de grondlegging der wereld aangesteld als de Middelaar van Zijn gemeente’ (Ef.1 : 4). Door Hem baant God Zich een weg om zondaren te kunnen thuisbrengen. Dat is uitverkiezing. God koos zondaren uit. Om ze voor eeuwig zalig te maken. Maar Hij koos ook voor hen de weg uit waarlangs ze zalig konden worden: Jezus Christus. In ‘de volheid van de tijd’ gekomen om te zoeken en zalig te maken wat verloren was (Luk.19 : 10). Wie als een verlorene (dat is iemand die nergens op durft te rekenen) tot Jezus komt, die wordt vast en zeker geholpen. Die mag door Jezus Christus ook tot de Vader gaan. En die zegt achteraf: ‘Voordat ik tot Jezus kwam, is de Vader in Jezus reeds tot mij gekomen’. In een droom zag iemand eens een prachtig heiligdom. Met een poort waarboven geschreven stond: ‘Werkt uws zelfs zaligheid met vreze en beven’ (Fil.2 : 12b). Heilbegerig trad hij nader. En binnen gekomen keek hij zijn ogen uit. Maar wat hem vooral opviel was, dat boven de poort waardoor hij was gekomen, aan de binnenkant, ook een tekst stond: ‘Want het is God die in u werkt, beide het willen en het werken naar Zijn welbehagen’ (Fil. 2 :13). Dit laatste, dat God Zelf ‘verkiest en doet naderen’ (Ps.65 : 2 ber.), dat ziet iemand pas achteraf. Als hij binnen is gekomen. 10 Gespreksvragen 1.Wie in het Oude Testament een aantal teksten wil nalezen waarin tot uitdrukking komt, dat God een verkiezende God is, leze: Gen.12 : 1vv; 25 : 23vv; 28 : 13vv; Ex.19 : 6; Deut.4 : 20, 34vv; 7: 6vv; 9 : 5vv; 14 : 2; 26 : 5; 28 : 18; 1 Sam.16 : lvv; 2 Sam.7 : 8vv ; Neh.9 : 17vv; Ps.40 : 8; 65 : 2; 89 : 4; 105 : 43; 106 : 5; 147 : 19vv.; Jes.4 : 3; 42 : 1vv; 43 : 10; 44 : 2; 49 :7; 65 : 9,15; Ez.16 : 3vv; Hos.2 : 22. Hagg.2 : 24. In deze teksten komt steeds naar voren, dat de Heere mensenkinderen en Zijn volk (Israël) verkiest, zonder dat daarvoor enige aanleiding is in henzelf. Daarnaast zouden er vele teksten te noemen zijn, waarin de uitverkiezing van de leiders van het volk (Mozes, David, enz.), van priesters en Levieten en van profeten is uitgesproken. Wie in het Nieuwe Testament een aantal teksten wil nalezen waarin over de uitverkiezing gesproken wordt, leze: Matth.11 : 25vv; 13 : 11vv; Mark.4 : 11vv; 10 : 40; Luk.10 : 20, 22; 17 : 34vv; 18 : 7,2, 26vv; Joh.1 : 13; 5 : 21; 6 : 37; 10 : 3, 26vv; Hand.2 : 39; 9 : 15vv; Rom.8 : 28vv, 33; 9 :10-29; 1 Kor.12 : 3,18; 2 Kor.13: 5vv; Gal.1 : 15vv; Ef.1 :4 –14; Fil.1 : 29; 2 :13; Kol.1 : 12; 1 Thess.1 : 4; 5 : 9; 2 Thess.2 :13; 2 Tim.1 : 9; 2 :10; Tit.l : 1vv; Hebr.1:14;1 Petr.1 : 1vv; 2 Petr.1 :10; 2 Joh.1 : 13; Jud.1;. Opb.13 : 8; 17 : 8, 14. 2. Ervaar jij de uitverkiezing als een troost of als een hindernis in je leven? Ben je wel eens met je gedachten daarin bezig? 3. De Remonstranten beweerden, dat de Dordtse leer van de uitverkiezing met zich meebracht, dat ‘vele onnozele kinderkens der gelovigen van de borsten der moeders worden afgerukt en tyramelijk in het helse vuur geworpen, alzo dat hun noch het bloed van Christus baten kan noch de doop, noch het gebed der kerken bij hun doop’. Hoe kwamen zij aan deze conclusie? Is het waar, dat wanneer men zo over de uitverkiezing redeneert, men dan inderdaad tot een dergelijke conclusie moet komen? 4. Christus is de spiegel van de uitverkiezing. Wat betekent dat voor jou? 11 DORDTSE LEERREGELS (Artikel I, de paragrafen I – V) Aangezien alle mensen in Adam gezondigd hebben, en des vloeks en eeuwigen doods zijn schuldig geworden, zo zou God niemand ongelijk hebben gedaan, indien Hij het ganse menselijk geslacht in de zonde en vervloeking had willen laten en om de zonde verdoemen, volgens deze uitspraken van de Apostel: De gehele wereld is voor God verdoemelijk. Zij hebben allen gezondigd en derven de heerlijkheid Gods. (Rom. 3 : 19, 23); en: De bezoldiging der zonde is de dood. (Rom. 6 : 23). -Maar hierin is de liefde Gods geopenbaard, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon in de wereld gezonden heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. (1 Joh. 4 : 9; Joh. 3 : 16). En opdat de mensen tot het geloof worden gebracht, zendt God goedertierenlijk verkondigers van deze zeer blijde boodschap, tot wie Hij wil, en wanneer Hij wil; door wier dienst de mensen geroepen worden tot bekering en het geloof in Christus de gekruisigde. Want hoe zullen zij in Hem geloven, van welke zij niet gehoord hebben? En hoe zullen zij horen, zonder die hun predikt? En hoe zullen zij prediken, indien zij niet gezonden worden? (Rom. 10 : 14, 15). Die dit Evangelie niet geloven, op die blijft de toorn Gods. Maar die het aannemen, en de Zaligmaker Jezus met een waarachtig en levend geloof omhelzen, die worden door Hem van de toorn Gods en van het verderf verlost en met het eeuwige leven begiftigd (Joh. 3 : 36; Marc. 16 : 16). De oorzaak of schuld van dat ongeloof, gelijk ook van alle andere zonden, is geenszins in God, maar in de mens. Maar het geloof in Jezus Christus, en de zaligheid door Hem, is een genadegave Gods; gelijk geschreven is: Uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof, en dat niet uit u, het is Gods gave (Efeze 2 : 8). Insgelijks: Het is u gegeven, in Christus te geloven (Fil. 1 : 29). 3. DE REDDINGSLIJN C.H. Spurgeon, de Engelse opwekkingsprediker heeft eens gezegd, dat hij, toen hij tot bekering kwam, het helemaal niet vreemd zou hebben gevonden, als God de hele wereld had zalig gemaakt en hem alleen had verstoten. Dat klinkt ons misschien vreemd in de oren. Maar iemand die werkelijk aan de weet komt, wat het betekent. dat hij tegen God gezondigd heeft, die verstaat dit. Hij kan het maar nooit begrijpen, dat God met hem van doen wil hebben. Aan de grond Hoe is het mogelijk, dat God in genade aan een mensenkind denkt? Hoe is het eigenlijk mogelijk dat er een uitverkiezing is? Dat is het verbazingwekkende waarmee de Dordtse Leerregels beginnen. ‘God zou niemand ongelijk hebben gedaan’, als Hij het gehele menselijke geslacht voor eeuwig had laten verkommeren. Hij zou mij niet onbillijk behandelen, als Hij mij voor eeuwig liet omkomen. Zelfs - om met Spurgeon te spreken als Hij alleen mij zou verstoten. Het is belangrijk om te letten op deze inzet van de Dordtse Leerregels. Zoals gezegd gaat het er in dit geschrift vooral om helder zicht te krijgen op wat de Bijbel leert inzake de uitverkiezing. In ons vorige hoofdstukje hebben we 12 daar het een en ander over geschreven. We zijn daarmee dus eigenlijk begonnen. Maar we hebben wel gemerkt, dat we, als we over de uitverkiezing beginnen te denken, al gauw in de problemen komen. En we hebben direct al geconstateerd, dat het niet goed is om te proberen ‘boven de wolken te vliegen om in Gods Raad te blikken’ (J. Calvijn). Maar nu moeten we een stap verder terug doen. Om goed over uitverkiezing te kunnen denken, moeten we eerst goed hebben leren denken over ons-zelf. Uitverkiezing is een groot wonder, als je bedenkt dat wij met heel het mensdom verloren liggen. Daar is immers maar één woord goed voor. Het woord: verwerping. Zo spreekt de Bijbel over de mens, en over mij. ‘Er is niemand rechtvaardig... er is niemand die God zoekt... de gehele wereld is voor God verdoemelijk’ (Rom.3 : 9 - 20). De hand op de mond a.u.b. ‘Dood in zonden en misdaden’ (Ef.1 :1). Daar zijn wij in één woord mee ‘geprezen’. Geen sterveling kan enig recht bij God laten gelden. Er is van ons uit geen weg terug naar God. Zeg dus nooit: ‘Hoe is het mogelijk, dat God een mens voor eeuwig laat omkomen’. Zeg liever: ‘k Erken mijn schuld die U (Heere) tot straf bewoog; Uw doen is rein, Uw vonnis gans rechtvaardig. (Ps.51 :2 ber.). Wij zijn allemaal als een drenkeling die op het punt staat te verdrinken. Nog een keer: wie daar niet mee begint, raakt met de uitverkiezing altijd in de knoei. En daarmee beginnen is niet gemakkelijk. Alle begin is moeilijk. Zeker dit begin. Maar God de Heere kan het leren. Door Zijn Woord en Geest. Verkondigers van deze zeer blijde boodschap Maar dan komt nu het tweede. Alweer: over uitverkiezing gesproken. Het zou helemaal niet vreemd zijn geweest, als God bij wijze van spreken onze planeet ‘aarde’ met zijn verdorven mensheid had laten schieten en op een andere planeet met andere schepselen een nieuw begin zou hebben gemaakt. Maar dat heeft God niet gedaan. Dat zou Hem ook Zijn eer hebben gekost. God heeft van tevoren trouwens best geweten, hoe het allemaal in de wereld zou gaan. En Hij heeft er ook in ‘voorzien’. Het loopt Hem dus niet uit de hand. We zagen eerder, dat God Zijn eigen lieve Zoon al voor de grondlegging van de wereld (Ef.1 : 4) uitkoos om Zaligmaker te 13 worden en een weg te banen naar een nieuwe toekomst voor Adams kinderen. ‘Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven zou hebben’ (Joh.3 :16). Dat is het tweede dat genoemd wordt in de Dordtse Leerregels (D.L.1, 2). Er is - Gode zij dank - een reddingslijn. En onmiddellijk daaraan verbonden wijzen de Leerregels op nog iets dat verbazingwekkend is. God steekt bij wijze van spreken alle twee Zijn handen uit naar Zijn gevallen schepping. Hij geeft Zijn Zoon. Maar Hij laat het bovendien overal rondbazuinen, dat er in Hem een weg ter ontkoming is. ‘Hij zendt goedertierenlijk verkondigers van deze zeer blijde boodschap’, zeggen de Leerregels van Dordt. ‘Tot wie Hij wil en wanneer Hij wil’. Dat is dus ook uitverkiezing (vgl.Jes.65 : 1). Het is uitverkiezing, dat het Evangelie ons lage landje aan de Noordzee is binnengekomen. En het is uitverkiezing, dat wij een Bijbel in huis hebben en elke zondag onder de verkondiging van Gods Woord kunnen zijn. Niemand kan zeggen dat God geen hand naar hem heeft uitgestoken. En iedereen mag weten, dat het zijn eigen schuld is, wanneer hij dan nog verloren gaat (D.L.1,4,5). Hij heeft zijn eigen ondergang gezocht. Er is een reddingslijn. Er is een weg om te ontkomen Alle begin is moeilijk. Het is moeilijk om je in te leven, dat God je terecht had kunnen laten omkomen. En als je je dat inleeft, is het dan niet geweldig dat God Zijn handen uitsteekt naar een diep gevallen mensheid? Dat is gewoon nooit te begrijpen. Het is alleen maar te aanbidden. Zijn hiermee nu opeens alle vragen opgelost? Nee. Ook nu zijn er nog genoeg problemen.Want iemand vraagt wellicht, of hij dus mag geloven, dat hij uitverkoren is, omdat God nu eenmaal Zijn handen heeft uitgestoken naar een gevallen wereld. Zou je kunnen zeggen: ‘Ik had eigenlijk verloren kunnen gaan. Maar God wil de verloren mens redden. Dus daarmee is alles in orde? Ik ben een drenkeling, maar er is gelukkig ook een reddingslijn’. Het antwoord is duidelijk. Het is inderdaad niet genoeg, dat er een reddingslijn is. Het is niet genoeg, dat ik elke zondag in de preek hoor zeggen, dat ik gered kan worden. Als ik die reddingslijn niet grijp, als alles in mijn leven bij het oude blijft, mag ik niet denken, dat het wel in orde is met mij. Dat moeten we allemaal goed weten. Ik moet ook aan de weet komen, of de Heere ook mij persoonlijk wil redden. Nu, dat is waar. Maar om dat aan de weet te komen, is het nodig, dat ik het eerst als iets geweldigs ga zien, dat God een weg maakte, waar al onze wegen 14 doodliepen. Als ik ooit aan de weet wil komen, of ik uitverkoren ben, moet ik het als een groot wonder leren zien, dat God voor zondaars in het algemeen een vluchtweg heeft uitgedacht. En zelfs als ik overal buiten zou vallen, is dat nog geweldig. Wat staat ons dan anders te doen dan te vluchten? Geef de moed maar nooit op. Als iemand op de bovenste verdieping zit van een huis dat onder hem in brand staat, zal hij dan niet uit het raam springen, wanneer de brandweerlieden voor hem een vangzeil ophouden? Het is moeilijk om te erkennen, dat ik als een drenkeling ben op het punt van verdrinken. Het is moeilijk om te erkennen, dat mijn levenshuis aan alle kanten in brand staat. ‘k Erken de schuld die u tot straf bewoog..’ (Ps.51 : 2 ber.). Maar als we daar echt ‘ja en amen’ op hebben leren zeggen, is het ook een aanbiddelijk wonder, dat er een reddingslijn is, een vangzeil. ‘Wendt u naar Mij (de Heere) toe, wordt behouden, alle gij einden der aarde; want ik ben God en niemand meer’ (Jes.45 : 22). Gespreksvragen 1.Het is moeilijk om te erkennen, dat je niet beter bent dan de wereld om je heen en daarom verwerpelijk voor God. Je zou zoiets een pessimistisch mensbeeld kunnen noemen. Vind je dat mensbeeld ook in de Bijbel? Geef voorbeelden. 2.De verkiezing (predestinatie, voorbeschikking) heeft ook de donkere keerzijde van de verwerping. Als God iemand niet verkiest, verwerpt Hij hem. De Dordtse Leerregels (ook de N.B.G., art. 16) zeggen in het laatste geval, dat God de mens laát in de val, waar hij zichzelf geworpen heeft. Bovendien zeggen zij, dat dat van ‘sommigen’ geldt. De schuld van de eeuwige ondergang van de mens ligt niet bij God. Maar als ik voor eeuwig gered mag worden, is het dan ook mede te danken aan het feit, dat ik dan toch maar op tijd uit het raam van het brandende huis ben gesprongen? 3.Dat ik een Bijbel in huis heb en elke zondag het Evangelie kan horen verkondigen, dat ik onderwijs krijg op de catechisatie, dat alles kan ik (algemene) verkiezing noemen. God zendt ‘goedertieren verkondigers van deze zeer blijde boodschap tot wie Hij wil en wanneer Hij wil’. “De catechisatie’ (ets van prof.dr. C.L.Dake in C.F.van Koetsveld, Schetsen uit de Pastorie te Mastland) Houdt dat in, dat wij er ons eigenlijk ook niet druk om behoeven te maken, dat er op dit 15 moment (nog) zoveel mensen en plaatsen op aarde zijn, aan wie en waaraan het Evangelie nooit is gebracht? Zoek het verband tussen verkiezing en zending/ evangelisatie. 16 DORDTSE LEERREGELS (Artikel I, de paragrafen VIII – X) De voormelde Verkiezing is niet menigerlei, maar een en dezelfde, van al degenen die zalig worden, beide in het Oude en Nieuwe Testament. Aangezien de Schrift ons een enig welbehagen, voornemen en raad van de wil Gods voorstelt, waardoor Hiij ons van eeuwigheid heeft verkoren, beide tot de genade en tot de heerlijkheid, tot de zaligheid en tot de weg der zaligheid, dewelke Hij bereid heeft, opdat wij daarin wandelen zouden (Efez. 1 : 4, 5 en 2 : 10). Deze zelfde Verkiezing is geschied, niet uit het voorgezien geloof en de gehoorzaamheid des geloofs, heiligheid of enige andere, goede hoedanigheid of geschiktheid, als een oorzaak of voorwaarde, te voren vereist in de mens, die verkoren zou worden; maar tot het geloof en gehoorzaamheid des geloofs, tot heiligheid enz.; en dienvolgens is de verkiezing de fontein van alle zaligmakend goed, waaruit het geloof, de heiligheid, en andere zaligmakende gaven en eindelijk het eeuwige leven zelf als vruchten vloeien, naar het getuigenis van de Apostel: Hij heeft ons uitverkoren (niet, omdat wij waren, maar) opdat wij zouden zijn heilig en onberispelijk voor Hem in de liefde (Ef. 1 : 4). De oorzaak van deze genadige verkiezing is eniglijk het welbehagen Gods, niet daarin bestaande, dat Hij enige hoedanigheden of werken der mensen, uit alle mogelijke voorwaarden tot één voorwaarde der zaligheid heeft uitgekozen; maar hierin, dat Hij enige bepaalde personen, uit de gemene menigte der zondaren, zich tot een eigendom heeft aangenomen. Gelijk geschreven is: Als de kinderen nog niet geboren waren, noch iets goeds of kwaads gedaan hadden enz., werd tot haar (namelijk Rebekka) gezegd: De meerdere zal de mindere dienen; gelijk geschreven is: Jakob heb Ik liefgehad en Ezau heb Ik gehaat (Rom. 9 : 11, 12, 13); en: Daar geloofden zo velen, als er geordineerd waren ten eeuwigen leven (Hand. 13 : 48). 4. OP VOORWAARDE VAN…..? Je hoort nog wel eens zeggen: ‘God zoekt jou, maar jij moet er zelf ook wat aan doen. Jij moet kiezen voor Jezus. Dan kiest God voor jou.’ Eerlijk gezegd klinkt ons zo'n uitspraak best vertrouwd in de oren. Je kunt er beter mee uit de voeten dan wanneer iemand tegen je zegt: ‘Vraag maar, of God je bekeren wil, want dat kan je zelf niet’. Kiezen voor Jezus Toch moeten wij over deze uitspraken nog eens goed nadenken. Want het zou best kunnen zijn, dat er in beide gevallen een flinke adder onder het gras zit. Het is bovendien erg belangrijk, dat we weten wat er waar is en niet waar in deze uitspraken. Want hiermee staat of valt de hele zaak. Eén klein zandkorreltje kan een heel uurwerk doen stilstaan. Eén misverstand, hoe onbeduidend ogenschijnlijk, kan een mens levenslang op een dwaalspoor brengen. In ons vorige hoofdstukje zagen we, dat God aan de mens het Evangelie laat verkondigen. Er is een weg om te ontkomen aan het eeuwig verderf. Maar houdt dat in, dat het aan de beleefdheid en welwillendheid van de mens wordt overgelaten, wat hij met het Evangelie doet? Als dit zo is, betekent dat, dat het Evangelie altijd onder zekere voorwaarden aan ons wordt gepredikt. Wij moeten de boodschap aannemen. En doen we dat niet, dan is - om zo te zeggen - God zelfs niet meer in staat om ons te redden. Dus: kies voor Jezus. Dan kiest God ook voor jou. Is het zo? 17 Voorgezien geloof? (de Remonstranten) Laten we eerst maar vaststellen dat de Remonstranten die in Dordt veroordeeld zijn, er in feite zo over dachten. Zij zelden: ‘God heeft bepaald, wie er zalig zullen worden’. Nu, dat klonk goed. Maar ze zeiden erbij: ‘Zalig zullen worden degene die geloven’. Dat hield dus in, dat God hen, die voor Jezus kiezen, heeft uitverkoren. Het wilde ook zeggen, dat als je ophoudt te geloven, God Zijn ja-woord herroept. In de Leerregels van Dcrdt wordt deze mening van de Remonstranten uitvoerig toegelicht (D.L.1,9 en 10; en De verwerping der dwalingen, vooral art. 2). De vraag is nu echter niet, of die Remonstranten gelijk hebben, ja dan nee. De vraag is gewoon, of de Bijbel ons leert dat God de mens het Evangelie laat verkondigen, en dat de mens kiest, of dat God de mens het Evangelie laat verkondigen en er dan Zelf ook nog voor zorgt, dat die mens daar met zijn hart bovenop valt. Het eerste klopt niet met wat de Bijbel zegt over de doodsstaat van de mens. We hebben dat eerder gezien. Er leeft geen vraag naar God meer in ons hart, sinds wij bij Hem in het paradijs de deur zijn uitgelopen. Jezus zei: ‘Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader die Mij gezonden heeft, hem trekke’ (Joh.6 : 44a). 'Ik zal het stenen hart wegnemen'. Lydia Welnu, het Evangelie is nooit een voorwaardelijk Evangelie. Het wordt ons nooit verkondigd op voorwaarde van... Het wordt ons gratis aangeboden. En een hart om het te ontvangen wordt daarin mee beloofd. ‘Ik’, zegt God, ‘zal het stenen hart uit uw vlees wegnemen en zal u een vlesen hart geven’ (Ez.36 : 26). God verkiest een mens niet op voorwaarde dat hij gelooft. Hij verkiest de mens tot het geloof. God gaat echt nog een stap verder dan het aanbieden van Zijn heil aan zondaren. Hij legt Zijn heil ook in hun hart. Een voorbeeld uit de Bijbel is Lydia (Hand.16 : 14vv). Zij staat te luisteren naar Paulus. En zij vangt zijn woorden op. Ze drinkt die in. Ze levert zich uit aan de haar gepredikte Heiland. En deed zij dat, omdat ze nu eenmaal een godsdienstige vrouw was? Deed zij het, omdat zij zich innerlijk voorbereid had op de komst van het Evangelie? In geen enkel opzicht. We lezen: ‘God opende haar hart, zodat zij acht gaf op hetgeen van Paulus gesproken werd’. Inwendige roeping Inmiddels is het misschien duidelijk geworden, dat je dus voorzichtig moet zijn met te zeggen: ‘’Jij kiest voor Jezus en dan kiest God voor jou’. Zeker, iemand die Jezus als Christus ziet, kiest voor Hem. En dat mag. Jezus is een geweldige Zaligmaker. Je krijgt er nooit spijt van. Trouwers heel de Bijbel roept ons op om tot Jezus te komen. Het Evangelie wordt verkondigd met het bevel van bekering en geloof. Maar iemand die voor Jezus mag kiezen in het geloof doet dat niet slechts onder aandrang van de prediking. Hij doet dat tevens onder de liefelijke inwerking van Gods Geest in zijn hart. In feite kiest de Heere Zelf voor hem. En in die keuze van God ligt dan ook zijn houvast. Dat maakt zijn keuze ook beslist. Gods keus, Zijn roeping, is krachtdadig, dat wil zeggen: je wordt met onweerstaanbare kracht getrokken; je verliest al je reserves. 18 Het is van groot belang om deze dingen nog eens hardop te zeggen. Vooral in onze tijd, waarin er nogal wat predikers optreden, die eigenlijk nooit verder komen dan de Remonstranten in de tijd van de Dordtse Synode. Zij verkondigen de ene Naam die onder de mensen gegeven is tot zaligheid. Zij roepen de mensen op tot bekering en geloof. En dat is allemaal goed en nodig. Wee ons, als we het niet doen. Maar jammer genoeg houdt het dan vaak op. En hebben we daarmee dan werkelijk antwoord gekregen op de vraag, hoe we ons met heel ons hart aan Jezus overgeven? Vaak twijfelen we er niet aan, dat we ons aan Christus mogen overgeven, maar we komen er niet aan toe. Het lukt ons niet, om ons leven helemaal aan God te wijden. En welk een zegen is het dan, als er in zo'n geval iemand tegen je zegt: ‘Kind, weet jij wel, dat God een God is die geen half werk doet, maar dat Hij van a tot z zalig maakt? Hij is het, die jouw onwillige en weerbarstige hart met het koord van Zijn liefde wil trekken en het wil vertederen, zodat het helemaal vervuld wordt met Zijn hemelse liefde. En als je daar soms aan twijfelt, denk dan eens terug aan je doop. Ben je ook niet in de Naam van de Heilige Geest gedoopt? Die Geest werkt het geloof in het hart. Zoals Hij dat bij Lydia deed. Want alles wat God weg te geven heeft, dat geeft Hij weg in Zijn beloften. Zullen we dat dan nu nog even samenvatten? Gods verkiezing is niet slechts algemeen (Hij verkiest Christus, de prediking, een volk), maar ook particulier/ persoonlijk (Hij roept de Zijnen innerlijk en onweerstaanbaar). Iedereen kan begrijpen, dat deze dingen allemaal niet gezegd worden met de bedoeling om mensen van Jezus weg te houden. Helaas komt dat voor. Dan beweert men, dat je niet zomaar tot Jezus mag gaan. Je moet eerst ... Nu ja, je moet in elk geval eerst weten, dat het je uit de hemel gegeven is. Ook dit is fout. Want dat is weer dat voorwaardelijke Evangelie. Want hoe kan iemand nu toch zeker weten, dat het hem uit de hemel gegeven is, zonder dat hij tot Jezus kwam? Juist in het gaan naar Jezus mag hij ondervinden: dit komt regelrecht van boven. Soli Deo Gloria ! De aap, en de katschool In een godsdienst in India is in oude dagen vaak getwist over de vraag, hoe de mens door zijn god wordt gered. Op die vraag werden twee totaal verschillende antwoorden gegeven. Sommigen zelden: ‘Het gaat als bij een aap. Als dat dier zijn jongen in gevaar ziet, vliegt hij erop af. De diertjes slaan hun lange armen om hem heen. En zo snelt hij weg naar veiliger oorden, zijn jongen om zijn hals!’. ‘Welnee", zeiden andere godsdienstige geleerden: ‘Zo gaat het helemaal niet toe, als god de mens redt. Het gaat net als bij een kat. Als dat dier zijn jongen uit een gevaarlijke toestand redt, grijpt hij ze met zijn bek in hun nekvel en sleept ze weg. De diertjes laten met zich doen. Vreemd, dat dit soort vragen ook in heidense godsdiensten leven. Vreemd? Zo'n verhaal zet je aan 't denken. Hoe redt de God van de Bijbel de mens? Is het waar, als mensen zeggen: ‘Je kunt jezelf niet bekeren? Daarom moet je afwachten, of God het wil doen’. En is het waar, als mensen zeggen: ‘Je moet je bekeren. Je moet er zelf ook wat aan doen? 19 Gespreksvragen 1.In D.L.II, 5 lezen we, dat het Evangelie aan de mensen verkondigd moet worden ‘met bevel van bekering en geloof’. Mag en kan ons iets bevolen worden, als wij dat zelf niet kunnen doen? En zou een prediking waarin heel sterk de nadruk op dit bevel wordt gelegd, niet hard en deprimerend kunnen overkomen? 2.Lees eens de geschiedenis van Petrus' wandel op de zee van Tiberias ( Matth.14.22vv). Met één woord ‘Kom’ roept Jezus Petrus tot Zich. En Petrus stapt overboord. Hij doet wat de Meester zegt. Iets dat bepaald tot de onmogelijkheden behoort. Trek een parallel met wat er in de prediking gebeurt, als de dienaar van het Woord in ‘s Heeren Naam roept: ‘Kom’. Hoe komt het, dat mensen dan soms net als Petrus iets onmogelijks gaan doen? Zij komen tot Jezus. 3. Er is één weg (‘one way’) voor Jood en heiden. De verkiezing van God is ’niet menigerlei, maar één en dezelfde" (D.L.I, VIII). Dat betekent, dat de weg van het doen van de werken der wet geen heilsweg is. Gaat God met Israel toch een eigen weg? 4.Waarom gaan we naar de kerk en lezen we uit de Bijbel, als het geloof een gave van God is? 20 DORDTSE LEERREGELS (Artikel II, de paragrafen 3 - 5) Deze dood des Zoons Gods is de enige en volmaakte offerande en genoegdoening voor de zonden; van oneindige kracht en waardigheid, overvloediglijk genoegzaam tot verzoening van de zonden der ganse wereld. En deze dood is daarom van zo grote kracht en waardigheid, omdat de persoon, die die geleden heeft, niet alleen een waarachtig en volkomen heilig mens is, maar ook de eniggeboren Zone Gods, van eenzelfde eeuwig en oneindig wezen met den Vader en den Heiligen Geest, zodanig als onze Zaligmaker wezen moest. Daarenboven, omdat zijn dood is vergezelschapt geweest met het gevoel van de toorn Gods en van de vloek, die wij door onze zonden verdiend hadden. Voorts is de belofte des Evangelies, dat een iegelijk, die in den gekruisigden Christus gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe; welke belofte alle volkeren en mensen, tot welke God naar zijn welbehagen zijn Evangelie zendt, zonder onderscheid moet verkondigd en voorgesteld worden, met bevel van bekering en geloof. 5. HET SPIEGELTJE Eens, toen ik ergens in Nederland een lezing hield over de Dordtse Leerregels, kwam er in de pauze een oude man naar mij toe. Hij gaf mij een klein spiegeltje. Aan de achterzijde daarvan stond de bekende tekst van Joh.3 :16: ‘Alzo lief heeft God de wereld gehad…’. Onder die tekst stond geschreven: ‘Als u wilt weten voor wie dit Bijbelwoord geldt, zie ommezijde’. En aan de ommezijde - een spiegeltje - zag ik dan mijn eigen gezicht. ‘Alzo lief heeft God dus mij gehad….’ Alzo lief heeft God de wereld gehad Ik heb later nog veel nagedacht over de verrassing die mij toen te beurt viel. Ook heb ik me vaak afgevraagd, of het zo wel kan. Mag ik zo maar geloven, dat God mij lief heeft? Mag ik dat spiegeltje ook zo maar aan iedereen geven? Zijn wij niet allemaal door onze opstand tegen God ‘kinderen des toorns’ geworden? En mag je dan wel zonder onderscheid tegen iedereen zeggen: ‘Jezus heeft jou, ja ook jou lief’? Om op die vragen te kunnen antwoorden, moeten we goed lezen wat er in Joh.3 : 16 staat. ‘Alzo lief heeft God de wereld gehad..’ Hier staat niet: de wereld van Zijn uitverkorenen. Hier staat niet: volken van verschillende herkomst in de wereld. Er staat heel eenvoudig: de wereld. En daarmee is niet bedoeld de wereld van vóór de zondeval. Het is de wereld, zoals die is geworden door de zondeval, dus nadat de mens daarin alles geruïneerd heeft door zijn rebellie tegen de Schepper. In één woord: een gevallen wereld. En die wereld is voorwerp van Gods liefde. Zo zelfs, dat God er Zijn enige Kind voor over had. ‘Het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond’ (Joh.1 : 14). Jezus kwam ‘om Zijn ziel (d.i. Zijn leven) te geven tot een losprijs voor velen’ (Mark.10 : 45). Hij in Zijn onmetelijk zware lijden, Hij in Zijn bittere kruisdood, is het toonbeeld van Gods liefde voor een gevallen wereld. Als ik 21 dus een rebel ben - en dat ben ik - dan moet ik weten, dat ik Gods toorn heb verdiend. Niettemin ben in een wereld die voorwerp van Gods liefde is. En daarom mag ik toch ook geloven, dat God mijn behoud zoekt, mij lief heeft en dat Jezus aan het kruis ook naar mij Zijn handen uitbreidt. In D.L.II, 3 wordt gezegd, dat ‘de enige en volmaakte offerande en genoegdoening van de dood van de Zoon van God voor de zonden van oneindige kracht en waardigheid is, overvloedig genoegzaam tot verzoening van de zonden van de ganse wereld’. Ruimer kan het niet. ‘Zie het Lam van God dat de zonde der wereld wegneemt’ (Joh.1 : 29). ‘Een verzoening voor onze zonden; en niet alleen voor de onze, maar ook voor de zonden van de gehele wereld' (1 Joh.2 : 2). Jezus een Vredesonderhandelaar of een Borg? Nu moeten we echter aan dit alles nog twee dingen toevoegen. In de eerste plaats dienen wij te vragen, wat het betekent, als Joh.3 :16 zegt, dat (de gave van) Jezus Christus de uitdrukking van Gods liefde tot de wereld is. De Remonstranten hadden daar vroeger ook hun gedachten over. Zij wilden niet weten van ‘verzoening door voldoening’. Dat wil zeggen, dat zij God niet zagen als een God die Zijn recht handhaaft en eist, dat er aan dat recht wordt voldaan door een plaatsvervangend offer. Zij zagen Jezus dan eigenlijk ook zonder meer als een toonbeeld van Gods liefde, in Wie God wel laat zien, dat Hij de zonde straffen kan, maar niet dat Hij de zonde ook straffen moet. Jezus is volgens hen de Vredesonderhandelaar die twee partijen naar elkaar toepraat. Hij is in de wereld gekomen om het vredesinitiatief van de verzoende Vader bekend te maken. Alle mensen zijn daarmee in een staat der genade gekomen. En door het voorbeeld van geduld en lijdzaamheid, liefde en gehoorzaamheid van Jezus en door de zachte aanrading van de stem van het Evangelie trekt dan die Vredesonderhandelaar zondige mensen, die in zichzelf onwillig zijn, over de streep. En zo verandert hun gezindheid jegens God. Zij keren zich berouwvol van hun zonden af en worden daardoor met God verzoend. Zie D.L.II, verwerping 2 en 3. Iedereen voelt aan, dat deze redenering van de Remonstranten wel aardig klinkt maar helemaal niet klopt. Althans niet met wat de Bijbel ons over Jezus laat weten. Want in de Bijbel is Jezus een Borg die voor mensen betaalt (vgl.Hebr.7 : 22vv). Een Borg Die niet maar ten behoeve van, maar in plaats van zondaren sterft. Omdat God verzoend wordt door het bloed (Hebr.9 : 22). De Bijbel spreekt zo over Jezus, omdat van God wordt gezegd dat Hij nooit de hand licht met de zonde en tegelijk de zondaar zalig wil maken. Het kruis van Golgotha is niet zo zeer het overwinningsteken van Gods liefde waaraan iedereen kan zien, dat God de wereld lief heeft en daarom ook hem. Maar het kruis van Golgotha is het noodzakelijke betaalmiddel waardoor zondaren van hun schuld bij God worden verlost. En dan mag daar gerust aan worden toegevoegd, dat Christus' kruisdood een bankrekening is die niet en nooit in de rode cijfers komt. Met andere woorden: er is genoeg in Jezus te vinden voor alle mensen die op aarde leven, ooit hebben geleefd of ooit zullen leven. Lees het na in D.L.II, 3 -5. 22 Opdat een ieder die gelooft... Nog een tweede ding moeten we zeggen. We luisteren nog weer een ogenblik naar de bekende tekst uit Joh.3 : 16: ‘Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft ..’. Maar dan volgt er nog iets. Opdat.... Dat woordje geeft het doel van alles aan. God had met de zending van Zijn Zoon in deze wereld niet de bedoeling om aan alle mensen, bekeerd of onbekeerd, gelovig of ongelovig, mee te delen, dat alles geregeld was en dat zij nergens over behoefden in te zitten. God richt Zijn liefdesbrief in Jezus Christus heel persoonlijk aan het mensenhart. De mens moet tot geloof komen. Anders valt hij overal buiten. ‘Opdat een leder die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven zou hebben.’ Het is dus al helemaal fout, als iemand zou denken of zeggen: ‘Jezus stierf voor mij; ik ben verzoend met God. Ik aanvaard dat als een vaststaand feit; en dat is alles!’. Nee, dat is niet alles. Christus Jezus moet mij niet slechts worden aangeboden. Hij moet mij ook worden geopenbaard. Zodat ik met Paulus mag zeggen: ‘Het heeft God behaagd Zijn Zoon In mij te openbaren’ (Gal.1 : 15vv). En dat gebeurt, als ik met diezelfde Paulus ‘alles schade en drek leer achten om de uitnemendheid van de kennis van Christus’ (Fil.3 : 7vv). Dan mag ik weten, dat Christus aan het kruis voor mij de schuld bij God ook daadwerkelijk heeft betaald. Hij heeft mij verzoend met God. En Hij heeft het alles ook aan mijn hart bevestigd en toegepast. Alzo lief heeft God de wereld gehad. Opdat ook ik die in hem mag geloven, behouden zou worden. Ik kom nog even terug op het begin. Als ik wil weten, voor wie dat machtige woord uit Joh.3 :16 geldt, dan keer ik het spiegeltje om en ontdek mijzelf. Maar dan geldt ook heel die tekst. En ze geldt ook voor mij die in de gezegende Zaligmaker mag geloven. Nu ken ik die waarheid, zo diep als gewis, dat Jezus alleen mijn gerechtigheid is. Nu tart ik de dood, nu verwin ik het graf, nu neemt mij geen satan de zegekroon af. Mijn Jezus geleidt mij door d’ aardse woestijn; gestorven voor mij zal mijn zwanenlied zijn. (McCheyne) Gespreksvragen 1.Het tweede hoofdstuk van de Dordtse Leerregels handelt uitvoerig over de Persoon en het (verzoenings)werk van Christus. Naast de aan het begin genoemde onderdelen uit dit hoofdstuk, zouden we eigenlijk ook alle andere paragrafen eens rustig moeten doorlezen. We ontdekken dan, dat de Remonstranten ook op een heel centraal punt, namelijk dat van de verzoening dwaalden. Zeg in eigen woorden wat de kern van die dwaling is. Zou je ook in onze tijd zo'n frontale aanval op het hart van de Schrift (de verzoening) kunnen aanwijzen? 23 2. Mag een predikant als volgt preken. ‘Als je niet gelooft, komt dat, omdat je door God verworpen bent?’ Wat is de boodschap die gebracht moet worden? 3. Op een beeld van de lijdende Christus stond geschreven: ‘Dit deed Ik voor u; wat doet gij voor Mij?’ Een pakkende uitspraak. Maar is ze bijbels? 24 DE DORDTSE LEERREGELS (Artikel III/ IV, de paragrafen 1 – 6) De mens is van den beginne naar het beeld Gods geschapen, versierd in zijn verstand met ware en zalige kennis zijns Scheppers en andere geestelijke dingen; in zijn wil en zijn hart met gerechtigheid; in al zijn genegenheden met zuiverheid; en is overzuiks geheel heilig geweest. Maar door het ingeven des duivels en zijn vrije wil van God afwijkende, heeft hij zichzelf van deze uitnemende gaven beroofd, en heeft daarentegen in de plaats van die over zich gehaald blindheid, schrikkelijke duisternis, ijdelheid en verkeerdheid des oordeels in zijn verstand; boosheid, wederspannigheid en hardigheid in zijn wil en zijn hart; mitsgaders ook onzuiverheid in al zijn genegenheden. Zodanig als nu de mens geweest is na de val, zodanige kinderen heeft hij ook voortgebracht, namelijk hij, verdorven zijnde, verdorvene; alzo dat de verdorvenheid, naar Gods rechtvaardig oordeel, van Adam op al zijn nakomelingen (uitgenomen alleen Christus) gekomen is, niet door navolging, gelijk eertijds de Pelagianen gedreven hebben, maar door voortplanting der verdorven natuur. Overzuiks zo worden alle mensen in zonden ontvangen, en als kinderen des toorns geboren, onbekwaam tot enig zaligmakend goed, geneigd tot kwaad, dood in zonden en slaven der zonde. En willen noch kunnen tot God niet wederkeren, noch hun verdorven natuur verbeteren, noch zichzelf tot de verbetering daarvan schikken, zonder de genade van de wedervarende Heilige Geest. Wel is waar, dat na de val in de mens enig licht der natuur nog overgebleven is, waardoor hij behoudt enige kennis van God, van de natuurlijke dingen, van het onderscheid tussen hetgeen betamelijk en onbetamelijk is, en ook betoont enige betrachting tot de deugd en tot uiterlijke tucht. Maar zó ver is het van daar, dat de mens door dit licht der natuur zoude kunnen komen tot de zaligmakende kennis van God, en zich tot Hem bekeren, dat hij ook in natuurlijke en burgerlijke zaken dit licht niet recht gebruikt; ja, veel meer datzelve, hoedanig het ook zij, op onderscheidene wijze, geheel bezoedelt en in ongerechtigheid ten onder houdt; en dewijl hij dit doet, zo wordt hem alle verontschuldiging voor God benomen. Gelijk het met het licht der natuur toegaat, zo gaat het ook in dezen toe met de Wet der Tien Geboden, van God door Mozes de Joden in het bijzonder gegeven. Want nademaal deze de grootheid der zonde wel ontdekt en de mens meer en meer van zijn schuld overtuigt, doch het herstellingsmiddel daartegen niet aanwijst, noch enige krachten toebrengt, om uit deze ellendigheid te kunnen geraken, en omdat zij alzo, door het vlees krachteloos geworden zijnde, de overtreder onder de vloek blijven laat, zo kan de mens daardoor de zaligmakende genade niet verkrijgen. Hetgeen dan noch het licht der natuur, noch de Wet doen kan, dat doet God door de kracht des Heiligen Geestes, en door het Woord of de bediening der verzoening, welke is het Evangelie van den Messias, waardoor het God behaagd heeft de gelovige mensen, zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament, zalig te maken. Desiderius Erasmus, ets van Albrecht Dürer (1520) VI. DE VRIJE WIL Heeft de mens een vrije wil? Over deze vraag is in de loop der eeuwen veel nagedacht. Grote verschillen van mening zijn er op dit punt geweest. Augustinus bijvoorbeeld noemde de mens een verdoemelijke massa (‘massa perditionis’). Maar zijn tegenstander, de Engelse monnik Pelagius beweerde, dat de mens als een onbeschreven blad papier (‘tabula rasa’) op de wereld 25 komt en het kwade leert door navolging. Luther heeft Over de ‘knechtelijke wil’ een dik boek geschreven tegen Desiderius Erasmus, de humanist van Rotterdam die ontkende, dat de mens een zondeslaaf is. De koers is bepaald Heeft de mens een vrije wil? Zo ja, hoe vrij is dan die wil? En zo niet: waar blijven wij dan met onze verantwoordelijkheid? Laat ik beginnen met een stelling, verduidelijkt met een beeld.De stelling is: de mens heeft een vrije wil, maar het is een vrije wil ten kwade Met andere woorden: wij doen vrijwillig de zonde en wij doen niet anders dan dat. Ik geef toe, dat dit een uitdagende stelling is. Maar we moeten erover nadenken. Want het is bepaald meer dan een theoretische kwestie. Met het antwoord op de vraag staat of valt wel zo ongeveer ons hele christen - zijn. Stel, daar is iemand die voor het eerst van zijn leven in een vliegtuig stapt. Na een half uur vliegen raakt hij in paniek. Hij wil eruit. Hij wil terug naar Amsterdam. En wat doet hij? Hij pakt zijn spulletjes bij elkaar en loopt naar de staart van het vliegtuig. Richting Schiphol. Zijn besluit staat vast: ‘Ik ga terug’. En hij gaat werkelijk ook een beetje terug. Maar het vliegtuig vliegt wel door. Het hangt ver boven de wolken en koerst naar de andere kant van de aarde. Vraag: is genoemde passagier vrij om op te stappen en naar huis te gaan? Ja natuurlijk. Maar zolang hij in dat vliegtuig zit, gaat hij wel hoe langer hoe verder van huis af. Want dat vliegtuig kan niet eens even terug naar de thuishaven. Welnu. de mens is vrij om te doen en te laten wat hij wil. Dat staat vast.Hij heeft een redelijk denkend verstand.Hij is bepaald meer dan een bundel hartstochten, zoals dat het geval is met dieren. Hij maakt keuzes van minuut tot minuut. Hij kan dus op een gegeven moment, onder aandrang van buitenaf misschien of uit kracht van zijn opvoeding, het besluit nemen om het eens helemaal over een andere boeg te gooien: om beter te gaan leven, de Bijbel te gaan lezen, naar de kerk te gaan, enz. Maar... maakt hem dat in principe tot een ander mens? Kan het ook een opwelling van een ogenblik zijn? Is het niet misleidend om te suggereren, dat alle mensen die zo'n besluit nemen, bekeerd zijn? Natuurlijk, het is goed, dat iemand besluit om een ander mens te worden. Maar wanneer is iemand een ander mens geworden? Is zijn hart zo maar eens even veranderd? Is de hang naar het kwade niet zo verweven met zijn mensenbestaan, dat hij daar uit eigener beweging niet vrij van komt? Hoogmoed, egoïsme, zelf willen bepalen wat goed en wat kwaad is. Dat en zoveel meer hebben wij allemaal van onze stamvader Adam meegekregen. En wie kan zeggen, dat zijn ‘arglistig hart’ daarvan niet vol is? Met andere woorden: de vlucht is begonnen, de koers is bepaald. Je bent in dat vliegtuig gestapt. En daar stap je hoog boven de wolken niet eens even uit. Erfzonde Het is uiteraard een gebrekkig beeld. Maar ik wil er mee duidelijk maken wat de D.L.III/IV, 1 - 6 zeggen. Daar wordt gesproken over ‘‘blindheid, schrikkelijke duisternis, ijdelheid en verkeerdheid des oordeels in zijn 26 verstand; boosheid, wederspannigheid en hardheid in zijn wil en zijn hart; en ook onzuiverheid in al zijn genegenheden’. Zo is de mens geworden uit eigen vrije wil, Hij heeft voor zo'n toestand gekozen. Adam, de mens, heeft dat gedaan. En zijn afval van God in het paradijs was maar niet een slippertje, een misstap, een menselijke fout uit een ogenblik van onbedachtzaamheid. Het was vrijwillig breken met de Schepper. En daardoor sprongen alle stoppen door. Hij kwam meteen daarna in het donker te zitten. De zonde heeft een ruïnerende macht. En nu kan niemand zeggen, dat hij met Adam niets te maken heeft, net zo min als je kunt zeggen, dat je met je vader niets te maken hebt. Ja, als Gods Geest je wijs maakt, zeg je veeleer wat David zei in Psalm 51. David zegt daar: ‘Weet je, hoe ik ertoe gekomen ben om overspel met Bathseba, mijn buurvrouw te bedrijven? Ik deed zo, omdat ik zo was. En ik was al zo in de moederschoot’’. En Davd zegt dat dan allemaal niet om zich te verontschuldigen, maar juist om de grootheid van zijn kwaad uit te spreken. Met andere woorden: David ervoer zijn zonde als erfzonde. En dan erfzonde niet als een boos lot dat nu eenmaal over hem gevallen was, maar als persoonlijke schuld. Dat is allemaal best moeilijk te verwerken. Maar misschien kunnen wij dit met David mee beleven, als we ons een ogenblik afvragen wat wij zouden hebben gedaan, als wij in de plaats van Adam in het paradijs hadden moeten kiezen tussen goed en kwaad. Zouden wij het beter hebben gedaan dan hij? En kunnen wij er dan wel iets op tegen hebben, als de Heere God ons aanmerkt als een Adamskind, dat reeds in het paradijs van Hem is afgevallen? Ik ben er in elk geval op aan te zien, dat ik net zo zou hebben gedaan als mijn vader. En het is mij ook in mijn doen en laten aan te zien, dat ik al verkeerd was in de moederschoot. Ik kom terug op de stelling in het begin. Adam, geschapen naar het beeld van God en ‘overzulks geheel heilig’ (DL III/IV,1) heeft uit eigen vrije wil de zonde gedaan. En toen hij dat eenmaal gedaan had, kon hij niet anders meer dan zondigen. En wij, zijn kinderen, zijn Adam daarin niet slechts nagevolgd. Wij zijn daarin door hem meegenomen en vrijwillige dienaars van het kwade geworden. Wij doen niet anders dan het kwade, ook al is er in ons overgebleven: ‘enig licht der natuur..,enige kennis van God.., van het onderscheid tussen was betamelijk en onbetamelijk is en ook.. enige betrachting tot de deugd en tot uiterlijke tucht’ (D.L.IIIIIV, 4). Niemand is te verontschuldigen (Rom.1 : 20vv). Hoe ik bij God (in de Bijbel) bekend sta Twijfelt iemand nog, of de zondeval in het paradijs inderdaad de mens ‘total loss’ heeft gemaakt? Vind je misschien, dat Gen.3 (de geschiedenis van de zondeval) in de Bijbel staat om duidelijk te maken, dat ik evenals Adam van God de mogelijkheid krijg om in vrijheid te kiezen tussen goed en kwaad? Of denk je, dat de dingen die dan toch nog maar ondanks de zonde in de mens zijn overgebleven, een aardig lichtpunt, een goed aanknopingspunt voor Gods genade zijn? 27 Ik heb maar één antwoord. Lees je Bijbel. Lees wat van de mens vlak vóór en vlak na de zondvloed geschreven staat (Gen.6 : 5; 8 : 21), namelijk dat ‘het gedichtsel der gedachten van zijn hart te allen lage alleen boos is’. Denk ook eens na over wat Job zegt: ‘Wie zal een reine geven uit de onreine? Niet één’ (Job 14 : 4). Leef je in wat Jeremia schrijft: ‘Zal ook een Moorman zijn huid veranderen? Of een luipaard zijn vlekken? Zo zult gijlieden ook kunnen goed doen, die geleerd zijt kwaad te doen’ (Jer.13 : 23). 0f Jer.17 : 9: ‘Arglistig is het hart, meer dan enig ding, ja dodelijk is het; wie zal het kennen?’ Laat Jezus je Leermeester zijn. Hij zei: ‘Een tegelijk die de zonde doet, is een dienstknecht (slaaf) van de zonde’ (Joh8 : 34). Laat Paulus je onderwijzen, wanneer hij in zijn brief aan de Romeinen (5 : 12vv) ons allemaal in Adam diep gevallen zondaars voor God noemt. Lees Ef.4 : 17vv; 2 Petr.1 : 19; Openb.3 : l7. Kijk nog eens naar de stelling waarmee ik begon. Ik houd - eerlijk gezegd niet van stellingen. Ze zijn vaak zo eenzijdig, zo vechtlustig. Maar je kunt er nu eenmaal niet buiten. Je moet ergens gaan staan. Je moet eerlijk worden tegenover je zelf. Je mag jezelf niet om de tuin leiden. Je moet een keer de knoop doorhakken en zeggen: ‘Ik heb geen vrije wil dan alleen ten kwade’. En lees dan door. Lees ook het volgende hoofdstuk van dit kleine boekje. Want al zijn wij ‘total loss’, er is een levende God die door Zijn Geest je tot een beeld van Christus wil maken en daarmee tot het beeld van God. Lees bijvoorbeeld Ef.4 : 24 en Kol.3 : 10. Dan zeg je nooit meer, dat God niet kan zorgen voor een ‘narrow escape’, een nauwelijks ontkomen. Wat zeg ik? Een nieuw hart, een vrijwillige dienst aan Koning Jezus. Een vrij christen - mens. Of om het met Maarten Luther te zeggen: a. Een christenmens is een vrij heer van alle dingen en niemands onderdaan. b. Een christenmens is een dienstknecht, onderworpen aan alle dingen en ieders onderdaan.('De vrijheid van de christen - mens’). Gespreksvragen 1.De Remonstranten gingen niet zo ver als Pelagius. Zij ontkenden niet, dat een kind al bij zijn geboorte zondig is. Wel meenden zij, dat de mens niet door zijn erfzonde schuldig is, maar dat hij schuldig wordt, als hij met zijn vrije wil instemt met het kwade. Maar als de mens heeft ‘leren hongeren en dorsten naar de gerechtigheid’, kan hij met behulp van Gods genade weer op de been komen. Zie bij D.L.III/1V, de Verwerping der dwalingen. Vraag: Vind je het verschil tussen deze Remonstrantse leer en de leer van Dordt groot? Vind je, dat er op het punt van ‘de vrije wil’ verschillen van inzicht mogen bestaan binnen de gemeente? 2. Omdat de Remonstranten (in de vijf artikelen van hun Remonstrantie) in het derde artikel over de wedergeboorte ogenschijnlijk zuiver geschreven hadden, maar in het vierde artikel over de zondige staat van de mens op een onbijbelse manier (zie vraag l), daarom hebben de Dordtse vaderen in de vijf artikelen tegen de Remonstranten artikel III en artikel IV samengenomen. Als je over de mens en zijn zondestaat spreekt zoals de Remonstranten doen, kun je onmogelijk zuiver spreken over de 28 wedergeboorte. Hoe is het verband dan tussen deze twee? Lees D.L.III/IV, 6. 3. Wat is er na de zondeval overgebleven van de wil van de mens? Welke gevolgen heeft dit voor de hulpverlening? 4. Bespreek met elkaar Fil.2 : 12,13. 29 DE DORDTSE LEERREGELS (Artikel III/IV, de paragrafen 11 – 15) Voorts wanneer God dit zijn welbehagen in de uitverkorenen uitvoert en de ware bekering in hen werkt, zo is het dat Hij niet alleen het Evangelie hun uiterlijk doet prediken, en hun verstand krachtiglijk door de Heilige Geest verlicht, opdat zij recht zouden verstaan en onderscheiden die dingen, die des Geestes Gods zijn; maar Hij dringt ook in tot de binnenste delen des mensen, met de krachtige werking deszelfden wederbarenden Geestes; Hij opent het hart, dat gesloten is; Hij vrrmurwt dat hard is; Hij besnijdt dat onbesneden is. In de wil stort Hij nieuwe hoedanigheden, en maakt dat die wil, die dood was, levend wordt; die boos was, goed wordt; die niet wilde, nu metterdaad wil; die wederspannig was, gehoorzaam wordt; Hij beweegt en sterkt die wil alzo, dat hij als . een goede boom vruchten van goede werken kaai voortbrengen. . En dit is die wedergeboorte, die vernieuwing, nieuwe schepping, opwekking van de doden en levendmaking, waarvan zo heerlijk in de Schrift gesproken wordt, dewelke God zonder ons in ons werkt. En deze wordt in ons niet teweeg gebracht door middel van de uiterlijke prediking alleen, noch door aanrading of zulke manier van werking, dat, wanneer nu God zijn werk volbracht heeft. het alsdan nog in de macht des mensen zoude staan wedergeboren te worden, of niet wedergeboren te worden, bekeerd te worden, of niet bekeerd te worden. Maar het is een gans bovennatuurlijke, een zeer krachtige, en tegelijk zeer zoete, wonderbare, verborgene en onuitsprekelijke werking, dewelke, naar het getuigenis der Schrift (die van de Auteur van deze werking is ingegeven), in haar kracht niet minder noch geringer is dan de schepping of de opwekking der doden; alzo dat al diegenen, in wier harten God op deze wonderbaarlijke wijze werkt, zekerlijk, onfeilbaar en krachtiglijk wedergeboren worden en metterdaad geloven. En alsdan wordt de wil, zijnde nu vernieuwd, niet alleen van God gedreven en bewogen, maar, van God bewogen zijnde, werkt bij ook zelf. Waarom ook terecht gezegd wordt, dat de mens, door de genade, die hij ontvangen heeft, gelooft en zich bekeert. De wijze van deze werking kunnen de gelovigen in dit leven niet volkomenlijk begrijpen; ondertussen stellen zij zich daarin gerust, dat zij weten en gevoelen, dat zij door deze genade Gods met het hart geloven, en hun Zaligmaker liefhebben. Zo is dan het geloof een gave Gods; niet omdat het aan de vrije wil des mensen van God wordt aangeboden, maar omdat het de mens metterdaad wordt medegedeeld, ingegeven, en ingestort; ook niet daarom, dat God alleenlijk de macht om te geloven zoude geven, en daarna de toestemming of het metterdaad geloven van de vrije wil des mensen verwachten; maar omdat Hij, die daar werkt het willen en het werken, ja, alles werkt in allen, in de mens teweeg brengt beide de wil om te geloven en het geloof zelf. Deze genade is God aan niemand schuldig; want wat zou Hij schuldig zijn dengene, die Hem niet eerst geven kan, opdat het hem vergolden worde? ja, wat zou God die schuldig zijn, die van zichzelf niet anders heeft dan zonde en leugen? Diegene dan, die deze genade ontvangt, die is Gode alleen daardoor eeuwige dankbaarheid schuldig en dankt Hem ook daarvoor; diegene, die deze genade niet ontvangt, die acht ook deze geestelijke dingen gans niet, en behaagt zichzelf in het zijne; of zorgeloos zijnde, roemt bij ijdellijk dat hij heeft hetgeen hij niet heeft. Voorts, van diegenen, die hun geloof uiterlijk belijden en hun leven beteren, moet men naar het voorbeeld der Apostelen het beste oordelen en spreken; want het binnenste des harten is ons onbekend. En wat aangaat anderen, die nog niet geroepen zijn, voor dezulken moet men God bidden, die de dingen, die niet zijn, roept alsof zij waren; en wij moeten ons geenszins tegenover dezen verhovaardigen, alsof wij onszelf uitgezonderd hadden. VII. ‘HARTGRONDIG’ AANGEPAKT Het klassieke formulier voor de bediening van de kinderdoop is een mooi formulier. Diep en ruim. Ernstig en eenvoudig. Eerlijk en op de man af. Er zit ook een geweldige spanning in. Vooral in het dankgebed van dat formulier. ‘Wij danken U (Heere), dat Gij ons en onze kinderen tot Uw kinderen aangenomen hebt.’ Ja, terwijl helemaal in het begin van dit formulier van de doop gezegd wordt, dat ‘wij met onze kinderen in zonden ontvangen en 30 geboren en daarom kinderen des toorns zijn, zodat wij in het Rijk van God niet kunnen komen, tenzij wij van nieuws geboren worden’. Hoe kan dat? Kinderen des toorns die wedergeboren moeten worden en toch ... kinderen van het verbond die tot Gods kinderen aangenomen zijn? Sommigen hebben hiermee nogal moeite. Het lijkt een tegenstelling in zichzelf. Deze mijn zoon was dood Toch zou het heel verkeerd zijn, als we óf het een óf het ander zouden zeggen. 0f: ‘Een gedoopt kind is een kind van God; verder hoeft er niets te gebeuren’. Of:‘Een gedoopt kind is een brandhout voor de plaats van eeuwige pijn; het moet wedergeboren worden’. Deze redeneringen zijn allebei fout. Want zij houden er geen van beide rekening mee, dat de doop een geweldige verantwoordelijkheid met zich meebrengt. Maar hoe is het dan wel? Wat zegt de Bijbel? Welnu, neem de gelijkenis van de verloren Zoon (Luk.15 : 11vv). Beter gezegd: de gelijkenis van de ‘Uitziende Vader’ . De vader uit deze gelijkenis zegt, als zijn jongen na veel omzwerven eindelijk thuis is gekomen: ‘Deze mijn zoon was dood en is weder levend geworden; hij was verloren en is gevonden’. ‘Deze mijn zoon’. Niet: ‘Die kerel, die knaap of die doorbrengen’. Zo had hij hem natuurlijk eerlijk gezegd - best kunnen noemen. En dat zou hij zeker ook gedaan hebben, als hij niet steeds op de uitkijk was blijven staan. Hij had echter zijn kind nooit afgeschreven en de relatie met zijn jongen nooit doorgesneden. ‘Kind’, had hij vaak bij zichzelf gezegd, ‘jij bent ondanks alles mijn zoon; ik blijf van je houden’. ‘Deze mijn zoon.’ Maar de vader zegt er nog iets bij. Hij zegt: ‘Deze mijn zoon was dood ..’. Dood? Ja, want die jongen had geleefd als iemand die zijn eigen graf aan het graven was. Dood en begraven was hij in zijn zondebestaan. Maar, zo voegt de vader eraan toe: ook weer levend geworden. Namelijk, toen hij bij de varkens tot zichzelf was gekomen: ‘Ik zal opstaan en tot mijn vader gaan’. Zie de afbeelding: de thuiskomst van ‘de verloren zoon’ (Rembrandt). En hij is weer levend geworden ‘Deze mijn zoon - weer levend geworden.’ En dat is dan precies hetzelfde als wat er in het oude doopformulier staat. Een kind van het verbond, van wie de hemelse Vader zegt: ‘Mijn kind'. En tevens een kind des toorns, omdat het in zonde ontvangen en geboren is; het moet opnieuw geboren, wedergeboren, weer levend worden. Het één sluit het ander niet uit. Integendeel, dat ik een kind van Gods verbond ben, betekent niet, dat ik niet tot bekering moet komen. Dat ik een kind van het verbond ben, houdt in, dat ik als onbekeerd mens altijd hartelijk welkom blijf bij God. Het mag mij vergaan zoals het de verloren zoon verging. Er is een uitziende vader. Zijn liefde trekt en breekt mij het hart. ‘Ik zal opstaan..’ Van dood levend geworden. Zo'n gebeuren voltrekt 31 zich als er hoge handen aan te pas gekomen zijn. Wat dood is, wordt niet levend, behalve wanneer de levende God Zelf er Zich mee inlaat. Wedergeboorte, van dood levend worden, dat is Gods werk. Gods eenzijdige werk. En dat heb ik nodig. Zonder dat kan ik het Koninkrijk van God niet zien (Joh.3 : 3). Levensvernieuwing van top tot teen Over deze wedergeboorte spreken ook de Dordtse Leerregels (D.L.III/IV, 11 – 15). Een geboorte van boven. Een besnijdenis van het hart. Een binnenlandse revolutie. Een zuiveringsactie. Je vraagt je misschien af wat er dan met een mens gebeurt. De Dordtse Leerregels geven daar een beschrijving van in III/IV. 11. Ik heb dat altijd een diepe en treffende beschrijving gevonden. Het gaat hier over de ‘dieptewerking’ van Gods genade in ons hart en leven. ‘Zonder ons, maar wel in ons.’ Ja, want Gods genade wordt mij namelijk niet slechts aangezegd. Ze wordt ook in mij uitgestort. Daardoor wordt mijn verstand verlicht. Ik krijg geestelijk onderscheidingsvermogen. Mijn hart wordt vertederd. Ik kan niet meer koud langs God en mijn naaste heen leven. Mijn wil wordt gebogen onder God. ‘Heere, wat wilt Gij, dat ik doen zal?’ Kortom, het is een grote bevrijding: innerlijk en uiterlijk. Het tintelt door tot in mijn vingertoppen. Het doortrekt heel mijn bestaan. Wedergeboorte is levensvernieuwing van top tot teen. Zo spreekt de Bijbel er ook over: vernieuwing van binnen uit en naar buiten toe, in de weg van het geloof. Want de wedergeboorte (vernieuwing van het hart) brengt het geloof mee. En het geloof brengt de wedergeboorte (dagelijkse levensheiliging) mee. Noem dat ervaring, bevinding. Geen mens kan er buiten. Misschien kan je geen punt van ommekeer in je leven aanwijzen. Maar als je wilt weten, of je tot nieuw leven bent gekomen en of je uit de dood in het leven bent overgegaan (1 Joh.3 : 14), kijk dan eens na, of je de broeders liefhebt. Want uit God geboren zijn, dat merk je aan de vruchten. En de vrucht van wedergeboorte is liefde. Getrokken door het koord van Gods liefde, met de verloren zoon opgestaan en tot de Vader gekomen, heb je dan ook je broeder lief. Wedergeboren word je door het zwaard van de Geest (Ef.6 : 17), door het zaad van het eeuwig blijvende Woord van God (1 Petr.1 : 23). En wedergeboren word je altijd tot een nieuw leven. Op Golgotha bekeerd H.F. Kohlbrugge heeft eens gezegd: ‘Op Golgotha ben ik bekeerd'. Hij bedoelde: de grootste omwenteling van mijn leven ligt gefundeerd in het verzoeningswerk van Jezus Christus. En John Bunyan mocht geloven, dat hij gerechtvaardigd was, toen Jezus opstond uit de doden. Hij bedoelde: de grootste verrassing van mijn leven ligt gefundeerd in het open graf van Jezus. Op Golgotha, op de Paasmorgen had mijn Zaligmaker mij in Zijn hart, en wat er met Hem geschiedde, geschiedde er in Hem ook met mij. ‘Wij worden wedergeboren tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de doden’ (1 Petr.l : 3). Wat dat precies betekent? Wel, dat wedergeboorte, de verandering van mijn hart zijn diepste grond vindt in het heilswerk van Christus. Daar liggen de heilsfonteinen. En als Gods Geest mij van dood levend maakt, dan pluk ik daar de vruchten van. Dan staat Christus - om zo 32 te zeggen - in mij op. Hij doet door Zijn Woord intocht in mijn gemoed. ‘Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: De ure komt en is nu, wanneer de doden zullen horen de stem van de Zoon van God, en die ze gehoord hebben zullen leven’ (Joh.5 : 25). Ik keer terug naar het doopformulier. Wij moeten ‘van nieuws geboren’ worden. Dit leert ons de ondergang en besprenkeling met het water. ‘Een mishagen aan onszelf hebben, ons voor God verootmoedigen en onze reinigrnaking en zaligheid buiten onszelf zoeken.’ Leer het uit je doop. En laten Gods liefdekoorden je trekken. Want er is een levende Christus. En eenmaal hebben je vader en je moeder samen met de gemeente God gedankt, dat Hij hen en jou tot Zijn kinderen aangenomen heeft. Dat houdt in, dat je er voor in aanmerking mag komen om door Gods Geest een nieuw, Godgewijd mensenkind te worden. Gespreksvragen 1.De Remonstranten zelden wel: ‘Als de mens niet wil, staat Gods genade stil’. Zij zagen het geloof als een daad van de mens. Lees D.L.III/IV, de Verwerping der dwalingen 6 en 7. Zij wilden niet weten van een geloof dat een hoedanigheid of gave is, door Gods onweerstaanbare Geest in het hart van de mens gewerkt. Vraag: Hoe oordeel jij over de uitdrukking ‘ onweerstaanbare genade’? 2.De Remonstranten spreken wel over voorbereidende genade. Hoe oordeel je over de volgende zinsnede. ‘Vrees voor straf is een voorbereiding op de vreze des Heeren’ (met andere woorden: bang zijn om eeuwig verloren te gaan brengt een mens tot het geloof in Christus)? 3. De wedergeboorte wordt ‘zonder ons in ons gewerkt’. Maar de bekering is een daad van de mens (hij bekeert zich). Dat staat alle twee in paragraaf 12 van D.L.III/IV. Hoe kan dat? 33 DE DORDTSE LEERREGELS (Artikel V, de paragrafen 6 – 10, 14) Want God, die rijk is in barmhartigheid, neemt naar het onveranderlijk voornemen der verkiezing, de Heilige Geest van de Zijnen, ook zelfs in hun droevig vallen, niet geheel weg, en laat hen zo ver niet vervallen, dat zij van de genade der aanneming en van de staat der rechtvaardigmaking uitvallen, of dat zij zondigen ter dood of tegen de Heilige Geest, en, van Hem geheel verlaten, zichzelf in het eeuwig verderf storten. Want, eerstelijk, in zulk vallen bewaart Hij nog in hen dit zijn onverderfelijk zaad, waaruit zij wedergeboren zijn, opdat het niet verga, noch uitgeworpen worde. Ten andere, vernieuwt Hij hen zeker en krachtig door Zijn Woord en Geest tot bekering, opdat zij over de bedreven zonden van harte, en naar God, bedroefd zijn; vergeving in het bloed des Middelaars, door het geloof, met een verbroken hart, begeren en verkrijgen; de genade Gods die nu met hen verzoend is, wederom gevoelen; zijn ontfermingen en trouw aanbidden; en voortaan hun zaligheid met vreze en beven des te naarstiger werken. Alzo verkrijgen zij dan dit, niet door hun verdiensten of krachten, maar uit de genadige barmhartigheid Gods, dat zij noch ganselijk van het geloof en de genade uitvallen, noch tot het einde toe in de val blijven of verloren gaan. Hetwelk, zoveel hen aangaat, niet alleen lichtelijk zou kunnen geschieden, maar ook ongetwijfeld geschieden zou. Doch, ten aanzien van God, kan het ganselijk niet geschieden; dewijl noch Zijn Raad veranderd, noch zijn belofte gebroken, noch de roeping naar Zijn voornemen herroepen, noch de verdienste, voorbidding en bewaring van Christus krachteloos gemaakt, noch de verzegeling des Heiligen Geestes verijdeld of vernietigd kan worden. Van deze bewaring der uitverkorenen tot de zaligheid, en van de volharding der ware gelovigen in het geloof, kunnen de gelovigen zelf verzekerd zijn, en zij zijn het ook naar de mate des geloofs, waarmede zij zekerlijk geloven, dat zij zijn en altijd blijven zullen ware en leven leden der Kerk, dat zij hebben vergeving der zonde, en het eeuwige leven. En dienvolgens spruit deze verzekerdheid niet uit enige bijzondere openbaring, zonder of buiten het Woord geschied, maar uit het geloof aan de beloften Gods, die Hij in zijn Woord zeer overvloedig tot onze troost geopenbaard heeft; uit het getuigenis des Heiligen Geestes, die met onze geest getuigt dat wij zijn kinderen en erfgenamen Gods (Rom. 8 : 16); eindelijk, uit de ernstige en heilige oefening van een goede consciëntie en van goede werken. En zo de uitverkorenen Gods deze vaste troost in deze wereld niet hadden, dat zij de overwinning behouden zullen, mitsgaders dit onbedriegelijk pand der eeuwige heerlijkheid, zo zouden zij de ellendigste van alle mensen wezen. Gelijk het God nu beliefd heeft dit zijn werk der genade door de prediking des Evangelies in ons te beginnen, alzo bewaart, achtervolgt en volbrengt Hij het door het horen, lezen en overleggen daarvan, mitsgaders door vermaningen, bedreigingen, beloften en het "gebruik der heilige Sacramenten. VIII. ZEKER WETEN Aan de Joodse rabbi, Jochanan ben Zakkai (gestorven ong. 80 na Chr.) die huilend op zijn sterfbed lag, werd door zijn leerlingen gevraagd, waarom hij zo bedroefd was. Hij antwoordde: ‘Ik zie twee wegen voor mij: de ene is die naar de hemelse hof van Eden en de andere is die naar de Gehenna (hel) en ik weet niet, op welke van die twee wegen men mij brengen zal; zou ik dan niet wenen?’ Onzekerheid tot op het sterfbed. Zou zoiets ook kunnen samenhangen met de typisch Joodse levensovertuiging, namelijk dat de mens naar beste kunnen de wet van God moet hebben gedaan, wil hij acceptabel zijn voor God? Als ik door de werken van de wet voor God rechtvaardig wil worden, blijf ik dan niet 34 levenslang onzeker? Hoezeer ik ook mijn best doe, ik zou toch van God wel eens een dikke onvoldoende op mijn levensrapport kunnen krijgen. Ja, als ik zie wat de Heere van mij vraagt en ik kijk naar wat ik daar in feite van terecht breng, dan durf ik toch zeker nooit voor de rechterstoel van God te verschijnen? 'Teneo et teneor’ In het laatste onderdeel van de Dordtse Leerregels, hoofdstuk V, dat over de volharding der heiligen gaat, ligt het anders. Lees bijvoorbeeld maar eens de paragrafen 6 tot en met 10. Hier klinken tonen van blijde zekerheid. De gelovige mag zeker zijn van zijn zaligheid. Hij kan wel ‘droevig vallen’.Denk aan David, denk aan Petrus en aan andere ‘heiligen’ in de Schrift. Zij raakten soms zo ver van huis, dat iedereen zou denken: dat gaat voorgoed mis. En toch... Toch kwamen zij weer op de been. Zij keerden als een afgedwaald schaap weer tot de kudde terug. Zij beëindigden hun loopbaan, behielden het geloof en verkregen de lauwerkrans van de overwinning (2 Tim.4 : 7vv; Hebr.12 : 1vv). Lag dat soms aan hun gespierde wil, aan hun taai doorzettingsvermogen, aan hun heldhaftige inborst? ‘Luctor et emergo’ - ik worstel en ontkom? Nee, het was allemaal te danken aan de trouw van hun God. Hij liet niet varen het werk dat Zijn hand begon. Hij hield vast, daarom hielden zij vast (‘teneo et teneor’ - ik houd vast, want ik word vastgehouden). En daarin ervaren we de troost van de uitverkiezing. Heel persoonlijk. Het hangt niet van mij af. Maar het is God die het werk van Zijn handen afmaakt. ‘Want de genadegiften en de roeping van God zijn onberouwelijk" (Rom.11 : 29). De Dordtse Leerregels noemen dat: ‘het onveranderlijk voornemen der verkiezing’. God komt niet terug op Zijn eenmaal gegeven ja woord. Daarom zegt Christus: ‘En Ik geef hun het eeuwige leven; en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid; en niemand zal hen uit Mijn hand rukken; Mijn Vader die ze Mij gegeven heeft, is meerder dan allen; en niemand kan hen rukken uit de hand van Mijn Vader’ (Joh.10 : 28vv). Christus waakt over de Zijnen die de Vader aan Hem gaf. Daarom kan het niet gebeuren, dat Petrus die de Meester verloochent een Judas wordt, die de hand aan eigen leven slaat. Er is ‘voor hem gebeden, dat zijn geloof niet zou ophouden’ (Luk.22 : 31vv). De Vader en de Zoon doen geen half werk. Ook de Heilige Geest niet. Het Woord van God, dat als een zaad door Gods Geest in de gelovige is geplant, is onuitroeibaar (1 Joh.3 : 9vv). Driedubbele genade. ‘Certissimus’ Inderdaad, als het ook maar voor een duizendste gedeelte van onszelf, van het heldendom van ons geloof of van onze verdienstelijke werken zou afhangen, zouden wij vandaag gered en morgen verloren zijn. Tot op ons sterfbed zullen er dan tranen van onzekerheid zijn. Maar als ons eeuwig behoud verankerd ligt in de trouw van God, de Onveranderlijke, dan kan ons levensscheepje in de stormen van het leven niet te pletter slaan. ‘Door U, door U alleen om 't eeuwig welbehagen.’ Zeker weten! Aan Caspar Olevianus, één van de opstellers van de Heidelbergse Catechismus, werd, toen hij op zijn sterfbed lag, door één van de omstanders 35 gevraagd, of hij zelf ook zeker was van al die dingen die hij de mensen in zijn leven geleerd had. Hij antwoordde: ‘Certissimus’ - volkomen zeker. Zeker weten. Je hoort dat vaak zeggen. En misschien wordt dat vandaag zo vaak gezegd, omdat de mensen zo onzeker zijn. Er zijn immers zo weinig zekerheden meer. Er is een crisis der zekerheden. Maar in het geloof in God en in Jezus Christus ligt, juist in onze tijd, een geweldige houvast, een rotsvaste zekerheid. In leven en sterven zich het eigendom te weten van een Zaligmaker die zonde en dood, hel en satan heeft overwonnen. Hij heeft gezegd: ‘Mij is gegeven alle macht in de hemel en op aarde" (Matth.28 :18). Door vermaningen opgewekt Maar nu zou iemand kunnen vragen: ‘Weet een christen het dan echt altijd zo zeker?’. Je kunt door God vastgehouden worden. Maar daarmee heb je het toch niet altijd zo vast in je hand? Zit je als christenmens ook niet soms op de wip? Je twijfelt toch ook wel eens? Ik hink soms op twee gedachten. Als ik bijvoorbeeld weer eens van het pad af geraakt ben. Of als de duivel me te pakken heeft gekregen. Denk erom, dat die listig is. Of als alles me tijden lang bij de handen wordt afgebroken. Of als ik me verschrikkelijk eenzaam voel. Het valt niet mee om altijd tegen de stroom op te moeten roeien. Hoe gemakkelijk drijf je dan af. ‘Verachteren in de genade’, noemt de Schrift dat. En de Dordtse Leerregels spreken zelfs over ‘verberging van Gods aangezicht, voor de gelovigen iets dat bitterder is dan de dood!’ (D.L.V, 13). Nee, een christen heeft het geloof niet altijd zo zeker. In zichzelf tenminste niet. Welnu, het is daarom dat gelovigen in de Bijbel op zijn tijd flink onder handen genomen worden. Lees de Hebreënbrief maar. Vooral Hebreën 6. Daar worden de gelovigen zo gewaarschuwd, dat het schijnt, alsof zij van het geloof zouden kunnen afvallen. Maar het is niet meer dan schijn. Want juist door die gelovigen te wijzen op de grote gevaren die hen bedreigen, worden zij aangespoord om het rechte spoor te houden. ‘Het belieft God om het werk der genade, door de prediking van het Evangelie in ons begonnen, te bewaren, te achtervolgen en te volbrengen door het horen, lezen en overleggen daarvan en ook door vermaningen, bedreigingen, beloften en het gebruik van de sacramenten’ (D.L.V, l4). Dus blijft een christen toch een onzeker mens? Dus weet je dan toch maar nooit, of het goed met je afloopt? Nee, zo is het niet. Want juist door twijfel en crisis, door strijd en aanvechting heen wordt het christenleven gestaald. Heel vaak ervaren christenen, dat de nulpunten van hun leven enorme winstpunten zijn. God vangt hen door Zijn beloften en opwekkingen zo geweldig op, dat ze ondanks alles toch altijd vooruit kunnen. Zo mogen zij als de vuurtoren zijn, die zijn licht werpt over de donkere zee. Het is als met een renner in de loopbaan. Hij moet geen al te snelle start maken. Hij moet zijn eigen zwakheden kennen. Hij moet vooral veel trainen. Hij kan niet zonder zijn supporters. Maar dan wordt hij ook zeker van zijn zaak. Zelfs als hij een ronde achter komt te liggen. ‘Niet uit enige bijzondere openbaring, zonder of buiten het Woord geschied’ (D.L.V,l0), maar door zich te 36 oefenen in gebed en bijbellezen, sterkt een gelovige zich in Zijn God en wordt hij er zeker van, dat hij niet halverwege zal uitvallen. God doet geen half werk. En Hij blijft de Zijnen nabij. In de grootste smarten blijven onze harten in de Heer' gerust. (Ps.33:10 ber.) Zoals bij die Joodse jongen die zich een vreemde voelde temidden van heidenen op een schip in de Middellandse zee. Onderweg brak er een vreselijke storm los. Alle passagiers begonnen te bidden. leder tot zijn eigen god. ‘Zou jij ook niet eens bidden, jongentje?’, zeiden ze tegen de Joodse knaap. 'Want we hebben gehoord, dat jullie God antwoordt, als jullie Hem roepen; Hij is machtig.’ De Joodse jongen deed het. En tot aller verbazing stilde opeens de storm. Daarna kwamen zij aan land. Alle passagiers maakten van de gelegenheid gebruik om inkopen te gaan doen. Alleen het Joodse jongetje bleef aan boord. 'Wil jij ook niet iets kopen?’, vroeg men hem. Hij antwoordde: ‘Wat moeten jullie met zo'n miserabele vreemdeling als ik? ‘Waarop de mensen antwoordden: ‘Jij een miserabele vreemdeling? Wij zijn miserabele vreemdelingen. Want wij zijn hier, terwijl onze goden in Rome of in Babylon zijn. En zelfs de mensen die hun goden meebrachten, zijn door hen teleurgesteld. Maar jouw God is met je, waar je ook heengaat’. Zoals er geschreven staat: ‘Want wat groot volk is er, hetwelk de goden zo nabij zijn als de Heere onze God, zo dikwijls als wij Hem aanroepen’ (Deut.4 : 7). Gespreksvagen 1.Prof. Zwi Werblovski, een Joods geleerde, heeft eens gezegd: ‘Wij zijn Pelagianen’. Hij wilde daarmee zeggen: ‘Wij geloven, dat de mens een vrije wil heeft’. De Remonstranten zijn halve Pelagianen. Zij menen, dat God de mens van krachten moet voorzien om te volharden, maar dat de mens zelf die krachten goed moet gebruiken (D.L.V, Verwerping der dwalingen art. 1-5). Een gelovige is dan ook nooit zeker van zijn zaligheid en kan op het laatste nippertje nog zondigen tot de dood. Maar zou deze leer van de (half)vrije wil, hoewel ze onzekerheid met zich meebrengt, misschien wel een sterker verantwoordelijkheidsbesef kweken dan de leer van ‘genade alleen’? 2.Een kind van God kan de Heilige Geest bedroeven. Hij kan echter nooit de zonde tegen de Heilige Geest bedrijven. Wat is het verschil tussen een zonde tegen de Heilige Geest en de zonde tegen de Heilige Geest? 3.Is twijfel gezond of is twijfel zonde? Hoe denk je over de uitspraak: ‘Wie nooit getwijfeld heeft, heeft nooit geloofd?’ 4.Hoe komt het dat je in de kerk zo weinig zekerheid van het geloof tegenkomt? Hoe is dat bij jou" 37 DE DORDTSE LEERREGELS (Artkel V, de paragrafen 12 en 13) Doch zover is het van daar, dat deze verzekerdheid der volharding de ware gelovigen hovaardig en vleselijk zorgeloos zoude maken, dat zij daarentegen een ware wortel is van nederigheid, kinderlijke vreze, ware Godzaligheid, lijdzaamheid in alle strijd, vurige gebeden, standvastigheid in het kruis en in de belijdenis der waarheid, mitsgaders van vaste blijdschap in God; en dat de overdenking van die weldaad hun een prikkel is tot ernstige en gedurige betrachting van dankbaarheid en goede werken; gelijk uit de getuigenissen der Schrift en de voorbeelden der heiligen blijkt. Wanneer ook het vertrouwen der volharding wederom levend wordt in degenen, die van de val weder opgericht worden, zo brengt dat in hen niet voort enige dartelheid of veronachtzaming der Godzaligheid, maar een veel grotere zorg om de wegen des Heeren vlijtiglijk waar te nemen, die van te voren bereid zijn, opdat zij, daarin wandelende. de verzekerdheid van hun volbarding zouden mogen behouden, en opdat het Aanschijn des verzoenden Gods (waarvan de aanschouwing den Godvruchtige zoeter is dan het leven, en waarvan de verberging bitterder is dan de dood) om het misbruik van zijn Vaderlijke goedertierenheid niet wederom van hen afgekeerd wordt, en zij alzo in zwaarder kwellingen des gemoeds vervallen IX. DE BOOM WORDT AAN DE VRUCHTEN GEKEND ‘Simul iustus, simul peccator’ – tegelijk rechtvaardige en zondaar. Zo is het met de christen. In Christus voor God rechtvaardig, maar in zichzelf zondaar, tot de laatste ademsnik. Luther zei: ‘Wir sind Bettler, hoc verum est’ – wij zijn bedelaars, dat is waar’. God rechtvaardigt geen goddeloosheid Maar betekent dit nu, dat er eigenlijk helemaal verschil is tussen een christen en een mens die voor het vaderland weg leeft? Brengt het geloof geen vruchten voort? Wordt een mens, als hij wedergeboren wordt, niet hartgrondig aangepakt? Van bcvenaf en van binnenuit? Als God iemand vrij spreekt van zijn zonden, dan grijpt dat de mens toch zeker zo diep aan, dat hij de zonde nooit meer vrijuit en met hart en ziel kan doen? Dan verlangt hij er naar om heilig voor God te leven. Want God rechtvaardigt wel de goddeloze, maar niet de goddeloosheid. Rechtvaardiging en heiliging zijn nooit los (van elkaar) te verkrijgen. Als wij door Christus' bloed gewassen worden, worden we ook door Christus Geest gereinigd. Zo vind je het overal in de Bijbel. Jezus zegt tot Zijn discipelen: ‘!Ik ben de Wijnstok en gij zijt de ranken; die in Mlij blijft en Ik in hem, die draagt veel vrucht; want zonder Mij kunt gij niets doen" (Joh.15 : 5). Paulus schrijft aan de gemeente van Rome: ‘Wat zullen wij dan zeggen? Zullen wij in de zonde blijven, opdat de genade te meerder worde? Dat zij verre... Want de zonde zal over u niet heersen; want gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade’ (Rom.6 :1, 2a,14). Jakobus in zijn brief (vol opwekking tot praktisch christendom) vraagt: ‘Wat nuttigheid is het, mijn broeders, indien iemand zegt, dat hij het geloof heeft en hij heeft de werken niet? Kan dat geloof hem zalig maken?’ (Jak.2 : 14). En de apostel der liefde Johannes tenslotte legt al even duidelijk het verband tussen geloven en werken, wanneer hij schrijft: ‘En dit is Zijn gebod, dat wij geloven in de Naam van Zijn Zoon Jezus Christus en elkander liefhebben, gelijk Hij ons een gebod gegeven heeft’ (1 Joh.3 : 23). 38 Geloven en blijven die je altijd was, dat gaat niet samen. Daarop leggen ook de Dordtse Leerregels steeds de nadruk. Als iemand gelooft, dat hij door God uitverkoren is, maakt dat geloof hem niet zorgeloos of hoogmoedig. Want hij kan het immers zijn leven lang niet bevatten, dat God van eeuwigheid naar hem heeft willen omzien. En dat is voor hem ‘een ware wortel van nederigheid, kinderlijke vreze, ware godzaligheid, lijdzaamheid in alle strijd, vurige gebeden, standvastigheid in het kruis en in de belijdenis der waarheid, en ook van vaste blijdschap in God’. En: ‘De overdenking van die weldaad is voor hem een prikkel tot ernstige en gedurige betrachting van dankbaarheid en goede werken" (D.L. V, 12). ‘Geen oorkussen des vleses!’ (D.L.V,Verwerping der Dwalingen, par.6). Lees ook D.L.1,13. Zeker, er zijn ook mensen die met de uitverkiezing een verkeerde kant op gaan. Zij gebruiken deze leer liever om er stilletjes God de schuld van te geven, dat ze verloren gaan en om zichzelf de vrije hand te geven om onbekeerd te leven. Maar zij misbruiken dan ook de leer van de uitverkiezing. Wie er werkelijk ‘godvruchtig’ mee bezig is, kan zich er niet op laten voorstaan, dat hij uitverkoren is. Integendeel, het zal hem ijverig maken om God te dienen, van dag tot dag. Uitverkoren zijn betekent: weggeroepen zijn uit de wereld. En het houdt tevens in: uitgezonden worden in de wereld. Jezus zei: ‘Gij hebt Mij niet uitverkoren, maar Ik heb u uitverkoren en Ik heb u gesteld, dat gij zoudt heengaan en vrucht dragen en dat uw vrucht blijve...’ (Joh.15 : 16). De uitverkiezing, Gods onverdiende genade ‘maakt geen zorgeloze en goddeloze mensen. Want het is onmogelijk dat, zo wie Christus door een waar geloof ingeplant is, niet zou voortbrengen vruchten der dankbaarheid’ (Heid.Cat., vraag en antwoord 64). De boom wordt gekend aan de vruchten. Granaatappels Stratenmaker/ lichtdrager Een andere vraag is, of een christen het altijd van zichzelf weet, aan zichzelf ervaart en aan zijn eigen handel en wandel ziet, dat hij een vruchtdragende boom is. Een christen wordt wel vergeleken met een stratenmaker die de hele dag op zijn knieën stenen legt en daarbij steeds verder naar achteren kruipt. Hij moet niet elk moment het eindresultaat van zijn werkzaamheden willen zien. Hij moet zorgen, dat elk steentje goed komt te liggen. En inmiddels groeit de straat onder zijn handen. Een ander beeld dat wel eens gebruikt wordt voor het christenleven is dat van de man die Anderen zien in hem een lichtdrager. Zelf loopt hij nog al eens in het donker. 39 Toch is dit niet alles. Gods kinderen mogen ook weten, wat hun door God geschonken is. Door de Geest van God die hen gezalfd heeft (1 Kor.2 : 12; 2 Kor.1 : 21vv). ‘Wij weten, dat wij overgegaan zijn van de dood in het leven, omdat wij de broeders liefhebben..’ (1 Joh.3 :14). Wie in het geloof Jezus mag zien als zijn Redder, die mag ook zichzelf zien als een geredde. En alleen zo ziet hij dat. Nooit los van Zijn Redder. Maar dan ziet hij het ook. Tot zijn verwondering. En hij dankt er God voor, dat God zo goed was om hem tot inkeer te doen komen, hem uit de wereld te trekken, hem in de armen van Christus te drijven en hem te leren hongeren en dorsten naar de gerechtigheid. Of zoals de Dordtse Leerregels het zeggen (in 1,12): ‘Van deze hun eeuwige en onveranderlijke verkiezing ter zaligheid worden de uitverkorenen te zijner tijd... verzekerd.., als zij de onfeilbare vruchten der verkiezing, in het Woord van God aangewezen, .. in zichzelf met een geestelijke blijdschap en heilige verzaking waarnemen’. (2 Kor.13 : 5). En dan worden genoemd. ‘het ware geloof in Christus, kinderlijke vreze Gods, droefheid die naar God is over de zonde, honger en dorst naar de gerechtigheid, enz.’. Te klein om in de spiegel te kijken? Als je dit alles leest, denk je misschien: ‘Wie ben ik?’ Soms ben je geestelijk zo leeg en koud. Soms lijk je meer op een klein kind, dat heel erg op zijn tenen moet staan en dan nog net niet in de spiegel kan kijken. De spiegel hangt te hoog. Of het kind is te klein. Welnu, zou je in zo'n geval dan maar niet het beste dat kunnen doen wat Petrus deed, toen zijn Meester aan de zee van Tiberias hem naar zijn liefde vroeg. Wat kon Petrus die Jezus tot driemaal toe verloochend had, anders zeggen dan: ‘Heere, Gij weet alle dingen, Gij weet, dat ik U liefheb?’ (Joh.21 : 17). Om het dan te ervaren, dat de Meester je als een klein kind op de arm neemt. Zodat je toch in de spiegel kunt kijken. En wat zie je dan? Je kijkt in de liefdevolle ogen van de Meester en ziet tegelijk, hoe jouw ogen gaan stralen. Hij laat ons ‘het aanschijn zien van een verzoende God, voor elke godvruchtige zoeter dan het leven’ (D.L.V, l3). Maarten Luther preekte (op 31 augustus 1522) over de gelijkenis van de Farizeeër en de Tollenaar. En in die preek stelde hij de vraag, wie van deze twee er nu eigenlijk een boom met goede vruchten was. Ogenschijnlijk de Farizeeër. Hij meende recht vaardig te zijn. Terwijl de tollenaar bij zichzelf niet één goede vrucht kon aanwijzen. De feiten zijn echter precies omgekeerd. Aldus Luther. Want de Farizeeër is een ‘hoogmoedige deugniet die iedereen verleidt met zijn blinkend en huichelachtig leven’. Maar de tollenaar ‘leert ons, dat men zich verootmoedigen moet voor God en Hem prijzen. De werken van de tollenaar prijzen God en zijn iedereen dienstig; want zij leren ons onszelf als ook de weg tot de Heiland kennen..; zij verheerlijken God en trekken de naaste tot zich’. In dat spoor van de tollenaar wandelen de gelovigen. Onder het bevel en onder de rijke belofte van hun almachtige Zaligmaker: ‘Zijt getrouw tot de dood en Ik zal u geven de kroon des levens’ (Openb. 2 :10 b). Gespreksvragen 1.Er zijn mensen die denken, dat een christen in dit leven reeds zonder zonde kan gaan leven. Vaak wijzen ze dan op een tekst als 1 Joh.3 : 6. 40 Wat zou deze tekst betekenen (vooral het verband goed lezen en niet vergeten, wat in dezelfde brief in hoofdstuk l : 8vv staat)? 2.Omdat we de grote lijn van de Dordtse Leerregels wilden aanhouden, hebben we aan heel wat dingen die we onderweg tegenkwamen, niet direct aandacht kunnen geven. Eén ding halen we echter nog even naar voren. Het gedeelte dat gaat over de zaligheid van vroeg gestorven kinderen der gelovigen. ‘Zij zijn’, zeggen de Leerregels, ‘met hun ouders in het genadeverbond begrepen. Daarom moeten die ouders niet twijfelen aan hun zaligheid’ (lees D.L.1,17). Vraag: waarom wordt hier niet gesproken over de uitverkiezing van die vroeg gestorven kinderen, maar wel over het verbond waarin zij zijn begrepen? En waarom over ‘gelovige ouders‘? Vgl. ook D.L.II, Verwerping der Dwalingen, par. 5. 3.Augustinus zag eens een kind spelen aan het strand. Het haalde telkens met zijn emmertje water uit de zee en goot het uit in een diepe kuil die hij in het zand gemaakt had. Alsof het de zee leeg kon scheppen en in zijn kuiltje uitgieten. Soms heb je het gevoel, dat je ook zo kinderlijk bezig bent, als je probeert om de zee van Gods verkiezing te vatten in je kleine menselijke bevattingsvermogen. Toch is zo'n ‘kinderspel’ zeker niet zinloos. Zou je, nu we aan het einde zijn van onze speurtocht door de Dordtse Leerregels, voor jezelf eens willen opschrijven, welke dingen duidelijker voor je zijn geworden en welke vragen je overhoudt? 41