Blok 4: De middeleeuwen 1 4.1 Iedereen op de been Germaanse volken vielen het Romeinse Rijk binnen, zij woonden vroeger in het oosten. Ze zochten een nieuwe plek om te wonen, omdat hun land was ingepikt door andere volken. Romeinse soldaten moesten terug naar Rome, want ook daar vielen vijanden aan. In Nederland waren toen weinig soldaten over, ze konden de grens niet goed meer verdedigen. Er kwamen steeds meer Germanen Nederland binnen. Ze plunderden dorpjes en staken huizen in brand. De mensen werden verjaagd en zo verhuisden hele volken. Die tijd noemen we: De Grote Volksverhuizing ( 400-700 ) De Grote Volksverhuizing begon met de Hunnen, zij kwamen uit Azië. Ook dit volk plunderde en verjoeg vele volken. Hunnen waren nomaden ( mensen die steeds verder trokken ). Op de nieuwe grond wilden ze hun vee laten grazen. Attila was hun aanvoerder. 4.2 Een nieuw geloof Clovis was de koning van de Franken. Hij veroverde veel landen. Mensen waren bang voor hem, omdat hij dorpjes plunderde en andere koningen liet vermoorden. Hij kreeg zo steeds meer macht. Hij viel ook het Romeinse Gallië aan ( dat ligt nu in Frankrijk ). De kerk begreep dat Clovis alleen koning wilde worden om meer macht te krijgen. Maar de kerk dacht: Clovis is koning van het Frankische Rijk, veel Franken zullen nu ook christen worden. Ze hadden gelijk, steeds meer mensen werden christen. Vroeger noemde men een christen ook wel een kersten. Daarom noemen we deze verandering van geloof: de kerstening. Willibrord en Bonifatius waren predikers die anderen probeerden over te halen ook christen te worden. Clovis geloofde in de Germaanse goden, maar veel mensen in Gallië waren christen. Clovis bedacht dat hij ook beter christen kon worden. Dan zouden meer mensen hem vertrouwen en gehoorzamen. Hij liet zich dopen en kreeg nu ook de steun van de kerk. Veel mensen wilden hun leven wijden aan God. Zij gingen in kloosters wonen. Het hoofd van het klooster is een abt ( man ) of abdis ( vrouw ). Arme mensen werden ook vaak kloosterling. In ruil voor hard werken en veel bidden kregen ze eten en een plaats om te slapen. Kloosters waren rijk en machtig , zij hadden veel landerijen ( grote akkers ) in bezit. Kloosters waren ook een soort herberg. Allerlei mensen mochten hier binnenkomen. Monniken werkten op het land en hielpen waar dat nodig was. Dit vonden ze hun plicht. Bij kloosters vond je kloosterscholen, hier leerde je priester worden. Later kwamen er ziekenhuizen. 4.3 Karel de Grote Na Clovis kregen de Franken andere koningen. Deze koningen veroverden veel land en daardoor werd het rijk van de Franken steeds groter. 768-814: regeerperiode Karel de Grote 800: Karel werd tot keizer gekroond door de paus 814: Karel de Grote stierf en zijn zoon Lodewijk volgde hem op Hij kreeg zijn bijnaam de Grote omdat hij belangrijke dingen heeft gedaan. Het land van Karel de Grote werd te groot, daarom verdeelde hij het land in gouwen ( is nu een provincie). Elke gouw werd bestuurd door een gouwgraaf. Zendgraaf: controleerde of alles goed ging in de gouwen en bracht verslag uit aan de keizer Pelgrims: mensen die een reis maakten om te zien hoe Jezus Christus had geleefd. Paleis werd vroeger palts genoemd. De palts van Karel de Grote stond in Aken. Om de palts heen lagen landerijen, daar werkten de boeren. Zij zorgden voor het eten. Ook lagen er een kloosterschool en een kerk . De mensen in deze tijd betaalden de belasting in natura (graan, kippen, eieren, hout etc.) De Franken waren boeren. Ze bouwden hun dorpjes bij elkaar. Dit heette dan een heem. Een groot deel van het land bestond uit bos. De boeren kapten grote stukken bos. Zo ontstond akkerland. Graan heeft voedingsstoffen nodig om te groeien. Maar die voedingsstoffen uit de grond raakten op. In de tijd van Kartel de grote werd er gewerkt met het drieslagstelsel Karel de Grote was erg tevreden over zijn regeerperiode. Want hij had er bijvoorbeeld voor gezorgd dat: -de meeste mensen Christen waren -goede wetten gemaakt -kloosters en kerken gesticht -land ingedeeld in gouwen -op de boerderij met het drieslagstelsel