Wilde bijen (Bron: B. Brugge, Wilde Bijen, Insectenvriendelijk Beheer van Wegbermen Rijkswaterstaat 1992) De wilde bijen omvatten alle in het wild voorkomende bijen in Noord-Holland. Zij behoren tot de orde: Hymenoptera (vliesvleugelingen) en de familie: Apidae (bijen en hommels) Wilde bijen zijn doorgaans solitair levende bijen. De vrouwelijke dieren zorgen voor het graafwerk, verzamelen voedsel en onderhouden het nest. De mannelijke dieren hebben uitsluitend de functie om voor de inseminatie van de vrouwelijke dieren te zorgen. Er zijn geen werksters. Tot de wilde bijen behoren ook de hommels, deze leven wel als volk, met een vrouwtje als koningin en onvruchtbare werksters die het nest verzorgen en stuifmeel verzamelen. Foto: Henk van Bruggen De nieuwe koningin overwintert, de rest van de dieren in het nest gaat dood. Hommels graven geen gangen in de grond, maar gebruiken muizengangen, kuiltjes onder stenen planken of boomholtes. Naar levenswijze kunnen de wilde bijen gesplitst worden in grondbewoners en ‘bovengrondse’ soorten die in stengels, hout en muren hun nest bouwen. Voedsel en bloembezoek Wilde bijen en hommels zijn belangrijke bestuivers zowel voor wilde flora als bijvoorbeeld boomgaarden, of in de zaadteelt. Het stuifmeel verzamelen wilde bijen voor hun nakomelingen. Ze maken er balletjes van, leggen er een ei op, en sluiten vervolgens de cel om aan een volgende te beginnen. Bekende vliegplanten voor bijen en hommels zijn wilgen in het voorjaar, gevolgd door een heel scala van kruiden (vooral composieten), stuiken en bomen. Een groot aantal soorten heeft zich gespecialiseerd op bepaalde planten of typen van bloeiwijzen, maar er zijn ook bijen die op alles vliegen dat voorhanden is. Verspreiding en habitat Wilde bijen komen in principe in heel Noord-Holland voor, maar de gebieden met de meest geschikte en soortenrijke biotopen zijn de zandbodems van de duinen, het Gooi en op Texel. Binnen het cultuurland zijn wilde bijen alleen nog in overhoekjes, in bermen, langs dijken en in afgravingen te vinden. Naast voedsel is ook nestgelegenheid belangrijk voor wilde bijen. Voor bijen die nestelen in 1 de grond moet die grond niet volledig bedekt zijn door planten. De meeste soorten verlangen zelfs zonlicht op de bodem, de warmte hebben ze nodig om zich in de grond te kunnen ontwikkelen. Ook de grondsoort waarin ze leven is voor veel soorten verschillend. Het liefst in iets lemig zand, leem of klei en in zand tussen plantenwortels of in verkitte aardlagen. In los zand leven slechts weinig soorten. In hout nestelende soorten doen dit in dode bomen en takken waar oude boorgaten van kevers (boktorren) of scheuren in zitten. Deze bomen moeten ook weer in de volle zon staan. Houten hekpalen zijn voor deze groep een goed alternatief. Muren waar stukjes mortel uitgevallen zijn of waar gaatjes in het beton of steen zitten worden ook door een aantal soorten gebruikt, maar ook alleen als er voldoende zonnewarmte op deze muren komt. Aantallen en trends Veel soorten wilde bijen zijn door een gebrek voedsel en nestgelegenheid (beiden aanwezig binnen een straal van 500 m) sterk achteruitgegaan. De achteruitgang is zeker opvallend te noemen. Een groot aantal van de in Noord-Holland voorkomende wilde bijen staan op de rode lijst. Bedreiging De grootste bedreigingen voor alle wilde bijen zijn het ongeschikt worden van biotopen, voedselgebrek en of gebrek aan nestgelegenheid. Maar ook de aanwezigheid van veel honingbijvolken kan een bedreiging vormen voor wilde bijenpopulaties. Vermesting door stikstof (depositie) en ammoniak: vergrassen van duin- en heideterreinen en het sneller dichtgroeien van kale plekken. Hierdoor verdwijnen zowel de zandige plekken als de structuur- en kruidenrijke vegetaties die gezien de ecologie van gravende soorten van zeer groot belang zijn. Verkeerd maaibeheer, bemesting of beweiding, heeft een gebrek aan bloeiende planten en daarmee gebrek aan stuifmeel en nectar tot gevolg. Dode bomen en oude weipalen worden weggehaald waardoor nestgelegenheid voor de ‘bovengrondse’ soorten verdwijnt. Honingbijen zijn voedselconcurrenten voor de wilde bijen en kunnen voedselspecialisten onder de wilde bijen verdringen, maar ook minder gespecialiseerde bijenpopulaties ontwikkelen zich minder goed. Beheer en inrichting algemeen: • Zoek kansrijke plekken uit: bermen, dijktaluds en plekken op zonnige plaatsen zijn kansrijker dan beschaduwde plekken en noordelijk gesitueerde bermen en dijktaluds. • Let op teveel schaduwwerking. Bosschage kan een negatieve schaduw invloed tot gevolg hebben. Maar de luwte en het opwarmingseffect kunnen ook heel positief uitpakken. Bosjes westelijk van geschikte nestelgelegenheid zijn juist heel gunstig, hou bij planten en beheren van bosschages zorgvuldig rekening met de zonexpositie. • Nestgelegenheid en voedsel moeten binnen een straal van 500 m beide aanwezig zijn! • Mollen creëren met hun gegraaf nestgelegenheid voor grondbijen. 2 Beheer en inrichting voor nestgelegenheid • Laten staan van oude weidepaaltjes, als een afrastering vernieuwd wordt, laat dan de oude weidepaal staan en plaats een nieuwe er naast. De oude weidepaal (in de zon) vormt een prima nestgelegenheid voor veel bijen. • Laten staan van dode bomen op een zonnige plek. • Grote nestplaatsen van in de grond nestelende bijen moeten beschermd worden tegen vertrapping door vee of recreanten. • Delen van rietlanden of rietkragen niet of gefaseerd maaien met een drie- à vierjarige cyclus (enkele bijensoorten nestelen in overjarige delen van riet). • Open plekken maken in de bodem: In bermen: door na het maaien met een ploeg een voor te trekken. In natuurterreinen: kleinschalig plaggen. • Het aanleggen van tuinwallen op plaatsen waar deze historisch voorkomen (Texel en Wieringen). Financiering hiervan is mogelijk met de ROL/RAL regeling via Agrarische Natuurvereniging De Lieuw, Texel. Of met de Landschapselementen regeling via Landschap Noord-Holland. Beheer en inrichting voor voedsel • Zorg voor voedselaanbod gedurende de hele vliegperiode van bijen (eind feb t/m okt). Voor beheerders zal dit vooral door middel van hier onder beschreven (maai)beheer worden bereikt, in particuliere tuinen door aanplant van de juiste planten. • Maai niet tijdens of vlak voor de bloeitijd van voedselplanten. • Op een voedselrijke bodem: twee keer gefaseerd hooien (maaien en afvoeren) per jaar: De eerste keer: na de winter eind februari, maart: maai de helft en voer af, maai drie weken later de andere helft en voer af. De tweede keer in het najaar: maar de helft en voer af, maai drie weken later de andere helft en voer af. Laat een smalle strook van 10% staan die helemaal niet gemaaid wordt. Dit is elk jaar een andere strook. • Op een schrale bodem : een keer per jaar( op zeer schrale bodem een keer per twee jaar) gefaseerd hooien. Tijdstip: na de winter eind-februari, maart, in plaats van in het najaar: september, oktober, november. Tijdens zachte winters groeit het gras nog lang door, waardoor in september oktober gemaaide bermen in het voorjaar nog nauwelijks open plekjes (nestgelegenheid) herbergen. • Vermijd overbegrazing. • Plaggen (delen) van niet bloemrijke graslanden, zodat zich hier weer een bloemrijke vegetatie kan ontwikkelen. • Zet geen honingbij kasten in natuurgebieden, maar ook wegbermen inrichten naast een bijenstal helpt de wilde bijen niet. 3