Voorstel bepalingen mbt meeneemheftruck en stootbalk - art 5.18.12 Regeling Voertuigen versie 2 – januari 2017 Huidige tekst : Artikel 5.18.12 Lengtevermeerdering door deelbare lading 1. Bij het vervoer van lading met een voertuig of samenstel van voertuigen: a. mag de lading niet meer dan 1,00 m achter het voertuig uitsteken; b. mag de lading niet meer dan 5,00 m achter het hart van de achterste as van het voertuig uitsteken; c. moet in afwijking van het bepaalde in de artikelen 5.3.49 en 5.12.49, een stootbalk zijn aangebracht op niet meer dan 0,60 m voor de uiterste achterzijde van de uitstekende lading indien de afstand van de onderzijde van de lading tot het wegdek meer bedraagt dan 0,55 m; d. mag de lading niet voor het voertuig uitsteken; e. mag het zicht op de verlichting, de retroreflectoren, de richtingaanwijzers of de kentekenplaat van het voertuig niet worden belemmerd. 2. Het eerste lid`, met uitzondering van lid e, is niet van toepassing op samenstellen van voertuigen, zijnde kermis- of circusvoertuigen. 3. Het eerste lid, onderdeel c, is niet van toepassing op voertuigen of samenstellen van voertuigen die in gebruik zijn genomen na 30 juni 1967 doch voor 1 januari 1996. 4. Het eerste lid, onderdeel e, is niet van toepassing indien aan de achterzijde van de uitstekende lading op gelijke wijze als op het betrokken voertuig verlichting, retroreflectoren, richtingaanwijzers of de kentekenplaat van dat voertuig zijn aangebracht. 5. Ter ondersteuning van de lading mag de laadvloer worden verlengd voor zover daardoor de in de artikelen 5.3.6, eerste lid, onderdeel a, 5.12.6, eerste lid, en 5.18.11, eerste en tweede lid, opgenomen afmetingen niet worden overschreden. Lading mag niet uitsluitend op de laadvloerverlenging rusten. 6. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, mag een meeneemheftruck bevestigd aan de achterzijde van een voertuig, dat is ingericht voor het vervoer van goederen: a. meer dan 1,00 m, doch niet meer dan 1,20 m achter het voertuig uitsteken; b. meer dan 1,20 m, doch niet meer dan 1,50 m achter het voertuig uitsteken, mits met een door de fabrikant van het voertuig of van de meeneemheftruck of met een door een carrosseriebouwer afgegeven verklaring, aanwezig op het voertuig, wordt aangetoond dat de aslasten en de last onder de koppeling van het voertuig bij belading met uitsluitend de meeneemheftruck voldoen aan artikel 5.18.18, tweede, derde of vierde lid. De verklaring bevat een aanduiding van het type meeneemheftruck. 7. In afwijking van het eerste lid, onderdelen a en b, mag de uitsteek van een afneembare bovenbouw of gestandaardiseerde laadstructuur achter het hart van de achterste as van het voertuig niet meer dan 0,5 maal de lengte van het voertuig bedragen, zoals vermeld in het kentekenregister of na meting vastgesteld, met een maximum van 5,00 m, waarbij voor een oplegger geldt dat de uitsteek van de afneembare bovenbouw of gestandaardiseerde laadstructuur achter het hart van de achterste as van het voertuig niet meer mag zijn dan 0,5 maal de afstand van hart koppeling tot achterzijde met eveneens een maximum van 5,00 m. Voorstel aangepaste tekst : Artikel 5.18.12 Lengtevermeerdering door deelbare lading 1 Bij het vervoer van lading met een voertuig of samenstel van voertuigen: a. mag de lading niet meer dan 1,00 m achter het voertuig uitsteken; b. mag de lading niet meer dan 5,00 m achter het hart van de achterste as van het voertuig uitsteken; c. moet een deugdelijke stootbalk zijn aangebracht op niet meer dan 0,60 m voor de uiterste achterzijde van de uitstekende lading indien de afstand van de onderzijde van de lading tot het wegdek meer bedraagt dan 0,55 m. De stootbalk mag niet breder zijn noch aan weerszijden meer dan 0,20 m smaller zijn dan het voertuig op de plaats waar de stootbalk is aangebracht, dan wel de breedte van de breedste achteras, met inbegrip van de wielen waarbij de bolling van de banden boven het wegdek buiten beschouwing wordt gelaten. De stootbalk en de bevestiging daarvan mogen niet zodanig zijn vervormd of breuken of scheuren vertonen, dan wel door corrosie zijn aangetast, dat hierdoor functieverlies optreedt. 2. 3 4 5 6 7 d. mag de lading niet voor het voertuig uitsteken; e. mag het zicht op de verlichting, de retroreflectoren, de richtingaanwijzers of de kentekenplaat van het voertuig niet worden belemmerd. Het eerste lid, met uitzondering van lid e, is niet van toepassing op samenstellen van voertuigen, zijnde kermis- of circusvoertuigen. Het eerste lid, onderdeel c, is niet van toepassing op voertuigen of samenstellen van voertuigen die in gebruik zijn genomen na 30 juni 1967 doch voor 1 januari 1996 en op voertuigen indien aan de achterzijde een meeneemheftruck bevestigd is waarbij de afstand tussen de onderzijde van de achterste rand van de meeneemheftruck en het wegdek niet meer dan 0,65 meter bedraagt en deze rand zodanig vormvast is dat deze als stootbalk kan fungeren. Het eerste lid, onderdeel e, is niet van toepassing indien aan de achterzijde van de uitstekende lading op gelijke wijze als op het betrokken voertuig verlichting, retroreflectoren, richtingaanwijzers of de kentekenplaat van dat voertuig zijn aangebracht. Ter ondersteuning van de lading mag de laadvloer worden verlengd voor zover daardoor de in de artikelen 5.3.6, eerste lid, onderdeel a, 5.12.6, eerste lid, en 5.18.11, eerste en tweede lid, opgenomen afmetingen niet worden overschreden. Lading mag niet uitsluitend op de laadvloerverlenging rusten. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, mag een meeneemheftruck bevestigd aan de achterzijde van een voertuig, dat is ingericht voor het vervoer van goederen: a. meer dan 1,00 m, doch niet meer dan 1,20 m achter het voertuig uitsteken; b. meer dan 1,20 m, doch niet meer dan 1,50 m achter het voertuig uitsteken, mits met een door de fabrikant van het voertuig of van de meeneemheftruck of met een door een carrosseriebouwer afgegeven verklaring, aanwezig op het voertuig, wordt aangetoond dat de aslasten en de last onder de koppeling van het voertuig bij belading met uitsluitend de meeneemheftruck voldoen aan artikel 5.18.18, tweede, derde of vierde lid. De verklaring bevat een aanduiding van het type meeneemheftruck. In afwijking van het eerste lid, onderdelen a en b, mag de uitsteek van een afneembare bovenbouw of gestandaardiseerde laadstructuur achter het hart van de achterste as van het voertuig niet meer dan 0,5 maal de lengte van het voertuig bedragen, zoals vermeld in het kentekenregister of na meting vastgesteld, met een maximum van 5,00 m, waarbij voor een oplegger geldt dat de uitsteek van de afneembare bovenbouw of gestandaardiseerde laad-structuur achter het hart van de achterste as van het voertuig niet meer mag zijn dan 0,5 maal de afstand van hart koppeling tot achterzijde met eveneens een maximum van 5,00 m. Toelichting : Het fenomeen stootbalk is in de gebruikseisen (afdeling 18 van de RV) onvoldoende helder omschreven. In de permanente eisen is bij de diverse afdelingen, de plaats, de afmeting en deugdelijkheid beschreven. Bij de gebruikseisen staat alleen vermeld dat ‘een stootbalk’ moet zijn aangebracht op maximaal 60 cm voor het achterste punt van de lading indien de onderzijde van die lading zich meer dan 55 cm boven het wegdek bevindt. Voor ‘normale’ lading is dit niet zo spannend en leidt het in de praktijk nooit tot problemen maar dit is in verband met de meeneemheftruck wel een eigen rol gaan spelen, omdat die achteraan het voertuig lager hangt dan de laadvloer. Hoewel de meeneemheftruck qua achteruitsteek een aparte status heeft valt hij wel onder het begrip lading. Vragen die nu opspelen zijn: Als dat wiel onderkant lading is hoef je geen stootbalk als dat lager hangt dan 55 cm? Kan de achterrand van een meeneemheftruck wel een stootbalk ‘vervangen’? Als je nu altijd een ‘spatlap’ aan de uitstekende lading hangt op niet meer dan 55 cm is dat dan de onderzijde van de lading en hoef je dan geen stootbalk ondanks nul functie stootbalk? We zullen dus naast eisen aan de stootbalk ook de omstandigheden waaronder deze aanwezig moet zijn duidelijker moeten formuleren. Wanneer de achter/onderrand van een meeneemheftruck daadwerkelijk op 55 cm wordt gehouden bestaat het gevaar dat het wiel, dat gemiddeld 15 cm lager zit, in bepaalde gevallen het wegdek kan raken en schade veroorzaken of – erger – zou door een ongunstige stoot met het wegdek zelfs los kunnen raken en op de weg vallen. Het centraal geplaatste wiel kun je aanmerken als onderkant lading maar dat wiel kan niet als stootbalk fungeren. De branche heeft aangegeven dat een afstand achter/onderrand tot het wegdek van 60 cm functioneel zou zijn. Daarom is in het voorstel nu die afstand van 65 cm, over de volle breedte, geformuleerd. Daarnaast moet de stootbalk deugdelijk zijn en kan zij (deels) gevormd worden door delen van de meeneemheftruck mits die een vergelijkbare deugdelijkheid vormen. Bij de herformulering van eisen aan de stootbalk is zo veel mogelijk aangesloten bij artikel 5.3.49 (5.12.49)