hier

advertisement
Opdracht 3
Vraag 1
Schrijf op wat de naam is van de volgende moleculen. Let op je hoeft niets te doen met de
getallen die in de moleculen staan.
Voorbeeld) CuCl2 = Koper-chloride.
a) NaCl
=
b) BaF2
=
c) FeS
=
d) K2O
=
e) PbI4
=
f) Al2O3
=
Vraag 2
Je krijgt de naam en vertaalt deze in een formule. De getallen hoef je er nog niet bij te zetten
dit komt later. Noteer de formule met een komma tussen de twee atomen.
a) Zink-fosfide
=
b) Calcium-oxide
=
c) Magnesium-nitride =
d) Tin-sulfide
=
e) Nikkel-chloride
=
f) Kwik-bromide
=
Vraag 3
In een zout zitten de metalen als metaal ionen (positief geladen) en de niet-metalen als nietmetaal ionen (negatief geladen).
Positief en negatief trekt elkaar aan en daardoor ontstaat de binding.
In Binas staat de lading in tabel 35, zoek de lading uit van de ionen die daar staan. Noteer het
symbool met de lading als superschrift (zoek in het lint bij start naar x2).
Voorbeeld) Koper = Cu2+
a) Tin
=
b) Natrium
=
c) Calcium
=
d) Aluminium =
e) Oxide
=
f) Bromide
=
g) Chloride
=
h) Lood
=
i) IJzer(III)
= ! let op
Vraag 4
De lading van de ionen kun je ook halen uit het periodieksysteem (tabel 34).
Alle deeltjes in groep 1 hebben de lading 1+.
Alle deeltjes in groep 2 hebben de lading 2+.
Alle deeltjes in groep 13 hebben de lading 3+
Alle deeltjes in groep 15 hebben de lading 3Alle deeltjes in groep 16 hebben de lading 2Alle deeltjes in groep 17 hebben de lading 1Wat is de lading van:
a) Rubidium
b) Seleen
c) Arseen
d) Radium
e) Boor
f) Beryllium
g) Lithium
Vraag 5
Er zijn ook metalen die verschillende ionen (dus verschillende lading) kunnen hebben. Dan
wordt de lading als een Romeins cijfer weergegeven ( I = 1+, II = 2+, III = 3+ en IV = 4+)
Noteer de symbolen met de ion-lading van de metalen (altijd positief) in de volgende zouten.
a) IJzer (II)-oxide
b) Koper (I)-chloride
c) Lood (IV)-bromide
d) Zink (II)-sulfide
e) IJzer (III)-fosfide
Download