HNE-10806 Nutrition and Health: Macronutrients, Energy - Di-Et-Tri

advertisement
Uitwerkingen Leerdoelen
Voeding en gezondheid II
Spijsvertering
De diverse onderdelen van het maagdarmkanaal kunnen benoemen e hun specifieke
functie kunnen beschrijven
Mond  Kauwen om grote stukken voedsel in kleinere stukjes af te breken. Vloeistoffen uit voeding en
speeksel uit de speekselklieren gaan samen met het voedsel om het proces van slikken gemakkelijker te
maken. Vloeistoffen helpen ook bij het oplossen van voedsel zodat de tong het kan proeven. Wanneer
voedsel wordt doorgeslikt, passeert het de keelholte (tube die betrokken is bij het verteringsstelsel en
het ademhalingsstelsel). Om het voedsel niet de luchtpijp in te laten schieten wordt het strottenklepje
gesloten. Het voedsel wat gekauwd en doorgeslikt is wordt de bolus genoemd.
Slokdarm (Esophagus)  de slokdarm heeft een sluitpier aan het eind. Tijdens het slikken opent de
bovenste slokdarm sluitspier. De bolus glijdt naar beneden door de slokdarm en passeert een holte in
het diafragma naar de maag. De onderste slokdarm sluitspier sluit nadat de bolus heeft gepasseerd
(zodat de bolus niet terug de slokdarm in kan).
Maag  De maag maakt het voedsel kleiner, voegt sappen toe en kneedt het tot een halfvloeibare
massa (=chyme). Het maag geeft de chyme door naar de pyloric sluitspier. Het chyme komt terecht in de
dunne darm en de pyloric sluitspier sluit direct nadat de chyme gepasseerd is (zodat het niet terug kan
schieten)
Dunne darm  De chyme passeert de opening van de galbuis, waaruit gal komt (komt van de galblaas en
de alvleesklier). De chyme passeert de dunne darm door segmenten: Duodenum (twaalfvingerige darm),
jejunum (middelste deel) en de ileum (kronkeldarm).
Dikke darm  het overgebleven ‘voedsel’ komt bij de ileocecal valve (sluitspier aan het begin van de
dikke darm). Daarna passeert het langs een andere opening (Als iets hier doorheen gaat, komt het in de
appendix (blinde darm) terecht. Normaal gaat het voedsel niet deze opening door en gaat het verder
door de dikke darm naar de endeldarm. Hier wordt water onttrokken en blijft er een halfvast afval over.
De spieren van de endeldarm en anus houden dit afval vast, totdat de spieren van de endeldarm en de
twee sieren van de anus openen en het afval doorlaten (feces).
Het mechanisme kunnen beschrijven waardoor het voedsel van de mond naar de anus
wordt getransporteerd.
Het maagdarmkanaal is omringd met circulaire spieren. Deze worden omgeven door lengtespieren. Deze
spieren zijn betrokken bij peristaltiek (=golfachtige spier bewegingen van het maagdarmkanaal
waardoor het voedsel verder geduwd wordt)
De maag heeft de dikste wanden en sterkste spieren van het hele maagdarmkanaal. Het heeft een derde
laag spieren (diagonale spieren). Deze drie soorten spieren werken samen om de chyme naar beneden te
duwen naar de pyloric sluitspier. Deze is echter meestal gesloten en daarom komt de chyme weer terug.
De chyme wordt als het ware gekneed en gemengd met maagsappen.
De circulaire spieren van de darmen persen het voedsel samen. Deze samentrekkingen (segmentatie)
mixen de chyme en laten het nauw samenkomen met de verteringssappen en de absorberende cellen
van de darmwand.
Belangrijkste onderdelen van het verteringsproces kennen
Speekselklieren (salivary glands) scheiden genoeg speeksel uit zodat het voedsel goed door de slokdarm
kan gaan. Het speeksel bevat water, zouten, slijm en enzymen ie betrokken zijn bij de vertering van
koolhydraten. Speeksel beschermt ook de tanden, mond, slokdarm en maag van substanties die voor
beschadiging kunnen zorgen.
Maagklieren scheiden maagsap uit, een mix van water, enzymen en HCL, dat betrokken is bij de vertering
van eiwitten. Door de lage pH van de maag voorkomt het bacteriële groei en doodt het de meeste
bacteriën die het lichaam binnenkomen met de voeding . Om ervoor te zoggen dat het zuur de maag zelf
niet aantast, scheidt de maagwand slijm uit.
In de dunne darm is pancreassap aanwezig. Dit bevat enzymen die nodig zijn voor de vertering van alle
drie de macronutriënten. Het pancreassap bevat ook natrium bicarbonaat (basisch), dit neutraliseert het
zure chyme wanneer het in de dunne darm komt.
Gal komt ook terecht in de dunne darm. De lever produceert gal en het wordt opgeslagen in de galblaas.
De galblaas geeft gal af aan de dunne darm wanneer vet aanwezig is. Gal is geen enzym, het is een
emulgator die vet met water mengt zodat enzymen hun werk kunnen doen (afbraak).
Enzymatische vertering van de 3 macronutriënten kunnen beschrijven.
Mond  Koolhydraten worden afgebroken door amylase in het speeksel. Vetvertering is heel weinig in
de mond, alleen sommige harde vetten beginnen te smelten wanneer ze op lichaamstemperatuur
komen. Eiwitten worden gemengd met het speeksel.
Maag  De vertering van de koolhydraten gaat verder totdat het voedsel is gemengd met de
maagsappen. Het zuur inactiveert de enzymen in het speeksel en de koolhydraatvertering stopt. Eiwitten
ontkrullen wanneer ze gemixt worden met maagzuur, waardoor de gastric protease enzymes hun werk
kunnen doen. Vet vormt een aparte laag bovenop de mix van voedsel en sappen (het mengt niet).
Dunne darm  de koolhydraatvertering wordt verder voortgezet wanneer de panceas pancreatic
enzymes uitscheidt in de dunne darm voor het afbreken van zetmeel. Enzymen op de darmcellen maken
het proces van zetmeel afbraak af. Vet wordt geemulgeerd door gal. De lipases kunnen beginnen met
het afbreken van vet tot kleinere fragmenten die daarna kunnen worden opgenomen door de darmwand
en lymfe. Eiwitvertering hangt a van de pancreatic en intestinal proteases. Kleine fragmenten van
eiwitten worden geabsorbeerd door de darmwand. Vitamine en mineralen worden ook geabsorbeerd.
Dikke darm  Vloeistoffen en sommige mineralen worden geabsorbeerd. Sommige vezel worden deels
verteerd door bacteriën en sommige worden geabsorbeerd. De meeste vezels passeren de dikke darm
en worden uitgescheiden als faces.
Vetten en vetzuren
Hoe zijn vetten en vetzuren opgebouwd?
Alle vetzuren hebben dezelfde basisstructuur. Een lange keten C met H atomen met aan het ene eind
een COOH groep en aan het andere eind een CH3 (methyl) groep. Vetzuren verschillen met elkaar door:
1. Lengte koolstofketen  18-c atomen is het meest voorkomend in voeding.
2. Aantal dubbele bindingen  Vetzuren zonder dubbele bindingen zijn verzadigd. Met één dubbele
binding wordt enkelvoudig onverzadigd genoemd en een met meerdere dubbele bindingen wordt
meervoudig onverzadigd genoemd.
3. Locatie van dubbele binding  De positie van de dubbele binding wordt beschreven als een omega
nummer. (gerekend vanaf de methyl groep).
Triglycerides bestaan uit drie vetzuren gebonden aan een glycerol molecuul. Om een triglyceride te
maken zijn er condensatiereacties nodig waarbij een H2O molecuul wordt gevormd.
Een fosfolipide bestaat uit een glycerol met maar 2 vetzuren. Op de plek waar bij triglycerides een
vetzuur is gebonden, zit hier een fosfaat groep met daaraan een molecuul choline. De hydrofiele
fosfaatgroe zorgt ervoor dat het vet kan oplossen in water.
Sterolen bevatten een ringstructuur. Bekendste sterol is cholesterol.
De vertering, absorptie en transport van vet
Vertering:
Mond  Vertering start langzaam, sommige harden vetten beginnen te smelten. Speeksel geeft lingual
lipase af dat vooral een grote rol speelt bij vet vertering bij baby’s.
Maag  De sterke spiersamentrekkingen kneden de massa en brenge het naar de pyloric sluitspier. Het
vet wordt gemengd met sappen en wordt kleiner gemaakt, waardoor gastric lipase enzyme zijn werk kan
doen.
Dunne darm  Wanneer vet in de dunne darm komt, wordt er CCK afgegeven, wat de galblaas een
signaal geeft dat er gal moet worden afgegeven. (Lever produceert gal, maar het wordt opgeslagen in de
galblaas). Er vindt ook hydrolyse van triglyceriden plaats. Pancreatic lipase is een belangrijk enzym.
Fosfolopiden worden ook afgebroken. De twee vetzuren, glycerol en fosfaat wordt dan geabsorbeerd.
Absorptie:
Kleine moleculen (glycerol en korte en medium-chain vetzuren) kunnen gemakkelijk diffunderen in de
darmcellen. Ze worden meteen in het bloed opgenomen. Grotere moleculen (monoglycerides en longchain vetzuren) worden geëmulgeerd door gal en vormen micellen. Deze micellen diffunderen de
darmcellen in waar ze worden omgezet in nieuwe triglyceriden. In de darmcellen worden nieuwe
triglyceriden verpakt met eiwit in transport vesikels (chylomicronen). Deze worden afgegeven aan het
lymfesysteem. De chylomicronen glijden door het lymfe totdat ze het punt bereiken waarbij ze kunnen
worden opgenomen in het bloed. Het bloed draagt deze lipiden naar de rest van het lichaam.
Transport:
Lipoproteïnen zijn betrokken bij het transport van vet door het lichaam. Er zijn 4 soorten:
1. Chylomicronen  grootste en laagste dichtheid. Ze transporteren lipiden vanuit de darm en via
het lymfesysteem naar de rest van het lichaam. Cellen door het hele lichaam verwijderen
triglyceriden van de chylomicronen als ze passeren, zodat deze steeds kleiner worden.
2. VLDL  Lipiden gemaakt in de lever en uit chylomicronen worden samen met eiwitten verpakt
tot VLDL en worden getransporteerd naar de rest van het lichaam. Als deze het lichaam
doorgaat, worden er ook triglyceriden verwijderd. VLDL wordt kleiner en cholesterol gaat
overheersen. VLDL wordt LDL.
3. LDL  circuleert door het lichaam. De cellen nemen triglyceriden, cholesterol en fosfolipiden die
ze gebruiken voor energie, het maken van hormonen of voor het bouwen van membranen.
Speciale LDL receptors op de levercellen spelen een rol bij de controle van het bloed cholesterol
door het verwijderen van LDL uit de circulatie.
4. HDL  Lever maakt HDL om cholesterol te verwijderen van de cellen en het terug te brengen
naar de lever. HDL verlaagt de kans op hartzikten.
De afbraak en synthese van vet
Triglyceriden worden gemaakt door een serie van condensatiereacties waarbij een watermolecuul wordt
afgesplitst en er een bond ontstaat tussen de twee moleculen.
De afbraak vindt plaats door hydrolyse reacties, waarbij water wordt toegevoegd en de binding wordt
verbroken.
De verschillende functies van vetten en vetzuren in het lichaam beschrijven
Fosfolipiden worden gebruikt als emulgator en zijn onderdelen van het celmembraan. Omdat ze
oplossen in water en vet, kunnen ze vet oplosbare substanties helpen het membraan te passeren.
Galzuur, steroïde hormonen en vitamine D worden
gemaakt uit cholesterol. Cholesterol is ook een
component van het celmembraan.
Triglyceriden geven de cel energie. Ze worden
opgeslagen in adipose cells. ------>
Adipose tissue scheidt ook hormonen uit (adipokines =
eiwitten die helpen bij het reguleren van de
energiebalans)
De belangrijkste voedingsbronnen en aanbevolen dagelijkse hoeveelheden
Enkelvoudig onverzadigde vetten  olijfolie, canola oil, peanut oil, saf flower oil, avocado
Meervoudig onverzadigde vetten  Plantaardige oliën (sesam, soja, mais, zonnebloemolie, noten en
zaden
Verzadigde vetten  Volle melk, room, boter, kaas, ijs, vette delen van rund- en varkensvlees,
kokosnoot, palm(olie) (en producten waarin dat verwerkt is zoals snoep, gebakjes, donuts, etc)
Transvetten  Cake, koekjes, donuts, gebak, crackers, margarine, gefrituurd voedsel, chips
Cholesterol  Eieren, melk(producten), vlees, gevogelte, schaaldieren
Omega-3-vetten  Plantaardige oliën, walnoten, lijnzaad, vette vis (makreel, zalm, sardines)
Vet levert 20 tot 35% van de totale energie-inname.
Linoleic acid (omega-6) :
-
Mannen 19-50 = 17 g/dag
Mannen 51+ = 14 g/dag
Vrouwen 19-50 = 12 g/dag
Vrouwen 51+ = 11 g/dag
Linoleic acid (omega-3):
-
Mannen 1,6 g/dag
Vrouwen 1,1 g/dag
Vetinname gerelateerde ziekten
-
-
-
Hart ziekten  Hoog LDL cholesterol geeft een hoog risico op cardiovascular disease (CVD).
Bloed stroomt hierdoor moeizamer en de bloeddruk wordt hoger. Verzadigde vetten zorgen er
met name voor dat LDL wordt verhoogd. Ook transvetten spelen een grote rol, zij gedragen zich
als verzadigde vetten en verhogen hiermee ook de LDL concentratie.
Kanker  Er is niet direct een link tussen vet en kanker. Maar vet kan, wanneer kanker al
aanwezig is, het wel verergeren. (samen met roken, alcohol en andere zaken). Er is bij een
onderzoek wel een link aangetoond tussen het innemen van dierlijke vetten en het risico op
dikke darm kanker. Vooral de vetten uit vlees spelen hier een rol bij, dus niet die uit melk en vis.
Obesitas  Vet levert het dubbele aantal kcal per gram dan koolhydraten en eiwitten. …
Koolhydraten
Hoe zijn koolhydraten opgebouwd?
Monosacchariden hebben allemaal hetzelfde soort en aantal atomen. Elk heeft 6 C-atomen, 12 Hatomen en 6 O-atomen. Ze verschillen van elkaar doordat de atomen verschillend gerangschikt zijn:
-
-
Glucose wordt gekend als bloedsuiker en geeft de energie voor activiteit van het lichaam. Het is
een van de twee suikers in elke disacharide.
Fructose is het zoetst. De rangschikking van de atomen in fructose stimuleert de smaakpapillen
om een zoete indruk aan te maken. Het komt vooral voor in fruit en honing, aar ook in soft
drinks, cereals en toetjes die zijn gezoet met fructose siroop.
Galactose komt in natuurlijk voedsel maar in kleine hoeveelheden voor als een enkel
suikermolecuul.
Disachariden zijn paren van de drie monosacchariden. Glucose komt in elk disacharide voor. Een OH
groep van de ene monosaccharide en een H atoom van de andere creëren samen een molecuul water.
De reactie waarbij dit water molecuul wordt afgesplitst en de twee monosacchariden samen worden
gelinkt, heet een condensatiereactie. Om een disacharide in tweeën te splitsen, is een hydrolysereactie
nodig. Een molecuul water wordt toegevoegd (omgekeerde van een condensatiereactie).
-
Maltose bestaat uit 2 glucose monomeren. Het wordt geproduceerd wanneer zetmeel wordt
afgebroken. Het komt ook voor bij het fermentatieproces waaruit alcohol ontstaat.
Sucrose bestaat uit een fructose en een glucose monomeer. Het is het zoetst van alle
disachariden omdat het fructose bevat.
Lactose bestaat uit een glucose en een galactose monomeer. Het is het belangrijkste koolhydraat
in melk. Het wordt ook wel melksuiker genoemd en het geeft de helft van de kcal in melk.
Polysachariden
-
-
Glycogeen dient voor opslag van glucose. Het bestaat uit veel glucose moleculen. Wanneer het
een signaaltje krijgt, doen enzymen hun werk en wordt glycogeen omgezet in glucose.
Zetmeel: Glycogeen dient als glucose opslag bij de mens, bij planten wordt glucose opgslagen als
zetmeel. Zetmeel wordt gevonden in granen, aardappels, peulvruchten, etc (plantaardige
producten).
Vezels: Worden gevonden in plantaardige producten. Voedingsvezels worden ook wel nonstarch
polysachariden genoemd. Ze gaan het lichaam door maar geven vrijwel geen energie. Viscous
fibers lossen op in water en vormen een soort gel. Deze worden gemakkelijk verteerd door
bacteriën in de dikke darm. Ze worden gevonden in peulvruchten, citrusvruchten, etc. Nonviscous fibers lossen niet op in water, vormen geen gel en worden minder goed verteerd. Ze
worden gevonden in whole-grains en groente. Wanneer voedingsvezels worden geëxtraheerd uit
planten en toegevoegd worden aan voedsel of supplementen, worden ze functional fibers
genoemd. Resitant starches vermijden de vertering en absorptie in de dunne darm. Phytic acid is
geen voedingsvezel, maar wordt wel vaak gevonden in vezelrijk voedsel.
De vertering en absorptie van koolhydraten
Vertering: (Zie ook figure 4-8 blz 102)
Mond  Het speeksel amylase hydroliseert zetmeel tot kortere polysachariden en tot de disacharide
maltose.
Maag  koolhydraatvertering stopt in de maag, omdat het amylase niet actief kan zijn bij de lage pH van
de maag. De maagsappen bevatten geen enzymen voor de koolhydraatvertering. De vezels blijven in de
maag hangen en zorgen voor een vol gevoel.
Dunne darm  pancreatic amylase komt de dunne darm binnen en gaat door met het afbreken van
polysachariden tot kortere glucoseketens en maltose. De laatste stap vindt plaats op het
buitenmembraan van de darmcellen. Daar breken specifieke enzymen specifieke disachariden: Maltase
breekt maltose in twee glucose moleculen, sucrase breekt sucrose in een glucose en een fructose
molecuul, lactase breekt lactose in een glucose en een galactose molecuul. Aan het eind zijn er alleen
nog monosaccharides aanwezig.
Dikke darm  alleen de vezels zijn nog over. Deze trekken water aan, zodat ze goed kunnen passeren.
Bacteriën fermenteren ook sommige vezels. Dit proces ontwikkelt water, gas, en kleine vetzuren. Deze
gebruikt de dikke darm voor energie. Vezels leveren dus een heel klein beetje energie.
Absorptie:
Absorptie vindt voor het grootste gedeelte plaats in de dunne darm. Glucose en galactose gaan de cel in
door actief transport en fructose wordt geabsorbeerd door gefaciliteerde diffusie.
De afbraak en synthese van koolhydraten
Dit is eigenlijk al verteld bij de andere leerdoelen. Condensatie- en hydrolysereacties spelen hierbij een
grote rol.
De verschillende functies van koolhydraten in het lichaam
Glucose wordt opgeslagen als glycogeen. Wanneer het bloedglucose laag is, breekt de lever glycogeen af
door hydrolyse reacties in moleculen glucose en geeft deze af aan het bloed. De lever slaat 1/3 van het
glucose op, de andere 2/3 ligt opgeslagen in spiercellen. Het lichaam kan alleen genoeg glycogeen
opslaan om energie te leveren voor een korte periode.
Om de cellen toch van glucose te voorzien, ook als de glycogeenvoorraad op is, kan het lichaam eiwitten
omzetten in glucose. Dit wordt gluconeogenesis genoemd.
Ook kunnen vetfragmenten worden omgezet in ketone bodies. Deze zijn een alternatieve bron tijdens
het uithongeren. Wanneer de ketone bodies meer worden aangemaakt dan nodig, veroorzaakt het
ketosis. Dit verstoort de zuur-base balans in het lichaam.
Als de glycogeen voorraad vol is, maar er nog wel glucose over is, breekt de lever glucose af en slaat dit
op in vet.
De belangrijkste voedingsbronnen en aanbevolen dagelijkse hoeveelheden beschrijven
Koolhydraten moete ongeveer 45 tot 65% van de totale dagelijkse energie inname bevatten.
Toegevoegde suikers mogen niet meer zijn dan 25% van de dagelijkse energie inname. Dit is vastgesteld
door de DRI maar spreekt de RDA tegen (130 gram / dag). Vezelinname wordt vastgesteld op 25 tot 35
gram per dag.
Koolhydraatinname gerelateerde ziekten
-
-
-
Lactose intolerantie  normaal gesproken produceren de darmcellen genoeg lactase om het
lactose goed te verteren en te absorberen. Wanneer meer lactose wordt geconsumeerd dan het
lactase aan kan, blijven lactose moleculen onverteerd in de darm. Het trekt water aan en het
veroorzaakt een opgeblazen gevoel en diarree. Het onverteerde lactose wordt voedsel voor
darmbacteriën, die zich dan kunnen delen. Lactase activiteit neemt af naarmate iemand ouder
wordt. Lactose deficiency kan zich ook ontwikkelen wanneer de darmvlokken beschadigd zijn.
Obesitas  Teveel suikers kan zorgen voor de synthese van vet. Dit leidt toch overgewicht.
Hartziekten  toegevoegde suikers zorgen voor een verhoogd risico op hartziekten. De
koolhydraten uit granen, peulvruchten, groenten en fruit beschermen juist tegen hartziekten
door de bloeddruk te verlagen. Vezelrijk (soluble fibers) voedsel verlaagt het bloedcholesterol
Diabetes  vezelrijk voedsel speelt een rol bij het voorkomen van diabetes type 2.
Kanker  onderzoek heeft aangetoond dat een vezelrijk dieet beschermt tegen dikke darm
kanker.
Eiwitten
Hoe zijn eiwitten opgebouwd?
Eiwitten zijn opgebouwd uit aminozuren. Elk aminzuur bestaat uit een
centraal C-atoom, een aminogroep, een COOH-groep en een restgroep.
De restgroep maakt elk aminozuur specifiek. De aminozuren zijn aan
elkaar gebonden door peptide bindingen.
Essentiële aminozuren (lichaam kan ze niet zelf maken)  Histidine, isoleucine, leucine, lysine,
methionine, phenylalanine, theonine, trypthophan, valine.
Non-essentiële aminozuren (lichaam kan ze wel zelf maken)  Alanine, arginine, asparagine,
asparinezuur, cysteine, glutaminezuur, glutamine, glyine, proline, serine, tyrosine.
Conditioneel essentieel aminozuur = non-essentieel aminozuur dat onder sommige omstandigheden
essentieel is.
De vertering en absorptie van eiwitten
Vertering:
Mond  Kauwen mixt eiwitrijk voedsel en mengt het met speeksel zodat het makkelijk kan worden
doorgeslikt. (nog geen specifieke vertering)
Maag  Hydrolyse, zodat verteringsenzymen bij de peptidebinding kunnen en de H+-ionen zetten de
inactieve vorm van het enzym pepsinogeen om in de actieve vorm pepsine. Pepsine splijt eiwitten (grote
polypeptides) samen met HCL in kleinere polypeptides en sommige aminozuren.
Dunne darm  Proteases hydrolyseren verder in kleine peptideketens. Peptidase splijt di- of tripeptides
in aminozuren. Enzymen in dunne darm:
-
-
Enteropeptidase = zet pancreatic trypsinogen om in trypsin
Trypsin = remt trypsinogen synthese, splijt peptidebindingen bij lysine en arginine, zet pancreatic
procarboxypeptidases om in carboxypeptidases, zet pancreatic chymotrypsinogen om in
chymotrypsine.
Chymotrypsin = splijt peptidebindingen bij phenylalanine, tyrosine, tryptophan, methionine,
asparagine and histidine
Carboxypeptidases = splijt aminozuren van de zuuruiteinden
Elastase and collagenase = splijt polypeptiden in kleinere polypeptiden en tripeptiden
Intestinal tripeptidases = splijt tripeptiden in dipeptiden en aminozuren
Intestinal dipeptidases = splijt dipeptiden in aminozuren
Intestinal aminopeptidases = splijt aminozuren van de aminouiteinden van kleinere
polypeptiden.
Absorptie:
Aminozuren in de darmcellen kunnen gebruikt worden voor energie of voor de synthese van nieuwe
componenten. Aminozuren die niet hiervoor gebruikt worden, worden over het celmembraan
getrasporteerd in de extracellulaire vloeistof waar ze de haarvaten bereiken op weg naar de lever.
Afbraak en synthese van eiwitten
Synthese: DNA  RNA  Eiwit
De verschillende functies van eiwitten in het lichaam
Functies:
-
Structuurmateriaal  eiwit is de belangrijkste structurele component van het lichaam en zorgt
voor het vervangen van dode of beschadigde cellen.
Enzymen beken (katabolisme), bouwen (anabolisme) en transformeren substraat, enzym blijft
onveranderd en raakt nooit op!
Hormonen (sommige!)
Regulator vloeistofbalans  Edema = zwelling door teveel vloeistof in weefsels
Zuur-base regulator  Eiwitten gedragen zich als buffers
Transporters
Antilichamen
Bron voor energie en glucose  Wanneer glucose voorraad op is (gluconeogenesis)
De belangrijkste voedingsbronnen en aanbevolen dagelijkse hoeveelheden
RDA:
-
0,8 g/kg/dag
10%-35% van dagelijkse energieinname
Eiwit inname gerelateerde ziekten
Heart disease  Voeding rijk aan dierlijke eiwitten, bevat vaak ook veel verzadigd vet. Plantaardige
eiwitten verbeteren de bloeddruk en verlagen de kans op hartziekten.
Osteoporosis = afname botmassa  Hoge eiwitinname zorgt voor verhoogde uitscheiding van calcium.
Kidney disease  Hoge eiwitinname verhoogt de activiteit van de nieren.
Protein-Energy Malnutrition (PEM)  Acute PEM wordt veroorzaakt door recente ernstige
voedselbeperking (wasting en Marasmus), chronische PEM wordt veroorzaakt door lange termijn
beperkingen (stunting en Kwashiorkor)
Antropometrie
Waar houdt terrein van antropometrie en LISA (lichaamssamenstelling) zich mee bezig?
Antropometrie houdt zich bezig met metingen die een overzicht geven van de lichaamssamenstelling en
ontwikkeling van een persoon. Daarbij zijn er drie hoofddoelen: 1. Het proces van groei evalueren in
zwangere vrouwen, zuigelingen, kinderen en pubers. 2. Opsporen van onder- en overgewicht in alle
leeftijdsgroepen. 3. Het meten van veranderingen in lichaamssamenstelling over een bepaalde tijd. Het
verschil tussen antropometrie en LISA gaat over het niveau waarop onderzocht wordt. Antropometrie
gaat alleen over whole-body. De lichaamssamenstelling gaat over Atomic, molecular, cellular, tissue en
whole body level.
Samenstelling o moleculair niveau kunnen geven van ‘’referentie man’’ en ‘’ referentie
vrouw’’
Water
Eiwit
Vet
Koolhydraat
Mineralen
Man (70 kg)
60 %
17 %
17 %
1%
5%
Vrouw (58 kg)
52 %
14 %
28 %
1%
5%
Frequent gebruikte maten in antropometrie, i.h.b. bij kinderen
Weight
Height
-
Standing height
Limb length
-
Circumreferences
Skindfolds (huidplooien)
Breadth
Sitting height
Recumbent length (Liggend = bij kinderen
onder 2 jaar)
Upper leg lenth
Upper arm length
Arm circumference
Waist circumference
Hip circumference
Thigh circumference
Biceps
Triceps
Subscapula (onder schouderblad)
Supre-ilaca (boven heupbot)
Blacromial breadth (schouderbreedte)
Billiac breadth (heup)
Elbow breadth
Wrist breadth (pols)
Head circumference
Antropometrische metingen worden op verschillende manieren geuit:
-
Z-score of SD-score = ((observed value)-(median reference value)) / SD of reference population
Percentile
Percent of median
Characteristics
Adherence to reference
distribution
Linear scale permitting
summary statistics
Uniform criteria across
indices
Useful for detecting changes
at extremes of the
dristributions
Z-score
Yes
Percentile
Yes
Percent of median
No
Yes
No
Yes
Ye
Yes
No
Yes
No
Yes
MUAC = mid-upper arm circumrerence
TSF = triceps skindfold thickness
AMC = arm muscle circumference
AMA = arm muscle area
AFA = arm fat area
Indicators body mass = Weight, weight/height², Weight/Height³.
Afkappunten van over- en ondergewicht bij volwassenen en kinderen
Wanneer je het voorkomen van overgewicht in verschillende landen gaat vergelijken, let dan op de
verschillende definities van overgewicht!
BMI is een screening maat, geen maat voor het diagnosticeren van obesitas op individueel niveau!
Verder???
Interpretatie van groeicurven
Kijk voor voorbeelden van groeicurven op Appendix E-8 t/m Appendix E-13 van het boek. De percentiles
geven aan hoeveel procent boven of onder deze waarde zit. De lijn bij het 50e percentile wil zeggen dat
50% erboven zit en 50% eronder.
Basale toepassingen van antropometrie en LISA in voedingsonderzoek
-
-
-
To assed needs of energy and nutrients
 Based on growth and weight (gain)  zie college voedingsnormen/energie
 Based on changes in body composition
 Etc
To assess nutritional status
 Adequate growth
 Adequate body mass
 Adequate storage or reserves
 Body fat distribution
 Muscle mass as work potential
 Bone density
 Etc
To evaluate effect of intervention programs
To relate to risk factors for mortality and morbidity
Voedingsnormen
De verschillende begrippen kennen die vallen onder de verzamelnaam voedingsnormen
Gemiddelde behoefte = niveau van inneming dat bij een normale verdeling van de behoefte toereikend
is voor de helft van een populatie
Aanbevolen hoeveelheid = niveau van inneming dat toereikend is voor vrijwel de gehele populatie,
afgeleid van de gemiddelde behoefte
Adequate inneming = niveau van inneming dat toereikend is voor vrijwel de gehele populatie, afgeleid
van andere gegevens dan de gemiddelde behoefte
Aanvaardbare bovengrens van inneming = niveau van inneming waarboven de kans bestaat dat
ongewenste effecten optreden
Schematisch weergave van de afleiding van de voedingnormen  zie blz 29 van bijlage voedingnormen
in reader
De methoden die gebruikt worden voor het vaststellen van de gemiddelde behoefte aan
voedingsstoffen kunnen benoemen
-
-
-
-
-
Kans op deficiëntieziekten  deze gegevens zijn schaars en de voedingsnormen zijn meestal niet
op dit type gegeven gebaseerd .
Kans op chronische ziekten  voor sommige voedingsstoffen zijn er overtuigende aanwijzingen
dat de inneming de kans op het ontstaan van bepaalde chronische ziekten beïnvloedt. Gegevens
hierover kunnen het optreden van de ziekte zelf betreffen, maar ook het niveau va intermediaire
eindpunten, welke zeer waarschijnlijk het ontstaan van die ziekten beïnvloeden. Om deze
gegevens te verkrijgen, wordt er gelet op het soort onderzoek (interventie-onderzoek en
prospectief cohortonderzoek meest betrouwbaar), de sterkte van het gevonden verband, de
eenduidigheid van de onderzoeksresultaten en de aan- of afwezigheid van een dosiseffectrelatie.
--------------Bij alleen gegevens over kans op chronische ziekten wordt vaak een adequate inname
vastgesteld!!!---------------------Biochemische parameters  voor sommige biochemische parameters geld dat het al dan niet
bereiken van een bepaalde drempelwaarde daarvan indicatief is voor een te lage inneming van
een voedingsstof. In dat geval kan men op basis van de relatie tussen de inneming van de
voedingsstof en deze biochemische variabele de gemiddelde behoefte of adequate inneming
schatten. De gemiddelde inneming waarbij de biochemische variable bereikt is, is de gemiddelde
behoefte . Als onvoldoende gegevens beschikbaar zijn om dit niveau van inneming te bepalen,
wordt vastgesteld boven welk niveau van inneming de biochemische variabele bij vrijwel alle
personen een hogere waarde heeft dan de drempelwaarde. Dit is dan de adequate inneming.
Biochemische parameters worden in 2 hoofdgroepen ingedeeld: 1. De concentratie van de
betreffende voedingsstof in diverse lichaamscompartimenten. 2. Functionele parameters, die
indicatief zijn voor de werkzaamheid van de voedingsstof op cellulair niveau of in een
fysiologisch systeem.
Factoriële methode  behelst het sommeren van de afzonderlijke factoren die de behoefte
bepalen. Het gaat daarbij om de hoeveelheden voedingsstof die via ontlasting, urine en huid het
lichaam verlaten en – indien van toepassing – om de hoeveelheden nodig voor groei,
zwangerschap of lactatie.
Gemiddelde inneming  voor zuigelingen tot en met 5 maanden. Ervanuit gaande dat
moedermelk voor deze leeftijdsgroep de optimale voeding is. De adequate inneming is gelijk aan
de gemiddelde inneming van zuigeling die uitsluitend borstvoeding krijgen.
Interpolatie  Voor sommige voedingsstoffen ontbreken gegevens die betrekking hebben op
jongere leeftijdsgroepen. De adequate inneming wordt dan vastgesteld via interpolatie tussen de
adequate inneming van zuigelingen tot en met maanden die uitsluitend borstvoeding krijgen, en
de aanbevolen hoeveelheid of adequate inneming voor volwassenen.
Weten voor wie de voedingsnormen gelden
-
Groepen personen
Gezonde personen
-
Naar leeftijd en geslacht homogene groepen
Referentiegewichten
Matige lichamelijke activiteit
Westers voedingspatroon
?
Een aantal redenen voor verschillen in voedingsnormen tussen landen kunnen aangeven
-
Weging van wetenschappelijke gegevens door cie’s verschillend
Voedselpatroon in betreffend land
Voedingsproblemen
Verrijkingsbeeld voedingsmiddelen
Verschillen in gehanteerde tussen persoons variatie in behoefte
De aanpak van de FAO / WHO ten aanzien van de aanbeveling voor energiebehoefte
kunnen uitleggen
-
-
-
Factorial estimation of PAL (= physical activity level) assumes that overall EE (= energy
expenditure) can be predicted from listed energy costs of activities. However these are rough
estimates which: do not take into account a large interindividual variation, do not include
spontaneous physical activity.
Prediction equations for BMR (= Basal metabolic rate) of adults were developed in lean Italians
using closed circuit indirect calorimetry in the 1930-thirties (Schofield equations, selective
population)
Energy expenditure is skewed to the left, so instead of an average, a median should be used.
Vet- en wateroplosbare vitaminen
Basis van de voedingsnormen
USA = Dietary Reference Intakes (DRI)
UK = Dietary Reference Values (DRV)
Verder  Zie leerdoelen ‘Voedingsnormen’
Uitleggen hoe vitaminen verschillen van andere nutriënten
Vitaminen:
-
Leveren geen calorieën
Aanwezig in kleine hoeveelheden (micronutriënt)
Essentiële nutriënt voor normale fysiologische functies
‘not synthesized by host’
Afwezigheid veroorzaakt een specifiek deficiëntie syndroom
Overmaat kan toxisch zijn, verbetert niet de functie
Sommige vitaminen zijn vitaminen voor een soort, maar niet voor een ander soort! (Bijv. Vitamine C is
een vitamine voor mensen, maar niet voor cavia’s, choline is een vitamine voor kippen en ratten)
Sommige componenten zijn alleen vitaminen onder specifieke voeding- of omgevingomstandigheden!
(bijv. vitamine D voor individuen zonder blootstelling aan zonlicht)
Weten welke de vet- en wateroplosbare vitaminen zijn
Vetoplosbare vitamine  A, D, E & K
Wateroplosbare vitamine  B1, B2, B3, B6, B12, Folate, biotin, pantothenic acid & C
Algemene verschillen tussen de vet- en wateroplosbare vitaminen kunnen benoemen
Water-soluble vitamins
Fat-soluble vitamins
Directly
into
the
blood
First into the lymph, then the
Absorption
Transport
Storage
Excretion
Toxicity
Requirements
Travel freely
Circulate freely In water-filled
parts of the body
Kidneys direct and remove
excess in urine
Possible to reach toxic levels
when consumed from
supplements
Needed in frequent doses
(perhaps 1 to 3 days)
blood
Many require protein carriers
Stored in the cells associated
with fat
Less readily excreted, tend to
remain in fat-storage sites
Likely to reach toxic levels when
consumed from supplements
Needed in periodic doses
(perhaps weeks or even
months)
Van besproken vitaminen de belangrijkste voedingsbronnen, functie en effecten van
tekort en overmaat kunnen benoemen.
1.
Vitamine A = compounds with biological activity of retinol
Precursor = Bèta-caroteen
Retinoïden  Retinol, Retinal, Retinoic acid
Dierlijk voedsel levert componenten (Retinyl esters) die meteen worden verteerd en geabsorbeerd als
retinol in de darmen.
Plantaardig voedsel levert carotenoïden, waarvan sommige kunnen worden omgezet in vitamine A.
(Bèta-caroteen wordt gesplitst in retinol in de darmen en lever, absorptie minder efficiënt dan
retinoïden.
Retinol  Retinal  Retinoic acid
Functies:
1. Gezichtsvermogen  Cellen bij de retina bevatten pigment-moleculen (Rhodopsin). Elk
rhodopsin molecuul bestaat uit een eiwit opsin gebonden aan een retinal molecuul. Wanneer
licht de retina bereikt, reageert rhodopsin door va vorm te veranderen, het wordt bleek. Retinal
verandert dan van een cis naar een trans configuratie. Het gebleekte trans-retinal kan niet
gebonden blijven aan opsin. Opsin komt vrij, verandert van vorm, verwoest het celmembraan en
genereert een elektrische impuls. Deze impuls gaat over naar een zenuwcel, die geeft het door
aan de hersenen veel van het retinal gaat terug naar de actieve cis-vorm en bindt weer met
opsin. Ook wordt er wat retinal geoxideerd tot retinoic acid.
2. Behoud van hoornvlies, epitheelcellen, huid, slijm in membranen.
3. Botten en tanden groei
4. Reproductie (Retinol speelt een rol in sperma ontwikkeling en bij de fetale ontwikkeling tijdens
een zwangerschap.
5. Immuniteit
6. Gen expressie
Bioavailability:
1 µg RAE = 1 µg Retinol, 2 µg Beta-caroteen (supplement), 12 µg Beta-caroteen (voiding), 24 µg gemixte
carotenen.
RDA:
-
NL = Mannen 1000 µg RAE/day, vrouwen 800 µg RAE/day
USA = Mannen 900 µg RAE/day, vrouwen 700 µg RAE/day
Upper level = 3000 µg RAE/day
Retinol is vooral aanwezig in lever, volle melk en eieren.
Carotenoïden zijn aanwezig in geel-oranje groenten en fruit, donkergroene bladgroenten.
Deficiëntie  Hypovitaminose A: Nachtblindheid, uitdroging van hoornvlies, grijze vlekken op het oog
(Bitot’s spots), verzachting van hoornvlies, blindheid (xerophthalmia), infecties, zwakke status van huid
en membranen, hyperkeratosis.
Toxiciteit  hypervitaminose A : problemen in lever, verhoogde activiteit van osteoclasten (door
verlaagde botdichtheid), aantasting van haar en huid, hoofdpijn, problemen bij geboorte, slecht
gezichtsvermogen, misselijkheid, druk in hoofd. (dikgedrukt = chronisch)
2. Vitamine D
Niet direct een vitamine, gesynthetiseerd in de huid door zonlicht, zelden in natuurlijke voeding
Alternatieve namen:
-
Calciferol
1,25 dihydroxy vitamin D (calcitriol)
Animal version: Vitamin D3 or cholecalciferol
Plant version: Vitamin D2 or ergocalciferol
Precursor = body’s cholesterol
Functies:
-
Regulatie van calcium en fosfaat bloed concentraties
Botten mineralisatie
Controle van cel vermenigvuldiging en differentiatie
Aanpassing van immuunsysteem
Naarmate een mens ouder wordt, verlaagt de capaciteit van de huid om vitamine D3 te produceren.
Adequate inname (NL):
-
4-50 j  5-15 µg/dag
51-70 j  10-20 µg/dag
70+ j  15-35 µg/dag
Upper level adults = 50 µg/dag
Bronnen:
-
Synthese in het lichaam met behulp van zonlicht
Gefortificeerde melk, margarine, boter, ontbijtgranen en chocolademixen
Kalfsvlees, bief, eidooier, lever, vette vis en oliën
Vitamine D is relatief stabiel in voeding. Opslag, bereiden en koken hebben maar een klein effect op de
activiteit ervan. Alleen in gefortificeerde melk wordt wel 40% vitamine D verloren als het aan licht wordt
blootgesteld.
Deficiëntie  Rickets bij kinderen: inadequate calcificatie (misvormde botten), vergroting van de
uiteinden van botten, misvormingen van ribben, slechte tand ontwikkeling, zwakke spieren,
lusteloosheid.
Deficiëntie  Osteomalacia bij volwassenen  Verlies van calcium (zachte, flexibele misvormde botten),
toenemende zwakheid, pijn in bekken, onderrug en benen. (Ook osteoporosis = calcium deficiëntie)
Toxiciteit  hogere concentratie calcium in bloed, calcificatie van zacht weefsel (bloedvaten, nieren,
harten, longen, weefsel rond gewrichten), frequent urineren. (Indirect geassocieerd  huidkanker)
3. Vitamine E
Vitamine E = tocopherols and tocotrienols with biological activity of RRR-alpha-tocopherol.
Functie:
-
Belangrijkste vet oplosbare antioxidant van het lichaam (stabilisaie celmembranen, regulatie van
oxidatiereacties, bescherming van meervoudig onverzadigde vetzuren en vitamine A)
Non-antioxidant functies in cel signalering, gen expressie en regulatie van andere celfuncties
(intracellulaire second messenger?)
RDA:
-
NL volwassen man = 11.8 mg/dag
NL volwassen vrouw = 9.3 mg/dag
USA volwassenen = 15 mg/dag
Upper level volwassenen = 1000 mg/dag
Licht, zuurstof en warmte verlagen het vitamine E gehalte in voeding. In sommige voedingsproducten
wel tot 50% wanneer het twee weken bewaard wordt bij kamertemperatuur.
Frituren vernietigt het vitamine E in plantaardige oliën.
Esters van alpha-tocopherol worden gebruikt als supplementen omdat deze meer resistent zijn tegen
oxidatie tijdens opslag.
Deficiëntie  neocrotiserende myopathie (afsterven van weefsel) in hart en skeletspieren,
neurologische afwijkingen, rode bloedcel hemolyse.
Toxiciteit  Een van de minst toxische vitamines.
4. Vitamine C
Ascorbinezuur ------------- Dehydro-ascorbinezuur
Ascorbinezuur beschermt tegen oxidatieve beschadiging door het doneren van twee H+ ionen met hun
elektronen naar vrije radicalen. Asorbinezuur wordt dan dehydro-ascorbinezuur.
Functies:
-
‘Cement’ voor bindweefsel (collageen synthese)
Aminozuur metabolisme
Immuun stimulatie
Antioxidant
Stimuleert de ijzerabsorptie (remt Cu absorptie)
Oog gezondheid
RDA:
-
NL 70 mg/dag
USA mannen 90 mg/dag
USA vrouwen 7 mg/dag
Rokers +35 mg/dag
Upper level: 2000 mg/dag
Voedselbronnen: Fruit (kiwi, limoen, sinaasappel, aardbei, watermeloen), groente (broccoli, bloemkool,
asperges, spinazie, tomaten, aardappels).  80-90% ascorbinezuur .. 10-20% dehydro-ascorbinezuur
Vitamine C is gevoelig voor warme, licht en zuurstof. Het kan compleet vernietigd worden door lange
opslag of ‘overcooking’. Bevriezing kan het verlies verminderen.
Andere oxidanten, zoals vitamine E, beschermen vitamine C.
Deficiëntie  Scurvy : Anemie, atherosclerotic plaques, zwakheid botten, slechte wond genezing,
infecties, losse tanden, spier degeneratie en pijn, hysteria (ongecontroleerde emoties), depressie, ruwe
heid, kneuzingen (en vlekken).
Toxiciteit  Laag, oxalaat nierstenen
5. Niacine (vitamine B3)
Andere namen : Nicotinezuur, nicotinamiide, niacinamide, Vitamine B3.
Precursor = tryptofaan
Functie = Coenzymen NAD en NADP worden gebruikt in redox reacties (energie metabolisme)
RDA:
-
NL mannen 17 mg/dag
NL vrouwen 13 mg/dag
USA mannen 16 mg/dag
Upper level: 900 mg/dag
Voedingsbronnen: Melk, eieren, vlees, gevogelte, vis, whole-grain en verrijkte broden en ontbijtgranen,
noten.
60 mg tryptofaan = 1 NE
Nicotinamide en nicotinezuur zijn stabiel wanneer ze bloot worden gesteld aan warmte, licht, lucht en
alkali. Er gaat maar een heel klein beetje verloren bij het koken en opslaan.
Inadequate ijzer, riboflavine of vitamine B6 status verlaagt de synthese van niacine uit tryptofaan.
Sommige anti-tuberculosis medicijnen zijn antagonisten van niacine.
Deficiëntie  pellagra: diarre, buikpijn, braken, gezwollen zachte tong, depressie, zwakheid,
geheugenverlies, hoofdpijn, huiduitslag op plekken die blootgesteld staan aan zonlicht. (Pellagra = 4 D’s
 Dermatitis, dementia, diarrhea, death)
Toxiciteit  (behandeling van hyper-cholesterolemia), pijnlijke huiduitslag, zweten, afgifte van
histamine, jeuk, wazig zicht, leverbeschadiging, verminderde glucosetolerantie.
6. Folate
Functie : Coenzymen zijn betrokken bij de overdracht van one-carbon fragments in biosynthese en
katabolische routes (DNA-sythese, celgroei), coenzym in aminozuur metabolisme, synthese
nucleïnezuren en bloedcelvorming.
Folic acid = pteroylmonoglutamic acid
RDA:
-
NL volwassenen 300 µg/dag
NL zwangere vrouwen 400 µg/dag
USA volwassenen 400 µg/dag
USA zwangere vrouwen 400 µg/dag
Upper level: 1000 µg/dag
Voedingsbronnen: Gefortificeerde granen, bladgroenten, peulvruchten, zaden, lever.
Meeste vormen van folate in voeding zijn onstabiel. Verse bladgroenten opgeslagen op
kamertemperatuur kunnen wel tot 70% folate activiteit verliezen in drie dagen. Folate activiteit wordt
ook verloren door verwarmen en koken.
Vitamine C, B12 en B6 zijn betrokken bij de chemische reacties die nodig zijn voor folate metabolisme.
Deficiëntie  Komt heel vaak voor! : anemie, zachte rode tong, verwardheid, zwakheid, prikkelbaar,
hoofdpijn. Megaloblastic anemia (Defecte DNa synthese in rode bloedcellen), open ruggetje
7. Vitamine B12
= generale term voor corrinoïden
Functies:
-
Groei
Vorming rode bloedcellen
Regeneratie van foliumzuur
Coenzym functie in het intermediaire metabolisme (vetzuren, aminozuren), vooral in cellen van
het zenuwweefel, beenmerg en maagdarmkanaal.
RDA:
-
NL volwassenen 2.8 µg/dag
USA volwassenen 2.4 µg/dag
Voedselbronen: dierlijke producten, gefortificeerde ontbijtgranen.
Planten synthetiseren geen Vitamine B12!!
Vitamine B12 is stabiel tegen warmte, maar verliest langzaam activiteit wanneer het wordt blootgesteld
aan licht, zuurstof en zuur of alkalische omgeving.
Verlies van activiteit tijdens het koken is te wijden aan de wateroplosbaarheid van vitamine B12.
Absorptie wordt verlaagd door alcohol en Vitamine B6 deficiëntie.
Deficiëntie  Megaloblastic anemia, zwakheid, verlamming, mentale stoornis. (vooral door
malabsorption).
Toxiciteit  Geen toxiciteit.
Water en mineralen
De belangrijkste functies van water in het lichaam kennen en begrijpen hoe de
waterhuishouding gereguleerd wordt
Functies water in het lichaam:
-
Transport
Structurele eigenschappen van moleculen
-
Participeert in metabole reacties
Oplosmiddel
Smeermiddel / bescherming
Regulatie van de lichaamstemperatuur
Instant houden van het bloedvolume
Uitscheiding:
-
Minimaal 500 ml per dag via de urine (afvalstoffen)
Feces
Via de huid (zweten)
Via de longen (vedamping)
De belangrijkste eigenschappen van een aantal macro- en micromineralen weten
Macromineralen  Calcium, fosfor, magnesium, Natrium, Kalium, Chloor
Micromineralen  ijzer, zink, koper, selenium, chroom, jood, mangaan, molybdenium, fluor
Biobeschikbaarheid = het deel van de ingenomen hoeveelheid van het mineraal dat ook daadwerkelijk
door het lichaam geabsorbeerd wordt.
Voedingsfactoren die de absorptie van mineralen beïnvloeden:
1. Chemische vorm
2. Oxidatie toestand
3. Hoeveelheid aanwezig in de voeding
4. Andere nutriënten in de voeding: mineralen, eiwitten, koolhydraten, etc
5. Andere componenten in de voding: fytaat, vezels, etc
Stimulerend effect  MFP, citroenzuur, vitamine C, gist in brood
Remmend effect  Oxaalcetaat, voedingsvezel, fytaat
Natrium
Functies:
-
Handhaven van de juiste vloeistof en elektrolyten balans
Spierconcentratie
Doorgeven van zenuwsignalen
Dagelijkse inname:
-
75% komt uit geconserveerde / bewerkte voedingsmiddelen
10% komt uit natuurlijke voedingsbronnen zoals melk, eieren en groenten
15% komt uit het zout toegevoegd tijdens het koken
Deficiëntie  spierkramp, mentale apathie, verlies aan eetlust
Toxiciteit  Oedeem, hoge bloeddruk
Upper level  2300 mg/dag
Chloor
Functies:
-
Handhaven van de juiste vloeistof en elektrolyten balans
Onderdeel van HCL dat wordt gemaakt in de maag en nodig is voor de voedselvertering
Deficiëntie  komt vrijwel nooit voor
Toxiciteit  ook erg zeldzaam, braken
Bijna alle chloor wat opgenomen wordt is gebonden aan natrium in de vorm van natriumchloride.
NaCl komt voor in veel voedingsmiddelen en bevindt zich in grote hoeveelheden in snacks en
geconserveerde voedingsmiddelen.
Chloor komt ook voor in eieren, vers vlees, vis, etc.
Kalium
Functies:
-
Handhaven van de juiste vloeistof en elektrolyten balans
Spierconcentratie
Zenuw innervatie
Betrokken bij het regelen van de homeostase van veel processen in het lichaam
Deficiëntie  Spierzwakte, verlamming, geestelijke verwarring
Toxiciteit  Spierzwakte, stoppen van de hartslag, braken
Voedingsbron = Complete, verse voedingsmiddelen, vlees, melk, fruit, groenten, granen, peulvruchten
Kalium rijke voeding verlaagd de kans op een beroerte.
Kalium arme voeding verhoogt het risico op hoge bloeddruk.
IJzer
Fe2+ (gereduceerd) --------- Fe3+ (geoxideerd)
Heam gebonden ijzer  dit is ongeveer 5-10% van de totale inname (wordt wel goed geabsorbeerd,
25%)
Niet heam gebonden ijzer  belangrijkste bron van ijzer, 90-95% van de totale inname (wordt minder
goed geabsorbeerd, 17%)
Fe3+ wordt minder goed geabsorbeerd dan Fe2+
Stimuleren opname ijzer  Ascorbinezuur, alcohol, citroenzuur, andere kleine organische zure
moleculen, MFP, aminozuren (vooral cysteïne en histidine)
Remmen opname ijzer  fytaten en vezels, polyfenolen, calcium, fosfaat, oxalaat, ei (eiwit)
IJzer homeostase:
-
Hergebruik van ijzer uit erytrocyten (rode bloedlichaampjes)
Regulatie van de ijzerabsorptie door de darm afhankelijk van de behoefte
Regulatie via de ferritine gebonden opslag pool
Functies:
-
Enzym cofactor
Zuurstof transport
Hersenfunctie
Immuun functie
Deficiëntie  Anemie (slap voelen, flauw vallen, hoofdpijn), verminderde werk capaciteit en cognitieve
functies, verminderde immuniteit, bleke huid, slechte temperatuursregulatie
Bloedarmoede:
-
Wanneer het hemoglobine in de erytrocyten te weinig ijzer bvat
Lichaam heeft escape routes om dit probleem deels op te lossen  Verhooge cardiac out-put,
veranderde verdeling van bloed naar de organen, zuurstof komt makkelijker vrij van
hemoglobine.
-
Bij ernstige anemie zijn deze aanpassingen onvoldoende en daardoor komt er te weinig zuurstof
bij de weefsels.
Teveel ijzer  Hemachromatosis (autosomale recessieve aandoening)
Stadia ijzer deficiëntie:
1. Ijzer voorraden raken op
2. Transport ijzer vermindert
3. Hemoglobine productie neemt af
Aanbeveling:
-
Mannen : Verlies = 1,0 mg/dag --- nodig = 6,7 mg/dag
Vrouwen : Verlies = 1,7 mg/dag --- nodig = 11.4 mg/dag
Energie
Kunnen uitleggen wat met de begrippen ‘gross energy’, ‘digestible energy’ en
‘metabolizable energy’ wordt bedoeld
Gross energy (GE): Bron van energie voor mensen en dieren (chemische energie in voeding), wordt
gemeten door bomb calorimetry (complete verbranding), afgegeven warmte (warmte van verbranding),
bijvoorbeeld GEfood, GEfeces, GEgas, GEurine
Digestible energy (DE): vertering en resorptie is incompleet
DEapparent = GEfood – GEfeces – Gegas
DEtrue = GEfood – (GEfeces – GEfeces,endo) – Gegas
Dus DEtrue > DEapparent
Verteerbaarhed coefficient van energie dE
dE, apparent = DEapparent / GEfood
dE, true = DEtrue / GEfood
Metabolizable energy (ME): incomplete oxidatie van eiwitten (verlies van energie in bijv urine)
MEapparent = GEfood – GEfeces – GEgas – GEurine
MEtrue = GEfood – (GEfeces – GEfeces,endo) – GEgas – (GEurine – GEurine,endo)
Dus MEtrue > MEapparent
Metingen : Voor een dagelijks dieet mogelijk, maar niet voor een maaltijd. Wordt gemeten door bomb
calorimetry GE van food, feces en urine. MEapparent = GEfood – GEfeces – GEurine
Eerste hoofdwet van de thermodynamica kunnen uitleggen in relatie tot voeding en
kunnen toepassen op het concept energiebalans; verschil tussen biologische en
gedragsadaptie kunnen uitleggen in relatie tot energiebalans
Energie gaat wordt nooit gecreëerd of vernietigt! Het blijft altijd behouden.
ΔU = Q – W
ΔU = Change in internal energy
Q = Heat added to system
W = work done by system
In voeding  Energy Intake (Q) = Energy expenditure (W) + ΔEnergy stores (ΔU)
Behavioural adaptation  Body weight unchanged, daily activities reduced
Biological adaptation  body weight reduced, daily activities unchanged
De atwaterfactoren voor de macronutriënten kennen en weten hoe ze zijn afgeleid??
Component
Starch
Carbohydrate
Fat
Protein
Alcohol
Atwater factor (kcal/g)
4
4
9
4
7
Atwater factor (kJ/g)
17
17
37
17
29
De componenten van energiegebruik weten, hoe groot hun aandeel normaliter is in
energiegebruik en kunnen uitleggen wat ze betekenen.
Energy expenditure = actually released energy at the oxidation of substrates
1. Basal metabolism (BMR) (60-70%)= metabolic rate at complete rest and measured under strictly
standardized conditions: Post absortive, lying, comfortable environments temperature, shortly
after being awake, no illness. Not equal to resting metabolic rate and sleeping metabolic rate!
BMR expressed as KJ/min. BMR dependent on bodyweight, bodycomposition, age, sex, phase life
cycle, climate. Measured by using indirect calorimetry.
2. Diet-induced thermogenesis (DIT) = postrprandial thermogenesis, energy used for digestion,
absorption, transport, excretion and storage of ingested nutrients. Expressed as KJ, or as % of
energy intake (average 10% of daily energy intake). Depends on size of meal, composition of
meal. Measured by indirect calorimetry.
3. Physical activity (PA) (20-30%) = any bodily movement produced by the contraction of skeletal
muscles resulting in caloric expenditure. PAR (physical activity ratio), EE specified activity / BMR,
measured by indirect calorimetry. Weten hoe basaalstofwisseling is gedefinieerd en wat het
verschil is met ruststofwisseling.
Principe van directe en indirecte calorimetrie kunnen uitleggen
Direct calorimetry  in the end, energy from substrates will be released as heat and as external work (if
eternal work has been preformed). Measurig of heat loss, change heat storage, mechanical work.
EE = HL + work -+ ΔStorage
Indirect calorimetry  Release of energy from substrates is related to O2-consumption and CO2production, derived from respiratory quotient (RQ= CO2/O2) and heat production (kJ/L O2)
Kunnen uitleggen hoe energiegebruik bepaald kan worden uit zuurstofconsumptie en
koolzuurgasproductie
RQ = CO2/O2 ?
Weten welke directe, indirecte en niet calorische methoden er zijn om energiegebruik te
meten
Non-calorimetric methods:
1.
2.
3.
4.
Heart rate monitoring
Time-motion studies
Activity measuring devices
Doubly labeled water H2O method
Weten hoe ‘physical activity level’ en ‘physical activity ratio’ zijn gedefinieerd
Physical activity level = Total (Min x Par)/1440
Kunnen uitleggen wat met de factoriele methode wordt bedoeld om energiegebruik te
kunnen vaststellen
???????????
Download