Het disciplinegesprek Inleiding Op het matje bij de baas ... ‘Discipline’ roept in de Nederlandse arbeidsverhoudingen associaties op met ‘uitgekafferd worden’ en ‘kadaverdiscipline’, niet met goed management. In dit artikel echter wordt het disciplinegesprek beschreven als een onmisbaar instrument voor goed management. Disciplinekwesties ontstaan wanneer er een overtreding is begaan. Het doel van een disciplinegesprek is: de overtreding van een belangrijke norm of regel in het vervolg te voorkomen. Drie disciplinemethoden worden met elkaar vergeleken. Bij de juridische methode bepaalt men de ernst van de overtreding en zoekt men de straf die daarbij past. Bij de opvoedende methode legt de manager het gewicht van zijn normen en zijn goed- en afkeuring in de schaal. De human-relationsmethode (Maier) houdt een exploratieve houding tegenover de gevoelens van de medewerker in, waarbij de overtreding gezien wordt als een probleem dat samen met de medewerker is op te lossen. Het belang van een range of toleration wordt beklemtoond; het moet iedereen duidelijk zijn wat door de organisatie getolereerd wordt en wat niet. Discipline in ambtelijke organisaties Veel managers in ambtelijke2 organisaties zeggen dat het handhaven van discipline bij hen onmogelijk is. Ze denken dan aan reprimandes uitdelen, ontslag verlenen of het niet toekennen van een periodiek. Veel ambtelijke managers zijn zo beducht voor het op het matje roepen, dat ze liever wangedrag negeren dan er iets van te zeggen. Ontslag verlenen is lastig door de ambtelijke rechtspositie. Men kijkt dan jaloers naar ‘het bedrijfsleven’: alsof in Nederland daar een ontslagprocedure in een oogwenk plaatsvindt. Essentieel is, dat er een heel repertoire aan mogelijkheden ligt tussen niets doen en eruit gooien, zoals: aandacht onthouden, negatief oordelen, positief oordelen, belonen van positief gedrag en door probleemoplossing voorkomen van verdere fouten. Het gewenste gedrag belonen is doorgaans het meest effectief. De bureaucratische leider die zich blind staart op het (‘onmogelijke’) ontslag maakt het zich moeilijk de discipline te handhaven. Hij wordt volledig machteloos als hij ook de andere hierboven geschetste opties niet gebruikt, met een beroep op ‘onze ambtelijke cultuur’. Die cultuur is gekenmerkt door: nooit zeggen waar het echt op staat; niet uitkomen voor je normen aangaande het werk en de samenwerking; niet tegen medewerkers zeggen dat een prestatie beneden de maat is, of dat men iemands mentaliteit niet acceptabel vindt; niet aan medewerkers vragen wat nu écht de belemmeringen zijn voor beter functioneren en die samen oplossen. ‘Onze ambtelijke cultuur’ is een dekmantel waar heel wat individuele angst, onmacht en falen onder verborgen wordt. Regelmatig hoor je ambtelijke leiders in managementtrainingen zeggen: ‘Ja, maar als ik anders zou optreden, word ik bij mijn baas op het matje geroepen’. Desgevraagd blijkt die baas dan dergelijk gedrag juist toe te juichen. Ik wil niet luchtig doen over de angsten en onmachtgevoelens van leidinggevenden. Maar zolang een manager zijn eigen ineffectieve optreden naar anderen in de organisatie doorschuift, past hij zelfcensuur toe: zelfcensuur uit angst. Angst heeft een escalerende werking. Juist in ambtelijke kringen hoor je vaak zeggen: ‘Ja, ik ben daar gek, ik ga een beetje mijn nek uitsteken ...’ (want dat wordt mijn kop er af gehakt), en ‘Ik ga mijn vooruitzichten en mijn positie niet in de waagschaal stellen, wat denk je wel!’ Dit laatste geeft te denken: een fixatie op positie, in plaats van op functie. Wie zich op zijn positie richt maakt zich druk over: zit ik nog in de juiste kringen en op de goede plaats, of lig ik er uit? Wie zich op zijn functie richt heeft andere zorgen, zoals: wat is de maatschappelijke functie van onze organisatie, wat brengen we hier tot stand, en wat is mijn toegevoegde waarde in ons eindproduct? De positiegeoriënteerde leider levert weinig bijdragen aan het goed functioneren van de organisatie. Zijn angst voor de eigen positie maakt dat hij niet doet wat van een goed leider verwacht mag worden. Discipline en leiderschap Effectieve discipline heeft alles te maken met goed management. Discipline is nodig om samenwerking tot een succes te maken, vooral op de iets langere termijn. Daar komt dus motivatie bij kijken; dan wordt discipline tot zelfdiscipline. In het ideale geval corrigeren de medewerkers zichzelf. Het doel van elke manager zou moeten zijn: het vergroten van de zelfdiscipline onder zijn medewerkers. Wat discipline niet (altijd) is Laten we eerst vaststellen wat discipline niet is. Discipline is niet: het treffen van allerlei voorzieningen en systemen, zodat niets fout kan gaan, zoals een tijdregistratiesysteem. Die systemen werken doorgaans niet, volgens de wet van Murphy: ‘It’s impossible to make anything fool-proof, because fools are so ingenious’. Veel mensen denken bij het begrip ‘discipline’ aan ‘disciplinaire maatregelen’. Dat is alleen juist in aparte, duidelijk aan te geven gevallen, waarin bestraffing de enige optie is. Het management beoogt met die straf dan ook anderen van het gewraakte gedrag af te schrikken. Het gaat dan om het (letterlijk) in gevaar brengen van de organisatie of mensen daarin, of het schaden van de centrale belangen van de organisatie. In de ambtelijke wereld wordt gezegd dat de weg die bewandeld moet worden voordat een (disciplinaire) straf te bestemder plaatse arriveert (indien ooit), een grotere straf is voor de leidinggevende afzender dan voor de ontvanger. Dus, redeneert men vaak, kunnen we in de ambtelijke praktijk de mogelijkheid van straffen maar beter vergeten. Wat discipline wel is Discipline, waaronder ook het aankweken van zelfdiscipline bij medewerkers, heeft te maken met kritisch kijken naar eigen en andermans functioneren. ‘Hoge bomen vangen veel wind’: vooral als er reden is voor kritiek. Managers onderschatten vaak het effect van voorbeeldgedrag; ze realiseren zich niet hoe er op hen gelet wordt. Managers die korte werkdagen maken en weinig op hun post zijn creëren een slappe arbeidsmoraal bij hun medewerkers; managers die weinig aandacht aan persoonlijke relaties geven brengen een sfeer van onverschilligheid teweeg. Kritisch naar anderen kijken, en iets constructiefs doen met wat men opmerkt, houdt de volgende activiteiten in: het bepalen van grenzen tussen wat disciplinair bestraft, wat opvoedend gecorrigeerd, en wat probleemoplossend aangepakt moet worden; oorzaken van disfunctioneren opsporen en daar iets aan doen; normen stellen, constructief bekritiseren en goed gedrag belonen; fouten en conflicten aangrijpen om via probleemoplossing het werk en de werkomstandigheden te verbeteren; werken aan taakopvatting, waarden, normen, betrokkenheid, werkklimaat en arbeidsomstandigheden; maken van afspraken, en zorgen dat men zich daar aan houdt. In de volgende paragrafen worden de drie manieren van corrigeren beschreven. De juridische methode Als een medewerker een werkopdracht weigert, tast dit het gezag van de manager aan. De laatste meent zijn gezicht te verliezen, wordt kwaad, en stelt een ultimatum. In reactie daarop kan de medewerker ook kwaad worden en in zijn weigering volharden. Beiden menen niet meer terug te kunnen, vooral als er anderen bij zijn. Dan volgt haast onontkoombaar een juridische benadering. De overtreding wordt gerapporteerd, en er wordt een passende straf bepaald. Er is een arsenaal van strafmaatregelen, variërend van een mondelinge waarschuwing tot ontslag. In zo’n disciplinegesprek zien we de relatie tussen manager en medewerker verslechteren. Erna zal de medewerker waarschijnlijk ook minder positief over het bedrijf oordelen. Zijn productie zal waarschijnlijk afnemen. Juridische actie geeft vaak onrust op de betreffende afdeling, en verslechtering van de sfeer. De medewerker blijft zitten met een hoeveelheid frustratie. Dit leidt soms tot maagzweren of hoge bloeddruk, dus psychosomatische klachten. Disciplinaire maatregelen geven vaak wrijving tussen de manager en diens chef. Het verwijt van de chef is dan: ‘Had dit niet eleganter geregeld kunnen worden?!’ Ook ligt willekeur om de hoek. Een medewerker die gezien is bij zijn collega’s en bij de chef, loopt bij een overtreding minder kans op straf dan een impopulaire medewerker. Een bepaald vergrijp wordt door de ene chef wel bestraft, en door de andere niet. Straf versterkt de innerlijke motivatie tot beter gedrag niet. Bij onvoldoende toezicht zal het gestrafte gedrag weer optreden. Een voorbeeld: op een kazerneterrein is het roken verboden. Een soldaat wordt op roken betrapt en bestraft. Hij wil overigens nog steeds af en toe een sigaret opsteken. Hij gaat proberen aan het toezicht van zijn sergeant te ontsnappen, om stiekem te roken. Een bezwaar bij straffen is ook, dat medewerkers geen risico meer durven nemen en zich gaan vasthouden aan hun taakomschrijving: niets anders of meer doen dan daarin staat. Ze zullen zich steeds proberen in te dekken bij hun baas. De opvoedende methode In de opvoedende methode maakt de manager gebruik van de kracht van zijn normen en overtuigingen. Hij stelt vast of en in welke mate er normovertreding heeft plaats gevonden, nadat hij de medewerker de kans gegeven heeft zijn lezing van de situatie te geven. Dan geeft hij feedback op het normovertredende gedrag, en onderscheidt daarin negatieve en (zo mogelijk) positieve punten. Hij zegt ook wat er moet veranderen of wat er niet meer mag gebeuren. De kwaliteit van het werk verbetert, als de manager goed feedback geeft. Slechte feedback is: afbranden en uitkafferen. Goede feedback is: rechtstreeks gericht aan de betreffende medewerker; onmiddellijk in plaats van uitgesteld, zodat de medewerker er nog iets mee kan doen; positief en constructief in plaats van negatief; specifiek in plaats van generaliserend; gericht op de taak in plaats van op de persoon; gesteld in termen van gewenste activiteiten in de toekomst. De manager rondt het gesprek af met afspraken ter voorkoming van herhaling van de normovertreding. De human-relations-methode Bij de human-relations- of probleemoplossende methode staat de medewerker in het middelpunt. In een gesprek volgens deze methode probeert de manager, na bij voorbeeld een werkweigering van de medewerker, hem niet te dwingen de klus toch te doen, maar hij stelt vragen naar het waarom van de weigering. De frustratie die de weigering bij de manager oproept, maakt het aannemen van een onderzoekende houding moeilijk. De manager windt zich dus niet op, maar neemt een onderzoekende houding aan: hij vraagt, vraagt door en vat samen. Wanneer de medewerker merkt dat er naar hem geluisterd wordt, zal de agressiviteit waarmee hij weigerde, afnemen. Het doel van de eerste fase is dus ook probleemoplossing mogelijk te maken door de emoties te laten afnemen. De motieven van de medewerker om een overtreding te begaan moeten op hun redelijkheid worden getoetst. Dit stelt hoge eisen aan de wijsheid van de manager. Omdat de ene manager ‘wijzer’ is dan de andere wordt hiermee een stuk willekeur binnengehaald. Als de manager de motieven redelijk vindt, volgt de tweede fase: manager en medewerker zoeken samen naar een oplossing voor het probleem. Het probleem moet steeds zakelijk gesteld worden, zodat alle betrokken personen buiten schot blijven. De probleemstelling mag niet bedreigend zijn voor de betrokkenen. Gebruik van juridische methode en human-relations-methode Op een tankschip geladen met zeer explosief materiaal, is een rookverbod van kracht Iedere overtreding brengt de bemanning en het schip in gevaar. Dit soort overtredingen kan nooit getolereerd worden. Op een kantoor is het verboden tijdens kantooruren een boterham te eten. Iedereen weet het, en doet het toch. Dit is een overtreding die steeds getolereerd wordt. Deze twee voorbeelden geven aan dat er een range of toleration bestaat. Aan de ene kant van het continuüm staan de overtredingen die absoluut nooit, en aan de andere kant overtredingen die steeds getolereerd worden. In het voorbeeld van het tankschip zijn er duidelijke afspraken: betrapt worden op roken betekent ontslag. Ieder bemanningslid weet dit. In zo’n situatie is gebruik van de juridische methode gerechtvaardigd. In het voorbeeld van het kantoor kan men beter geen van de methoden gebruiken. Wanneer de overtredingen geplaatst kunnen worden aan de uiteinden van de range of toleration is duidelijk wat er gaat gebeuren: toepassing van de juridische methode of helemaal niets (afbeelding 1). In het gebied X-A is de juridische methode het meest geschikt. In het gebied A-B is er verschil van mening over het al of niet bestraffen van de overtreding. Dan zou de juridische methode onrechtvaardig gevonden worden en moet dus de opvoedende methode gebruikt worden. In het gebied B-C moet de human-relations-methode gebruikt worden. In het gebied C-Y moet helemaal niets gedaan worden. Welke methode men gebruikt bij een overtreding hangt dus af van de aard van de overtreding, of, anders gezegd, van de plaats van de overtreding op de range of toleration. Een voorwaarde voor het gebruik van de juridische methode is dat expliciet is gemaakt welke overtredingen zo behandeld moeten worden en welke straf er op staat. Bij de opvoedende methode moet de manager duidelijke normen hebben en de (morele) moed en aandacht opbrengen die persoonlijk en consequent uit te dragen. De human-relations-methode stelt hoge eisen aan de wijsheid van de manager, die de redelijkheid van de motieven moet nagaan. Dit brengt het nadeel van een mogelijke willekeur met zich mee. Ook moet de manager bedreven zijn in participatief probleemoplossen. Afbeelding 1 1 Bewerking en combinatie van een artikel van mr. E. Povel, Bureau Zuidema te Leusden, en een hoofdstuk uit A. Vrolijk, M.F. Dijkema en G. Timmerman, (1982). Gespreksmodellen; een geprogrammeerde instructie, Alphen a.d. Rijn: Samsom. 2 Ook grote ondernemingen in het bedrijfsleven zijn vaak bureaucratisch opgezet, in het bijzonder ‘het hoofdkantoor’.