Bouwstenen voor de fraudebestrijding tijdens de volgende legislatuur

advertisement
Bouwstenen voor de fraudebestrijding tijdens de volgende legislatuur
Een raming van de precieze omvang van de fraude is geen sinecure. Tot voor kort was
hierover in België geen officiële studie beschikbaar.
Vaak wordt gerefereerd naar de Oostenrijkse professor Schneider. Deze komt tot de slotsom
dat de “schaduweconomie” in België in 2010 17,9 % van het Bruto Binnenlands Product
bedraagt. Professor Schneider gebruikt een ruim concept van fraude: belastingontwijking, de
informele economie, de illegale economie (valsmunterij, prostitutie, smokkel, …) worden
hierin meegerekend onder de noemer “fraude”. De door de professor toegepaste
methodologie laat niet toe om aan te geven in welke economische sectoren fraude zich het
meest situeert.
De Nationale bank publiceerde recent een studie die specifiek was gewijd aan de omvang
van de zwarte economie. De berekeningswijze die de Nationale Bank hierin gebruikt is
vergelijkbaar met die in andere Europese lidstaten en wordt ondersteund door Eurostat en
het Europees Rekenhof.
Bij het vaststellen van het BBP tegen marktprijzen past de Nationale Bank een verhoging toe
op basis van de raming van de omvang van de zwarte economie. Hierbij wordt abstractie
gemaakt van de illegale economie. Deze verhoging is tweeledig en omvat een verhoging voor
de zogenaamde verborgen arbeid (bijvoorbeeld niet voldoen aan de wettelijke voorschriften
inzake de betaling van sociale zekerheidsbijdragen) en een verhoging voor fiscale fraude (i.e.
niet (volledig) aangegeven belastbare inkomens en BTW-fraude).
1
De verhoging is in feite een correctie die wordt toegepast op de omzet en aankopen van
ondernemingen in welbepaalde economische sectoren. Er wordt dus specifiek per
economische activiteit een correctie toegepast. Volgens de Nationale Bank is de zwarte
economie het sterkst ontwikkeld in bedrijfstakken die het grootste gedeelte van hun
productie aan particulieren leveren (bouwsector, detailhandel, onderhoud en herstel van
motorvoertuigen, horeca, …). Bij wijze van voorbeeld kan worden meegegeven dat voor de
bouwsector een verhoging wordt toegepast van 31,1 %, voor de horeca is dit 16,4 %. Voor
sommige sectoren worden geen verhogingen toegepast, m.n. de overheidssector, de
financiële instellingen, de non profit en de nutsbedrijven.
De Nationale Bank stelt dat van de totale Belgische economie 17,6 % gerealiseerd wordt in
fraudegevoelige activiteiten. Globaal wordt hierop een verhoging toegepast van 25 %.
Uitgedrukt ten opzichte van de in België gerealiseerde toegevoegde waarde is dit circa 4,5 %
of ongeveer 3,8 % van het BBP. De 3,8 % BBP of circa 12,9 miljard euro (uitgedrukt tov BBP
van 2007) is dus de basis die verloren gaat voor de heffing van sociale en fiscale lasten.
Uitgaande van een verloren heffing (in lijn met het overheidsbeslag) van 48 %1 op een
geraamd BBP in 2010 van 348,3 miljard euro2, leidt dit tot verloren inkomsten voor de staat
ten belope van 6,4 miljard euro.
In haar studie toont de Nationale Bank vanuit 3 benaderingen aan dat de raming van
professor Schneider de zwarte economie overschat. De Nationale Bank besluit dat indien de
zwarte economie 18 % van het BBP zou bedragen (of 60 miljard euro), er zich een totale
ontkoppeling zou voordoen tussen de administratieve, fiscale en statistische bronnen (o.a.
fiscale aangiften, RSZ-aangiften, jaarrekeningen, …) en de economische realiteit. Een
dergelijk hoog cijfer voor de zwarte economie is dan ook “moeilijk verzoenbaar met het
systeem van nationale rekeningen dat … als benchmark kan gelden”.
Vanuit beleidsoogpunt wordt dan ook best uitgegaan van de analyse van de Nationale Bank.
1
2
Bron: “Economische indicatoren voor België” dd. 03/09/2010
Federaal Planbureau
2
De aftredende regering heeft gedurende de voorbije twee jaar uit de gecoördineerde strijd
tegen fraude 600 miljoen euro aan extra jaarlijkse ontvangsten gegenereerd. Indien men de
volledige legislatuur had kunnen volmaken, lag een extra jaarlijkse ontvangst van circa 1
miljard euro binnen handbereik.
In de komende legislatuur kan een extra jaarlijkse opbrengst van 2 miljard euro als
doelstelling naar voor worden geschoven. Dit veronderstelt dat van de strijd tegen de fraude
opnieuw een beleidsprioriteit wordt gemaakt en vereist dat een aantal initiatieven worden
genomen of verdergezet. In wat volgt worden hiertoe 12 bouwstenen opgelijst.
1. Verdere coördinatie, een noodzaak
Het blijft best de taak van elke minister om de fraude in zijn bevoegdheidsdomein aan te
pakken. Maar hiernaast is het best dat een regeringslid bevoegd is voor de coördinatie van
de fraudebestrijding of deze opdracht meekrijgt in zijn/haar bevoegdheidsdomein.
Om deze coördinatieopdracht waar te kunnen maken, dient dit regeringslid verder een
beroep te kunnen doen op twee organen: het College en het Ministerieel Comité voor de
strijd tegen de fiscale en sociale fraude.
Het College, dat voorgezeten wordt door bedoeld regeringslid, is samengesteld uit de
topambtenaren van de sociale, fiscale, economische, politie- en gerechtelijke diensten die
betrokken zijn bij de strijd tegen de fraude. De samenstelling van het College garandeert dat
kan gesteund worden op de expertise en de terreinkennis van het kruim van administratie,
politie en gerecht. Voor het eerst werd het op die manier mogelijk een link en een verband
te leggen tussen alle vormen van fraude.
Het tweede orgaan is het Ministerieel Comité voor de strijd tegen de fiscale en sociale
fraude. Dat bestaat uit de premier, de staatssecretaris en de regeringsleden die vanuit hun
bevoegdheden betrokken zijn bij de strijd tegen fraude.
3
In de voorbije 2 jaar werden door het College twee actieplannen opgemaakt. Het eerste
actieplan bevatte 58 actiepunten, het tweede 50 actiepunten. Het eerste actieplan werd
intussen voor ongeveer drie kwart gerealiseerd. Van het tweede actieplan werd een derde
gerealiseerd. Het is van groot belang dat de uitvoering van deze actieplannen verder kan
worden opgevolgd en dat de coördinatie in de strijd tegen de fraude verzekerd wordt.
Het is dan ook van primordiaal belang dat de volgende regering het College en Ministerieel
Comité verankert en een regeringslid belast met de coördinatie van de fraudebestrijding op
de wijze zoals hierboven aangegeven.
Idealiter stuurt dit regeringslid hierbij ook de belangrijkste actoren binnen de
fraudebestrijding aan zoals daar zijn de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD), de
Directie Economische en Financiële Criminaliteit (DJF) van de Federale Gerechtelijke Politie,
de Administratie Fraudebestrijding van de FOD Financiën en het Centraal Orgaan voor de
Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring (COIV). Tot slot dient voornoemd regeringslid
indien nodig voorafgaandelijk op de hoogte te worden gesteld van de vergaderingen en
agenda van het Expertisenetwerk ECOFINFISC (via de hoofdcoördinator ervan) en van het
Comité Anti-Fraude van de FOD Financiën.
2. Fiscale gegevensuitwisseling
Als staatssecretariaat voor de Coördinatie van de fraudebestrijding hebben we de voorbije
jaren sterk ingezet op gegevensuitwisseling als een centrale basisvoorwaarde voor een
efficiënte fraudebestrijding. Enkel door een vlotte, structurele uitwisseling van gegevens
tussen alle diensten die zich met fraudebestrijding bezig houden, is het mogelijk de grote
georganiseerde fraude aan te pakken.
In de programmawet van 23 december 2009 is het beginsel van de uitwisseling van gegevens
tussen de verscheidene diensten van de FOD Financiën wettelijk verankerd. Wel blijft die
uitwisseling tot vandaag nog steeds gebaseerd op de algemene privacywet van 1992. Dit
4
heeft als nadeel dat ze door de rechtbanken enkel a posteriori kan getoetst worden op het
respect voor de privacy.
Omwille van de rechtszekerheid is een specifieke privacywet aangewezen; een wet die a
priori bepaalt aan welke privacyregels de gegevensuitwisseling binnen Financiën en tussen
Financiën en andere administraties moet beantwoorden.
De aftredende regering was nagenoeg klaar met de opstelling van een ontwerp van
specifieke privacywet voor Financiën. Het is van groot belang dat een volgende regering een
prioriteit maakt van deze wetgeving.
Ook internationaal wordt het structureren en verbeteren van de gegevensuitwisseling steeds
belangrijker. De G-20 en de OESO hebben van de internationale fiscale gegevensuitwisseling
een prioriteit gemaakt. Landen die onvoldoende meewerken om gegevens uit te wisselen,
bijvoorbeeld door zich op het bankgeheim te beroepen, belanden op een grijze lijst.
We hebben als Belgische regering de afgelopen jaren een aantal maatregelen genomen die
het voor de internationale georganiseerde misdaad ongetwijfeld een stuk moeilijker maakt
om vanuit en naar België te opereren.
Zo doen we er alles aan om constructies via belastingparadijzen te ontmoedigen. Niet aan de
fiscus gemelde betalingen aan belastingparadijzen worden beschouwd als geheime
commissielonen en dus belast aan … 309 procent. Begin dit jaar hebben we ook de lijst
geactualiseerd van landen ‘met gunstig fiscaal tarief’. Dit zijn landen met een tarief in de
vennootschapsbelasting van minder dan 15 procent. Deze lijst is belangrijk voor de regeling
van Definitief Belaste Inkomsten. Om dubbele belasting te vermijden, mogen bedrijven die
in het buitenland al belasting betaald hebben op ontvangen dividenden, die belasting
aftrekken. Maar die aftrek geldt niet voor dividenden uit landen met gunstig fiscaal tarief.
In het kader van de Europese spaarrichtlijn is ons land op 1 januari overgeschakeld naar de
automatische gegevensuitwisseling over rekeningen van buitenlandse EU-rekeninghouders
in België.
5
Op aandringen van de OESO heeft ons land intussen ook in tal van dubbelbelastingverdragen
het beginsel van de gegevensuitwisseling laten opnemen. Eind 2010 zijn 41 Protocollen en
Overeenkomsten voor fiscale gegevensuitwisseling conform het OESO-modelverdrag
getekend en daarmee is België bij de koplopers. Het is echter uiterst belangrijk dat de
verdragen terzake ook snel worden geratificeerd door alle parlementen in dit land. Hiertoe
moeten dringend afspraken gemaakt worden tussen die parlementen. Want tot vandaag is
alleen het verdrag met de VS geratificeerd.
Als met de goedkeuring van deze verdragen geen haast wordt gemaakt, dreigt ons land
binnen de kortste tijd opnieuw op de grijze lijst van niet-participatieve landen te belanden.
De OESO voert momenteel immers peer-reviews naar de praktische toepassing van de
fiscale gegevensuitwisseling. Voor België is de peer-review gestart in 2010 en de eerste fase
wordt nu afgerond.
De internationale gegevensuitwisseling stoot in ons land op nog een ander obstakel: artikel
318 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92). Dit artikel voert in het
intern recht het bankgeheim in voor de vestiging van belastingen. Het artikel dreigt in
botsing te komen met de nieuwe, nog te ratificeren verdragen over internationale
gegevensuitwisseling waarin bepaald is dat België zich niet op het bankgeheim mag
beroepen om gegevens achter te houden.
Een mogelijke oplossing bestaat erin artikel 318 WIB 92 zo te wijzigen dat het bankgeheim
nog enkel geldt voor landgenoten. Hoewel met deze oplossing allicht kan voorkomen
worden dat ons land opnieuw in ongenade valt bij de OESO, is duidelijk dat het slechts om
een voorlopige oplossing gaat. Een dergelijke wijziging van art. 318 creëert immers een
ongelijkheid tussen Belgen en niet-Belgen, een ongelijkheid die op termijn moeilijk houdbaar
is (zie ook bouwsteen nr. 7: opheffing van het bankgeheim).
Hiernaast is duidelijk dat een succesvolle aanpak van de fiscale fraude binnen de EU ook een
betere administratieve samenwerking vereist. De ontwerprichtlijn die dit mogelijk maakt is
in december 2010 onder impuls van het Belgisch voorzitterschap goedgekeurd.
6
Blikvanger van de nieuwe richtlijn is de automatische uitwisseling vanaf 2014 van gegevens
over inkomens in andere EU-lidstaten (lonen, bestuurdersvergoedingen, onroerende
goederen en hun inkomen, inkomen uit verzekeringsproducten en pensioenen). Dit moet de
EU-lidstaten toelaten zicht te krijgen op het volledige loon van burgers die een deel van hun
inkomen in een of meer andere lidstaten verwerven. Vaak ‘vergeten’ die burgers immers
hun buitenlandse inkomsten geheel of gedeeltelijk aan te geven.
Nog belangrijk is dat het beginsel van de ‘free flow’ wordt gehanteerd. Dat betekent dat
fiscale gegevens die uitgewisseld worden, mits instemming van de uitwisselende landen, ook
gebruikt zullen kunnen worden voor socialezekerheidsdoeleinden. Want bij fiscale
ontduiking is er vaak tegelijk ook ontduiking van sociale bijdragen.
3. Gegevensuitwisseling binnen de overheidssector
Een effectieve en efficiënte fraudebestrijding kan worden bevorderd door gegevensbeheer
en –uitwisseling met respect voor de principes vervat in de regelgeving inzake de
bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Een mooi voorbeeld is het protocol dat eind 2009 tussen de fiscus en de sociale
inspectiediensten werd afgesloten over de systematische uitwisseling van gegevens. Want
waar sociale fraude is, is er ook altijd fiscale fraude. Omgekeerd is er in het geval van fiscale
fraude vaak ook sociale fraude in het spel.
Een voorbeeld van gegevensuitwisseling binnen de sociale sector is de elektronische kruising
van gegevens uit sociale databanken, waardoor onterechte cumuls van sociale uitkeringen
en van sociale uitkeringen met loon systematisch worden blootgelegd.
Dankzij elektronische gegevensuitwisseling kunnen dataminingtechnieken en risico-analyses
worden
gebruikt
bij
het
opsporen
van
potentiële
fraudegevallen.
Om
die
gegevensuitwisseling te realiseren op een manier die overeenstemt met de privacy-
7
wetgeving is het aangewezen om te vertrekken van het principe van “dienstenintegratie” ipv
“gegevensintegratie”. Dit betekent dat dezelfde gegevens niet op verschillende plaatsen
worden opgeslagen, maar dat elke overheidsdienst mbt de gegevens die hij beheert,
elektronische diensten aanbiedt, die in het kader van bepaalde transacties kunnen worden
aangeroepen door andere overheidsdiensten (mits de nodige machtigingen van het
bevoegde sectoraal comité).
Het aanbod van dergelijke diensten coördineren, zorgen dat ze interoperabel zijn en de
veiligheid van de persoonsgegevens waarborgen, zijn dan de fundamentele taken van een
“dienstenintegrator”. De KSZ neemt deze taak bijvoorbeeld nu al op zich voor de sociale
sector. Het is de bedoeling dat ook Financiën en Justitie een aparte integrator krijgen, terwijl
Fedict de rol van integrator opneemt voor alle andere overheidsdiensten.
4. Una via
De Parlementaire onderzoekscommissie naar de grote fiscale fraudedossiers pleit in haar
aanbevelingen ondermeer voor het instellen van een “Una Via”-regel. De invoering van deze
regel zou inderdaad tot een meer efficiënte strijd tegen de ernstige en georganiseerde
fiscale fraude leiden. Er moet dan ook zo snel mogelijk werk van worden gemaakt. Op
initiatief van ons staatssecretariaat werd binnen de schoot van het College van de
fraudebestrijding een werkgroep opgericht die zich over de concrete uitvoering van de
aanbeveling van de onderzoekcommissie heeft gebogen. Het resultaat is een nota die de
basis kan zijn voor de implementatie van de aanbevelingen.
De “Una Via”-regel is een toepassing van het subsidiariteitprincipe. De strijd tegen fiscale
fraude is hierbij in beginsel een opdracht van de fiscale administraties. Maar in geval van
ernstige en georganiseerde fiscale fraude, en alleen in dat geval, kan het noodzakelijk zijn
om gebruik te maken van de strafrechtelijke weg. Voor de feiten van ernstige en
georganiseerde fiscale fraude, heeft de toepassing van het principe van “Una Via” dus tot
8
gevolg dat er zo snel mogelijk moet beslist worden of de feiten strafrechtelijk dan wel
administratief worden vervolgd. Doel is dubbel werk te vermijden.
Hiertoe moet volgens de genoemde werkgroep een overlegstructuur opgericht worden,
waarin verantwoordelijken van fiscus, gerecht en politie zitting hebben. Het overleg kan
worden georganiseerd naar analogie met het overleg dat gerecht, politie en sociale
inspectiediensten momenteel al aan het uitbouwen zijn voor de aanpak van de ernstige en
georganiseerde sociale fraude.
Om dit overleg voor de aanpak van de ernstige en georganiseerde fiscale fraude mogelijk te
maken, is een aanpassing nodig van het Charter van de belastingplichtige (Wet van 4
augustus
1986
geïmplementeerd
in
artikel
463
van
het
Wetboek
van
de
Inkomstenbelastingen en gelijkaardige artikelen in de andere (fiscale) wetboeken).
Het blijft ultiem evenwel aan de procureur des Konings toekomen om te beslissen of de
strafrechtelijke weg moet worden gevolgd. Als besloten wordt tot een strafrechtelijke
vervolging door het openbaar ministerie, mag de fiscale administratie weliswaar nog de
verschuldigde belastingen berekenen en inkohieren, maar mag ze geen administratieve
boete of belastingverhoging meer opleggen.
Een effciënte strijd tegen de ernstige en georganiseerde fiscale fraude vereist voorts dat,
naast
de
bestaande
ondersteuningscel
BTW-carrousels,
ook
een
gemengde
ondersteuningscel voor de ernstige en georganiseerde fiscale fraude (GFFO) wordt
opgericht. Deze cel, samengesteld uit vertegenwoordigers van fiscus en politie, zou
uitsluitend als taak krijgen nieuwe fraudetechnieken zo snel mogelijk op te sporen en de pas
te laten afsnijden.
5. Minnelijke schikking
Een minnelijke schikking is thans enkel mogelijk in de fase van het opsporingsonderzoek.
Deze mogelijkheid moet worden uitgebreid tot er een vonnis of arrest in kracht van gewijsde
9
werd uitgesproken. De uitbreiding van de minnelijke schikking moet vermijden dat een
betere bestrijding van de fraude enkel leidt tot een toename van de gerechtelijke
achterstand. Dit zal ook ruimte creëren voor de correctionele rechtbanken om meer energie
te steken in betwiste zaken en kan vermijden dat in deze dossiers verjaring optreedt.
Een verruiming van de mogelijkheden tot minnelijke schikking kan er voor zorgen dat de
fraudeurs niet langer vrijuit gaan wegens verjaring of procedurefouten. Fraudeurs zullen
daadwerkelijk gestraft worden door het betalen van een boete die bovenop de integrale
terugbetaling van de benadeelde burger, fiscus en sociale zekerheid komt.
We pleiten overigens voor een verhoging van de fiscale penale boetes. Concreet stellen we
voor de maximale boete op te trekken van 125.000 tot 500.000 euro.
6. Mini-gerechtelijk onderzoek
De procureur des Konings is belast met het opsporen en vervolgen van misdrijven. Maar
bepaalde onderzoeksmaatregelen (zoals het afleveren van een huiszoekingbevel) kan hij niet
zelf verrichten. Daarvoor dient hij een onderzoeksrechter te vorderen. Wanneer hij de
onderzoeksrechter vordert, wordt er een gerechtelijk onderzoek opgestart. De
onderzoeksrechter verkrijgt de leiding van het onderzoek. Het gerechtelijk onderzoek kan
dan enkel afgesloten worden via een beschikking van de raadkamer.
Bij de wet van 12 maart 1998 werd het zogenaamde mini-onderzoek ingevoerd. Het minionderzoek houdt in dat de procureur des Konings een bepaalde onderzoeksmaatregel (die
hij zelf niet mag verrichten) vordert van de onderzoeksrechter zonder dat daarbij een
gerechtelijk onderzoek opgestart wordt. Voordeel is dat de procureur des Konings het
onderzoek behoudt en zelf zal kunnen beslissen over het verdere verloop van de procedure
in het licht van het door hem gevoerde vervolgingsbeleid (bijvoorbeeld seponering,
minnelijke schikking of dagvaarding voor de correctionele rechtbank). Een ander voordeel is
dat daardoor de werklast van zowel de onderzoeksrechter als de onderzoeksgerechten
verlicht wordt. De onderzoeksrechter zal enkel de noodzakelijkheid en de wettelijkheid van
10
de gevorderde maatregel nagaan, deze vervolgens zelf uitvoeren, maar geen andere
onderzoeksdaden stellen.
De wet van 12 maart 1998 bevat ook een ‘correctiemaatregel’. Meer bepaald is het zo dat de
onderzoeksrechter kan beslissen de zaak naar zich toe te trekken. Indien hij met andere
woorden van oordeel is dat een gerechtelijk onderzoek toch aangewezen zou zijn, dan kan
hij zichzelf daartoe opdracht geven (en zijn tussenkomst dus niet beperken tot de door het
openbaar ministerie gevraagde onderzoeksmaatregel).
Het mini-onderzoek is echter enkel mogelijk voor lichte dwangmaatregelen (zoals het
opvragen van telefoniegegevens). Voor meer ingrijpende maatregelen kan geen gebruik
gemaakt worden van het mini-onderzoek (zoals het afluisteren van telefoongesprekken of
het afleveren van een aanhoudingsbevel). In dergelijke gevallen dient met andere woorden
steeds een ‘volledig’ gerechtelijk onderzoek opgestart te worden.
Ook het afleveren van een bevel tot huiszoeking kan niet gevraagd worden door middel van
een mini-onderzoek en vergt dus met andere woorden het opstarten van een volwaardig
gerechtelijk onderzoek. Nochtans maakt de huiszoeking een steeds meer courante
onderzoeksdaad uit, zowel in complexe dossiers (bijvoorbeeld financieel-economische
dossiers) als in meer eenvoudige dossiers (bijvoorbeeld gewone diefstal). Dat daarbij dan
steeds het onderzoek dient verder gezet te worden door de onderzoeksrechter is niet altijd
een even goede zaak. In geval van een complex dossier, zal hij zich in het volledige dossier
dienen in te werken, zelfs indien geen andere verregaande onderzoeksmaatregelen (zoals
bijvoorbeeld telefoontap) nodig zijn. In geval van een eenvoudig dossier, gaat het eerder om
een verspilling van de capaciteit van de onderzoeksrechter.
Ook kan erop gewezen worden dat na het gerechtelijk onderzoek nog een procedure voor de
raadkamer dient te worden doorlopen, die zeker in het geval van een complex dossier zeer
tijdrovend kan uitvallen. Vandaar dat voorgesteld wordt om ook de huiszoeking op te nemen
in de lijst van onderzoeksmaatregelen die bij mini-onderzoek uitgevoerd kunnen worden
(daarbij tevens in het achterhoofd houdende dat de onderzoeksrechter steeds het volledige
onderzoek naar zich toe kan trekken).
11
7. Opheffing bankgeheim in de inkomstenbelastingen
Het bankgeheim in ons land is beperkt en zelfs eerder een discretieplicht. Maar als het
bankgeheim geldt, kan het althans volgens een enge interpretatie van de wet, enkel in zeer
strikte omstandigheden worden opgeheven. Deze strikte interpretatie staat een efficiënte
fraudebestrijding in de weg.
Hiernaast is het onmiskenbaar zo dat het Belgische bankgeheim ook internationaal steeds
meer onder druk staat omdat het de internationale gegevensuitwisseling in de weg staat (zie
ook bouwsteen nr. 2).
Het bankgeheim geldt in ons land enkel voor de inkomstenbelastingen en dan nog enkel in
de onderzoek- en controlefase van het fiscale dossier van een belastingplichtige. Het geldt
niet bij de afhandeling van een bezwaarschrift, noch in de invorderingsfase of bij het
onbeperkte uitstel van de invordering.
In een enge interpretatie van de wet kan het bankgeheim in de onderzoek- en controlefase
in de inkomstenbelastingen enkel opgeheven worden indien er bij een fiscale controle bij de
bankinstelling zelf concrete elementen aan het licht komen die wijzen op het bestaan of de
voorbereiding van een mechanisme van belastingontduiking bij de klant.
Nochtans moet het in het kader van een efficiënte fraudebestrijding ook mogelijk zijn het
bankgeheim op te heffen wanneer het onderzoek bij de belastingplichtige zelf concrete
gegevens aan het licht brengt waaruit het bestaan of de voorbereiding van een mechanisme
van belastingontduiking kan worden vermoed, dus wanneer fraude kan worden vermoed.
We stellen voor deze mogelijkheid uitdrukkelijk in de wet op te nemen. Om te vermijden dat
er onrechtmatig gebruik wordt gemaakt van deze onderzoeksbevoegdheid wordt de
opheffing van het bankgeheim onderworpen aan de voorafgaande goedkeuring van een
directeur.
12
De opheffing van het bankgeheim kan maar tot resultaat leiden als de belastingadministratie
de rekeningnummer(s) van de betrokken belastingplichtige(n) snel en vlot aan de weet kan
komen. Vandaag is het voor de fiscus bijzonder moeilijk om die nummers te achterhalen,
aangezien het hier steeds om privérekeningen gaat. Dit is dé hoofdreden waarom het
bankgeheim heel weinig wordt opgeheven, want de privé-rekeningnummers komen meestal
toevallig aan het licht.
In geval er feiten worden vastgesteld die aanleiding geven tot het lichten van het
bankgeheim,
moet
Financiën
de
toelating
krijgen
om
bij
alle
banken
en
verzekeringsinstellingen naar de rekeningnummers van de betrokkene(n) te vragen.
Omdat de nummers snel meegedeeld moeten kunnen worden en er in België ongeveer 190
banken en verzekeringsinstellingen actief zijn, is het nodig een uniek elektronisch
aanspreekpunt voor de hele sector uit te bouwen dat erin slaagt op korte termijn alle door
de fiscus gevraagde gegevens te leveren. Het uitwerken van de exacte procedure voor het
overmaken van de gegevens vereist een wetgevend initiatief. Het spreekt voor zich dat bij de
uitwerking van dit alles de bank- en verzekeringssector betrokken dient te worden.
Ten slotte is er ook een praktische reden om het bankgeheim op te heffen. In de nieuwe
structuur van Financiën worden gezamenlijke controles de regel. Maar omdat het
bankgeheim enkel geldt in de inkomstenbelastingen en dus niet voor bijvoorbeeld de BTW of
successierechten, zal het bankgeheim ervoor zorgen dat gegevensuitwisseling tussen
collega’s die aan hetzelfde dossier werken, onmogelijk is. Dat zal op het terrein voor heel
wat praktische problemen zorgen.
De huidige opdeling van de onderzoeksmethoden strookt niet meer met de wijze waarop de
controlefunctie binnen de FOD Financiën in de 21ste eeuw organisatorisch is opgevat. In de
huidige stand van de wetgeving ligt de belangrijkste belemmering voor een efficiënte
samenwerking tussen de onderscheiden fiscale administraties in de fragmentarische en
asymmetrische wijze waarop de fiscale controlefuncties zijn opgevat.
13
De onderzoeksbevoegdheden worden opgedeeld in functie van de aard van de belasting en
verschillen naargelang de onderzochte belasting. Ondanks het feit dat bepaalde
administraties (vb. directe belastingen en BTW) een polyvalente controlebevoegdheid
hebben beschikken zij niet over polyvalente onderzoeksbevoegdheden.
De problemen die hieraan inherent zijn worden perfect geïllustreerd door een recent arrest
van het Hof van Beroep te Antwerpen. In dit arrest wordt het fiscale onderzoek van de AOIF,
ondanks de polyvalente controlebevoegdheid, nietig verklaard omdat in het kader van een
BTW-controle gebruik gemaakt werd van onderzoeksmethoden opgenomen in het WIB 92.
Het doelgebonden karakter van het fiscale onderzoek brengt volgens het Hof met zich mee
dat de belastbare grondslag van één welbepaalde belasting enkel mag worden vastgesteld
met onderzoeksmethoden van die belasting, zelfs al is de onderzoekende instantie bekleed
met de controlebevoegdheden van andere belastingen.
In dit geval werd een administratieve boete van 400.000 EUR wegens diverse inbreuken op
de BTW-wetgeving nietig verklaard. Dit voorbeeld is geen alleenstaand geval en het weze
duidelijk dat de gevolgen van deze archaïsche wetgeving voor de Belgische Staat
dramatische gevolgen heeft en kan hebben.
Hier en daar werd al wat juridisch oplapwerk verricht. Zo werd met de programmawet van
december 2009 het proces-verbaal zoals het bij de BTW gebruikt wordt, ook ingevoerd voor
de ambtenaren van de directe belastingen en recent werd het recht van toegang tot de
beroepslokalen geharmoniseerd. Dit is echter nog onvoldoende. Naast het hiervoor
besproken bankgeheim zijn er nog andere verschillen. Zo moeten bijvoorbeeld de
ambtenaren van de directe belastingen de boeken nog steeds ter plaatse controleren en
mogen de ambtenaren van de BTW diezelfde boeken tegen afgifte van een ontvangstbewijs
meenemen naar kantoor. Nochtans is het wenselijk dat iedere ambtenaar die een onderzoek
naar dezelfde belastingplichtige moet uitvoeren, over dezelfde onderzoeksbevoegdheden
beschikt zonder dat er een onderscheid moet gemaakt worden naar de administratie van
oorsprong.
14
8. Een sectoraal beleid als sluitstuk van de fraudebestrijding
Naast de bestrijding van de fraude in het algemeen, is ook een sectorale aanpak van de
sociale en fiscale fraude erg belangrijk. Fraudegevoelige sectoren zoals bouw, vlees,
horeca,… vergen een specifieke benadering.
Zo werd in 2008 een werkgroep bouw opgericht, bestaande uit topambtenaren, die een
aantal misbruiken in de sector, zoals het misbruik van de tijdelijke werkloosheid en van
vennootschapsstructuren heeft aangepakt. Ook met de vleesverwerkende sector werd rond
de tafel gezeten, wat finaal resulteerde in een protocol tussen de sociale partners dat de
misbruiken in de sector (koppelbazerij, sociale dumping, etc) wil aanpakken. In de horeca
werd de verlaging van de BTW voor de eetgelegenheden gekoppeld aan een ‘verwitting’ van
de sector. Op 1 januari 2013 wordt het geregistreerd elektronisch kassasysteem
veralgemeend, waardoor omzetfraude erg moeilijk zal worden. Bovendien wordt er gewerkt
aan een sociale en fiscale controlenorm, wat meer gerichter controles mogelijk maakt. Voor
de horeca dient wel nog dringend werk gemaakt te worden van een verbeterd specifiek
sociaal en fiscaal statuut voor gelegenheidsarbeid.
Een aantal maatregelen die de voorbije jaren in een of meerdere sectoren werden
ingevoerd, verdienen het om uitgebreid te worden tot andere fraudegevoelige sectoren,
zoals de schoonmaak en de transportsector. Om een zo breed mogelijk sociaal draagvlak te
creëren, is het belangrijk dat dit gebeurt in overleg met de sociale partners.
We denken hier in de eerste plaats aan de invoering in een aantal sectoren (bijvoorbeeld
bouw, vleessector, horeca) van een registratie van de aanwezigheden van personeel en
anderen op de werkvloer.
Hiernaast zijn we voorstander van de uitbreiding naar andere fraudegevoelige sectoren van
de inhoudingplicht ten aanzien van de medecontractant, wanneer deze fiscale en/of sociale
schulden heeft. Deze verplichting bestaat al in de bouwsector en blijkt er een succesvol
wapen in de strijd tegen de koppelbazerij.
15
Efficiënte controleacties vereisen toegang tot adequate databanken. Het Parlement heeft op
ons initiatief beslist dat de Kruispuntbank Ondernemingen gebruikt moet kunnen worden als
instrument voor de fraudebestrijding. Die beslissing moet bij prioriteit door de volgende
regering uitgevoerd worden.
Hiernaast moet er snel werk worden gemaakt van de samenstelling van de Commissie
Arbeidsrelaties. Deze commissie moet criteria uitwerken die toelaten beter een onderscheid
te maken tussen een werknemer en een zelfstandige. Dit onderscheid is absoluut
noodzakelijk in de strijd tegen de schijnzelfstandigheid.
Er is dringend nood aan meer internationale samenwerking om de misbruiken in het vrij
verkeer van diensten/werknemers efficiënter aan te kunnen pakken en de mensenhandel te
bekampen. De sociale inspectiediensten ondervinden vandaag de grootste moeilijkheden
om grensoverschrijdende fraude met betrekking tot detachering op te sporen en te
sanctioneren. De bouwsector en de vleesverwerking hebben af te rekenen met
detacheringcarrousels.
Binnen
de
transportsector
wordt
gebruik
gemaakt
van
schijnzelfstandigen, postbusfirma’s, enz.
In dit verband heeft de verdere uitvoering van het EESSI- project absolute prioriteit. Aan de
basis van dit project ligt de Verordening (EG)nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de
sociale zekerheidsstelsels. Ten gevolge van deze verordening moeten tegen 1 mei 2012 een
honderdtal
papieren
E-(Europese)formulieren
vervangen
zijn
door
elektronische
documenten. Het EESSI-project (elektronische uitwisseling van socialezekerheidsgegevens)
wil komen tot een betere bescherming van de socialezekerheidsrechten van de burgers.
Maar het zou wenselijk zijn indien dit Europees juridisch instrument zou kunnen vervolledigd
worden met een structureel kader dat de lidstaten toelaat beschermde gegevens uit te
wisselen die noodzakelijk zijn voor de bestrijding van sociale fraude op een beveiligde en
gestandaardiseerde wijze voor alle sectoren van de sociale zekerheid. Dit gebeurt best via de
uitvaardiging van een Europese richtlijn. Hiertoe kan men zich inspireren op de Europese
richtlijn nr. 904/2010 betreffende de samenwerking op het gebied van de BTW.
16
Nog op het vlak van internationale samenwerking, moet ook meer werk gemaakt worden
van het sluiten van bilaterale samenwerkingsakkoorden. Bilaterale akkoorden zijn het
aangewezen instrument voor de realisatie van specifieke, gerichte internationale
fraudebestrijdingsprojecten.
Ten slotte, maar niet het minst, veronderstelt een meer doorgedreven sectorale aanpak van
de strijd tegen de sociale fraude ook de versterking van de inspectiediensten, zodat ze meer
en vooral meer doelgerichte contoles op het terrein kunnen uitvoeren.
We verwachten dat de sociale inspectiediensten in de nabije toekomst belangrijke steun
zullen krijgen van de pas opgerichte gemengde sociale ondersteuningscel, bestaande uit
politiemensen en sociaal inspecteurs. Maar ook de werking van de SIOD, de koepel van
sociale inspectiediensten, dient versterkt te worden. SIOD dient meer mensen en middelen
te krijgen en nieuwe (controle)strategieën te ontwikkelen.
9. Effectieve recuperatie van verbeurd verklaarde vermogensvoordelen
Verbeurdverklaringen vereisen de juiste voor- én nabehandeling. Verbeurdverklaringen
moeten voorafgegaan worden door tijdige en voldoende inbeslagnames. Gebeurt dat niet,
dan zijn verbeurdverklaringen een maat voor niets. Maar ook na de passende inbeslagnames
blijven ze een lege doos als ze niet gevolgd worden door de effectieve recuperatie van de
verbeurd verklaarde vermogensvoordelen.
Binnen politie en parket is het zogenaamde ‘buitgerichte’ recherchemodel al enige jaren
stevig ingeburgerd. Geldelijk gewin is immers de grootste drijfveer van veel criminaliteit.
Onder het motto ‘Misdaad mag niet lonen’ worden, naast de daders zelf, ook hun illegaal
verworven vermogensvoordelen in het vizier genomen. Door het principe van ‘Follow the
money’ toe te passen, kan meestal ook de top van criminele bendes opgedoekt worden en
niet alleen de kleinere garnalen.
17
De opgang van het buitgericht recherchemodel heeft tot gevolg dat er bij politie en gerecht
steeds
meer
aandacht
is
voor
de
tijdige
en
voldoende
inbeslagname
van
vermogensvoordelen.
Maar zelfs na een degelijke inbeslagname tijdens de onderzoeksfase gevolgd door een
verbeurdverklaring van vermogensvoordelen door de rechtbank, moet finaal nog steeds de
effectieve tenuitvoerlegging van deze voordeelontneming volgen. En hier durft het
schoentje vandaag wel eens wringen.
Een effectieve(re) uitvoering van verbeurdverklaringen veronderstelt in de eerste plaats een
goede/betere coördinatie en communicatie tussen alle bij die uitvoering betrokken partijen.
Die partijen zijn het parket, het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de
Verbeurdverklaring (COIV), de Administratie van de Niet-Fiscale Invordering (ANFI), de
rechtbanken, de hoven en de griffiers, de politie en de gerechtsdeurwaarders. De betere
coördinatie moet de taak worden van een specifiek hiertoe op te richten overlegorgaan. De
betere communicatie kan tot stand gebracht worden door het aanduiden van een
contactmagistraat voor de tenuitvoerlegging van verbeurdverklaringen binnen de parketten,
het arbeidsauditoraat en de parketten-generaal. Ook het digitaliseren van de vonnissen zal
de doorstroming van informatie bevorderen.
Internationale samenwerking wordt bij de uitvoering van confiscaties steeds belangrijker.
Europese kaderbesluiten moeten die samenwerking binnen de EU een pak vlotter doen
verlopen. Meer concreet willen deze besluiten het voor een EU-lidstaat gemakkelijker maken
om een andere lidstaat te verzoeken tot de inbeslagname van bezittingen of inkomsten van
veroordeelde criminelen. Om die andere lidstaat tot medewerking aan te zetten, wordt de
opbrengst mooi gedeeld tussen de betrokken lidstaten. De wetsontwerpen tot omzetting
van deze kaderbesluiten zijn klaar en moeten nog enkel ingediend worden bij het parlement.
10. Betere inningen
Vorig jaar, zo blijkt uit cijfers van Financiën, werd van de in totaal 130 miljoen euro
gerechtelijke boetes die werden opgelegd ruim 82,7 miljoen niet geïnd. Dat is twee op drie.
18
Hiernaast zijn er dan nog eens de vele niet-betaalde onmiddellijke inningen. 17 procent van
de onmiddellijke inningen wordt nooit betaald. In 2009 liep de overheid hierdoor een bedrag
van 37 miljoen euro mis. Het succes van de onbemande camera’s doet het aantal nietbetaalde onmiddellijke inningen jaar na jaar stijgen. In die mate zelfs dat heel wat
politieparketten vandaag met acute capaciteitsproblemen kampen.
Een betere inning zou niet alleen een goede zaak voor de schatkist zijn. Ze zou ook een
ongelijke behandeling van de burgers in dit land uit de wereld helpen. Alle Belgen zijn gelijk
voor de wet. Dit betekent dat al wie een onmiddellijke inning, minnelijke schikking of
gerechtelijke boete krijgt die ook, zonder onderscheid, effectief moet betalen.
Een betere inning vergt een tweesporenbeleid. Enerzijds dient een oplossing te worden
gevonden voor het probleem van de niet-betaalde onmiddellijke inningen die vandaag door
sommige politieparketten gedeeltelijk worden geseponeerd. Anderzijds moet ook de inning
van de gerechtelijke boetes worden geoptimaliseerd.
Iemand die vandaag door een onbemande camera geflitst wordt, krijgt eerst een ‘Procesverbaal’ in de bus. Wat later krijgt hij een ‘onmiddellijke inning’ toegestuurd. Wie niet
betaalt, krijgt enige tijd later een herinnering. Wie volhardt, ziet zijn dossier verhuizen naar
het politieparket. Dat stuurt de wanbetaler een ‘voorstel tot minnelijke schikking’.
Ook hier volgt een herinnering. Pas wie daar nog geen gehoor aan geeft, wordt door het
politieparket gedagvaard.
Op de dagvaarding volgt een zitting en een vonnis van de politierechtbank, waartegen dan
nog eens in beroep kan worden gegaan. Pas als er een definitief vonnis is, waarin een boete
wordt uitgesproken, kan begonnen worden met de effectieve inning van de boete.
Het is duidelijk dat de huidige procedure om niet-betalers tot de orde te roepen al te
omslachtig is, zeker als het om lichte verkeersovertredingen gaat. Het zou veel efficiënter
zijn om lichte verkeersovertredingen in beginsel niet meer voor de politierechtbank te
brengen. We stellen voor de wet zo te wijzigen dat diegene die na een herinnering zijn
onmiddellijke inning nog niet betaalt, van het parket geen voorstel tot minnelijke schikking
19
meer krijgt, maar wel een bevel tot onmiddellijke betaling. Hiertegen zou hij wel nog binnen
de maand in beroep kunnen gaan. Maar al wie geen beroep aantekent, zou binnen de
maand effectief moeten betalen.
Het is wettelijk mogelijk het bedrag van iemands boete automatisch in mindering te brengen
van zijn fiscale tegoeden of op te tellen bij zijn al bestaande schulden aan de overheid. Voor
de inning van die schulden wordt de gerechtsdeurwaarder ingeschakeld.
De verrekening van de boete wordt mogelijk na de veralgemeende invoering van het
STIMER-systeem door de FOD Financiën. STIMER staat voor Système de Traitement Intégré
Multi Entités Recouvrement – Systeem van Geïntegreerde Verwerking van de Invordering
voor Meerdere Entiteiten. Het draait proef bij de Ontvanger van Penale Boetes in Gent en
Luik.
De invoering van het bevel tot onmiddellijke betaling zal de politierechtbanken in staat
stellen de vloed van niet-betaalde flits-PV’s te verwerken in plaats van ze, zoals vandaag
gebeurt, voor een groot deel te seponeren.
Hiernaast moet ook dringend het probleem van de niet-betaalde gerechtelijke boetes
aangepakt worden. De gerechtelijke boetes worden vandaag geïnd door de Administratie
Niet-Fiscale Invordering (ANFI) van de FOD Financiën. Om tot een betere inning van die
boetes te komen bestaan er grosso modo twee mogelijkheden. Ofwel richt Justitie zijn eigen
inningkantoor op. Ofwel wordt de werking van ANFI verbeterd.
Een werkgroep van mensen van het terrein die zich, in de schoot van het College voor de
Fraudebestrijding, over de problematiek heeft gebogen, opteert uitdrukkelijk voor het
behoud van één gecentraliseerde inningdienst en dus de versterking van de bestaande
administratie bij Financiën.
De werkgroep pleit er in haar nota voor om ANFI meer mensen en middelen toe te kennen.
ANFI zou bevoegd worden voor het innen van alle strafrechtelijke en administratieve
geldboetes, inbegrepen de sociale. Die worden vandaag geïnd door een aparte dienst, de
20
Dienst Administratieve Geldboetes, van de FOD Werk, Arbeid en Sociaal Overleg (WASO).
Ook de inning van de bevelen tot onmiddellijke betaling zouden tot het takenpakket van
ANFI behoren.
Deze centralisatie dient volgens de werkgroep ondersteund te worden door een
doorgedreven opleiding van de betrokken partijen en door een aantal wetswijzigingen die de
invorderingsmogelijkheden versterken.
11. Strijd tegen de corruptie
Ook op het vlak van corruptiebestrijding dient een integrale én geïntegreerde aanpak te
worden gevolgd. Integraal betekent dat aandacht besteed wordt aan de hele keten, gaande
van voorkoming tot en met de bestrijding van corruptie. Geïntegreerd betekent dat alle
private en publieke actoren die bij de corruptiebestrijding betrokken zijn, samenwerken
binnen de perken van de wet. Het gaat dan om de interne en externe auditoren bij de
bedrijven en overheidsdiensten, de werkgevers- en werknemersorganisaties, het federaal
antifraudecomité en uiteraard de politie en het gerecht.
Grote ondernemingen staan op het vlak van interne en externe controle vaak verder dan de
overheid. Maar ook bij de overheid tekende zich de voorbije jaren een gunstige evolutie af.
Het oprichten van interne auditdiensten per federale overheidsdienst was het sluitstuk van
de Copernicushervorming van 2000. In 2002 en 2007 werd nog eens beslist ze op te richten,
samen met het auditcomité voor de federale overheid. Dat federaal comité zou de interne
auditdiensten aansturen en brug en buffer vormen tussen hen en de regering. Intussen
hebben nog maar enkele overheidsdiensten een interne audit opgericht.
De meeste diensten wachtten de oprichting van het federale auditcomité af. Begin 2010
keurde de ministerraad de oprichting van dit auditcomité goed. Nu dit comité operationeel
is, krijgt de uitbouw van een intern controlesysteem en interne audit bij de verschillende
federale overheidsdiensten een extra impuls. Hier dient onverminderd werk van te worden
gemaakt.
21
Interne controlediensten kunnen hun taak maar behoorlijk vervullen als ze kunnen rekenen
op een performant boekhoudsysteem. Ook de wetgever besefte dat en koppelde de
oprichting van de interne audits aan de invoering van een analytische boekhouding. Al in
2003 werden 3 wetten gestemd die de begroting en boekhouding van de overheid
moderniseren. Maar de inwerkingtreding van deze wetten werd telkens uitgesteld. Op een
gegeven ogenblik was men zelfs voornemens om af te zien van de invoering van de dubbele
boekhouding ten voordele van een budgettaire boekhouding op transactiebasis.
De huidige regering besliste opnieuw werk te maken van de invoering van een volwaardige
dubbele boekhouding. Het Fedcom-project zal uiterlijk tegen eind 2011 leiden tot de
implementatie van een dubbele boekhouding in de verschillende departementen. Vanuit het
oogpunt van efficiënt beheer en fraudebestrijding moet de volgende regering onverminderd
op deze ingeslagen weg verder gaan. Hierbij dient ook de logische vervolgstap te worden
gezet, met name de opmaak van een globale vermogensstaat voor heel de federale overheid
volgens de principes van het dubbel boekhouden.
Voor de federale ambtenaren bestaat nog steeds geen klokkenluidersregeling. Op het
Vlaamse niveau bestaat een dergelijke regeling wel. De regering maakte werk van de
opmaak van een ontwerp voor een wettelijke regeling op federaal niveau. De volgende
regering dient voortbouwend op dit voorbereidend werk snel een regeling uit te werken.
In de strijd tegen de zogenaamde horizontale fraude (dit is de fraude waarvan private
organisaties het slachtoffer zijn, zonder dat dit leidt tot een rechtstreeks nadeel van de
overheid) werd in opdracht van het Instituut voor Forensische auditoren (IFA) een onderzoek
verricht naar de voorwaarden waaraan een privaat onderzoek dient te voldoen om als
opstap
te
kunnen
dienen
voor
een
publiek
onderzoek
zonder
dat
de
onderzoekswerkzaamheden dienen te worden overgedaan.
De studie wijst uit dat de wettelijke erkenning van het beroep van forensisch auditor alsook
de wettelijke verankering van de kwaliteitsvereisten voor een privaat onderzoek op dit vlak
een wezenlijke stap vooruit zou betekenen omdat hiermee zowel de kwaliteit als de
22
bewijswaarde van het privaat onderzoek zal verhogen. Deze wettelijke erkenning wordt
idealiter gekoppeld aan een externe controle.
Er dient gezorgd te worden dat ook de andere cijferberoepen, zeker diegenen die een
maatschappelijke functie uitoefenen zoals de revisoren, meer bijdragen tot de strijd tegen
corruptie en fraude. Zeker wanneer het fraude betreft met gemeenschapsgelden moet de
revisor een pro-actievere rol spelen bij het melden van de fraude. Daartoe is het
onvoldoende dat een door het management aan de commissaris gemelde fraude alleen leidt
tot een bijzondere vermelding in de verslaggeving van de commissaris.
12. Uniforme toepassing van de fiscale en sociale wetgeving
In de voorbije legislatuur werd in opdracht van de regering een analyse uitgevoerd in
verband met de eenvormige toepassing van de fiscale en sociale wetgeving. De verschillende
fiscale en sociale inspectiediensten van de federale overheid werden doorgelicht. Meer
concreet gaat het om de inspectiediensten van de Federale Overheidsdienst (FOD) Financiën
(voor wat betreft inkomstenbelasting en BTW), de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal
Overleg, de FOD Sociale Zekerheid, de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, de Rijksdienst
voor Sociale Zekerheid, de Sociale Inlichtingen en Opsporingsdienst, het Rijksinstituut voor
de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen en de Rijksdienst voor Ziekte- en
Invaliditeitsverzekering.
Uit de doorlichting van de controle- , de innings- en de invorderingsactiviteiten van de fiscus
in de vennootschapsbelasting bleek bijvoorbeeld dat er nog heel wat werk voor de boeg is
op het vlak van enerzijds de efficiënte toewijzing van de personeelsmiddelen tussen de
diverse entiteiten en diensten uitgaande van een objectief vastgestelde werklast en
anderzijds van een grotere en betere centrale sturing van de controles.
Dit moet ertoe leiden dat alle belastingplichtigen, ondernemingen en rechthebbenden met
eenzelfde risicoprofiel ook op eenzelfde manier worden gecontroleerd. Voorgaande dient
23
mede te worden in de hand gewerkt door het uitvaardigen van uniforme richtlijnen en
instructies inzake de interpretatie en toepassing van de wetgeving.
De in de studie geformuleerde aanbevelingen zijn in uitvoering. Het is belangrijk dat dit
onverminderd wordt voortgezet.
24
Download