Onderzoeksvragen - Kind in de Pleegzorg

advertisement
Notitie
Onderzoeksvragen
over de opvoedingssituatie van het (pleeg)kind
t.b.v. een Rechtbank
Dr.A.M.Weterings, gastmedewerker Universiteit Leiden, FSW,Afd.Orthopedagogiek
en
EC Kind in de Pleegzorg
dd.d 9-9-2010
1. Preambule
Het belang van het kind is dat hij kan opgroeien in een opvoedingssituatie waarin zijn
ontwikkeling gestimuleerd wordt.
Uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat een kind zich adequaat, conform zijn
capaciteiten, kan ontwikkelen als hij verzorgd en gevoed wordt door een primaire
verzorger waarmee het kind een selectieve gehechtheids- en opvoedingsrelatie is
aangegaan. Het kind kan een dergelijke relatie aangaan als zijn primaire verzorgers
in het dagelijks leven duurzaam sensitief en responsief ingaan op zijn signalen aan
liefde en aandacht, leiding en stimulans (Van den Boom, 1999; Van den Bergh &
Weterings, (Red.) 2010; Van IJzendoorn, 1994,2010). Een gehechtheids- en
opvoedingsrelatie blijkt de beste voorspeller voor de ontwikkeling van het pleegkind
(Huijg, 2010). Voor het ontwikkelen van een dergelijke relatie is een bloedband geen
voorwaarde (Bokhorst, 2004; Juffer, 2006).
2. Onderzoeksvragen t.a.v. de opvoedingssituatie van een pleegkind
2.1 Overwegingen
Bij een pleegkind kan op een bepaald moment de vraag aan de orde komen of hij
weer door zijn ouders kan worden opgevoed of beter in het pleeggezin kan blijven.
Onderzocht zal moeten worden met welke verzorgers het kind een gehechtheids- en
opvoedingsrelatie heeft kunnen ontwikkelen. Hierbij geldt dat hoe langer het kind
door primaire verzorger adequaat is opgevoed, hoe beter en veiliger de
gehechtheids- en opvoedingsrelatie van het kind met deze verzorger is. Afbreking
van een dergelijke relatie betekent voor het kind een trauma. Dit heeft een negatief
effect op zijn ontwikkeling.
Van belang is eveneens te onderzoeken of het kind onderscheid maakt in reacties op
zijn vader en op zijn moeder tijdens de bezoeken van of aan de ouder(s) en of de
ouders soortgelijke of een verschillende mening hebben over de onderzoeksvragen.
2.2 Onderzoeksvragen
1. Hoe is de ontwikkeling van het kind verlopen in het pleeggezin?
-
Op welke leeftijd kwam het kind in het pleeggezin?
Hoe was zijn staat van ontwikkeling toen hij in het pleeggezin kwam?
1
-
-
Hoe lang woont het kind in het pleeggezin?
Hoe is zijn ontwikkeling heden, m.n. wat betreft zijn sociale ontwikkeling
(omgang met vriendje en zijn functioneren) en zijn emotionele ontwikkeling?
Heeft of geeft het kind problemen in de omgang, regelmatig of (alleen) bij
bepaalde situaties?
Wat zijn de reacties van het kind op bezoeken aan vader en aan zijn moeder?
 volgens zijn pleegouders
 volgens de onderzoeker tijdens observaties bij bezoek van het kind aan
zijn ouder(s)
Wat is de mening van de pleegouders over de consequenties voor de
ontwikkeling van het kind bij een evt. terugplaatsing?
2. Hoe is de interactie tussen de pleegouders en het kind?
-
Hoe reageren de pleegouders op het gedrag van het kind? Hoe gaan zij in op
zijn signalen om aandacht en zorg?
Hoe gaan de pleegouders om met - eventueel – probleemgedrag van het
kind?
Hoe gaan de pleegouders om met het gedrag van het kind voor, tijdens en na
het bezoek van het kind aan, of van, zijn ouder(s)?
Hoe gaan de pleegouders om met de ouder(s)?
Wat is de mening van de pleegouders over het contact tussen het kind en zijn
ouder(s)?
Wat zijn de reacties van het kind op zijn pleegouders, gezien door de
onderzoeker tijdens observaties van de onderzoeker m.b.t. de omgang van de
pleegouders met het kind?
3. Hoe is de ontwikkeling van het kind verlopen toen hij bij zijn ouders woonde?
-
-
-
Hoe lang heeft het kind bij zijn ouders gewoond?
Is sprake geweest van bepaalde gebeurtenissen die effect gehad kunnen
hebben op de ontwikkeling van het kind (bv. ziekenhuis-opname; opname van
de ouder)?
Hoe was zijn staat van ontwikkeling toen hij uithuis werd geplaatst, m.n. wat
betreft zijn sociale ontwikkeling (omgang met vriendje en zijn functioneren) en
zijn emotionele ontwikkeling?
Had of gaf het kind problemen in de omgang, regelmatig of (alleen) bij
bepaalde situaties, toen hij nog thuis woonde?
Wat is de mening van de ouders over de huidige ontwikkeling van het kind?
Wat vinden zij goed voor het kind in het huidige pleeggezin en wat vinden zijn
minder goed?
Wat zijn de reacties van het kind op bezoeken aan vader en aan zijn moeder?
 volgens zijn ouder(s)
 volgens de onderzoeker tijdens observaties bij bezoek van het kind aan
zijn ouder(s)
2
4. Hoe is de interactie tussen de ouders en het kind tijdens de bezoeken?
-
Hoe reageren de ouders op het gedrag van het kind? Hoe gaan zij in op zijn
signalen om aandacht en zorg?
Hoe gaan de ouders om met - eventueel – probleemgedrag van het kind?
Hoe gaan de ouders om met het gedrag van het kind tijdens het bezoek van
het kind aan, of van, zijn ouder(s)?
Hoe gaan de ouders om met de pleegouders?
Wat is de mening van de ouders over de (regeling van ) de bezoeken?
Wat zijn de reacties van het kind op zijn ouders, gezien door de onderzoeker
tijdens observaties van de omgang van de ouders met het kind?
Welke gegevens komen naar voren over de omgang van de ouders met het
kind tijdens de bezoeken en telefonische contacten, uit de verslagen van
Bureau Jeugdzorg, van de Zorgaanbieder voor pleegzorg, of een mogelijk
andere begeleidende instantie?
5. Mening ouders over de relatie van het kind met zijn huidige pleegouders
-
Wat is de mening van de ouder(s) over de aard van de relatie van het kind
met zijn pleegouders?
Wat is de mening van de ouder(s) over de betekenis van het verlies van de
pleegouders voor het kind na een evt. terugplaatsing?
6. Contact tussen het kind en zijn pleegouders na een evt. terugplaatsing
-
Willen de ouders contact tussen het kind en zijn huidige pleegouders regelen?
Zo nee, waarom niet?
Zo ja, in welke frequentie en in welke vorm?
*******
Literatuur
Bokhorst, C.L. (2004). Attachment in twins. Leiden: Mostert & Van Onderen.
Huijg, A.A.M. (2010). De ontwikkeling van pleegkinderen, de relatieontwikkeling tussen het
pleegkind en pleegouders en de invloed van het oudercontact. Leiden: Universiteit
Leiden, Afd. Orthopedagogiek, Master-thesis.
Juffer. F. & Van IJzendoorn, M.H. ( 2008) Adoptie als interventie (2). In: Kind en Adolescent,
(29), nr. 1 pg.31-49.
Van den Bergh. P.M. & Weterings, A.M. (Red.) (2010). Pleegzorg in perspectief. Assen: Van
Gorcum
Van den Boom, D. (1999). Ouders op de voorgrond. Utrecht: Sardes.
Van IJzendoorn, M.H. (1994). Gehechtheid van ouders en kinderen. Houten: Bohn Stafleu
Van Loghum
Van IJzendoorn, M.H. (2010). Gehecht aan pleegouders. In: Van den Bergh. P.M. &
Weterings, A.M. (Red.) (2010). Pleegzorg in perspectief. Assen: Van Gorcum.
Van IJzendoorn, M.H. & Juffer, F. (2008). Adoptie als interventie (1). In: Kind en
Adolescent, (29), nr. 1 pg.17-30..
3
4
Download