Insecten in de stad

advertisement
Insecten
in de stad
Tim Faasen
1
Insecten
in de stad
2
Insecten
in de stad
3
Rekening houden met insecten
Inhoud lezing:
- Waarom?
- Hoe?
N.B.
- Deze presentatie komt online beschikbaar.
- Binnenkort ook artikel in Levende Natuur.
4
Rekening houden met insecten
Waarom?
-Functionele waarde
-Indicatieve waarde
-Intrinsieke waarde
Waarom in de stad?
- Platteland wordt steeds ongeschikter
- Insecten ongevoelig voor menselijke verstoring
5
Rekening houden met insecten
Waarom in de stad?
6
Rekening houden met insecten
Spoedles Insectendiversiteit
mieren; 74
wilde bijen; 343
dagvlinders; 73
libellen; 65
sprinkhanen; 47
overig; 2109
vliegen en muggen;
5106
nachtvlinders; 2134
wespen; 3764
kevers; 4105
7
Rekening houden met insecten
Spoedles Insectendiversiteit
- Verdeling aandacht over soorten is scheef.
- Niet erg: niet alle soorten aandacht nodig.
8
Rekening houden met insecten
Hoe?
Belangrijk kenmerk van inrichting/beheer =
doelen stellen en keuzes maken!
-Keuze vóór soorten of habitats zijn ook keuzes
tegen andere.
-Geen keuze maken is ook een keuze.
9
Rekening houden met insecten
Insecten incorporeren in de doelen
Combinatie van 3 sporen:
- Soortgericht
- Gebiedsgericht
- (Micro)habitatgericht
10
Rekening houden met insecten
Gebiedsgericht/systeemgericht
-Wat voor ecosysteem hoort hier van nature?
- Probeer dat te benaderen (zet hoog in!)
- Let op historie, bodemtype, vocht etc.
- Ga voor samenhang ipv losse elementen.
-Werk met de natuur mee!
- Denk in processen en ontwikkelingen.
- Neem de tijd.
-Behoud al aanwezige waarden!
- Je uitgangssituatie is zelden echt leeg!
-Verbindt met omliggende gebieden.
11
Rekening houden met insecten
Soortgericht
- Wat leeft er zoal in je terrein?
- liefst continu alert op zijn -> niet stabiel!
- Alle soortgroepen potentieel interessant
- Focus op soorten passend binnen je doelen.
- Focus op de meest kritische soorten.
Beheerders kunnen zelf starten. (NDFF?)
Specialisten kunnen aanvullen en duiding geven.
12
Rekening houden met insecten
(Micro)habitatgericht
-Stuur op zo veel mogelijk karakteristieke
microhabitats; denk breed en leer ze zien!
- Vermijd elementen op verkeerde plekken.
-Koester gradiënten en verschillen in vocht,
voedselrijkdom, rust, stroming, expositie,
bloeitijd, bodemtype etc..
-Koester zowel stabiliteit als dynamiek.
-Realiseer je dat veel habitats tijdelijk zijn.
- Die moeten dus continu opnieuw ontstaan!
13
Rekening houden met insecten
Beheer
-Varieer in de ruimte (hier anders dan daar)
-Varieer niet in de tijd
-Faseer zinvol
-Denk vooruit ivm continuïteit habitats
14
Rekening houden met insecten
Belangrijke conclusies
-Verzamel informatie (sluit geen soortgroepen uit)
-Stel doelen
-Stuur op compleet, gebiedseigen ecosysteem
-Stuur op variatie en continuïteit
-Wees zuinig op aanwezige waarden/soorten
-Kijk ver vooruit
15
Rekening houden met insecten
16
Rekening houden met insecten
17
Rekening houden met insecten
18
Rekening houden met insecten
19
Ecologica BV
Rondven 22
6026 PX Maarheeze
0495 - 46 20 70
[email protected]
0495 - 46 20 79
www.ecologica.eu
Microhabitats en andersoortige faunistisch waardevolle kleinschalige ruimtelijke variatie… een korte opsomming ter inspiratie
Bij inrichting en beheer van natuurterreinen kan men verschillen nivelleren of juist accentueren. Het laatste is vanuit
het oogpunt van leefmogelijkheden voor de (insecten)fauna vaak te prefereren (voor zover passend binnen het type
ecosysteem waarbinnen men werkt), maar wat voor ruimtelijke variatie is potentieel interessant?
Dit documentje pretendeert op geen enkele wijze ook maar enigszins volledig te zijn. Het dient slechts ter inspiratie van
hen die op zoek zijn naar een startpunt om te begrijpen wat voor microhabitats en kleinschalige verschillen er zoal zijn
die mede bepalend zijn voor de fauna die er kan leven. Allerlei factoren staan neutraal genoemd. Voor sommige geldt
dat meer beter is, van andere wil de fauna juist minder (bijv. motorboten en pesticiden); bij weer andere is het situatieafhankelijk.

Water
Enkele faunistisch relevante verschillen:
dimensies (breedte, diepte)
wind/luwte/golfslag (ook: verstoring door menselijk
stroming
gebruik, bijv. motorboten)
doorzicht
mate van isolatie/connectiviteit (verbindingen met
temperatuur (schommelingen over het jaar)
omliggende wateren)
bodemprofiel
ondergedoken en drijvende vegetatie (soortensabodemsubstraat
menstelling/structuur)
peilfluctuaties (bijv. seizoensvariatie; getijdevariatie;
helofytenvegetatie (soortensamenstelling/structuur)
ook: droogval)
aanwezigheid dood hout (hoeveelheid, aard, exposichemische samenstelling (bijv.: verhouding, regentie)
water, grondwater, oppervlaktewater, maar ook
overhangende vegetatie
zuurstofgehalte)
schaduw / bezonning / expositie
beheer (aard/intensiteit/planning/fasering)
variatie in bovenstaande factoren binnen 1 water en
ouderdom/ontwikkelingstijd
de schaal waarop
Voor ongewervelden kunnen ook temporaire wateren heel belangrijk zijn; denk aan laagten die ieder voorjaar waterhoudend zijn, maar ’s zomers droogvallen. Ook in/rond water in natte bossen is veel leven aanwezig. Heel bijzonder zijn
ook bronnen (met constante lage watertemperatuur). Allerlei soorten zijn ook specifiek afhankelijk van kwelwater.
Verder beïnvloedt aanwezigheid van soortgroepen elkaar: veel ongewervelden verdragen bijvoorbeeld geen aanwezigheid van vissen. Sommigen van hen zijn specifiek gebaat bij isolatie en droogval.

Oevers
Enkele faunistisch relevante verschillen:
dimensies (helling, lengte, reliëf; ook: steilkantjes)
wind/luwte/golfslag
bodemsubstraat
chemische bodemsamenstelling (ook: voedselrijkdom, zuurgraad)
schaduw / bezonning / expositie
oevervegetatie (soortensamenstelling/structuur)
bloemrijkdom (ook: variatie hierin over het seizoen)
aanwezigheid dood hout (hoeveelheid, aard, expositie)
beheer (aard/intensiteit/planning/fasering)
betreding (recreanten/grazers/verkeer)
ouderdom
aard van naastgelegen water (zie hiervoor) en
naastgelegen achterland (zie hierna)
variatie in bovenstaande factoren binnen 1 oever en
de schaal waarop
Onderschat vooral niet het belang van de overgangszone tussen land en water. Veel ongewervelden leven specifiek
op/in de bodem in de waterverzadigde overgang tussen water en land.

-
Kale bodem
Enkele faunistisch relevante verschillen:
omvang
chemische bodemsamenstelling (ook: voedselrijkkaal door incidentele, periodieke of continue dynadom, zuurgraad)
miek
schaduw / bezonning / expositie
door menselijke activiteit, wind, water…
beheer (aard/intensiteit/planning/fasering)
vochtigheid
ouderdom
bodemsubstraat
aard van naastgelegen terrein
Veel insectensoorten gebruiken kale substraten om op te warmen, te jagen of een nest in te graven. Met name kale
oevers en droog, kaal zand kennen veel specifieke soorten. Ook kale steilkanten kunnen zeer soortenrijk zijn. Een deel
kan ook voorkomen op zandige wandelpaden.

Kruidenvegetaties
Enkele faunistisch relevante verschillen:
omvang
aanwezigheid van gradiënten
reliëf (ook: steilkantjes)
ouderdom
bodemsubstraat
variatie in bovenstaande factoren binnen 1 vegetatie
vochtigheid (periodiek of permanent)
en de schaal waarop
chemische bodemsamenstelling (ook: milieuvreemde aanwezigheid zoogdiermest (aard, hoeveelheid,
stoffen, antibiotica, pesticiden)
spreiding over seizoenen)
schaduw / bezonning / expositie
aanwezigheid natte plekken (kwelplekken, karrenvegetatie (soortensamenstelling/structuur; ook:
sporen… ook kleine)
vegetatieloze plekken)
aanwezigheid dode dieren (soorten, hoeveelheden,
bloemrijkdom (ook: variatie hierin over het seizoen)
spreiding)
beheer (aard/intensiteit/planning/fasering)
aanwezigheid nesten/burchten zoogdieren (bijv. mol)
aanwezigheid dood hout (hoeveelheid, aard, exposiof vogels
tie; ook: niet geïmpregneerde weipaaltjes)
aanwezigheid verspreide struiken (aantal, soort,
betreding (recreanten/grazers/verkeer)
omvang, spreiding)
aard van naastgelegen terrein
Veel soorten eten specifieke planten of daarbinnen zelfs alleen kwijnende exemplaren (met verminderde afweer).
Sommige soorten eten de groene delen, andere de wortels, bloemen of zaden. Weer andere gebruiken afgestorven
delen als schuilplaats. Voor veel insectensoorten is het van belang dat voedselplanten de gelegenheid krijgen tot bloei
en zaadzetting te komen. Bij een deel van de soorten bevinden ook ei en larve zich op bovengrondse plantendelen.
Deze kunnen alleen overleven op vegetaties die een vol jaar blijven overstaan. Een zinvolle fasering in het beheer is bij
kruidenrijke vegetaties heel belangrijk.

Houtige vegetaties
Enkele faunistisch relevante verschillen:
omvang
beheer (aard/intensiteit/planning/fasering)
bodemsubstraat en strooiselopbouw
aanwezigheid leeftijdsvariatie incl. kwijnende boreliëf (ook: steilkantjes)
men
vochtigheid (periodiek of permanent, plaatselijk of
aanwezigheid dood hout (hoeveelheid, aard, exposioveral)
tie)
chemische bodemsamenstelling (ook: voedselrijkbegrazing
dom, zuurgraad)
variatie in bovenstaande factoren binnen 1 vegetatie
schaduw / bezonning / expositie (ook: light gaps)
en de schaal waarop
vegetatie (soortensamenstelling/structuur; ook:
aanwezigheid zoogdiermest (aard, hoeveelheid,
aard mantel- en zoomvegetaties)
spreiding over seizoenen)
paddenstoelenflora (vooral houtzwammen)
aanwezigheid natte plekken (kwelplekken, karrenbloemrijkdom struiklaag, ondergroei, mantels en
sporen… ook kleine)
zomen en light gaps
aanwezigheid dode dieren (soorten, hoeveelheden,
aard van naastgelegen terrein
spreiding)
aanwezigheid van gradiënten
aanwezigheid nesten/burchten zoogdieren (bijv.
ouderdom
mol) of vogels (vrij nesten, in holten of in kasten)
Veel karakteristieke biodiversiteit bevindt zich in/op kwijnende en dode bomen of de hiervan afhankelijke schimmels.
Dergelijke zaken vergen een lange ontwikkelingstijd. Stabiele aanwezigheid van kwijnende bomen en dood hout in
allerlei stadia van ontbinding vergt dus vooruitdenken. Van belang is ook de realisatie dat er veel variatie is in kwijnend
en dood hout: zonnig of beschaduwd, vers of oud, staand of liggend, dik of dun, nat of droog, met of zonder schors,
naald- of loofhout (of specifieker: alle denkbare boomsoorten), met of zonder holten of molm, in een bosrand of juist
niet, nabij kruidenrijke / bloemrijke vegetaties of juist niet en ook de aard van de aanwezige schimmels (o.a. houtzwammen) bepaalt mede de aanwezige soortensamenstelling van aanwezige fauna.

Dieren en dierlijke resten
Onder voorgaande kopjes staat her en der het belang genoemd van mest, dode dieren en nesten. Hierin leven complete levensgemeenschappen van ongewervelden. De soortensamenstelling hangt sterk van de omstandigheden. In koeienmest zitten andere soorten dan in paardenmest, in mollennesten andere soorten dan in dassenburchten en op dode
kikkers komen andere soorten af dan op dode reeën. Verder maakt het ook veel uit of e.e.a. zich afspeelt onder natte
of droge omstandigheden, in het bos of open veld en ook het seizoen maakt veel uit.
Alle hiervoor genoemde factoren kunnen een aanknopingspunt vormen bij het sturen naar meer diversiteit in een
terrein. Welke factoren het meest van belang zijn, is sterk afhankelijk van de situatie en gestelde doelen.
Download