Een zoen voor de juf Beroepsinfectierisico’s op basisscholen en kinderdagverblijven Afstudeeronderzoek leergang Arbeidshygiëne 2005/2006 Saxion Hogescholen Januari 2007 Esther van Adelberg Een zoen voor de juf Afstudeergegevens Afstudeerder: Esther van Adelberg Onderwerp: Een zoen voor de juf; Beroepsinfectierisico’s op basisscholen en kinderdagverblijven Begeleider: Mevr. L. van Amerongen, RAH Vanuit Saxion Hogeschool: Mevr. M.C.C.M. Heck Voorwoord Voor Rafaël, het kindje van mijn collega dat niet verder heeft mogen leven door besmetting met het CMV virus. Als arbodeskundige bij Achmea Arbo heb ik gekozen voor het onderwerp “Biologische Agentia” op scholen en kinderdagverblijven omdat het personeel met deze agentia in contact kan komen en er nog onvoldoende aandacht is voor de mogelijke gevaren. Zelf heb ik de afgelopen jaren regelmatig RI&E’s uitgevoerd op scholen (volgens de Algemene Schoolverkenning en de Arbomeester). In deze voor het onderwijs ontwikkelde methodieken wordt weinig aandacht besteed aan biologische agentia en nauwelijks aan mogelijke risico’s op infectieziekten. Mijn interesse werd gewekt na een symposium (de Heyermanslezing, georganiseerd door de Ned. Ver. Voor bedrijfsartsen) in december 2005. Volgens één van de sprekers, dr. H. Stinis van het NCvB, waren er in 2004 4 meldingen van een Parvo B19 infectie bij ongeboren kindjes bij medewerksters van kinderdagverblijven. Ook werd een overlijden gemeld van een onderwijzer die was besmet met Hepatitis A door een leerling die net terug was van vakantie in het buitenland. Op basis van deze informatie heb ik gekozen om de mogelijke risico´s van infectieziekten, die van mens op mens overdraagbaar zijn te onderzoeken. Omdat voor een aantal branches en beroepsgroepen (bijvoorbeeld de gezondheidszorg, brandweer, politie) al veel bekend is over infectierisico’s (zoals HIV en Hepatitis B) en er al veel beheersmaatregelen getroffen worden of in ieder geval bekend zijn, heb ik mijn onderzoek gericht op infectierisico’s in het (basis)onderwijs en op kinderdagverblijven. De resultaten kunnen dienen als onderdeel voor het opstellen van een risicoinventarisatie (RI&E) of een aanvulling op een bestaande RI&E en als basis voor een beleid en voorlichtingstraject voor het personeel op scholen en kinderdagverblijven. Daarnaast wil ik de aandacht voor infectierisico’s vergroten bij bedrijfsartsen en arbeidshygiënisten (in ieder geval binnen Achmea Arbo). Naast veel positieve en enthousiaste reacties heb ik ook enkele negatieve reacties gehad, zelfs van (bedrijfs)artsen. Enkelen vonden het onderzoek onzinnig omdat besmetting met een infectieziekte nu eenmaal gebeurt en het verliezen van een ongeboren kind “het lot” is . Persoonlijk weiger ik hierin te geloven. Ik denk dat met meer aandacht en meer preventieve maatregelen het aantal besmettingen, miskramen, vroeggeboortes en kinderen met aangeboren afwijkingen kan worden beperkt. 2 Een zoen voor de juf Dankwoord Zonder de hulp van een aantal mensen had ik dit onderzoek niet kunnen uitvoeren. Speciale dank gaat uit naar Lian van Amerongen, mijn lieve naaste collega, die mij vanaf het begin begeleid heeft en een ware steun en toeverlaat is geweest. Haar positieve manier van kritiek leveren, maar ook haar interesse, suggesties en praktische tips waren onontbeerlijk. John Peters van Achmea Arbo wil ik bedanken voor zijn tweede lezing van het rapport en zijn opbouwende kritiek. Achmea Arbo en in het bijzonder mijn leidinggevende, Carina Spies, bedank ik dat ik de gelegenheid heb gehad om deze leergang te volgen. Dr. Harry Stinis van het NCvB wil ik bedanken voor zijn aanstekelijke enthousiasme. Monique Hek wil ik bedanken voor haar begeleiding vanuit de Saxion Hogeschool. Het enthousiasme waarmee het onderwerp werd ontvangen heeft mij zeer geïnspireerd. Elianne van Veelen bedank ik voor het lenen van haar boek en Karin Heimeriks van het LCI voor het toesturen van enkele relevante artikelen Tot slot wil ik al mijn naasten (familie, vrienden en collega’s) bedanken voor het eindeloze geduld tijdens mijn studie. Vooral mijn echtgenoot Ton heeft het af en toe zwaar te verduren gehad. Amersfoort, 19 juli 2017 Esther van Adelberg 3 Een zoen voor de juf Samenvatting In Nederland zijn 8 van de 10 meest voorkomende ziekten infectieziekten. Deze infectieziekten brengen een aanzienlijke ziektelast en ziekteverzuim met zich mee. Omdat voor een aantal branches en beroepsgroepen (bijvoorbeeld de gezondheidszorg, brandweer, politie) al veel bekend is over infectierisico’s en er al veel beheersmaatregelen getroffen worden of in ieder geval bekend zijn, richt dit onderzoek zich op infectierisico’s in het (basis)onderwijs en op kinderdagverblijven. Er wordt geprobeerd antwoord te krijgen op de vraag: Kan de grootte van risico´s op infecties voor werknemers worden vastgesteld of ingeschat, zodat inzichtelijk wordt hoe de risico’s het beste kunnen worden beheerst. Op scholen en kinderdagverblijven bestaat gevaar voor infecties doordat met groepen kinderen wordt gewerkt. Kinderen in de leeftijd van 0 – 6 jaar hebben nog geen of onvoldoende weerstand opgebouwd en maken daardoor vele ziekten door (kinderziekten). Deze kinderen en in het bijzonder kinderen die uit een besmet gebied komen (vakantie, emigratie, asielzoekers) en kinderen die niet zijn ingeënt kunnen infectierisico’s met zich meebrengen. De grootte van het risico is afhankelijk van veel factoren, zoals de ziekmakendheid, de besmettelijkheid en de incubatietijd van een infectieziekte. Verder spelen de overdrachtsweg en de transportroute een belangrijke rol, evenals individuele factoren. Ook omgevingsfactoren zoals schoonmaak en ventilatie hebben een belangrijke invloed op de grootte van het risico. Er kunnen groepen medewerkers zijn, die een verminderde weerstand hebben en daardoor extra gevoelig zijn voor infecties. Zwangeren en in sommige gevallen oudere medewerkers vormen op scholen en kinderdagverblijven een belangrijke risicogroep. Om de huidige situatie te beoordelen zijn verschillende documenten, zoals de informatiemappen over infectieziekten van het LCI en het AI-blad 9 “Biologische Agentia”, bekeken en beoordeeld. Er is een steekproefsgewijs vragenlijstonderzoek uitgevoerd onder scholen en kinderdagverblijven om te kijken hoe er met infectueuze risico’s wordt omgegaan. Ook is geprobeerd een verband te leggen tussen infectieziekten en ziekteverzuim. Daarnaast is gekeken of in de RI&E-methoden voldoende aandacht wordt besteed aan biologische agentia en zijn de verschillende methoden van risicobeoordeling bekeken of deze toepasbaar zijn voor het vaststellen van de grootte van het risico. Geconcludeerd kan worden dat de infectierisico’s voor personeelsleden niet of onvoldoende worden geïnventariseerd en de methoden voor risicoclassificering niet zonder meer toepasbaar zijn op infectieziekten op scholen en kinderdagverblijven. Verder blijkt dat medewerkers onvoldoende op de hoogte zijn van de infectierisico’s en dat ook bij arbodiensten de mogelijke risico’s worden onderschat. Vaccinaties worden niet of onvoldoende aangeboden. Bestaande beheersmaatregelen, beschreven in de informatiemappen van het LCI zijn niet gericht op bescherming van personeel. Ook de risico’s voor zwangeren worden hierin onvoldoende genoemd. Daarnaast kent het AI blad 9 enkele omissies als het gaat om infectieziekten die voor kunnen komen bij (kleine) kinderen. Om de infectierisico’s beheersbaar te maken zijn verbetermaatregelen mogelijk. Op de eerste plaats zal erkenning van het probleem en aandacht voor de gevaren (ook bij arbodiensten) moeten komen. Bovendien is speciale aandacht gewenst voor de risico’s voor zwangeren. 4 Een zoen voor de juf Wanneer per school en kinderdagverblijf de lokale infectierisico’s in kaart worden gebracht zullen gerichte verbetermaatregelen geformuleerd kunnen worden. Een preventiebeleid en voorlichting over (infectie)risico’s op scholen en kinderdagverblijven zullen een eerste stap zijn in de beheerscyclus. Daarnaast wordt geadviseerd de informatiemappen van het LCI aan te vullen met maatregelen ter bescherming van het personeel en de mappen uit te breiden met de gevaren voor zwangeren. Ook wordt aanbevolen het AI blad te herzien: aanvulling van de lijst met infectieziekten die voor de Nederlandse arbeidssituatie van belang zijn en herziening van de lijst van infectueuze agentia die schadelijk kunnen zijn tijdens de zwangerschap. Tot slot zullen samenwerkingsverbanden tussen arbodiensten, GGD-en, het RIVM, etc. bijdragen aan de beheersing van infectierisico´s. Naar aanleiding van dit onderzoek kan afgevraagd worden of er een extra gevarencategorie toegevoegd dient te worden aan de wettelijke classificatielijst en of kinderen vaker geweerd of verwijderd moeten worden bij een vermoeden van infectiegevaar. Over de vraag of zwangeren beter beschermd moeten worden bij het uitbreken van een epidemie van voor het ongeboren kind gevaarlijke infectieziekten zal nader onderzoek gedaan moeten worden, alsmede of medewerkers preventief gevaccineerd dienen te worden tegen het Hepatitis A en het Varicella Zoster virus. 5 Een zoen voor de juf Inhoudsopgave VOORWOORD ................................................................................................................................. 2 SAMENVATTING ............................................................................................................................. 4 1 INLEIDING ............................................................................................................................... 8 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 2 BIOLOGISCHE AGENTIA EN BEROEPSINFECTIEZIEKTEN .......................................... 13 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8 2.9 2.10 2.11 3 BEOORDELING DOCUMENTEN ............................................................................. 27 RELATIE ZIEKTEVERZUIM EN INFECTIEZIEKTEN..................................................... 31 VRAGENLIJSTONDERZOEK .................................................................................. 34 ROL BEDRIJFSARTSEN/ARBODIENSTEN................................................................ 37 RISICOSCHATTING ............................................................................................................. 38 4.1 4.2 4.3 5 BIOLOGISCHE AGENTIA ....................................................................................... 13 WET- EN REGELGEVING ...................................................................................... 13 DEFINITIES ......................................................................................................... 14 MENS OP MENS OVERDRAAGBARE INFECTIEZIEKTEN ........................................... 14 BRONNEN VAN INFECTIEZIEKTEN ......................................................................... 15 OVERDRACHTWEGEN ......................................................................................... 15 HET MENSELIJKE AFWEERSYSTEEM .................................................................... 16 SCHADELIJKE GEVOLGEN VAN INFECTIES ............................................................ 17 GEVOELIGE GROEPEN ........................................................................................ 17 DERDEN ............................................................................................................. 21 MATRIX INFECTIEZIEKTEN ................................................................................... 21 EVALUATIE HUIDIGE SITUATIE ........................................................................................ 26 3.1 3.2 3.3 3.4 4 PROBLEMATIEK .................................................................................................... 8 ONDERZOEKSVRAAG .......................................................................................... 10 DOEL ................................................................................................................. 10 RESULTAAT ........................................................................................................ 10 METHODIEK........................................................................................................ 11 LEESWIJZER ....................................................................................................... 12 RISICOFACTOREN ............................................................................................... 38 RISICOCLASSIFICATIE ......................................................................................... 40 VERSCHILLENDE METHODES VAN CLASSIFICATIE ................................................. 41 CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN ................................................................................ 45 5.1 5.2 CONCLUSIES ...................................................................................................... 45 AANBEVELINGEN: ............................................................................................... 46 6 DISCUSSIE............................................................................................................................ 49 7 LIJST MET AFKORTINGEN................................................................................................. 50 8 LITERATUURLIJST EN GERAADPLEEGDE BRONNEN ................................................. 51 9 BIJLAGEN ............................................................................................................................. 53 6 Een zoen voor de juf 9.1 9.2 9.3 9.4 9.5 9.6 9.7 9.8 9.9 9.10 BIJLAGE 1 W ET- EN REGELGEVING...................................................................... 53 BIJLAGE 2 EUROPESE BESLUIT BIOLOGISCHE AGENTIA ........................................ 57 BIJLAGE 3 DEFINITIES......................................................................................... 58 BIJLAGE 4 MELDINGEN VIROLOGISCHE ZIEKTEVERWEKKERS................................ 59 BIJLAGE 5 DOODSOORZAKEN INFECTIEZIEKTEN EN PARASITAIRE ZIEKTEN ............ 61 BIJLAGE 6 OVERZICHT INFECTIEZIEKTEN IN AI BLAD ............................................ 62 BIJLAGE 7 VRAGENLIJST, INCLUSIEF AANBIEDINGSBRIEF...................................... 64 BIJLAGE 8 FINE EN KINNEY ................................................................................. 69 BIJLAGE 9 AANVULLING RISICO-INVENTARISATIE EN -EVALUATIE .......................... 71 BIJLAGE 10 GEZONDHEIDSKUNDIGE TOETSWAARDEN VOOR VENTILATIE IN SCHOLEN EN KINDERCENTRA ............................................................................... 73 7 Een zoen voor de juf 1 Inleiding Ieder mens loopt het risico een infectieziekte te krijgen. In het werk is de kans op het krijgen van infectieziekten soms verhoogd. Dit kan zijn omdat mensen gericht werken met infectueuze agentia (bijvoorbeeld in laboratoria) of omdat werknemers in verband met hun beroep in contact komen met (grote) groepen mensen en daardoor het risico lopen besmet te raken met micro-organismen. In Nederland zijn 8 van de 10 meest voorkomende ziekten infectieziekten 1 . Deze infectieziekten zijn over het algemeen niet dodelijk, maar brengen wel een aanzienlijke ziektelast en ziekteverzuim met zich mee. Op scholen en kinderdagverblijven bestaat gevaar voor infecties doordat met groepen kinderen wordt gewerkt. Kinderen in de leeftijd van 0 – 6 jaar hebben nog geen of onvoldoende weerstand opgebouwd en maken daardoor vele ziekten door (kinderziekten)2. In dit hoofdstuk wordt de problematiek, de onderzoeksvraag, het doel en de onderzoeksopzet beschreven. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een leeswijzer. 1.1 Problematiek Kan het knuffelen van kinderen gevolgen hebben voor medewerkers op scholen en kinderdagverblijven? Kan die spontane kus leiden tot een infectieziekte of misschien nog erger? Volgens het Kennissysteem Infectieziekten en Arbeid (KIZA) dacht men tot voor kort dat infectieziekten voorgoed uitgebannen waren. Door nieuwe, slimme geneesmiddelen en de verbeterde hygiëne zouden infectieziekten langzaam uitsterven. Behalve in de derde wereldlanden, steken ook in de westerse wereld oude, maar ook nieuwe infectieziekten de kop op; het ontwikkelen van nieuwe geneesmiddelen is zeer kostbaar en steeds vaker zijn micro-organismen resistent tegen antibiotica. Ook het sterk toegenomen reizen over de wereld (zowel zakelijk als voor het plezier) maakt dat infectieziekten zich snel over de wereld kunnen verspreiden. Volgens diverse instanties, zoals het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB) en het Rijksinstituut voor Milieuhygiëne (RIVM), schiet de kennis bij werkgevers, maar ook bij arbodiensten op terrein van beroepsinfectieziekten tekort. Sinds 1999 is de huidige Infectieziektenwet van kracht. Artikel 7 van deze wet bepaalt dat instellingen een meldingsplicht hebben als zich een ongewoon aantal zieken onder de populatie van de instelling of onder het personeel voordoet. In 2004 is de Landelijke Coördinatiestructuur Infectieziektebestrijding (LCI) op advies van het 1 Bron: Ministerie van Volksgezondheids, Welzijn en Sociale Zaken/RIVM, infectieziektebulletin, nr 5, 1997 2 Bron: Leerboek infectieziekten (zie literatuurlijst) 8 Een zoen voor de juf Landelijk Overleg Infectieziektebestrijding (LOI) een initiatief gestart om artikel 7meldingen bij GGD’en te analyseren3. In figuur 1 staan artikel 7-meldingen gedurende 2003, 2004 en 2005 verdeeld in medische instellingen en 3 categorieën niet-medische instellingen: scholen, kinderopvang en overig. Te zien is dat het merendeel van de meldingen uit nietmedische instellingen komt, voornamelijk daar waar kinderen bijeen zijn (scholen en kinderopvang). Hierbij moet worden opgemerkt dat vooral basisscholen en kinderdagverblijven niet schromen om te melden. Dit zou in andere instellingen om uiteenlopende redenen anders kunnen zijn. Figuur 1 Meldingen bij de GGD Zuid-Holland West verdeeld per type instelling 2003-2005. *Medische instellingen: algemene en psychiatrische ziekenhuizen, verpleeg- en verzorgingshuizen, instellingen voor verstandelijk gehandicapten en penitentiaire instelling met medische dienst ** Overig: opvang daklozen, verslaafden e.d. Dit onderzoek richt zich op de van mens op mens overdraagbare infectierisico’s (door bacteriën en virussen) bij personeel in het basisonderwijs en op kinderdagverblijven. Noot: daar waar kinderdagverblijven staat, worden ook andere kindercentra, zoals peuterspeelzalen bedoeld en daar waar scholen staat, worden basisscholen en buitenschoolse opvang bedoeld. 3 Bron: Informatiebulletin RIVM, jaargang 17, nummer 07 2006 9 Een zoen voor de juf 1.2 Onderzoeksvraag Kan de grootte van risico´s op infecties voor werknemers worden vastgesteld of ingeschat, zodat inzichtelijk wordt hoe de risico’s het beste kunnen worden beheerst. Met werknemers wordt het personeel op basisscholen en kinderdagverblijven bedoeld die in verband met hun werk in contact komen met (kleine) kinderen. Infectieziekten zijn aandoeningen die worden veroorzaakt door parasieten, schimmels, bacteriën of virussen (micro-organismen) al dan niet genetisch gemodificeerd. Dit onderzoek richt zich uitsluitend op bacteriën en virussen die van mens op mens overdraagbaar zijn (infectueuze agentia). Deelvragen: Aan welke infectierisico’s staan medewerkers in het basisonderwijs en kinderdagverblijven bloot? Wat zijn de belangrijkste bronnen van mens op mens overdraagbare infectieziekten? Op welke manier vindt transmissie plaats? Is er een methode ontwikkeld om de risico’s in kaart te brengen en zo nee, op welke manier kan dit het beste worden gedaan? Wat is er bekend op scholen over besmettingshaarden, protocollen, beheersmaatregelen, etc Wat moet er ontwikkeld worden om de risico’s te beheersen? Bijvoorbeeld: - standaardvragenlijst in RI&E - aangepast vaccinatiebeleid - voorlichting en onderricht (niet alleen voor onderwijzend personeel of medewerkers kinderdagverblijven, maar ook ouders’ Hoe kan de aandacht voor beroepsinfectieziekten bij bedrijfsartsen worden vergroot en welke samenwerkingsverbanden kunnen worden aangegaan? 1.3 Doel Het belangrijkste doel van dit onderzoek is inzicht krijgen in de (beroeps)risico’s op infectieziekten op basisscholen en kinderdagverblijven. De hieruit voortvloeiende adviezen kunnen bijdragen aan het voorkomen van infecties bij medewerkers. Andere doelstellingen zijn: Beperking van de risico’s van blootstelling; afname van het aantal (beroeps)infectieziekten bij personeel in het basisonderwijs en medewerkers op kinderdagverblijven Het onderwerp bekendheid geven bij professionals van Achmea Arbo (bedrijfsartsen, adviseurs) en de samenwerking over dit onderwerp tussen de disciplines bevorderen 1.4 Resultaat Dit onderzoek geeft een overzicht van de belangrijkste infectieziekten waaraan medewerkers in het basisonderwijs en op kinderdagverblijven aan bloot kunnen staan. Daarnaast geeft het inzicht in de respectievelijke RI&E-instrumenten en informatiemappen van de GGD op het gebied van infectierisico’s. Ook de belangrijkste beheersmaatregelen worden beschreven. Verder is getracht een manier te vinden om een (snelle) inschatting te kunnen maken van infectierisico’s binnen een basisschool/kinderdagverblijf. 10 Een zoen voor de juf De resultaten kunnen dienen als onderdeel voor het opstellen van een risicoinventarisatie (RI&E) of een aanvulling op een bestaande RI&E en als basis voor een beleid, protocol en voorlichtingstraject voor het personeel op scholen en kinderdagverblijven. Deze tool moet tevens bruikbaar zijn voor andere klanten/klantgroepen van Achmea Arbo waarvan de werknemers in contact komen met (grote) groepen mensen. 1.5 Methodiek Het onderzoek is onderverdeeld in een aantal fasen, die onderling met elkaar samenhangen: 1. 2. 3. 4. Oriënterende fase Literatuuronderzoek Diagnostische fase Eindfase Fase 1 Oriënterende fase In deze fase is door middel van het inwinnen van informatie en door interviews een beeld verkregen van infectieziekten in het algemeen en van mens op mens overdraagbare infectueuze agentia in het bijzonder. Binnen Achmea Arbo zijn de behoeftes gepeild onder collega arbo-adviseurs en bedrijfsartsen. Gevraagd is bovendien naar ervaringen en eventuele hiaten op het gebied van beroepsinfectieziekten. Verder is een deskundige van het NCvB geïnterviewd en is informatie opgevraagd bij het LCI. Daarnaast zijn tal van documenten bestudeerd en zijn diverse internetsites geraadpleegd. Fase 2 Literatuuronderzoek Tijdens deze fase is veel informatie gehaald uit verschillende Infectiebulletins van het RIVM, de publicaties van het LCI “gezondheidsrisico’s in basisscholen en kindercentra”, het KIZA en diverse internetsites (zie literatuuroverzicht). Ook zijn het Handboek Arbeidshygiëne, het Leerboek Infectieziekten (voor artsen in opleiding) en het AI-blad 9 (biologische agentia) bestudeerd. Daarnaast is nagegaan welke besmettingsbronnen bekend zijn, wat de verschillende blootstellingsroutes zijn en ook de mogelijke effecten van infectueuze agentia. Op basis van de gevonden parameters, die meespelen bij infectueuze agentia, is een matrix samengesteld. Fase 3 Diagnostische fase Door het bestuderen van een aantal onderwerpen in diverse documenten, zoals de informatiemappen over infectieziekten van het LCI voor basisscholen en Kinderdagverblijven, het AI-blad 9 “Biologische Agentia”, wet- en regelgeving, etc. is een beeld ontstaan van de huidige situatie en van eventuele hiaten. Ook zijn de bestaande RI&E-methoden van basisscholen en kinderdagverblijven bekeken en beoordeeld. Daarbij is voornamelijk gekeken in hoeverre aandacht wordt geschonken aan infectierisico’s. Geprobeerd is een relatie te leggen tussen ziekteverzuim en infectiezieken. Hierbij is gebruik gemaakt van de database van Achmea Arbo. Daarnaast is een steekproefsgewijs vragenlijstonderzoek uitgevoerd op basisscholen en kinderdagverblijven. Vragen die daarbij aan de orde kwamen zijn onder andere: wat is bij medewerkers bekend over infectieziekten, wordt er voorlichting gegeven, welke beheersmaatregelen worden getroffen, etc. Op basis hiervan is een grove inschatting gemaakt van de van mens op mens overdraagbare infectierisico´s op basisscholen en kinderdagverblijven. 11 Een zoen voor de juf Ook is gekeken naar de manier van inschatting van risicoklassen met betrekking tot infectieziekten en de beheersing daarvan. In welke categorieën worden infectieziekten ingedeeld (volgens het AI-blad en wettelijke criteria). Fase 4 Eindfase In deze fase zijn de conclusies uit het onderzoek getrokken, worden de onderzoeksvraag beantwoord, zijn mogelijke beheersmaatregelen beschreven en zijn een aantal bevindingen ter discussie gesteld. 1.6 Leeswijzer Dit onderzoeksverslag is als volgt opgebouwd: Na de inleiding en de onderzoeksvraag wordt in hoofdstuk 1 de aanpak van het onderzoek beschreven. Hoofdstuk 2 bevat een theoretische uiteenzetting over het onderwerp biologische agentia. Er wordt aandacht geschonken aan wet- en regelgeving, (beroeps)infectieziekten worden gedefinieerd en de invloed van micro-organismen op de mens en specifiek gevoelige groepen worden beschreven. Hoofdstuk 3 geeft het resultaat van de beoordeling van diverse documenten en het vragenlijstonderzoek. Daarnaast is de relatie tussen infectieziekten en het ziekteverzuim en de rol van de bedrijfsarts beschreven. Op basis van voorgaande informatie wordt in hoofdstuk 4 een inschatting gemaakt van de grootte van het risico. Ook worden de verschillende methodes van classificatie beschreven. Hoofdstuk 5 bevat de conclusies, de aanbevelingen en beheersmaatregelen en in hoofdstuk 6 is een discussie opgenomen. Hoofdstuk 7 bevat een literatuurlijst en de afkortingen, gebruikt in dit verslag, in hoofdstuk 8. Tot slot zijn in hoofdstuk 9 de bijlagen opgenomen. 12 Een zoen voor de juf 2 Biologische agentia en beroepsinfectieziekten4 Om een goed beeld te krijgen van biologische agentia en beroepsinfectieziekten in het basisonderwijs en op kinderdagverblijven, wordt in dit hoofdstuk beschreven wat onder biologische agentia en in het bijzonder infectueuze agentia, wordt verstaan en welke wet- en regelgeving van toepassing is. Er worden enkele definities gegeven en de bronnen, de overdrachtswegen en de schadelijke gevolgen van de van mens op mens overdraagbare infectieziekten worden beschreven. Ook wordt in dit hoofdstuk aandacht besteed aan de risico’s voor enkele gevoelige groepen medewerkers en derden. Tot slot is op basis van de genoemde parameters een overzicht gemaakt van de meest voorkomende infectieziekten. 2.1 Biologische agentia Biologische agentia is een verzamelnaam voor een scala aan uiteenlopende microorganismen. Het gaat om bacteriën, virussen, schimmels, parasieten en levende celculturen die het vermogen hebben tot vermenigvuldiging en overbrenging van genetisch materiaal. Deze agentia kunnen van plantaardige of dierlijke herkomst zijn. Biologische agentia worden onderverdeeld in levende organismen en dode stoffen of structuren afkomstig van levende organismen, zoals uitscheidings- en stofwisselingsproducten (exotoxines, endotoxines, mycotoxines), dode bacterieresten en afgestorven cellen. Levende organismen worden grofweg onderscheiden in mensen, dieren, planten, protisten (eencelligen met kern), bacteriën en virussen. Van deze verschillende soorten organismen kunnen ook genetisch gewijzigde varianten worden gemaakt: genetisch gemodificeerde organismen (GGO’s). Dit zijn organismen waarvan het genetisch materiaal is veranderd op een wijze die van nature niet mogelijk is door voortplanting of natuurlijke recombinatie. Blootstelling aan biologische agentia kan drie verschillende soorten gezondheidseffecten teweegbrengen: infecties, allergieën en vergiftigingen. Dit onderzoek richt zich uitsluitend op infecties die van mens op mens overdraagbaar zijn. 2.2 Wet- en regelgeving Ten aanzien van biologische agentia en infectieziekten zijn een aantal wetten van toepassing. De belangrijkste zijn: de Arbowet en de Infectieziektenwet (zie bijlage 1). Daarnaast is er een Europees besluit tot vaccinatie van werknemers (zie bijlage 2). Het AI blad 9, Biologische Agentia, zegt onder andere: Om te bepalen of werknemers mogelijk worden blootgesteld aan biologische agentia moet worden nagegaan of er besmettingsbronnen bekend zijn. Hiervoor zal over het algemeen in eerste instantie een onderbouwde inschatting, bijvoorbeeld op grond van literatuurgegevens voldoende zijn. Behalve de hoeveelheid en de soort biologische agentia waaraan, is ook de route waarlangs biologische agentia het lichaam binnen kunnen dringen van belang. Deze route hangt onder andere af van de aard van de werkzaamheden (bij personeel op 4 Bron: Handboek Arbeidshygiëne, zie literatuurlijst 13 Een zoen voor de juf scholen en Kinderdagverblijven voornamelijk via de lucht/ademhaling, maar ook via urine, feces aan handen en via speeksel). Niet alle werknemers binnen een bedrijf (ic school, kinderdagverblijf) zal in dezelfde mate worden blootgesteld aan biologische agentia, aangezien dit voor een groot gedeelte afhangt van het soort werkzaamheden. Dit betekent dat voor elke (groep) werknemers binnen een bedrijf de kans op en mate van blootstelling bepaald moet worden. 2.3 Definities Infectieziekte5 Infectieziekten zijn aandoeningen die worden veroorzaakt door parasieten, schimmels, bacteriën of virussen (micro-organismen) al dan niet genetisch gemodificeerd. Beroepsziekte6 Beroepsziekten zijn aandoeningen die geheel of gedeeltelijk worden veroorzaakt door werk of arbeidsomstandigheden. Beroepsziekten worden op verschillende manieren gedefinieerd. De definitie van het NCvB luidt: 'Een klinisch waarneembare aandoening die in overwegende mate door het werk of arbeidsomstandigheden is veroorzaakt'. Of anders geformuleerd: 'Gezondheidsschade die er niet zou zijn geweest als de werkzaamheden niet zouden zijn uitgevoerd'. Deze definitie heeft een expliciet preventief doel en kent hierdoor ruime criteria. Beroepsinfectieziekte7 Als de infectie plaatsvindt tijdens de arbeid spreekt men van beroepsinfectieziekten. Hieronder vallen infectieziekten die in werk of arbeidsomstandigheden hun oorsprong hebben of erdoor verergeren. Ze kunnen ingedeeld worden naar wijze van oorzaak: Specifieke ziekmakers binnen een specifiek beroep, zoals erysipeloïd (een huidontsteking) bij vleesverwerkers; Een specifieke overdrachtswijze zoals intensief contact (seksindustrie, verzorgenden, personeel op scholen en kinderdagverblijven), frequent contact (cassières, buschauffeurs, verpleegkundigen, personeel op scholen en kinderdagverblijven) en directe overbrenging via naalden, snijwonden en andere verwondingen (chirurgen, vleesverwerkers); Het ontbreken van voldoende weerstand bij het slachtoffer (bronchitislijders, geneesmiddelengebruikers, mensen met aangeboren afwijkingen etc.). Arbeidsomstandigheden kunnen indirect bijdragen aan het ontstaan van beroepsgebonden infectieziekten doordat deze de weerstand van een werknemer beïnvloeden. Voor meer definities, zie bijlage 3. 2.4 Mens op mens overdraagbare infectieziekten Als micro-organismen in contact komen met het menselijke lichaam is er sprake van besmetting. Dit hoeft nog niet tot gezondheidseffecten te leiden. Pas wanneer het Bron: Informatiemappen LCI: “Gezondheidsrisico’s in een basisschool”, augustus 2005 en “Gezondheidsrisico’s in een kindercentrum”, maart 2005 6 Bron: www.RIVM.nl, Nationaal Kompas Volksgezondheid, versie oktober 2006 7 Bron: Signaleringsrapport beroepsziekten 2005, NCvB 5 14 Een zoen voor de juf lichaam is besmet en het micro-organisme blijft leven en de kans krijgt zich sterk te vermeerderen, spreekt men van een infectie 8 . Vervolgens is de virulentie (het ziekmakend vermogen van een micro-organisme) de maat voor de hoeveelheid schade die aangericht wordt in de gastheer9. Kernpunt is dat infecties besmettelijk zijn, dat wil zeggen razendsnel kunnen overspringen op andere mensen10. Mensen worden continue en vrijwel overal, dus ook in de werksituatie, blootgesteld aan (micro)biologische gevaren. Blootstelling aan micro-organismen kan voor verschillende individuen grote verschillen in risico inhouden. Iemand met voldoende antistoffen, bijvoorbeeld, wordt niet ziek, terwijl iemand met een verzwakte of (nog) geen afweer mogelijk wel ziek wordt. Ook de gevolgen kunnen sterk verschillen. Rodehond is bijvoorbeeld een vrij onschuldige infectieziekte, maar houdt een groot risico in voor het ongeboren kind. Voorbeelden van mens op mens overdraagbare infectieziekten staan in het overzicht in 2.11. 2.5 Bronnen van infectieziekten Bronnen van infecties op basisscholen en Kinderdagverblijven zijn (kleine) kinderen en in het bijzonder kinderen die uit een besmet gebied komen (vakantie, emigratie, asielzoekers) en kinderen die niet ingeënt zijn. Kinderen jonger dan 6 jaar zijn mogelijk drager van een infectieziekte, maar hebben zelf (nog) geen afweer opgebouwd. Zelfs als zij symptoomvrij zijn, kunnen zij andere personen besmetten. Kleine kinderen slikken vaak hun speeksel niet door, zijn niet zindelijk, maken zichzelf niet schoon na een toiletbeurt, knuffelen, etc. Daarnaast blijven bacteriën en virussen, bij onvoldoende ventilatie, in de lucht hangen. Het risico wordt daardoor nog groter. Wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat in een omgeving van drie of meer kinderen het aantal infecties verdubbelt11. Kinderen die immigreren of als asielzoeker naar Nederland komen vormen een extra risico besmettelijke ziekten mee te nemen. Ook kinderen die tijdens de zomervakantie naar landen gaan waar besmettelijke ziekten heersen, kunnen deze ziekten meenemen met terugkomst12. Tot slot kunnen kinderen die niet zijn ingeënt (om religieuze redenen, om andere principes, of in verband met onwetendheid) een extra bron van infecties zijn, omdat deze groep voor minder ziekten immuun zijn. 2.6 Overdrachtwegen Besmetting en de daarop volgende infectie kan plaatsvinden via: de huid of slijmvliezen de luchtwegen 8 Bron: Handboek arbeidshygiëne 2005 Bron: Leerboek infectieziekten (zie literatuurlijst) 10 Bron: www.KIZA/infectieziekten, oktober 2006 11 Bron: Nieuwsbrief van de GGD Midden Nederland voor leidsters in kinderdagverblijven, september 2005 12 Bron: Infectieziekten Bulletin jaargang 13/6 9 15 Een zoen voor de juf het maag-darmstelsel. Huid en slijmvliezen Slijmvliezen van neus en mond bevatten veel bacteriën en virussen. Bij onvoldoende weerstand kunnen deze infecties veroorzaken. Besmetting via onbeschadigde huid vindt nauwelijks plaats. Echter via beschadigde huid (op scholen en kinderdagverblijven bijten kinderen nog wel eens), kunnen gemakkelijk infecties optreden (bloedoverdraagbare aandoeningen). Beten van mensenbeten kunnen gevaarlijk zijn omdat er met de beet schadelijke bacteriën uit de mond in de huid en/of bloedbaan van een andere persoon kunnen worden gebracht. Luchtwegen Luchtwegsecreten worden bij hoesten, niezen en spreken in de vorm van aërosolen (in de lucht zwevende kleine stof- en vochtdeeltjes) in de lucht gebracht. Veelal zijn dit vrij grote druppels die niet veel verder dan 1,5 meter van de bron komen. Kleinere druppels kunnen echter langer blijven zweven en met de luchtstromen meegevoerd worden en dan op grotere afstanden van de bron andere mensen besmetten. Dit wordt aërogene besmetting genoemd. Ook stofdeeltjes die van de grond of van uitwerpselen afkomen, kunnen via de lucht de luchtwegen bereiken. Bij blootstelling via de ademhalingswegen is er sprake van een relatief lage weerstand. De benodigde dosis voor het veroorzaken van een infectie is dan ook verhoudingsgewijs laag. Maag-darmstelsel Voor een darminfectie is vaak een hoge dosis aan ziekmakende micro-organismen nodig is. Via eten of drinken kunnen micro-organismen in het maagdarmkanaal terechtkomen. De meeste worden in de maag onschadelijk gemaakt. Een gedeelte echter overleeft en kan dan ziekteverschijnselen veroorzaken, zoals diarree. Voor het transport van micro-organismen is vaak een transportmiddel (vector) nodig. Virussen en bacteriën zijn afhankelijk van andere deeltjes (vocht, stof, vuil, etc.) om zich te kunnen verplaatsen. Besmetting vindt dus plaats via de lucht, via de handen, direct contact met gezichten (speeksel), urine, fecaliën (op deurknoppen, aan speelgoed, etc.). Over het algemeen is de kans op blootstelling via de ademhaling het grootst. Omdat enkele infectieziekten via speeksel of bloed overdraagbaar zijn, bestaat er kans op overdracht na bijtwonden. NB: Tijdens het onderzoek is gezocht naar protocollen hiervoor, deze zijn echter niet gevonden. 2.7 Het menselijke afweersysteem Voordat een micro-organisme in staat is om het lichaam te infecteren, moeten er verschillende verdedigingslinies worden genomen. Mensen bezitten drie van deze verdedigingslinies in de strijd tegen potentiële ziekteverwekkers: Huid en slijmvliezen Fagocyten (cellen die de binnendringers ‘opeten’) en aspecifieke antilichamen Specifieke antilichamen Het menselijke immuunsysteem wordt ingezet om ziekteverwekkers of pathogenen (onder andere virussen en bacteriën) op te ruimen. Met andere woorden: het menselijk lichaam probeert ziekteverwekkers onschadelijk te maken. Bij de eerste keer dat het lichaam in aanraking komt met bepaalde ziekteverwekkers, is de weerstand nog onvoldoende en men wordt ziek. Tijdens de ziekte gaat het lichaam 16 Een zoen voor de juf antistoffen produceren, die er voor zorgen dat het lichaam hersteld. Zolang deze antistoffen in het lichaam aanwezig blijven (soms is dat levenslang, maar niet altijd) krijgt deze bepaalde ziekteverwekker niet meer de kans nogmaals toe te slaan. Men is dan immuun. Ook bij vaccinatie maakt het lichaam antistoffen aan. Een persoon is dus eerst vatbaar, wordt daarna ziek, herstelt en is vervolgens (vaak) immuun. Medewerkers in het onderwijs en op kinderdagverblijven zijn over het algemeen immuun indien zij tegen de desbetreffende ziekte zijn ingeënt of als zij de ziekte hebben doorgemaakt. Voor een aantal ziekten worden mensen niet immuun en die vormen dan een risico voor personeel. Ook zijn er medewerkers die in hun jeugd een kinderziekte niet hebben doorgemaakt. Op latere leeftijd kan een dergelijke ziekte dan meer gevolgen hebben. 2.8 Schadelijke gevolgen van infecties De gevolgen van blootstelling aan micro-organismen kunnen van mens tot mens zeer verschillend zijn. Meestal leiden infecties tot algemene klachten, zoals misselijkheid, verkoudheid of hoofdpijn. Vaak is slechts kortstondig verzuim het gevolg. Volgens het KIZA maakt dit het lastig om goede diagnosen te stellen en een eventuele relatie met het werk te leggen. Het belangrijkste ziekteverschijnsel bij infecties is koorts. Ook komen ontstekingen in specifieke organen of weefsels vaak voor, evenals een gevoel van algemene malaise. De karakteristieke ziekteverschijnselen zijn dikwijls het gevolg van specifieke gifstoffen die door met name bacteriën worden geproduceerd en uitgescheiden: endotoxinen en exotoxinen. Infectueuze agentia kunnen: specifieke infecties veroorzaken (mazelen, griep); allergie veroorzaken (schimmels, parasieten, bacteriën die een huidaandoening veroorzaken of de luchtwegen aantasten); teratogeen zijn, dus genetisch materiaal veranderen, zoals Rubella, Vijfde ziekte en Cytomegalie; het afweersysteem tegenwerken of juist op hol doen slaan (bijvoorbeeld verhoogde vatbaarheid na influenza). Bacteriële infecties kunnen bestreden worden met antibiotica, voor virale infecties is dit niet mogelijk. Voor virussen bestaan virusremmers (zoals tamiflu). Soms kunnen bacteriële infecties overigens opnieuw gevaarlijk worden door het ontstaan van antibioticaresistente soorten. Een voorbeeld hiervan is tuberculose. Volgens het KIZA (september 2006) waarschuwt de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) voor een betrekkelijk nieuwe, dodelijke variant, die zich zeer snel over de wereld lijkt te verspreiden. De tuberkelbacterie blijkt extreem resistent tegen huidige geneesmiddelen. Deze variant is inmiddels in Nederland aangetroffen. 2.9 Gevoelige groepen Gevoelige (bijzondere) groepen medewerkers (in verband met een mogelijk verminderd afweersysteem) zijn: Ouderen Jeugdigen (nog onvoldoende specifieke afweer) Vruchtbare mannen (Bof) Niet-gevaccineerden Mensen met een aangeboren immuunziekte 17 Een zoen voor de juf Zwangeren Geneesmiddelengebruikers, drinkers, rokers, drugsgebruikers Zwakbegaafden Gestressten Lijders aan: bronchitis, eczeem, lever-, nier- en miltaandoeningen, maligniteiten, etc Op scholen en kinderdagverblijven zijn veel vrouwen werkzaam. Ook ouderen vormen een belangrijke groep in het onderwijs. Daarom worden deze groepen hieronder nader toegelicht: 2.9.1 Ouderen Bij de oudere werknemer is er weliswaar vaak sprake van een specifieke afweer tegen vele organismen, maar is de algemene afweer op een lager pitje komen te staan. Sommige ziekten zijn als kinderziekte betrekkelijk ongevaarlijk, maar als ze op volwassen of oudere leeftijd worden opgelopen, kunnen ze een ernstig verloop hebben, soms zelfs met dodelijke afloop. Een voorbeeld hiervan is Hepatitis A; bij kleine kinderen verloopt deze ziekte vaak zonder symptomen, terwijl volwassenen vaak langere tijd ziek worden en boven de leeftijd van 49 jaar 27 op de 1000 lijders aan deze ziekte overlijden 13 . Een ander voorbeeld is het varicella zoster virus (waterpokken). Deze (kinder)ziekte is niet gevaarlijk voor kinderen, maar als volwassenen het krijgen, kunnen er ernstige complicaties ontstaan. Vooral de longontsteking die door de waterpokken wordt veroorzaakt is berucht; deze kan zelfs in een heel enkel geval tot de dood leiden.14. 2.9.2 Zwangeren en zogenden Een bijzondere gevoelige groep, als het gaat om biologische agentia, vormen de zwangere werknemers. Niet alleen de moeder maar ook het toekomstige kind kan blijvende gezondheidsschade oplopen of overlijden wanneer de moeder op het werk een infectieziekte oploopt. Vooral in beroepen waarin zij veel contact hebben met groepen mensen lopen zij extra risico. Het is daarom belangrijk (en wettelijk verplicht) om voor iedere functie een risico-inventarisatie te maken waarbij met de infectierisico's voor zwangeren rekening wordt gehouden. Als tijdens het werk bij de zwangere of ongeborene ziekte of gezondheidsschade optreedt, wordt dit als een beroepsziekte beschouwd. Melding bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten vindt echter zelden plaats, omdat de relatie met het werk in een individueel geval vaak moeilijk te leggen is15. In de beschikbare literatuur is gezocht naar een overzicht van infectueuze agentia die nadelige gevolgen kunnen hebben op het ongeboren kind of effect kunnen hebben op de vruchtbaarheid. Tabel 1 geeft een overzicht volgens het KIZA en tabel 2 is overgenomen uit het AI blad 9. Opvallend is dat de overzichten verschillend zijn van elkaar. Volgens het KIZA is het bewijs niet altijd even overtuigend, maar is het beter te streng te zijn totdat het tegendeel is aangetoond dan een beschadigd kindje te riskeren. Er 13 Bron: LCI, protocol Hepatitis A, B25, juli 2003 Bron: LCI, protocol varicella, juni 2005 15 www.KIZA.nl/zwangeren, werk en infectieziekten, oktober2006 14 18 Een zoen voor de juf zijn waarschijnlijk nog meer onbekende infectieuze agentia die nadelige effecten kunnen hebben. Tabel 1: Overzicht infectierisico’s voor zwangeren volgens het KIZA (Nb: de lijst is uitgebreider; in de tabel zijn alleen die infectieziekten opgenomen die voor kunnen komen op basisscholen en kinderdagverblijven en die van mens op mens overdraagbaar zijn) Effect op vruchtbaarheid Overdracht naar de foetus Foetale schade Bofvirus HIV HIV Hepatitis B Cytomegalie Parvo B19 Varicella Enterovirussen Tuberculose Cytomegalie Rubella Parvo B19 Herpes simplex Varicella Enterovirussen Tuberculose Influenza Bof Abortus Rubella Mazelenvirus Bof Hepatitis A Tabel 2 Overzicht van infectueuze agentia die schadelijk kunnen zijn tijdens de zwangerschap volgens het AI blad 9: (Nb: ook deze lijst is uitgebreider; alleen die infectieziekten zijn opgenomen die voor kunnen komen op basisscholen en kinderdagverblijven en die van mens op mens overdraagbaar zijn) (Ernstige) aangeboren afwijken Rubella Cytomegalie Herpes symplex Varicella Zoster (Chronische) infectie ongeboren kind Hepatitis B en C HIV Herpes simplex Vruchtdood Abortus/vroeggeb oorte Herpes symplex Parvo B19 Rubella Cytomegalie Herpes symplex Parvo B19 Mazelen Enkele van deze infectieziekten worden hieronder nader toegelicht. Parvo B19 (5e ziekte, erythema infectiosum) De 5e ziekte is een weinig besmettelijke infectieziekte die voornamelijk bij kinderen voorkomt in de leeftijd van 4 – 10 jaar. De incubatietijd wordt geschat tussen 1 en 4 weken16. 16 Leerboek infectieziekten, zie literatuurlijst 19 Een zoen voor de juf Volgens het LCI zijn er veel onderzoeken gepubliceerd over de risico’s van het Parvo B19 virus. Deze onderzoeken waren zeer verschillend van opzet. Door deze verschillen in onderzoeksopzet circuleren er ook vele verschillende percentages met betrekking tot de door parvovirus B19 veroorzaakte intra-uteriene (letterlijk: in de baarmoeder) vruchtdood. Ook in de Verenigde Staten zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd. Conclusies van deze onderzoeken zijn dat zwangere medewerkers op basisscholen en kinderdagverblijven een verhoogd risico lopen. In de Verenigde Staten zijn hoopvolle proeven met een vaccin tegen het Parvo B19 virus17. Cytomegalievirus (CMV)18. CMV is een virale aandoening en veroorzaakt kenmerkende afwijkingen in de geïnfecteerde cellen. Deze cellen zijn sterk gezwollen, ze zijn twee tot vier keer groter dan niet-geïnfecteerde cellen. Bij de vrouw verloopt de ziekte vaak zonder symptomen, zodat er in de meeste gevallen ook aan voorbijgegaan wordt. De diagnose wordt meestal pas later gesteld, als men gaat zoeken naar mogelijke oorzaken van afwijkingen bij de baby. Bij een primaire infectie met CMV in de zwangerschap is de kans dat de zwangere het virus via de placenta overdraagt op het kind ongeveer 50%. Van deze geïnfecteerde kinderen heeft 5 tot 10% al bij de geboorte meer of minder ernstige symptomen. Bij 10 tot 15% van de ogenschijnlijk gezond geboren geïnfecteerde kinderen ontstaan er in de loop van de eerste levensjaren alsnog symptomen in de vorm van motorische of mentale retardatie of doofheid. Er is geen duidelijke relatie aangetoond tussen het tijdstip van infectie in de zwangerschap en de aard van de afwijkingen. Wel lijkt infectie in de eerste helft van de zwangerschap tot ernstigere schade te leiden. Voor de zwangere zelf is er bij een infectie met CMV geen extra risico op ernstige ziekte. Volgens het Nederlands Vaccin Instituut (NVI) 19 zal in 2007 begonnen worden met klinische studies naar een vaccin tegen CMV. Verwacht wordt dat het vaccin in 2010 op de markt komt. Rubella (Rode hond) Een verhoogde kans op een ernstig beloop treedt met name op bij zwangeren, het betreft dan met name een risico voor de foetus. Bij een primaire infectie gedurende de zwangerschap is het risico op een foetale viremie (aanwezigheid van een virus in het bloed) zeer hoog (afhankelijk van de zwangerschapsduur variërend van enkele procenten later in de zwangerschap tot 75-100% in het eerste trimester). Infectie resulteert over het geheel genomen tot in 20% van de gevallen in een spontane abortus. Dit risico is het hoogst bij infectie gedurende de eerste acht weken van de zwangerschap. Ook de kans op beschadiging van de vrucht is groter naarmate de infectie vroeger in de zwangerschap optreedt. Bij infectie na de zestiende week worden nauwelijks meer afwijkingen gezien. Varicella Zoster (waterpokken) 17 Bron: Occupational risk of human parvovirus B19 infection for school and day-care personnel during an outbreak of erythema infectiosum, Division of Viral Diseases, Centers for Disease Control, Atlanta (zie literatuurlijst) 18 Bron: www.infectieziekteninfo.nl/ cytomegalie, dd oktober/november 2006 19 Bron: www.nvi-vaccin.nl dd oktober/november 2006 20 Een zoen voor de juf Het varicella zoster virus is een herpesvirus dat naast de waterpokken ook gordelroos veroorzaakt. Over het algemeen geneest deze echter zonder restverschijnselen. Zwangere vrouwen die in de eerste 3 maanden het virus oplopen kunnen een kind met aangeboren afwijkingen krijgen. Een kind dat bij een moeder geboren wordt die rond de geboorte (een week te voren tot twee dagen erna) waterpokken doormaakt zal zo snel mogelijk worden ingeënt en of behandeld20. 2.10 Derden Bij sommige werkzaamheden is er niet alleen gevaar voor de gezondheid en veiligheid van de werknemer zelf, maar ook voor die van derden. Werkgevers zijn volgens de Arbowet ook verantwoordelijk voor derden. Binnen een school/kinderdagverblijf zijn dat: Familieleden ((groot)ouders, broertjes, zusjes, etc) Schoonmakers Onderhoudspersoneel Toeleveranciers Stagiairs (leerlingen, studenten: vaak jongeren en daardoor soms kwetsbaarder) Inleenkrachten Overige bezoekers Wat biologische agentia betreft is er sprake van een extra dimensie bij risico's voor derden, namelijk die van besmettelijkheid. Via rechtstreeks contact met een besmette werknemer of via besmette werkhulpmiddelen of het product, maar ook via de lucht, afvalwater en vectoren kunnen ziektekiemen zich verspreiden. Zo bestaat er dus een gevaar voor de volksgezondheid. 2.11 Matrix infectieziekten Op basis van literatuuronderzoek en de informatie uit dit hoofdstuk is een matrix samengesteld met een overzicht van de meest voorkomende infectieziekten op basisscholen en kinderdagverblijven 21 . Hierbij zijn de volgende parameters opgenomen: of de ziekte veroorzaakt wordt door een virus of een bacterie de overdrachtsweg de besmettelijkheid indeling naar risicoklasse of er een vaccin aanwezig is of deze is opgenomen in het rijksvaccinatieprogramma of er een meldingsplicht is vanuit de Infectieziektenwet of wering van school noodzakelijk is of de ziekte gevaarlijk is voor zwangeren. 20 Bronnen: AI blad 9 Biologische agentia, www.KIZA.nl/ zwangerschap en waterpokken, november 2006, www.infectieziekten.info/ varicella, dd oktober/november 2006 21 Bronnen: informatiemappen infectieziekten LCI, Leerboek Infectieziekten, informatie GGD, KIZA (zie literatuurlijst) 21 Een zoen voor de juf De matrix kan een hulpmiddel zijn voor scholen en kinderdagverblijven om in één oogopslag te zien welke maatregel moet worden getroffen. Bovendien kan het een onderdeel vormen van protocollen bij arbodiensten. Tot slot kan het helpen bij het vaststellen van de risicogrootte. 22 Een zoen voor de juf Tabel 3 Matrix infectieziekten Ziekte Bof Cytomegalie (CMV) Diarree (rotavirus, , etc) Difterie (Corynebacterium) Dysenterie (shigella) Virus/ bacterie Virus Virus Virus, bacterie e.a. Bacterie Bacterie Overdrachtsweg Lucht/aerosolen Bloed, speeksel, urine Via feces --> handen Besmettelijkheid -/- = niet of nauwelijks +/- = enigszins +/+ = groot +/+ +/- Indeling Risico klasse Vaccin aanwezig In Rijksvaccinatie programma Meldingsplicht GGD Ja/Nee Ja/Nee Ja/Nee Wering school/KDV volgens GGD Gevaarlijk voor zwangeren/ ongeboren kind Of effect op vruchtbaarheid Ja/Nee Ja Ja Ja/Nee Nee Nee 2 2 Ja Nee Ja Nee Nee Nee +/+ 2 Nee Nee > 1/3 groep Na overleg GGD Nee Direct contact (kussen) en via lucht Via feces --> handen +/+ 2 Ja Ja Ja Na overleg GGD Nee +/+ Type 1: 3 Overige: 2 2 2 Nee Nee > 1/3 groep Na overleg GGD Nee Ja * Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Ja Ja, Enterovirussen Nee, tenzij net terug uit buitenland Nee Nee Ja Influenza Hand-voet- en mondziekte (enterovirus 71 of coxsackie-virus A16) Hepatitis A Virus Virus Lucht/aerosolen Lucht/aerosolen en via feces --> handen +/+ +/+ (bij kinderen) Virus Via feces --> handen +/- (neemt toe bij slechte hygiëne) 2 Ja Nee Ja Hepatitis B Hersenvliesontsteking (menigokokken A, B en C) Virus Bacterie Via bloed Lucht/aërosolen +/+/- 3 2 Ja Ja, alleen type C Nee Ja, alleen type C Ja Nee Ja Nee 23 Een zoen voor de juf Ziekte Virus/ bacterie Overdrachtsweg Besmettelijkheid -/- = niet of nauwelijks +/- = enigszins +/+ = groot +/- Indeling Risico klasse Vaccin aanwezig In Rijksvaccinatie programma Meldingsplicht GGD Ja/Nee Ja/Nee Ja/Nee Wering school/KDV volgens GGD Gevaarlijk voor zwangeren/ ongeboren kind Of effect op vruchtbaarheid Ja/Nee Nee 2 Nee Nee Nee Ja/Nee Nee +/- 2 Nee Nee Nee Nee Ja Lucht/aërosolen +/+ 2 Ja Ja Nee Nee Nee Virus krabben, kussen +/- 2 Nee Nee Nee Nee Ja Bacterie Vocht via handen +/+ 2 Nee Nee Nee Nee Virus Virus Lucht/aërosolen Zoenen/knuffelen +/+ +/- 2 2 Ja Nee Ja Nee Indien < 2 weken meer gevallen zijn Ja** Nee Nee Nee Ja Ja Virus Meeste via lucht/aërosolen, soms via feces Lucht/aërosolen +/+ 2 Ja Ja Ja Na overleg GGD Nee -/- ? Nee Nee Nee Nee Nee Lucht/aërosolen Lucht/aërosolen en via handen en kleding +/+ +/+ 2 2 Ja Nee Ja Nee Ja** Ja Nee Nee Ja Nee Hersenvliesontsteking (anders dan menigokokken) Hersenvlies Ontsteking (Epstein Barr-, entero- en herpesvirussen) Kinkhoest (Bordetella pertussis) Koortslip (herpes simplex) Krentenbaard (Staphylococcus aureus) Mazelen Ziekte van Pfeiffer (Epstein Barr) Polio Bacterie Lucht/aërosolen Virus Meeste via lucht/aërosolen, soms via feces Bacterie Pseudocroup (allerlei virussen) Rubella Roodvonk Virus Virus Bacterie 24 Een zoen voor de juf Ziekte Virus/ bacterie Overdrachtsweg Besmettelijkheid -/- = niet of nauwelijks +/- = enigszins +/+ = groot +/+? Indeling Risico klasse Vaccin aanwezig In Rijksvaccinatie programma Meldingsplicht GGD Ja/Nee Ja/Nee Ja/Nee Wering school/KDV volgens GGD Gevaarlijk voor zwangeren/ ongeboren kind Of effect op vruchtbaarheid Ja/Nee Nee ? Nee? Nee Nee Ja/Nee Nee +/+/+ 3 ? Nee Nee Nee Nee Ja Nee Ja Nee Ja Nee Lucht/aërosolen +/- 2 Nee Nee Ja** Nee Ja Lucht/aërosolen Vocht uit blaasjes Lucht/aërosolen +/+ 2 Ja Nee Nee Nee Ja +/+ ? Nee Nee Ja** Nee Nee RSV Veroorzaakt: Bronchitis longontsteking TBC Verkoudheid Complicaties: oorontsteking, oogontsteking, etc. Vijfde ziekte (Parvo B19) Waterpokken Virus Slijm/speeksel minder in lucht/aërosolen Bacterie virus Lucht/aërosolen Lucht/aërosolen En via handen/monden Virus Virus Zesde ziekte Virus * afhankelijk van soort ** alle vlekjesziekten moeten gemeld worden bij de GGD Middenoor- en oogontstekingen kunnen veroorzaakt worden door diverse bacteriën en virussen en treden meestal op als complicatie van een andere (infectie) ziekte. Luchtweginfecties: 60% van alle ziektegevallen bij kinderen (leerboek infectieziekten), meestal door respiratoire virussen Wat opvalt in deze matrix is dat er vrij veel infectieziekten zijn, die van invloed kunnen zijn op het ongeboren kind of effect kunnen hebben op de vruchtbaarheid. Ook valt op dat bij veel infectieziekten wering van school of kinderdagverblijf niet nodig is. Bij enkele infectieziekten kan dit ter discussie worden gesteld. De relatie met een beroepsrisico wordt namelijk niet gelegd (zie hoofdstuk 6). 25 Een zoen voor de juf 3 Evaluatie huidige situatie Om de huidige situatie op het gebied van beroepsinfectierisico’s op basisscholen en kinderdagverblijven te beoordelen zijn verschillende documenten, zoals de informatiemappen over infectieziekten van het LCI en het AI-blad 9 “Biologische Agentia”, bekeken en beoordeeld. Ook zijn de bestaande RI&E-methoden voor basisscholen en kinderdagverblijven bekeken en beoordeeld op het gebied van biologische agentia. Geprobeerd is een relatie te leggen tussen ziekteverzuim en infectiezieken en er is een steekproefsgewijs vragenlijstonderzoek uitgevoerd op basisscholen en kinderdagverblijven. Vragen die daarbij aan de orde kwamen zijn onder andere: wat is bij medewerkers bekend over infectieziekten, wordt er voorlichting gegeven, welke beheersmaatregelen worden getroffen, etc. Ook is gekeken naar de manier van inschatting van risicoklassen met betrekking tot infectieziekten en de beheersing daarvan. In welke categorieën worden infectieziekten ingedeeld (volgens het AI-blad en wettelijke criteria). Op basis hiervan is een grove inschatting gemaakt van de van mens op mens overdraagbare infectierisico´s op basisscholen en kinderdagverblijven. Het aantal meldingen van infectieziekten neemt toe (zie bijlage 4 meldingen virologische ziekteverwekkers). Verwacht kan worden dat ook in beroepen waarbij werknemers in contact komen met (grote) groepen mensen, het aantal infectieziekten ook toeneemt. Van actieve opsporing en preventieve aanpak in de werksituatie is echter volgens het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten zelden sprake. In 2005 waren er 183 meldingen van beroepsinfectieziekten. Vermoedelijk is er sprake van een forse onderregistratie. Ook het aantal doodsoorzaken door infectie- en parasitaire ziekten neemt toe (zie bijlage 5, Centraal Bureau voor de Statistiek). Het FNV22 schat het aantal dodelijke beroepsgebonden infectieziekten op 20 per jaar. In de gezondheidszorg hebben medewerkers een verhoogd risico omdat zij met zieke mensen werken en zij prikaccidenten op kunnen lopen en ook bij bijvoorbeeld de politie en gevangenispersoneel is de kans op besmetting met HIV en Hepatitis B vergroot. Voor deze beroepsgroepen zijn de risico’s al in kaart gebracht en zijn protocollen ontwikkeld. 22 Bron: Werkgerelateerde sterfte in Nederland, zie literatuurlijst 26 Een zoen voor de juf 3.1 Beoordeling documenten In onderstaande tabel staan de bevindingen beschreven van de documenten die zijn bestudeerd/ bekeken. Ook staat vermeld waarop deze zijn beoordeeld. Tabel 4: Document Risico-inventarisatie en –evaluatie voor het basisonderwijs (de Arbomeester, uitgegeven door het Vervangingsfonds) Beoordeeld op: Vragen over infectueuze agentia Voorlichting De Risico-inventarisatie en – evaluatie voor de Kinderopvang Vragen over infectueuze agentia Voorlichting Arbo Informatie blad 9: Biologische Agentia De aandacht voor personeel op basisscholen en kinderdagverblijven in relatie tot aan infectueuze agentia Beoordeling Aan biologische agentia of infectieziekten wordt in deze methode niet als apart onderdeel aandacht besteed. Wel zijn er vragen over verontreiniging door dierlijke uitscheidingsproducten in zandbakken, de schoonmaak van toiletten en of er voorzieningen zijn om de handen te wassen. Ook is er een vraag over hygiëne ten aanzien van planten en dieren in het klaslokaal. Ten aanzien van voorlichting aan medewerkers wordt in de RI&E geen aandacht besteed aan infectieziekten. In deze methode is geen apart hoofdstuk gewijd aan biologische agentia of infectieziekten. Er is aandacht voor maatregelen ter preventie van legionellabesmetting, voor de ventilatie van de gebouwen en de gebruiksruimtes en er is een vraag over het voorkomen van ongelukken met injectienaalden. Verder is er een algemene vraag opgenomen over voorlichting en instructie op het gebied van arbeidsomstandigheden en over risico´s voor ingehuurd personeel (derden). Tot slot wordt er gevraagd of er een beleid is ten aanzien van de omgang en inzet van zwangere medewerksters, maar in de toelichting wordt geen verband gelegd met het risico op infectieziekten. In het AI-blad worden werknemers in het onderwijs en kinderdagverblijven onderverdeeld in ´Overige beroepen’: “werknemers in het onderwijs en kinderdagverblijven (algemene infectieziekten en in het bijzonder kinderziekten; sommige kinderziekten kunnen met name ten tijde van zwangerschap risico’s betekenen)”. Voorts wordt in het AI blad een overzicht gegeven van infectieziektes die voor de Nederlandse arbeidssituaties van belang zijn. Volgens deze lijst zijn er slechts 3 27 Een zoen voor de juf Document Beoordeeld op: Gezondheidsmanagement, methode voor de kinderdagverblijven van het Landelijk Centrum Hygiëne en Veiligheid Deze methode is ontwikkeld in opdracht van GGD Nederland en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Uitgangspunt is de Wet Kinderopvang. de beheersmaatregelen in relatie tot de bescherming van personeel 1. Gezondheidsrisico´s in een kindercentrum, maart 2005 LCI (voorheen: Informatiemap infectieziekten en hygiëne in kindercentra) 2. Gezondheidsrisico´s in een basisschool, augustus 2005 van het LCI (ter vervanging gekomen van Informatiemap infectieziekten en hygiëne scholen) de beheersmaatregelen in relatie tot de bescherming van personeel Beoordeling infectieziekten die voor kunnen komen op scholen en kinderdagverblijven: Hepatitis A, Kinkhoest en waterpokken (zie bijlage 6). Daarnaast is er een lijst van voor de zwangerschap gevaarlijke infectieziekten (zie ook punt 3.8.2). Er wordt ruim aandacht besteed aan infectieziekten en het voorkomen van verspreiding. Ook worden veel beheersmaatregelen beschreven. Kleine kinderen worden als risicogroep aangemerkt, het personeel niet. Er wordt een motivatie gegeven waarom het weren van kinderen niet noodzakelijk is. Er staat "wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat in een omgeving van drie of meer kinderen het aantal infecties verdubbelt. In het verleden werd de verspreiding van infectieziekten voorkomen door kinderen met een infectieziekte te weren. Ervaring heeft geleerd dat uitsluitend de kinderen verwijderen geen efficiënt systeem is om epidemieën en verdere verspreiding te voorkomen. Omdat een kind infecties verspreidt in een asymptomatische fase (waarin het kind zelf nog niet ziek is) zijn goede hygiënemaatregelen noodzakelijk om onnodige overdracht van ziektekiemen tegen te gaan. " Ook wordt een relatie gelegd tussen ventilatie en de kans op infectieziekten De mappen zijn uitgebreid en er wordt ruim aandacht besteed aan infectierisico´s. Ook hierin wordt uitgegaan dat kinderen een risicogroep zijn en het personeel niet. Er wordt een beleid bij besmettelijke ziekten voorgesteld. In de mappen wordt aandacht besteed aan de infectierisico´s voor zwangere vrouwen (alleen rode hond en de vijfde ziekte worden genoemd). Voorts staat er: "Leidsters die zwanger willen worden kunnen eventueel in overleg met de arboarts of eigen huisarts, bloedonderzoek laten verrichten om vast te stellen of zij tegen bovengenoemde ziektes (rode hond en vijfde ziekte) beschermd zijn. " Voorts wordt er veel aandacht besteed aan de hygiëne op kinderdagverblijven, maar vanuit de kinderen als risicogroep. Ook wordt aandacht besteed aan een schoon binnenmilieu (temperatuur en ventilatie) en aan de schoonmaak. Tot slot worden alle infectieziekten die op een kinderdagverblijf kunnen voorkomen uitgebreid beschreven, inclusief de door bloed/bloed contact 28 Een zoen voor de juf Document Beoordeeld op: Schone scholen, Onderzoek naar de schoonmaakkwaliteit op basisscholen in Nederland van begin 2006 Scholen / kindercentra, binnenmilieu en gezondheid van november 2005 (Boerstra Binnenmilieu advies, november 2005) Schoonmaakkwaliteit basisscholen De relatie tussen ventilatie en infectieziekten Beoordeling overdraagbare aandoeningen (HIV en Hepatitis B). Wat opvalt is dat er geen maatregelen in beschreven staan voor bijtaccidenten. Conclusie over de schoonmaak: De schoonmaakkwaliteit binnen schoolgebouwen is over het algemeen niet op een acceptabel niveau. Geconcludeerd wordt dat scholen en kindercentra vaak sterk verontreinigd zijn met (onder andere) ziektekiemen. Er is vaak sprake van gebrekkige ventilatie, de lucht is niet schoon en er is sprake van een te hoge of te lage luchtvochtigheid. Het aantal leerlingen per lokaal is vaak (te) hoog. 80% van de scholen voldoet niet aan de ventilatienorm. 29 Een zoen voor de juf Samenvattend kan geconcludeerd worden: De risico’s worden niet of onvoldoende geïnventariseerd. In de RI&E-methoden ontbreken essentiële vragen als: Komen er op uw school regelmatig infectieziekten voor? Zijn medewerkers op de hoogte van de risico’s op infectieziekten? Is er een screeningsbeleid n.a.v. mogelijk contact (met kind) met Waterpokken, Rubella, de Vijfde ziekte, Hepatitis A en Tuberculose? Worden medewerkers voorgelicht over de risico’s van infectieziekten? Weet u welke maatregelen u moet treffen wanneer blijkt dat een kind is besmet met één van de vermelde ziekten? Etc. (NB: in bijlage 9 is een vragenlijst opgenomen die aan de huidige methoden toegevoegd kunnen worden) Bestaande beheersmaatregelen, zoals beschreven in de informatiemappen “Gezondheidsrisico’s voor scholen en kinderdagverblijven” van het LCI, zijn niet gericht op bescherming van personeel. De maatregelen zijn voornamelijk vanuit de Infectieziektenwet beschreven met als belangrijkste doel het voorkomen van verspreiding en bescherming van het kind. Aan bescherming van personeel (dus vanuit de Arbowet) wordt onvoldoende aandacht besteed. Daarnaast staan in het ‘overzicht infectieziekten’ van het AI blad 9 bij veel infectieziekten die voor kunnen komen bij (kleine) kinderen de beroepsgroep ‘medewerkers op scholen en kinderdagverblijven’ niet genoemd. Ten aanzien van de risico’s voor zwangeren worden in de mappen alleen Rode Hond en de Vijfde ziekte als gevaarlijk voor het ongeboren kind genoemd. Ouderen kunnen een afnemende weerstand hebben, waardoor zij extra risico lopen op infectieziekten, zoals Hepatitis A. Volgens verschillende onderzoeken is de schoonmaak in scholen vaak onvoldoende. Ook worden scholen en kindercentra vaak onvoldoende geventileerd, waardoor er een verhoogde kans is op verontreiniging met ziektekiemen. 30 Een zoen voor de juf 3.2 Relatie ziekteverzuim en infectieziekten De relatie tussen ziekteverzuim onder onderwijzend personeel en medewerkers van kinderdagverblijven en infectieziekten is moeilijk aan te tonen. Volgens het KIZA komt vermoedelijk een groot deel van het kortdurend verzuim in algemene zin voor rekening van infectieziekten. Bovendien vormen geïnfecteerde werknemers een risico voor collega´s en derden (ic bezoekers, ouders, broertjes, zusjes, etc.) Ook is gezocht naar cijfers bij het Centraal Bureau voor de Statistiek en een rapport van het Vervangingsfonds. Hieruit zijn geen relevante gegevens naar voren gekomen. Tot slot is gekeken naar de meldingen van beroepsinfectieziekten (zie punt 3.2.2). 3.2.1 Verzuimklachten De primaire onderwijsbranche heeft via het Vervangingsfonds, die vervanging tijdens ziekte van onderwijzend personeel regelt, contracten met verschillende arbodiensten afgesloten. Volgens het contract van het Vervangingsfonds met Achmea Arbo worden zieke werknemers pas in de vijfde ziekteweek door een bedrijfsarts gezien. De eerste weken doen de scholen zelf de verzuimbegeleiding. Wel worden in de eerste week ‘Eigen Verklaringen’ door de zieke medewerker ingevuld en opgestuurd aan Achmea Arbo. De ingevulde gegevens worden geregistreerd in het computersysteem ‘AMI’. Er zijn ongeveer 18.000 cliënten van Achmea Arbo werkzaam in het basisonderwijs. Bij ziekteverzuim worden diagnosecodes geregistreerd in het computersysteem ‘AMI’ van Achmea Arbo. Deze diagnosecodes worden in de volgende hoofdgroepen ondergebracht: A Aandoeningen, niet elders geclassificeerd B Ziekten van Bloed en Bloedvormende organen C Ziekten van Hartvaatstelsel D Ziekten van Huid, Subcutis en Adnexen E Endocriene ziekten G Graviditeit, Bevalling en Kraambed H Ziekten van Oor en Processus Mastoideus L Ziekten van Botspierstelsel en Bindweefsel N Ziekten van Zenuwstelsel P Psychische Aandoeningen en Gedragsstoornissen R Ziekten van Ademhalingsstelsel S Ziekten ven Spijsverteringsstelsel U Ziekten van Urogenitaal Stelsel V Ziekten van Oog en Adnexen Infectieziekten als aparte groep komt dus niet voor. 31 Een zoen voor de juf Daarnaast worden bij verzuim, indien van toepassing, de oorzaken van arbeidsgebonden verzuim geregistreerd. Deze zijn onderverdeeld in de volgende codes en categorieën: Code 90 91 93 94 95 96 97 98 99 Categorie Fysische risicofactor Chemische risicofactor (Micro)biologische risicofactor Fysieke risicofactor Ergonomische risicofactor Mentale en psychosoc. risicofactor Arbeidstijd Arbeidsverhouding Arbeidsvoorwaarde Voor het basisonderwijs wordt de oorzaak ‘(micro)biologische risicofactor’ nauwelijks gecodeerd. Vermoedelijk omdat de bedrijfsarts alleen die medewerkers ziet die langer verzuimen dan vijf weken (infectieziekten zijn dan veelal al over) en omdat (en dat is een vermoeden) bedrijfsartsen infectieziekten niet relateren aan het werk. Opgemerkt moet worden dat in het gebruikte computersysteem slechts één codering kan plaatsvinden voor arbeidsgerelateerde aandoeningen. Dat wil zeggen dat als er meerdere oorzaken aan te wijzen zijn, de bedrijfsarts die codering zal kiezen die voor hem/haar het zwaarste weegt. Omdat de onderwijsbranche hoog scoort op de mentale en psychosociale factor kan dit een diffuus beeld geven. Om toch enigszins een verband te kunnen leggen tussen infectieziekten en het ziekteverzuim in het basisonderwijs is een overzicht gemaakt van gegevens van de verzuimklachten (naar aanleiding van de Eigen Verklaringen). De verzuimklachten die werknemers kunnen invullen zijn onderverdeeld in de volgende groepen: Moeheid / spanningen Luchtwegen / KNO Koorts Bewegingsapparaat Maag / darm Hoofdpijn Overig In de referentiegroep zijn alle verzorgden van Achmea Arbo opgenomen (aantal is onbekend, geschat wordt > 200.000 medewerkers is) die een eigen verklaring invullen. Omdat het belangrijkste symptoom bij infectieziekten koorts is, zijn deze percentages met elkaar vergeleken (de 18.000 onderwijsmedewerkers in het systeem en de ‘overige verzorgden’). 32 Een zoen voor de juf Tabel 5 verzuimklachten (percentages) 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 Onderwijs Overigen 2002 2003 2004 2005 2006* * 2006 tot en met augustus Wat in deze tabel opvalt, is dat het percentage koorts over de laatste 5 jaar telkens 1% hoger is en in 2005 2% hoger dan de referentiegroep. Daarnaast is gekeken naar het percentage luchtweginfecties. Hierbij valt op dat het percentage in de jaren 2002 tot en met 2006 2% lager ligt dan de referentiegroep. Hieruit zou geconcludeerd kunnen worden dat medewerkers in het basisonderwijs zich pas ziek melden als er sprake is van koorts. De gegevens van medewerkers werkzaam op kinderdagverblijven worden bij Achmea Arbo in een ander computersysteem geregistreerd. De gegevens over verzuimoorzaken worden niet geregistreerd. Hoe en of andere arbodiensten oorzaken van ziekteverzuim registreren is niet bekend. 3.2.2 Meldingen beroepsinfectieziekten23 Onderstaande gegevens komen uit signaleringsrapporten van verschillende jaren van het NCvB. Er is waarschijnlijk sprake van een forse onderregistratie van beroepsinfectieziekten. Tabel 6 Meldingen beroepsinfectieziekten van 2001 tot en met 2005 Nb: de lijst is uitgebreider, hieronder zijn alleen de van mens op mens overdraagbare infectieziekte opgenomen. 23 Bron: verschillende signaleringsrapporten van het NCvB, zie literatuurlijst 33 Een zoen voor de juf Darminfecties Tuberculose Huidinfecties HIV Hepatitis A Hepatitis B Hepatitis C Luchtweginfecties Overige infectieziekten 2001 17 15 9 4 2 5 1 2 5 2002 11 42 11 3 1 2 9 2003 16 25 18 1 2 10 20 2004 26 19 39 5 5 1 16 2005 72 21 37 4 1 3 11 Figuur 2 Meldingen beroepsinfectieziekten 2005 verdeeld naar sector Geconcludeerd kan worden dat er een verband lijkt te zijn tussen infectieziekten op basisscholen en het ziekteverzuim. Volgens ziekteverzuimgegevens van Achmea Arbo zijn er relatief meer meldingen van medewerkers in het basisonderwijs met koortsklachten dan de overige verzorgden. 3.3 Vragenlijstonderzoek Er is een steekproefsgewijs vragenlijst onderzoek uitgevoerd om een indicatie te krijgen hoe op scholen en kinderdagverblijven omgegaan wordt met infectieziekten. De vragenlijst is uitgezet in september en oktober 2006. Er zijn 50 vragenlijsten naar basisscholen door heel Nederland verstuurd. Dit waren openbare basisscholen en bijzondere basisscholen (katholieke, protestants-christelijke en islamitische scholen). Naar kinderdagverblijven zijn 30 lijsten verstuurd. Eventuele godsdienstige grondslag van deze kindercentra is niet bekend. De vragenlijst is opgenomen in bijlage 7. 34 Een zoen voor de juf Vraag Komen er op uw school/KDV regelmatig infectiezieken voor bij kinderen? Zijn medewerkers op de hoogte van de risico’s op infectieziekten? Worden medewerkers voorgelicht over de risico’s van infectieziekten? Bent u op de hoogte welke infectieziekten een gevaar kunnen zijn voor zwangeren? Worden ouders/bezoekers geïnformeerd over eventueel besmettingsgevaar? Zijn medewerkers, naar u weet, wel eens besmet geraakt met één van de omschreven infectieziekten? Zo ja, is hierdoor ziekteverzuim ontstaan? Zijn familieleden van de kinderen of andere bezoekers aan het kinderdagverblijf, naar u weet, wel eens besmet geraakt met één van de omschreven infectieziekten? Beschikt u over de informatiemap van de GGD over infectieziekten? Zo ja, vindt u de map gebruikersvriendelijk? Weet u wanneer u de GGD moet inschakelen? Neemt u contact op met de arbodienst als er een vermoeden bestaat dat een medewerker besmet is door één van de kinderen en hierdoor verzuimd? Zijn medewerkers ervan op de hoogte dat zij contact kunnen opnemen met de arbodienst als het vermoeden bestaat dat zijn besmet zijn geraakt door één van de kinderen? Weet u welke maatregelen u moet treffen wanneer blijkt dat een kind is besmet met één van de vermelde ziekten? Wordt bij aanname op het kinderdagverblijf gevraagd en vastgelegd of kinderen ingeënt zijn volgens het Rijksintentingsprogramma? Worden kinderen, van wie vermoedt wordt dat zij een besmettelijke ziekte hebben, de toegang tot de school geweigerd of naar huis gestuurd? Wordt bij aanname van personeel gevraagd en vastgelegd of zij ingeënt zijn volgens het Rijksintentingsprogramma? Wordt toegezien of kinderen in de onderbouw na het toiletbezoek hun handen wassen? Worden de toiletten dagelijks schoongemaakt? Wordt de school de hele dag geventileerd? (door natuurlijke ventilatie: dmv roosters of te openen ramen of dmv mechanische ventilatie) % ja scholen N=26 Aantal ja scholen N=26 % ja kdv N=6 Aantal ja kdv N=6 58 15 66 4 65 17 100 6 38 10 83 5 88 23 100 6 100 26 100 6 31 8 66 4 23 38 6 10 50 66 3 4 92 24 83 5 79 92 35 20 24 9 66 83 83 4 5 5 31 8 17 1 92 24 100 6 12 3 83 5 81 21 66 4 0 0 17 1 77 20 100 6 96 85 25 22 100 83 6 5 35 Een zoen voor de juf 3.3.1 Vragenlijst scholen In totaal zijn 50 vragenlijsten verzonden. Hiervan zijn 26 ingevuld retour ontvangen. Dit is een respons van 52%. Wat opvalt, is dat 35% aangeeft dat medewerkers onvoldoende op de hoogte zijn van de risico´s op infectieziekten en dat slechts 38% voorgelicht wordt over infectierisico´s. Verder valt op dat 88% van de scholen op de hoogte is van de risico´s voor zwangeren en dat alle scholen ouders en bezoekers informeert op enigerlei wijze over eventueel besmettingsgevaar. Door enkelen wordt aangegeven dat uitgegaan wordt van de informatie in de map “gezondheidsrisico’s in een basisschool en buitenschoolse opvang” van het LCI (hierin staat echter bij 2 ziekten aangegeven dat dit gevaarlijk kan zijn voor zwangeren!). 31% van de scholen geeft aan dat medewerkers wel eens besmet zijn geraakt met één van de infectieziekten en dat bij 23% ziekteverzuim is ontstaan. 38% Geeft aan dat familieleden of andere bezoekers aan de scholen wel eens besmet zijn geraakt door de leerlingen. Bijna alle scholen beschikken over de informatiemap infectieziekten van de GGD en 79% vindt de map gebruikersvriendelijk. 92% weet wanneer zij de GGD moeten inschakelen. Opvallend is dat 65% geen contact opneemt met de arbodienst en dat 69% van de medewerkers niet op de hoogte is dat zijzelf contact met de arbodienst kunnen als er een vermoeden bestaat dat een medewerker is besmet door één van de leerlingen. 92% van de scholen weet welke maatregelen moeten worden getroffen wanneer een kind besmet is. 88% vraagt bij aanname op school niet of kinderen zijn ingeënt volgens het Rijksvaccinatieprogramma en geen van de scholen vraagt dit bij aanname van nieuw personeel. 81% geeft aan dat kinderen naar huis gestuurd worden bij het vermoeden van een besmettelijke ziekte. 77% van de scholen ziet toe of kinderen hun handen wassen na toiletbezoek. Op 96% van de scholen worden de toiletten dagelijks schoongemaakt en 85% geeft aan dat de school voldoende wordt geventileerd. Dit laatste is opvallend, omdat een onderzoek, uitgevoerd in 2005, naar het binnenmilieu in scholen, aantoont dat 80% van de onderzochte scholen niet aan de ventilatienorm voldoet (zie ook punt 3.1). Er is geen verschil in antwoorden gevonden als gekeken wordt naar de verhouding allochtone en autochtone kinderen. Daarnaast zijn er geen opvallende verschillen tussen openbare en bijzondere scholen. 3.3.2 Vragenlijst kinderdagverblijven Van de 30 lijsten die naar kinderdagverblijven zijn verstuurd, zijn er 6 ingevuld teruggestuurd. Dit is een respons van 20%. Omdat er weinig ingevulde lijsten zijn geretourneerd kunnen geen conclusies worden getrokken. Opvallend is wel dat op alle ingevulde lijsten wordt aangegeven dat medewerkers voldoende op de hoogte zijn van de risico´s op infectieziekten (tegen 33% van de scholen). Verder valt op dat op 4 van de 6 lijsten wordt aangegeven dat medewerkers wel eens besmet zijn geraakt. 5 van de 6 kinderdagverblijven neemt bij 36 Een zoen voor de juf vermoeden van besmetting contact op met de arbodienst en op 1 lijst wordt aangegeven dat de medewerker zelf contact opneemt. Ook is het zeer opvallend dat 5 van de 6 kinderdagverblijven vraagt of de kinderen zijn ingeënt volgens het Rijksvaccinatieprogramma tegen slechts 12% van de scholen. Het vragenlijstonderzoek toont aan dat medewerkers wel eens besmet raken met een infectieziekte, dat hierdoor soms ziekteverzuim ontstaat en dat ook familieleden en andere bezoekers regelmatig besmet raken. Voorlichting wordt onvoldoende gegeven. Medewerkers van basisscholen en kinderdagverblijven zijn soms onvoldoende op de hoogte van de risico’s. Derden (ouders, bezoekers) worden, voor zover mogelijk, goed geïnformeerd. De meeste scholen beschikken over de informatiemappen van het LCI en vinden deze gebruikersvriendelijk. De mappen worden veel geraadpleegd. Directies en personeel van scholen en kinderdagverblijven zijn onvoldoende op de hoogte dat zij contact kunnen opnemen met de arbodienst. Slechts enkele scholen vragen bij aanname van kinderen of deze zijn ingeënt volgens het Rijksvaccinatieprogramma, tegen vijf van de zes kinderdagverblijven. Geen van de scholen of kinderdagverblijven vraagt bij aanname van personeel of zij zijn ingeënt. De meeste scholen geven aan dat er voldoende wordt geventileerd. Dit is opvallend, omdat een onderzoek naar het binnenmilieu in scholen, aantoont dat 80% van de onderzochte scholen niet aan de ventilatienorm voldoet. 3.4 Rol bedrijfsartsen/arbodiensten Uit interviews met bedrijfsartsen blijkt dat in de praktijk personeelsleden van scholen en kinderdagverblijven niet of nauwelijks met infectieziekten gerelateerd aan de werkomstandigheden op het spreekuur komen. Dit geldt voor eventuele consulten binnen het verzuim, als voor arbeidsomstandighedenspreekuren (wanneer geen sprake is van verzuim). Voorts bleek dat bij enkele artsen de kennis over gevaren van infectueuze agentia onvoldoende is. Door enkelen wordt bijvoorbeeld aangegeven dat het Varicella Zoster virus pas aan het eind van de zwangerschap gevaarlijk kan zijn voor het ongeboren kind, terwijl dit ook in de eerste 3 maanden het geval is. Voor wat betreft Hepatitis A wordt algemeen aangenomen dat dit geen grote gevolgen heeft, terwijl dit voor oudere werknemers wel degelijk een (zeer) ernstig ziektebeeld kan opleveren. Bij de ziekteverzuimbegeleiding zijn geen protocollen aanwezig over hoe te handelen bij bijvoorbeeld zwangerschap, bij bepaalde ziekten die de gevoeligheid voor infecties verhogen (huid, longaandoeningen, kwaadaardige nieuwvormingen), of bij medicijnengebruik (corticosteroïden, antibiotica) met eenzelfde effect. Periodiek arbeidsgezondheidskundige onderzoeken (PAGO’s) die uitgevoerd worden bij medewerkers van scholen en kinderdagverblijven zijn niet gericht op het signaleren of mogelijke effecten van infectueuze agentia. Personeelsleden van scholen en kinderdagverblijven melden zich niet of nauwelijks bij de arbodienst voor advies of tijdens een infectieziekte. Op basis van interviews en gesprekken met bedrijfsartsen kan geconcludeerd worden dat bij arbodiensten onvoldoende aandacht is voor beroepsinfectieziekten. Bij bedrijfsartsen ontbreekt soms actuele kennis. Vaccinaties of screenings worden niet of onvoldoende geadviseerd of aangeboden. PAGO´s op het gebied van biologische agentia vinden niet plaats. 37 Een zoen voor de juf 4 Risicoschatting In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de factoren die meespelen bij de grootte van het infectierisico. Vervolgens wordt gekeken naar de verschillende classificatiemethoden en of deze zijn toe te passen bij het vaststellen van het risico op scholen en kinderdagverblijven. 4.1 Risicofactoren Uit literatuur 24 blijkt dat de grootte van het infectierisico op scholen en kinderdagverblijven afhankelijk is van een groot aantal factoren: De virulentie (ziekmakendheid) De besmettelijkheid De incubatietijd De overdrachtsweg Vectoren De weerstand van de medewerker Of de medewerker is ingeënt Rijksvaccinatieprogramma Het aantal kinderen dat is ingeënt volgens het Rijksvaccinatieprogramma Het aantal kinderen uit het buitenland (na vakantie, als asielzoeker) op een school of KDV Ventilatie Schoonmaak De manier waarop omgegaan wordt met hygiëne op scholen en Kinderdagverblijven: - Of er voldoende en goed schoongemaakt wordt - Of kinderen na toiletbezoek hun handen wassen - of er in plaats van stoffen handdoeken, papieren handdoeken zijn - of er desinfecterende zeep aanwezig is Etc. In het onderwijs speelt stress ook een rol. Spanningen op het werk en vermoeidheid verhogen de kans op acute infecties zoals verkoudheid, griep en buikgriep. Dit blijkt uit onderzoek van Danielle Mohren van de Universiteit Maastricht, waarbij ruim achtduizend werknemers uit verschillende bedrijven drie jaar lang werden gevolgd. De virulentie De virulentie is een maat voor de hoeveelheid schade die een micro-organisme in zijn gastheer aanricht25, met andere woorden: het is het ziekteverwekkende vermogen van virussen en bacteriën, e.d. Het risico is dus afhankelijk van de agressiviteit van de ziektekiem. 24 Bronnen: signaleringrapporten van het NCvB, statistieken over infectieziekten van het CBS, informatiemappen LCI, zie literatuurlijst 25 Bron: Leerboek infectieziekten, zie literatuurlijst 38 Een zoen voor de juf De besmettelijkheid Omdat in een arbeidssituatie vaak veel mensen dicht op elkaar werken, kan sprake zijn van een verhoogd risico op besmetting door in de algemene bevolking voorkomende ziekteverwekkers. Ook collega´s die (te) snel met een besmettelijke infectie het werk hervatten, kunnen een risicofactor vormen. De weerstand van de medewerker Ook de afweermechanismen van de gastheer, in dit geval de medewerker, zijn bepalend voor het risico. In hoeverre zijn medewerkers ingeënt, lijden ze aan een ziekte waardoor zij minder weerstand hebben? Ook de leeftijd van de medewerker kan een rol spelen bij een verminderde weerstand. De overdrachtsweg De overdrachtsweg is afhankelijk van de vector (transporteur) en belangrijk bij het vaststellen van het risico. De ziektes die zich verspreiden door de lucht, stofdeeltjes vormen een groter risico dan de virussen en bacteriën die zich verspreiden via uitscheidingsproducten (speeksel, feces, urine). Via andere kinderen op school of een kinderdagverblijf, door bijvoorbeeld het gezamenlijke gebruik van materialen en toiletten komen kinderen vaker in contact met allerlei ziekteverwekkers (micro-organismen) waartegen zij nog geen weerstand hebben opgebouwd. Het infectierisico neemt toe als schoolgebouwen niet voldoen aan hedendaagse bouwtechnische en hygiëne-eisen. Het Rijksvaccinatieprogramma26 In het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) worden kinderen gevaccineerd om gevaarlijke ziekten te voorkomen. Veel kinderziekten kunnen de gezondheid blijvend schaden. Door inentingen verminder je de kans op ziekten en de nare gevolgen ervan aanzienlijk. Daarom is in Nederland in begin jaren vijftig het Rijksvaccinatieprogramma ingesteld. In het kader van dit landelijke programma worden kinderen volgens een schema gevaccineerd. Het doel is de kinderen zo vroeg mogelijk te beschermen tegen een aantal kinderziekten. De ziekten waartegen gevaccineerd wordt zijn, difterie, kinkhoest, tetanus, polio, Hibziekten, hepatitis B, bof, mazelen, rodehond en meningokokken C. Kinderen uit het buitenland Deze groep kinderen (kinderen die terugkomen van vakanties, kinderen van asielzoekers, etc) kunnen infectieziektes ´meenemen´ uit het buitenland en hier andere kinderen en personeel op scholen en kinderdagverblijven besmetten. In verschillende regio’s in Nederland wordt speciale actie ondernomen om Turkse en Marokkaanse kinderen te vaccineren tegen hepatitis A 27. Over aard en vóórkomen van gezondheidsproblemen bij verschillende groepen asielzoekers in Nederland zijn weinig gegevens bekend. De gezondheidsproblemen 26 27 Bron: www.rivm.nl/RVP Bron: Infectieziekten Bulletin, RIVM, jaargang 13/6 39 Een zoen voor de juf betreffen infectieziekten, waarvan darm- en weefselinfecties door parasieten, tuberculose, hepatitis B-infectie, geslachtsziekten, en HIV-infectie de belangrijkste zijn. Overige problemen zijn onder andere een onvolledige vaccinatiestatus28. Ventilatie Een belangrijke factor ten aanzien van risico’s op infectieziekten in school- en kinderdagverblijfgebouwen is de ventilatie 29. Doordat in slecht geventileerde ruimten onnodig veel ziektekiemen in de lucht aanwezig zijn, neemt de kans op infectieziekten toe. Hygiëne Hygiëne is een verzamelnaam voor alle handelingen en handelingswijzen die ervoor zorgen dat mensen gezond blijven door ziekteverwekkers uit de buurt te houden. De kans op verspreiding neemt toe als er sprake is van slechte of onvoldoende hygiëne. 4.2 Risicoclassificatie De werksituatie van werknemers die een gerede kans lopen op blootstelling aan biologische agentia moet volgens de Arbowet (art. 4.85) worden beoordeeld op aard, mate en duur van de blootstelling. Om de concentratie van micro-organismen in kaart te brengen zou je in eerste instantie kunnen denken dit te gaan meten. Echter metingen leveren slechts een momentopname. Een ‘schone’ werkplek kan korte tijd later in een broeinest van ziektekiemen zijn veranderd, of omgekeerd. Daarbij komt dat voor het meten van concentraties virussen geen methode voorhanden is. Om de risico’s te kunnen kwantificeren en de beschermende maatregelen te kunnen afstemmen is in het Arbobesluit een indeling gemaakt in 4 categorieën biologische agentia, naar gelang van het risico van infecties dat zij meebrengen: Biologisch agens van groep 1 Een agens waarvan het onwaarschijnlijk is dat het bij de mens een ziekte kan veroorzaken; Biologisch agens van groep 2 Een agens dat bij de mens een ziekte kan veroorzaken en een gevaar voor de werknemers kan opleveren; het is onwaarschijnlijk dat het zich onder de bevolking verspreidt; er bestaat gewoonlijk een effectieve profylaxe of behandeling; Biologisch agens van groep 3 Een agens dat bij de mens een ernstige ziekte kan veroorzaken en een groot gevaar voor de werknemers kan opleveren; er is een kans dat het zich onder de bevolking verspreidt, doch gewoonlijk bestaat er een effectieve profylaxe of behandeling; Biologisch agens van groep 4 Een agens dat bij de mens een ernstige ziekte veroorzaakt en een groot gevaar voor de werknemers oplevert; er is een grote kans dat het zich onder de bevolking verspreidt; gewoonlijk bestaat er geen effectieve profylaxe of behandeling. 28 29 Bron: Infectieziekten Bulletin, RIVM, 11/06 Bron: Onderzoek naar ventilatie in scholen, zie literatuurlijst 40 Een zoen voor de juf Tabel 7: risicocategorieën Gevaar voor Categorie werknemer Kans op bevolkingsepidemie Ernst effect Therapie/Profylaxe mogelijk? 1 onwaarschijnlijk nee geen effect ja 2 aanwezig onwaarschijnlijk enig effect ja 3 groot waarschijnlijk ernstig ja 4 groot zeer waarschijnlijk ernstig nee De indeling van bacteriën, virussen, schimmels en parasieten in risicogroep 2, 3 of 4 zoals geldig in de EG kan worden opgezocht in de EG-richtlijn 2000/54/EG. Deze classificatielijst wordt regelmatig herzien en aangevuld op basis van nieuwe wetenschappelijke inzichten. De lijst is opgenomen in het Arbo-Informatieblad Biologische Agentia (AI-9) en fungeert als minimale basis voor de indeling van microorganismen in Nederland. Het Handboek Arbeidshygiëne zegt: Bij de risico-inschatting speelt de risicocategorie waarin een micro-organisme is ingedeeld een belangrijke rol. Ook moet bij de inschatting worden bekeken of het betreffende micro-organisme diffuus door andere materialen verspreid zit, of dat het betreffende organisme doelbewust tot hoge concentraties wordt opgekweekt. 4.3 Verschillende methodes van classificatie 4.3.1 RI&E Biologische agentia Deze methode is ontwikkeld door de werkgroep biologische agentia NVVA op basis van het AI blad 9. Er kan per bacterie of virus in een excelbestand worden aangeklikt, vervolgens kan de frequentie gekozen worden en tot slot de kans op verspreiding. De formule luidt: Risico = Frequentie * Handelingsrisico * Risicocategorie van het micro-organisme Toepassing van deze methodiek leidt tot een indeling van risico's in drie klassen, namelijk hoog, midden en laag. 41 Een zoen voor de juf Onderstaand wordt een voorbeeld gegeven van het Parvo B19 virus (5 e ziekte). Agens: Klasse: Humaan parvovirus (B19) 2 Ziekte: 5e ziekte, erythema infectiosa Besmettingsroute: airborne, bloed (<1%) Relatieve risico: (Frequentie van voorkomen x klasse agens x handelingsrisico) Risicogetal Risico-inschaling 8 Laag De uitkomst geeft een laag risico aan. Eventuele risico’s voor zwangeren zijn niet opgenomen in deze methode. 4.3.2 Benadering van infectierisico´s in ziekenhuizen30 Voor de risicoclassificatie van infectierisico’s in ziekenhuizen wordt de formule van de NVVA gebruikt. Daarnaast is voor ziekenhuizen een extra protocol opgesteld met de factoren waarmee rekening moet worden gehouden ten aanzien van de inschatting van de risico’s: Er moet een beschrijving van de blootstelling plaatsvinden. Hoe, hoe vaak (continu of sporadisch) en in welke mate kan een werknemer worden blootgesteld. Behalve een inventarisatie van de reguliere werkzaamheden moeten ook incidentele gebeurtenissen in kaart worden gebracht, zoals schoonmaakwerkzaamheden, onderhoud en storingen. 30 Bron: www.KIZA..nl 42 Een zoen voor de juf Eventuele blootstellingroutes (transmissiewegen) moeten worden vastgelegd; zoals huid, luchtwegen, slijmvliezen (mond, neus, oog, geslachtsorganen) en maagdarmkanaal. Ook de rol van transporteurs ('vectoren') is van belang. Specifieke situaties zoals een beschadigde huid, stress of een ziekte kunnen het risico voor werknemers verhogen. Jongere werknemers, zwangere vrouwen en gevoelige werknemers (met een minder goed functionerend immuunstelsel) behoren tot de risicogroepen. Het feit dat micro-organismen zich kunnen vermenigvuldigen (of juist afsterven) is van grote invloed op de schatting van het gezondheidsrisico. Als de biologische agentia bekend zijn, men weet welke ziektes kunnen voorkomen, de blootstellingsroutes in kaart zijn gebracht en er inzicht is over frequentie en in welke mate blootstelling kan plaatsvinden, kan een oordeel over de gezondheidsrisico's op een werkplek worden gegeven. Specifieke kennis van de biologische agentia is daarbij onontbeerlijk. Vaak is de risicoweging maatwerk, waarbij grote deskundigheid noodzakelijk is. 4.3.3 Fine & Kinney methode Bekeken is of de ‘Relative Ranking’ methode van Fine en Kinney en Wiruth toe te passen is op het schatten van de infectierisico’s. Deze methode wordt door veel arboprofessionals gebruikt voor de inschatting van andere arbeidsgerelateerde gezondheids- en veiligheidsrisico’s. Toepassing van deze methodiek leidt tot een indeling van risico's in drie klassen: Risicoklasse 1: directe verbeteringen vereist 2: maatregelen vereist 3: aandacht vereist Risicoscore R > 200 70 < R < 200 R < 70 Omschrijving hoog risico belangrijk risico mogelijk risico De formule is: (R)isico = (W)aarschijnlijkheid x (B)lootstelling x (E)ffect (oftewel R = W x B x E) De waarschijnlijkheid geeft aan hoe groot de kans is dat het effect optreedt, gegeven de gevaarlijke situatie. De blootstelling geeft aan hoe vaak een bepaalde gevaarlijke situatie zich voordoet. Dit kan zowel blootstelling aan een gevaarlijke chemische stof betreffen, als het uitvoeren van een risicovolle handeling aan een machine en het effect geeft de gevolgen aan (op korte en/of lange termijn). Om deze methode toe te passen zal vooraf een scenario beschreven moeten worden. Een uitgebreide toelichting op de methode staat in bijlage 8. Geconcludeerd kan worden dat de grootte van het risico afhankelijk is van het soort virus of bacterie, van het individu (weerstand, vaccins, immuniteit) en van de omgevingsfactoren (schoonmaak, ventilatie). De verschillende methoden van risico-inschatting zijn bekeken en geconcludeerd kan worden dat deze niet zonder meer zijn toe te passen bij de inschatting van het risico. De formule, ontwikkeld door de NVVA, lijkt de meest geschikte methode te zijn voor de classificatie per bacterie of virus. Nadeel van deze methode is dat risicoverhogende factoren, zoals de bronnen, de plaats waar het risico zich voordoet, of er voldoende geventileerd en schoongemaakt wordt, individuele eigenschappen, etc., hierin niet meegenomen worden. Ook het eventuele risico voor zwangeren komt hierin niet terug. 43 Een zoen voor de juf Een ander nadeel is dat degene die de methode gebruikt goed op de hoogte moet zijn van de medische terminologie en de Latijnse benamingen van de micro-organismen in relatie tot ziekten. Daarnaast is de methode alleen toe te passen op één enkele bacterie of virus. Omdat op scholen en kinderdagverblijven een scala aan infectueuze agentia tegelijkertijd kunnen voorkomen, is dit niet te gebruiken om een algehele inschatting te maken. De methode voor ziekenhuizen, waarin meerdere factoren zijn opgenomen, lijkt meer geschikt voor scholen en kinderdagverblijven, mits deze wordt aangepast. Om de Fine & Kinney methode toe te passen is een scenario noodzakelijk. Omdat er veel factoren mee kunnen spelen bij de grootte van het infectierisico, is ook deze methode niet zonder meer toe te passen. Geconcludeerd kan worden dat de bestaande methodieken alleen te gebruiken zijn door deskundigen en alleen per situatie. Tijdens een RI&E zal het infectierisico per school of kinderdagverblijf, afhankelijk van de risicoverhogende factoren, vastgesteld moeten worden. Zwangeren in deze branches vormen een extra risicogroep. Het risico voor zwangeren kan sterk verschillen per situatie en per agens. Een algemeen risico is hierdoor moeilijk in te schatten. De waarschijnlijkheid en het effect zijn redelijkerwijs te bepalen. Ten aanzien van de blootstelling is dat lastiger. Ook dit zal tijdens een RI&E moeten worden vastgelegd. 44 Een zoen voor de juf 5 Conclusies en aanbevelingen In dit hoofdstuk wordt gekeken of antwoord kan worden gegeven op de probleemstelling. Vervolgens worden op basis hiervan aanbevelingen gedaan. 5.1 Conclusies De onderzoeksvraag luidt: ‘Kan de grootte van risico´s op infecties voor werknemers worden vastgesteld of ingeschat, zodat inzichtelijk wordt hoe de risico’s het beste kunnen worden beheerst?’. Uit het onderzoek blijkt dat infectieziekten een verhoogd risico vormen voor personeel op basisscholen en kinderdagverblijven. Vooral het intensieve contact met baby’s, peuters en kleuters (in de leeftijd van 0 – 6 jaar) vergroot de kans besmet te raken. Als personeelsleden geen antistoffen hebben tegen de veel voorkomende infectieziekten of een verminderd afweersysteem hebben, is het risico groter. Kinderen uit het buitenland (door immigratie, vakantie of als asielzoeker) vormen een extra risico besmettelijke ziekten mee te nemen. Ook kinderen die niet zijn ingeënt vormen een extra risico. Er zijn een aantal infectieziekten, die schadelijk kunnen zijn voor het ongeboren kind of effect kunnen hebben op de vruchtbaarheid. Vooral zwangeren vormen hierdoor een gevoelige groep. Besmetting vindt plaats via de lucht, via de handen, direct contact met gezichten (speeksel), urine, fecaliën (op deurknoppen, aan speelgoed, etc.). De grootte van het risico is afhankelijk van veel factoren, zoals de ziekmakendheid, de besmettelijkheid en de incubatietijd van een infectieziekte. Verder spelen de overdrachtsweg en de transportroute een belangrijke rol, evenals individuele factoren. Ook omgevingsfactoren zoals schoonmaak en ventilatie hebben een belangrijke invloed op de grootte van het risico. Het risico zal per school of kinderdagverblijf dus sterk verschillen. Er is geen methode om infectierisico’s op scholen en kinderdagverblijven te inventariseren. In de bestaande RI&E methoden ontbreken essentiële vragen. De risico’s worden hierdoor niet of onvoldoende geïnventariseerd. De classificatiemethoden zijn niet zonder meer toe te passen om een inschatting te maken van het algemene risico. Deze zijn alleen te gebruiken door deskundigen en alleen per situatie. Uit het onderzoek blijkt tevens dat de risico’s van infectueuze agentia worden onderschat. Directies, personeel van scholen en kinderdagverblijven, maar ook bedrijfsartsen zijn zich onvoldoende bewust van de beroepsrisico’s. Het is daarom van belang dat op korte termijn de RI&E methoden worden aangepast en daarmee de infectierisico’s worden geïnventariseerd. De matrix in hoofdstuk 2, punt 11 geeft een overzicht van de belangrijkste infectieziekten. Het belangrijkste doel van dit onderzoek: inzicht krijgen in de (beroeps)risico’s op infectieziekten op basisscholen en kinderdagverblijven, is hiermee bereikt. 45 Een zoen voor de juf 5.2 Aanbevelingen: Op basis van de conclusies volgen hieronder de aanbevelingen. Deze adviezen worden gegeven in volgorde van belangrijkheid. Op de eerste plaats zal het probleem erkend moeten worden. Dit geldt voornamelijk voor de werkgevers (ic directies van basisscholen en kinderdagverblijven), maar ook voor huis- en bedrijfsartsen. Geadviseerd wordt infectierisico´s onder de aandacht te brengen, dit kan bijvoorbeeld door een campagne te voeren, bijvoorbeeld aansluitend op de huidige campagne over frisse scholen. Ook zal nader onderzoek moeten plaatsvinden naar de relatie tussen infectieziekten en ziekteverzuim. Bovendien moet er speciale aandacht besteed worden aan de risico’s voor zwangeren. Wellicht kunnen de resultaten van dit onderzoek hieraan bijdragen. Ook zal de schoonmaak en ventilatie op scholen en kinderdagverblijven verbeterd moeten worden. Momenteel wordt hier al veel aandacht aan besteed door de campagne ‘Frisse scholen’ van Senternovem. 5.2.1 Risico-Inventarisatie en -Evaluatie Op korte termijn zullen de infectierisico’s op scholen en kinderdagverblijven in kaart moeten worden gebracht. Het verdient aanbeveling de RI&E methoden uit te breiden met vragen over infectueuze agentia. Ook kan een aanvullende RI&E Biologische Agentia komen. In bijlage 9 is een voorbeeld van een vragenlijst bijgevoegd. In ieder geval zal speciale aandacht voor gevoelige groepen moeten worden geschonken in de RI&E en in het geval van infectueuze agentia in het bijzonder aan zwangeren en ouderen. Gezien de ernst van de aandoeningen – vroeg-foetale dood tot ernstige aangeboren afwijkingen – zal voor zwangere medewerksters een protocol moeten worden vastgelegd. 5.2.2 Aanpassing documenten Geadviseerd wordt de informatiemappen van het LCI aan te vullen met maatregelen ter bescherming van het personeel en de mappen uit te breiden met de gevaren voor zwangeren. Aanbevolen wordt het AI blad te herzien: aanvulling van de lijst met infectieziekten die voor de Nederlandse arbeidssituatie van belang zijn (zie bijlage 6): ten aanzien van Cytomegalie, Hepatitis A, Influenza, Kinkhoest, Mazelen, Meningitis, Parvo B19, RSV, rode hond en tbc zal de risicoberoepsgroep ‘werknemers op kinderdagverblijven en basisscholen’ moeten worden toegevoegd. Daarnaast verdient het aanbeveling het de lijst van infectueuze agentia die schadelijk kunnen zijn tijdens de zwangerschap te herzien. 5.2.3 Preventiebeleid Scholen en kinderdagverblijven moeten, nadat de risico’s in kaart zijn gebracht, een beleid gaan voeren ter voorkoming van besmetting van personeel en derden. Een goed voorbeeld voor een gezondheidsbeleid voor kinderdagverblijven is ontwikkeld door het Landelijk Centrum Hygiëne en Veiligheid: Gezondheidsmanagement, Methode voor de kinderdagverblijven. 5.2.4 Beheersmaatregelen Na de RI&E dienen beheersmaatregelen ter voorkoming van besmetting van personeelsleden opgenomen te worden in het plan van aanpak op basis van de arbeidshygiënische strategie: 46 Een zoen voor de juf 1. Maatregelen aan de bron. De voorkeur wordt gegeven aan het wegnemen of reduceren van de bron van het infectueuze agens 2. Als dit (nog) niet mogelijk is of onvoldoende reductie van het risico oplevert, komen afschermende maatregelen in beeld zoals maatregelen in de overdrachtsweg, alsmede gedragsmaatregelen 3. Vervolgens volgen collectieve veelal organisatorische en/ of procedurele maatregelen 4. Als laatste, indien de eerste 3 nog niet tot voldoende beheersing van het risico hebben geleid, kunnen persoonlijke beschermingsmiddelen aangeboden worden 1. Bronmaatregelen kunnen zijn: Kinderen van wie bekend is dat zij een besmettelijke ziekte hebben, moeten worden geweerd, dan wel naar huis gestuurd worden. 2. Afschermende maatregelen kunnen zijn: Omdat een kind ook al in de asymptomatische fase kan verspreiden (fase waarin het kind zelf nog niet ziek is, maar wel besmettelijk) zijn goede hygiënemaatregelen en een gezond binnenklimaat noodzakelijk om onnodige overdracht van ziektekiemen tegen te gaan. Dus samen met het schoonmaakbedrijf een schoonmaakprotocol opzetten en voor goed ventilatie en het regelmatig luchten van de ruimten zorgen (zie bijlage 10 ‘Gezondheidskundige toetswaarden voor ventilatie in scholen en kindercentra’) Kinderen een hoest- en niesdiscipline aanleren Op te letten bij zoenen en knuffelen; bij kinderen met een snotneus of bij kwijlende kinderen terughoudend te zijn hiermee Kinderen leren altijd hun handen te wassen na toiletbezoek en hierop toezien. Standaard desinfecterende zeep gebruiken Nooit stoffen handdoeken gebruiken in de toiletten, dus gebruik maken van papieren handdoekjes, apparaten, etc. Regelmatig schoonmaken (desinfecteren) van deurknoppen, speelgoed, etc. 3. Collectieve, organisatorische en/of procedurele maatregelen kunnen zijn: Hygiënisch gedrag aanleren Van elk kind vastleggen welke vaccinaties het heeft gehad Personeel voorlichten over de infectierisico’s en over de risico’s als zij niet of onvoldoende zijn ingeënt Protocollen vastleggen, zoals een bijtprotocol en een noodplan voor het geval zich incidenten met biologische agentia voordoen 4. Persoonlijke beschermingsmiddelen in geval van infectierisico’s zijn: Vaccinatie Screening van personeelsleden die zwanger willen raken In geval van een epidemie van voor zwangeren gevaarlijke infectieziekten, zwangeren weren. 5.2.5 Rol arbodiensten Arbodiensten kunnen scholen en kinderdagverblijven ondersteunen bij de bescherming van de medewerkers. Zowel bedrijfsartsen als arbeidshygiënisten kunnen hierbij een rol spelen. Bij de ziekteverzuimbegeleiding zouden protocollen ontwikkeld kunnen worden over hoe te handelen bij infectieziekten (bijvoorbeeld bij zwangerschap, bij bepaalde ziekten die de gevoeligheid voor infecties verhogen, of bij medicijnengebruik). Daarnaast moet er altijd rekening worden gehouden met gevaar voor derden. Het principe is medewerkers zo snel mogelijk het werk weer te laten hervatten, maar als er nog 47 Een zoen voor de juf infectierisico’s aanwezig zijn, verdient het aanbeveling deze werknemers het werk te laten hervatten als het besmettingsgevaar over is. Preventief kunnen bedrijfsartsen adviezen geven over bijvoorbeeld vaccinaties en antistoffenbepalingen (screenings). Daarnaast zullen bedrijfsartsen bij een (vermoedelijke) beroepsinfectieziekte deze moeten melden bij het NCvB. Geadviseerd wordt bij het periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek (PAGO) aandacht te schenken aan het signaleren van (beroeps)infectieziekten en ook de effecten en/of restverschijnselen van infectierisico’s te onderzoeken. Dit kan zowel individueel als groepsgericht gebeuren. Arbeidshygiënisten kunnen betrokken worden bij specifiek onderzoek naar risicofactoren, bijvoorbeeld bij het uitvoeren van de RI&E of als verdiepingsonderzoek naar biologische agentia (inventarisatieverplichting). Scholen en kinderdagverblijven moeten de weg naar de arbodienst ook nog vinden. Hier kan meer aandacht aan worden besteed, bijvoorbeeld tijdens reguliere overlegsituaties tussen bedrijfsartsen/arboprofessionals en scholen en kinderdagverblijven. 5.2.6 Samenwerkingsverbanden Ten aanzien van het voorkomen van beroepsinfectieziekten is het belangrijk dat er samenwerkingsverbanden ontstaan tussen arbodiensten, het Vervangingsfonds, GGD-en, het RIVM, etc. Op welke manier dit tot stand moet worden gebracht, moet nog onderzocht worden. Ook de samenwerking tussen bedrijfsartsen en arbeidshygiënisten kan worden verbeterd als het gaat om biologische agentia. 48 Een zoen voor de juf 6 Discussie Naar aanleiding van dit onderzoek kwam een aantal vragen naar boven, die op dit moment niet beantwoord kunnen worden; omdat gegevens niet bekend zijn of omdat nader onderzoek moet plaatsvinden. Daarnaast worden enkele stellingen door de onderzoeker ter discussie gesteld. Afgevraagd kan worden of: er een aanvullende RI&E Biologische Agentia voor basisscholen en kinderdagverblijven ontwikkeld moet worden. Uit de praktijk is bekend dat scholen en kinderdagverblijven hier geen geld aan uitgeven. Beter lijkt het een vragenlijst op te nemen in de standaard inventarisatiemethoden sommige infectieziekten in categorie 3 thuishoren in plaats van categorie 2, wanneer deze ernstige gevolgen kunnen hebben op zwangeren en/of het ongeboren kind en er geen therapie of profylaxe mogelijk is er een extra gevarencategorie toegevoegd moet worden (bijvoorbeeld: een agens dat bij de mens een ernstige ziekte kan veroorzaken en een groot gevaar voor de werknemers kan opleveren; het onwaarschijnlijk is dat het zich onder de bevolking verspreidt, doch gewoonlijk bestaat er geen effectieve profylaxe of behandeling) personeelsleden wel voldoende op de hoogte zijn van de besmettelijkheid van sommige ziekten. 81% geeft aan dat kinderen naar huis gestuurd worden bij het vermoeden van een besmettelijke ziekte. Gebeurt dit ook bij diarree e.d.? regels over wering of verwijdering van zieke kinderen moeten worden aangescherpt. De relatie met het beroepsrisico wordt niet gelegd. Soms wordt beweerd dat het nemen van voldoende preventieve maatregelen (zoals schoonmaak en ventilatie) genoeg moeten zijn om risico´s te voorkomen. In de praktijk blijkt dat deze maatregelen nog onvoldoende worden toegepast. Bovendien zijn instellingen waar kinderen verblijven tussen de 0 en 6 jaar per definitie bronnen van verspreiding. In veel gemeenten zijn of worden verordeningen over wering van zieke kinderen ingetrokken zwangeren (werknemers, derden) geweerd moeten worden van scholen en kinderdagverblijven bij het uitbreken van een epidemie van voor het ongeboren kind gevaarlijke infectieziekten of medewerkers van scholen en kinderdagverblijven niet preventief gevaccineerd moeten worden tegen het Hepatitis A en het Varicella Zoster virus (nb: Het RIVM heeft onderzoek verricht naar het uitbreiden van het huidige Rijksvaccinatieprogramma en mogelijke vaccinaties tegen Hepatitis A, CMV en Varicella zoster). Daarnaast worden in het buitenland onderzoeken gedaan naar een vaccin tegen het Parvo B19 virus. Of de term `goede ventilatie` door scholen juist geïnterpreteerd wordt (er is een discrepantie tussen de antwoorden in de vragenlijsten en het onderzoek naar binnenmilieu in scholen). Om op sommige van deze vragen antwoord te kunnen geven zijn nadere onderzoeken noodzakelijk. Dit onderzoek is gericht op ‘gewone’ scholen en kinderdagverblijven. Op mytylscholen en medische kinderdagverblijven, waar kinderen met een verminderde weerstand of kinderen met een infectieziekte (zoals Hepatitis B, AIDS) verblijven, zal het infectierisico voor medewerkers naar alle waarschijnlijkheid nog groter zijn. 49 Een zoen voor de juf 7 Lijst met afkortingen AI blad: Arbo Informatieblad CBS: Centraal Bureau voor de Statistiek CMV: Cytomegalievirus EG: Europese Gemeenschap GGD: Gemeentelijke Gezondheidsdienst GGO’s: Genetisch Gemodificeerde Organismen HIV: Human Immunodeficiency Virus KDV: Kinderdagverblijf KIZA: Kennissysteem Infectieziekten en Arbeid LCI: Landelijke Coördinatiestructuur Infectieziektebestrijding LOI: Landelijk Overleg Infectieziektebestrijding NCvB: Nederlands Centrum voor Beroepsziekten NVVA: Nederlandse Vereniging voor Arbeidshygiënisten PAGO: Periodiek Arbeidsgezondheidskundig Onderzoek RI&E: Risico- Inventarisatie en –Evaluatie RIVM: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RSV: Respiratoir Syncytieel Virus RVP: Rijksvaccinatieprogramma WHO: World Health Organisation 50 Een zoen voor de juf 8 Literatuurlijst en geraadpleegde bronnen Dr. W.J.T. van Alphen, Dr. Ir. R.H Houba, H.P. Pennekamp, Drs. K.B.J. Schreibers, Ing. M.H.G.M. Simonis, Handboek Arbeidshygiëne, 2005 Prof. Dr. R. van Furth, Prof. dr. A. de Geus, Dr. A.I.M. Hoepelman, Prof. Dr. J.W.M. van der Meer, Prof. Dr. J. Verhoef, Leerboek infectieziekten, 1992 Dr. J.H.A.M. Verbeek, dr. P.B.A. Smits, Inleiding in de bedrijfsgezondheidszorg; derde, herziene druk, 2005 LCI, Gezondheidsrisico’s in een kindercentrum of peuterspeelzaal (0 – 4 jaar), maart 2005 LCI, Gezondheidsrisico’s basisonderwijs en buitenschoolse opvang, augustus 2005 Landelijk Centrum Hygiëne en Veiligheid, “Gezondheidsrisico’s in een kindercentrum“, maart 2005 NCvB, Signaleringsrapporten 2003, 2004, 2005 en 2006 van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Arbo Informatieblad 9, tweede herziene druk Master en Key, Onderzoek schoonmaakkwaliteit primair onderwijs in Nederland, in opdracht van het Ministerie Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, 2006 Landelijke Centrum Medische Milieukunde, Gezondheidskundige toetswaarden voor ventilatie in scholen en kindercentra, t.b.v. GGD-en in Nederland, april 2006 Senternovem, Wat u wil weten over frisse scholen, iov Ministerie van VROM, 2006 Biologische Agentia en Gezondheid op het werk, technische toelichting, april 2005 Frans Duijm, Scholen/Kindercentra, binnenmilieu en gezondheid, GGD Groningen, november 2005 Atze Boerstra, Binnenmilieu in scholen en invloed op (leer)prestaties, BBA Boerstra Binnenmilieu Advies, november 2005 RIVM jaaroverzicht 2005 S. M. Gillespie, M. L. Cartter, S. Asch, J. B. Rokos, G. W. Gary, C. J. Tsou, D. B. Hall, L. J. Anderson and E. S. Hurwitz, Occupational risk of human parvovirus B19 infection for school and day-care personnel during an outbreak 51 Een zoen voor de juf of erythema infectiosum, Division of Viral Diseases, Centers for Disease Control, Atlanta, Ga. (geen jaartal) Anne Kristine Valeur-Jensen, MD; Carsten B. Pedersen, MSc; Tine Westergaard, MD; Inge P. Jensen, MD; Morten Lebech, MD; Per K. Andersen, MSc, PhD; Peter Aaby, MSc, PhD; Bent Nørgaard Pedersen, MD, PhD; Mads Melbye, MD, PhD, Risk Factors for Parvovirus B19 Infection in Pregnancy JAMA. 1999; 281:1099-1105. Erik D. Heegaard1 and Kevin E. Brown, Human Parvovirus B19 Department of Clinical Microbiology, University State Hospital, Rigshospitalet, Copenhagen, Denmark,,1 Hematology Branch, National Heart Lung and Blood Institute, National Institutes of Health, Bethesda, Maryland (geen jaartal) dr. H.P. Stinis, artikel in Speciaal TBV, “Zwangerschap, infectieziekten en werk”, november 2006 Werkgerelateerde sterfte in Nederland, FNV, april 2005 Geraadpleegde internetsites: - www.KIZA.nl, - www.infectieziekteninfo.nl (LCI) - www.RIVM.nl - www.nvi-vaccin.nl - www.GGD.nl - www.beroepsziekten.nl 52 Een zoen voor de juf 9 Bijlagen 9.1 Bijlage 1 Wet- en regelgeving Arbowet: Bij biologische agentia in de arbeidssituatie zijn grofweg twee soorten werkzaamheden te onderscheiden: 1. Arbeid gericht op het werken met biologische agentia. Dit werk vindt bijvoorbeeld plaats in: levensmiddelenbedrijven, researchlaboratoria, keuringsdiensten en bedrijven die GGO’s toepassen. De medewerkers zijn zich daar meestal goed bewust van de risico’s. In deze beroepsgroepen waarbij doelgericht met micro-organismen wordt gewerkt, is de wet- en regelgeving het verst ontwikkeld. 2. Werk dat niet is gericht op het werken met biologische agentia, maar waarbij biologische agentia als nevenverschijnsel wel significant risico vormen: vleesverwerkende bedrijven, champignonkwekerijen, melkvee- en varkenshouderijen, proefdierbedrijven, afvalverwerkingsbedrijven, rioolwaterzuiveringsinstallaties, tandartsen, kappers, politieagenten en werkers in de gezondheidszorg. Omdat micro-organismen in deze beroepsgroepen slecht een bijproduct vormen is de kennis ervan en de aandacht ervoor gerichter. Dit uit zich in minder toegespitste wet- en regelgeving en daardoor mogelijk grotere risico’s. Onder biologische agentia verstaat met in het Arbobesluit kleine levende organismen en virussen. Deze worden onderverdeeld in risicoklassen conform de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en, in navolging daarvan, de Commissie van Europese Gemeenschappen en de Nederlandse overheid gebruiken drie criteria om de risicoklasse vast te stellen: 1. de pathogeniteit; 2. de snelheid waarmee het organisme zich kan verspreiden onder de bevolking (afhankelijk van de mobiliteit en immuniteit van de bevolking); 3. de beschikbaarheid van preventieve maatregelen (zoals vaccins, kwaliteit van voedsel, drinkwater en sanitaire voorzieningen) en de mogelijkheid van medische behandeling (zoals antibiotica en andere medicijnen). Deze indeling heeft vooral betrekking op infectueuze risico’s als gevolg van beroepsmatige blootstelling en is gebaseerd op gezonde individuen. In 1994 is de Arbowet uitgebreid met regelgeving over micro-organismen. Hierin is indeling van biologische agentia in vier risicoklassen opgenomen: Groep 1: een agens waarvan het onwaarschijnlijk is dat het bij de mens een ziekte kan veroorzaken Groep 2: een agens dat bij de mens een ziekte kan veroorzaken en een gevaar voor de werknemers kan opleveren. Het is onwaarschijnlijk dat het zich onder de bevolking verspreidt; er bestaat gewoonlijk een effectieve profylaxe (preventie) of behandeling Groep 3: een agens dat bij de mens een ernstige ziekte kan veroorzaken en een groot gevaar voor de werknemers kan opleveren; er is een kans dat het zich onder de bevolking verspreidt, doch gewoonlijk bestaat er een effectieve profylaxe of behandeling Groep 4: een agens dat bij de mens een ernstige ziekte veroorzaakt en een groot gevaar voor de werknemers oplevert; er is een grote kans dat het zich 53 Een zoen voor de juf onder de bevolking verspreidt; gewoonlijk bestaat geen effectieve profylaxe of behandeling Tabel: indeling risicoklassen in matrix Risicogroep Ziekmakend vermogen 1 2 3 4 Zeer klein Aanwezig Groot Zeer groot Kans op verspreiding onder bevolking + + Profylaxe/behand eling n.v.t. + + - De indeling van bacteriën, virussen, schimmels en parasieten in risicogroep 2, 3 of 4 zoals geldig in de EG kan worden opgezocht in de EG-richtlijn 2000/54/EG. Deze classificatielijst wordt regelmatig herzien en aangevuld op basis van nieuwe wetenschappelijke inzichten. De lijst is opgenomen in het Arbo-Informatieblad Biologische Agentia (AI-9) en fungeert als minimale basis voor de indeling van microorganismen in Nederland. Voor biologische agentia uit de risicogroepen 2, 3 en 4 definieert de wetgeving bijbehorende fysische beheersingsniveaus. De regelgeving besteedt expliciet aandacht aan de beoordeling van het risico, de signalering naar overheidsinstanties, het bijhouden van een lijst met blootgestelde werknemers (categorie 3 en 4), de bewaartermijnen (minimaal 10 jaar) van de lijsten, de beschermingsmaatregelen, de verplichte voorlichting en de medische controle. De arbowetgeving kent geen vergunningenstelsel, maar sommige werkzaamheden net biologische agentia moeten van tevoren bij de Arbeidsinspectie worden aangemeld (bij gericht werk met BA uit categorie 2, 3 en 4). Volgens het Arbobesluit moet voor al het werk met biologische agentia een specifieke risico-inventarisatie en –evaluatie (RI&E) worden uitgevoerd, waarna via een plan van aanpak verbetermaatregelen worden getroffen. In het arbobesluit hoofdstuk 4 afdeling 9 (Arbobesluit 1998) staan alle verplichtingen over biologische agentia uitgebreid beschreven. Deze zijn grotendeels overgenomen uit het Europese besluit over biologische agentia van 2000 (Richtlijn 2000). In het kader staat een overzicht van de wettelijke verplichtingen die een werkgever heeft ten aanzien van biologische agentia. 54 Een zoen voor de juf Overzicht wettelijke verplichtingen van de werkgever. Arbobesluit Verplichting tot: Gericht Artikel werken 4.85+97 Uitvoeren RI&E + 4.87+89+91 Nemen beheersmaatregelen + 98+99.2 4.99.1+100+101 Nemen verdergaande maatregelen + 4.88 Markering met biorisicoteken + 4.90+92+96 Registratie, info gegevens + verstrekken 4.93 Info Ri&E mbt BA + 4.102 Voorlichting en onderricht + 4.94 Kennisgeving AI vooraf + risicowerkzaamheden 4.95 Info-verplichting AI-incident cat 3 + of 4 4.109 vrijstellen zwangeren bepaalde + arbeid 9.2+3 Naleving door werkgever en + werknemers 9.22.1 Inwilligen eis tot naleving + Blootstelling mogelijk + + + + + + + Arbowet en Arbobesluit vragen voor zwangere werknemers extra aandacht. Het gaat om een kwetsbare groep die soms heel snel een infectie kan oplopen. Daarbij kan ook het ongeboren kind schade oplopen, tot voortijdig overlijden toe. Bij het aannemen van personeel moet men met een aanstaande moeder alle risico's voor haar en het ongeboren kind, ook wat betreft infectieziekten, doornemen. Haar moet indien mogelijk (niet voor iedere ziekte is een vaccin beschikbaar) of noodzakelijk (de ziekte is mogelijk al doorgemaakt) een vaccinatie op kosten van de werkgever worden aangeboden. Tevens moet de zwangere bij het begin van de zwangerschap voorlichting ontvangen. Hiervoor is het wel noodzakelijk dat zij de werkgever op de hoogte stelt van de zwangerschap! Ook in de zoogperiode is het geven van voorlichting een wettelijke verplichting. Normering Als maximaal toelaatbare grens voor het totaal aan bacteriën en schimmels op de werkplek wordt een concentratie van 10.000 Kolonie Vormende Eenheden/m3 (KVE/m3) gehanteerd. Bovendien geldt een bovengrens van 500 KVE/m3 voor elke specifieke soort of groep van micro-organismen. Voor gramnegatieve bacteriën wordt een grens van 1000 KVE/m3 voorgesteld. De genoemde waarden gelden als vuistregel en hebben geen wettelijke status. 55 Een zoen voor de juf Vanwege de zeer grote verschillen in overleving van virussen in uiteenlopende omstandigheden (zoals vocht, temperatuur) en de grote variatie in individuele gevoeligheid, zijn er nog geen blootstellingnormen voor virussen. Voor een aantal zeer virulente virussen zou een norm kunnen worden afgesproken, maar omdat metingen moeilijk en kostbaar zijn en de blootstelling een zeer grote variatie in de tijd kent, is eventuele controle hierop niet doenlijk. Beter is het om de potentiële bronnen te elimineren of anderszins het infectierisico te verminderen door een combinatie van beheersmaatregelen. Infectieziektewet Sinds 1999 is de huidige Infectieziektenwet van kracht. Belangrijke artikelen zijn: Artikel 2 Deze wet is van toepassing op de navolgende infectieziekten: a. kinderverlamming; pokken; severe acute respiratory syndrome; b. bacillaire dysenterie; botulisme; buiktyfus; cholera; de ziekte van CreutzfeldtJakob; difterie; febris recurrens; hepatitis A, B en C; hondsdolheid; kinkhoest; legionellose; mazelen; meningokokkose; paratyfus A, B en C; pest; tuberculose; virale hemorrhagische koorts; vlektyfus; acute voedselvergiftiging of voedselinfectie, voor zover vastgesteld: 1°. bij een persoon, werkzaam in de levensmiddelen- of horecasector, dan wel bij een persoon, beroepsmatig betrokken bij de behandeling, verpleging of verzorging van andere personen of 2°. door één arts bij twee of meer personen die binnen een tijdvak van 24 uur hetzelfde gegeten of gedronken hebben; c. brucellose; gele koorts; leptospirose; malaria; miltvuur; ornithose/psittacose; Okoorts; rodehond, trichinose alsmede ziekte veroorzaakt door enterohaemorrhagische E. coli. Artikel 4 van deze wet bepaalt dat artsen een meldingsplicht hebben aan de GGD als er een (vermoeden) bestaat van een infectieziekte, bedoelt in artikel 2. Artikel 7 bepaalt dat een instelling een meldingsplicht heeft als zich een ongewoon aantal zieken onder de populatie van de instelling of onder het personeel voordoet. “Het hoofd van een instelling waar voor infectieziekten kwetsbare populaties verblijven of samenkomen voor een of meer dagdelen per etmaal, stelt de directeur van de GGD van de gemeente waarin de instelling gelegen is, op de hoogte van het optreden van een ongewoon aantal zieken met diarree, geelzucht, huidaandoeningen of andere ernstige aandoeningen van vermoedelijk infectieuze aard in de desbetreffende populatie of bij het begeleidend of verzorgend personeel.” 56 Een zoen voor de juf Bijlage 2 Europese besluit biologische agentia (van september 2000 over vaccinatie) 9.2 Aanbevolen gedragsregels bij vaccinatie (Artikel 14, lid 3) 1. Indien uit de in artikel 3, lid 2, bedoelde beoordeling (de RI&E) blijkt dat er een risico bestaat voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers doordat deze worden blootgesteld aan biologische agentia waarvoor doeltreffende vaccins bestaan, moet hun werkgever hun de vaccinatie aanbieden. 2. De vaccinatie moet overeenkomstig de nationale wetgeving en/of praktijken geschieden. De werknemers moeten op de hoogte worden gebracht van de voor- en nadelen van vaccinatie en niet-vaccinatie. 3. De aan de werknemers aangeboden vaccinatie mag geen kosten voor hen meebrengen. 4. Er kan een vaccinatiekaart worden opgesteld, die aan de betrokken werknemer en op verzoek aan de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven. Vaccins tegen bacteriën Vaccins tegen virussen Bacillus anthracis Adenovirus Bordetella pertussis (kinkhoest) Hepatitis A Borrelia burgdorferi Hepatitis B Clostridium tetani Influenza A, B (fase 3) Corynebacterium diphtheriae Japanse encephalitis Coxiella burnetii Mazelen Mycobacterium leprae (fase 2) Polio Mycobacterium tuberculosis Rabies (hondsdolheid) Neisseria meningitidis Rubella (rode hond) Salmonella typhi Vaccinia Streptococuus pneumoniae Varicella-Zoster Vibrio cholerae Gele koorts Vaccinatie is daarom zeker noodzakelijk voor kinderverzorgsters, medewerkers van consultatiebureaus en onderwijzend personeel. Zij lopen een verhoogde kans op infectieuze kinderziekten als rode hond, waterpokken, 5e ziekte of hepatitis A. 57 Een zoen voor de juf 9.3 Bijlage 3 Definities Biologische agentia In het Arbobesluit wordt onder biologische agentia verstaan: ‘al dan niet genetisch gemodificeerde celculturen, menselijke endoparasieten en micro-organismen’. Hierbij wordt onder ‘celcultuur’ verstaan: ‘een kunstmatige kweek van cellen van meercellige organismen’. ‘Micro-organisme’ wordt gedefinieerd als: ‘een cellulaire of niet-cellulaire microbiologische entiteit met het vermogen tot vermenigvuldigen of tot overbrenging van genetisch materiaal’. Micro-organismen31 Verzamelnaam voor een groot aantal zeer uiteenlopende kleine levensvormen die meestal met het blote oog niet zichtbaar zijn. Schimmels vormen hierop een uitzondering; deze kunnen uitgroeien tot een voor het oog zichtbaar schimmeldek of paddestoel. De andere micro-organismen zijn meestal alleen te zien met behulp van een microscoop. Een andere definitie van micro-organismen is: ‘organismen opgebouwd uit een of meer cellen die geen of zeer weinig celdifferentiatie hebben’. Eventueel aanwezige celdifferentiatie betreft altijd de voortplanting of overleving. Micro-organismen hebben dus geen weefsels en organen. Bacteriën Bacteriën zijn eencellige prokaryote (geen echte celkern bezittende) organismen en bezitten slechts één chromosoom, dat los in het cytoplasma ligt. Virussen Virussen vormen een aparte groep met als karakteristieke eigenschap dat ze zich niet zelfstandig kunnen voortplanten, maar dat ze daarvoor afhankelijk zijn van cellen van andere organismen. 31 Arbowetgeving 58 Een zoen voor de juf 9.4 Bijlage 4 Meldingen virologische ziekteverwekkers32 Positieve uitslagen week 21 - 24, 2006 Positive results from laboratoria for virology, weeks 21 - 24, 2006 Week Week 13-16 17-20 totaal totaal Week 21-24 totaal Totaal t/m week 24 2006 Totaal t/m week 24 2005 Enterovirus 19 33 53 207 169 Adenovirus 84 80 74 551 434 1 3 7 21 - Rotavirus 381 133 38 1497 1200 Noro/SRV 8 3 4 68 - Influenza A virus 100 32 4 280 608 Influenza B virus Influenza C virus 26 5 8 - 1 - 137 5 169 1 Parainfluenza 29 21 26 142 233 RS-virus 39 16 4 1164 925 Rhinovirus 58 51 38 285 160 Mycopl.pneumoniae Parechovirus 51 32 40 348 300 hMPV 7 14 2 68 - Coronavirus 9 - 1 71 - Chlamydia psittaci 4 5 3 20 18 Chlamydia pneumoniae 8 2 2 14 - 886 832 642 5040 4593 46 2 62 - 22 - 283 4 - Chlamydia trachomatis HIV 1 HIV 2 Htlv - - - - 1 Hepatitis A virus 5 9 2 32 38 Hepatitis B virus 106 94 70 611 543 Hepatitis C virus 74 42 31 332 356 Hepatitis D virus - 1 2 6 3 Hepatitis E virus - 1 - 3 4 Bofvirus - 1 - 3 11 Mazelenvirus - - 1 1 2 Rubellavirus - - 4 13 24 32 41 38 198 122 Coxiella burnetti Rickettsiae 5 2 1 2 1 - 13 6 5 - Dengue virus 4 3 - 21 6 Parvovirus 32 Bron: Infectiebulletin RIVM 59 Een zoen voor de juf Week 13-16 totaal Week 17-20 totaal Week 21-24 totaal Totaal t/m week 24 2006 Totaal t/m week 24 2005 Hantavirus - 2 1 3 - West-Nile Virus - - - - - De weergegeven getallen zijn gebaseerd op de aantallen positieve resultaten zoals gemeld door de leden van de Nederlandse Werkgroep Klinische Virologie. Zonder toestemming van de werkgroep mogen deze gegevens niet voor andere doeleinden gebruikt worden. Contactpersoon: H. v.d. Avoort, RIVM 030 - 2742059. Contactpersoon overige virussen: P. Brandsema, RIVM 030 - 2743652 Rood gearceerd: toename ten opzichte van het jaar daarvoor. 60 Een zoen voor de juf Bijlage 5 Doodsoorzaken infectieziekten en parasitaire ziekten33 9.5 (Aantal per 100.000 van de gemiddelde bevolking) 14 12 10 8 Aantal 6 4 2 0 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 33 Bron:CBS 61 Een zoen voor de juf 9.6 Bijlage 6 Overzicht infectieziekten in AI blad Infectieziekten die voor de Nederlandse arbeidssituatie van belang zijn, gesorteerd op naam van de infectie. cat.3 wijze besmetting ziekte agens cytomegalie Cytomega- lovirus 2 (CMV) contact met urine, speeksel, sperma, cervicaal vocht en moedermelk, bloedtransfusie, orgaantransplantatie griep Influenzavirus 2 druppelinfectie, werknemers die veel in indirect via contact komen met besmette voorwerpen mensen, zoals huisartsen, apothekers, buschauffeurs e.d. 200 hepatitis A Hepatitis A-virus (HAV) 2 faecaal-oraal 1000 herpes (simplex) Herpes simplexvirus 2 contact met speeksel werknemers in van drager,seksueel gezondheidszorg, contact prostitutie ? kinkhoest Bordetella pertussis 2 druppelinfectie door aanhoesten vanuit keelholte 100 mazelen Mazelenvirus 2 druppelinfectie vanuit werknemers in neuskeelholte, gezondheidszorg (in)direct contact 100 nekkramp en Neisseria meningococcensepsis meningitidis 2 druppelinfectie vanuit militairen neuskeelholtedragers, zeldzaam door mondop-mondbeademing 400 parvovirus B19infectie (vijfde ziekte) 2 druppelinfectie werknemers in gezondheidszorg 90 respiratoir syncytium- Respiratoir 2 vormend virusinfectie syncytiumvormend virus druppelinfectie werknemers in gezondheidszorg ? rodehond Rubella-virus 2 druppelinfectie vanuit werknemers in neuskeelholte gezondheidszorg 60 streptococcen groep A-infecties Streptococcus groep A 2 druppelinfectie, direct werknemers in contact (wondjes) gezondheidszorg 300 tuberculose Mycobacterium tuberculosis 3 inhalatie van aërosolen waterpokken/ gordelroos Varicella zostervirus 2 druppelinfectie, direct werknemers in contact gezondheidszorg, op scholen en kinderdagverblijven Humaan parvovirus(119) van risico-beroepsgroepen werknemers in gezondheidszorg en diagnoselaboratoria geschat aant. infecties1 ? werknemers in gezondheidszorg, op scholen en kinderdagverblijven en rwzi's werknemers gezondheidszorg, kinderdagverblijven, crèches, lagere scholen verpleegkundigen, 1500 pathologen, analisten,longspecialisten 10 62 Een zoen voor de juf Indicatieve aantallen, bedoeld ten behoeve van ‘inzicht in de werklast van registratie’. Bron: Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie, 1994; 2. Bepaalde soorten van dit geslacht zijn ingedeeld in categorie 2, andere in categorie 3. 3. Naast de specifieke arbeidsomstandigheden wetten en regelgeving is op een aantal ziekten de Infectieziekten wet van toepassing. Deze wet is van toepassing op de navolgende infectieziekten: 4. kinderverlamming; pokken; severe acute respiratory syndrome; a. bacillaire dysenterie; botulisme; buiktyfus; cholera; de ziekte van Creutzfeldt-Jakob; difterie; febris recurrens; hepatitis A, B en C; hondsdolheid; kinkhoest; legionellose; mazelen; meningokokkose; paratyfus A, B en C; pest; tuberculose; virale hemorrhagische koorts; vlektyfus; acute voedselvergiftiging of voedselinfectie, voor zover vastgesteld: 1°. bij een persoon, werkzaam in de levensmiddelen- of horecasector, dan wel bij een persoon, beroepsmatig betrokken bij de behandeling, verpleging of verzorging van andere personen of 2°. door één arts bij twee of meer personen die binnen een tijdvak van 24 uur hetzelfde gegeten of gedronken hebben; b. brucellose; gele koorts; leptospirose; malaria; miltvuur; ornithose/psittacose; O-koorts; rodehond, trichinose alsmede ziekte veroorzaakt door enterohaemorrhagische E. coli. 1. 63 Een zoen voor de juf 9.7 Bijlage 7 Vragenlijst, inclusief aanbiedingsbrief Nb: De vragenlijst is naar basisscholen en kinderdagverblijven gestuurd. In de bijlage is de vragenlijst, inclusief de uitkomsten opgenomen. Aanbiedingsbrief Geachte heer/mevrouw, Wist u dat onschuldige kinderziekten grote gevolgen kunnen hebben voor medewerkers? Mijn naam is Esther van Adelberg en ik ben werkzaam als arbodeskundige bij Achmea Arbo. Momenteel ben ik bezig met de posthbo-opleiding arbeidshygiëne aan de Saxion Hogeschool te Deventer. Als afstudeeronderwerp heb ik gekozen voor biologische agentia en dan met name de van mens op mens overdraagbare infectieziekten. Bij infectieziekten vormen kinderen jonger dan 6 jaar een risico. Zij zijn immers mogelijk drager van een infectieziekte. Zelfs als zij symptoomvrij zijn, kunnen zij andere personen besmetten. Kinderen jonger dan 6 jaar slikken vaak hun speeksel niet door, zijn niet zindelijk, maken zichzelf niet schoon na een toiletbeurt, knuffelen, etc Personeelsleden die intensief in contact komen met baby’s, peuters en kleuters en 'risicodragende leerlingen' en die geen antistoffen hebben tegen infectieziekten behoren tot de risicogroep. Ook is de samenleving steeds minder stabiel, zijn er meer bewegingen over de hele wereld en is er dus meer risico op infectieziekten. Ook wordt het risico op epidemieën en pandemieën groter. Volgens het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB) is in 2004 een onderwijzeres overleden aan de gevolgen van Hepatitis A. Deze besmetting had zij opgelopen door in contact te zijn geweest met een kind dat net terug was van vakantie in het buitenland. Daarnaast meldt het centrum dat er in 2004 vier gevallen zijn gemeld van medewerksters van Kinderdagverblijven die ten gevolge van een besmetting met het Parvo B19 virus (5e ziekte) een doodgeboren kindje hebben gekregen. De risico’s voor werknemers worden onvoldoende ingeschat, met uitzondering van een aantal ziekten in bepaalde branches (denk aan HIV , Hepatitis B en TBC in de gezondheidszorg, penitentiaire inrichtingen, etc). De hoofdonderzoeksvraag is: 1. Kan de grootte van de risico´s worden vastgesteld, cq geschat? 2. op welke manier kan er meer aandacht komen voor het risico op besmetting van infectieziekten voor personeel en derden in het basisonderwijs en op kinderdagverblijven? 3. hoe kunnen de risico´s worden beheerst? Om vanuit de praktijk een beeld te krijgen van de antwoorden op deze vragen wil ik (steekproefsgewijs) een vragenlijstonderzoek uitvoeren. Daarom vraag ik u bijgaande lijst in te vullen. Het invullen duurt ca 10 à 15 minuten. De lijst kan geretourneerd worden in bijgevoegde, portvrije, envelop. Als u interesse heeft in het eindrapport, wilt u dat dan op de vragenlijst aangeven? Bij voorbaat hartelijk dank. 64 Een zoen voor de juf Vragenlijst Algemene gegevens van de school: Naam School Naam directeur Adres Postcode, Plaats Tel nummer Aantal medewerkers Aantal leerlingen Verhouding autochtone/allochtone kinderen Vragenlijst scholen Nr 1 Vraag Komen er op uw school regelmatig infectieziekten voor bij kinderen?* Zo ja, hoe vaak is dit (bij benadering) gebeurd het afgelopen jaar? Varieert van 1 x tot 100 x en doorlopend. Ja N=15 Nee N=11 58% 2 In welke leeftijdsgroep komen deze ziektes het vaakste voor? 3 O 4 – 6 jarigen O 7 – 9 jarigen O 10 – 12 jarigen N = 19 =73% N = 6 = 23% N = 2 ° 0.8% Van hoeveel infectieziekten wist u reeds dat deze van mens op mens overdraagbaar zijn? Varieert van 7 tot allen 4 Zijn medewerkers op de hoogte van de risico’s op infectieziekten? 5 Worden medewerkers voorgelicht over de risico’s van infectieziekten? 6 Bent u op de hoogte welke infectieziekten een gevaar kunnen zijn voor zwangeren? Worden ouders/bezoekers geïnformeerd over eventueel besmettingsgevaar? Zo ja, op welke manier? Brief op deur, infoblad, (nieuws)brief, prikbord, etc. N=23** 88% N=26 100% Zijn medewerkers, naar u weet, wel eens besmet geraakt met één van de omschreven infectieziekten*? N=8 31% N=6 23% N=10 38% N=18 N=24 92% N=2 N=20 N=6 7 8 9 10 Zo ja, is hierdoor ziekteverzuim ontstaan? Zijn familieleden van de kinderen of andere bezoekers aan de school, naar u weet, wel eens besmet geraakt met één van de omschreven infectieziekten*? Beschikt u over de informatiemap van de GGD over infectieziekten? O7–9 N=17 65% N=10 N=9* N=16 62% N=3 N=0 N=18 N=16 Zo ja, vindt u de map gebruikersvriendelijk? 65 Een zoen voor de juf Nr Vraag 11 Weet u wanneer u de GGD moet inschakelen? 12 Neemt u contact op met de arbodienst als er een vermoeden bestaat dat een medewerker besmet is door één van de leerlingen en hierdoor verzuimd? Zijn medewerkers ervan op de hoogte dat zij contact kunnen opnemen met de arbodienst als het vermoeden bestaat dat zijn besmet zijn geraakt door één van de leerlingen? Weet u welke maatregelen u moet treffen wanneer blijkt dat een kind is besmet met één van de vermelde ziekten? 13 14 Ja 79% N=24 92% N=9 Nee N=2 N=17 65% N=8 N=18 69% N=24 92% N=2 15 Wordt bij aanname op school gevraagd en vastgelegd of kinderen ingeënt zijn volgens het Rijksintentingsprogramma? N=3 N=23 88% 16 Worden kinderen, van wie vermoedt wordt dat zij een besmettelijke ziekte hebben, de toegang tot de school geweigerd of naar huis gestuurd? Wordt bij aanname van personeel gevraagd en vastgelegd of zij ingeënt zijn volgens het Rijksinentingsprogramma? N=21 81% N=0 0% N=5 Wordt toegezien of kinderen in de onderbouw na het toiletbezoek hun handen wassen? Worden de toiletten dagelijks schoongemaakt? N=20 77% N=25 96% N=22 85% 17 18 19 20 Wordt de school de hele dag geventileerd? (door natuurlijke ventilatie: dmv roosters of te openen ramen of dmv mechanische ventilatie) N=26 N=6 N=1 N=4 * Antwoorden verschillen: medewerkers van meeste wel op de hoogte, sommige niet. ** Wordt, indien niet bekend, opgezocht in de informatiemap Vragenlijst kinderdagverblijven Nr 1 Vraag Komen er op uw kinderdagverblijf regelmatig infectieziekten voor bij kinderen?* Ja N=4 Nee N=2 Zo ja, hoe vaak is dit (bij benadering) gebeurd het afgelopen jaar? Van 3 tot 15 x per jaar. 2 3 4 5 6 7 8 In welke leeftijdsgroep komen deze ziektes het vaakste voor? O 0 – 2 jarigen 4 x O 2 – 4 jarigen 2 x Van hoeveel infectieziekten (zie lijst) wist u reeds dat deze van mens op mens overdraagbaar zijn? (bijna) allemaal Zijn medewerkers op de hoogte van de risico’s op infectieziekten? Worden medewerkers voorgelicht over de risico’s van infectieziekten? Bent u op de hoogte welke infectieziekten een gevaar kunnen zijn voor zwangeren? Worden ouders/bezoekers geïnformeerd over eventueel besmettingsgevaar? Zo ja, op welke manier? Dmv brief, alleen na overleg GGD, brief op buitendeur Zijn medewerkers, naar u weet, wel eens besmet geraakt met één van de omschreven infectieziekten*? O 2– N=6 N=5 N=6 N=0 N=1 N=0 N=6 N=4 N=2 66 Een zoen voor de juf Nr 10 Vraag Zo ja, is hierdoor ziekteverzuim ontstaan? Zijn familieleden van de kinderen of andere bezoekers aan het kinderdagverblijf, naar u weet, wel eens besmet geraakt met één van de omschreven infectieziekten*? Beschikt u over de informatiemap van de GGD over infectieziekten? 11 Zo ja, vindt u de map gebruikersvriendelijk? Weet u wanneer u de GGD moet inschakelen? N=4 N=5 N=2 N=1 Neemt u contact op met de arbodienst als er een vermoeden bestaat dat een medewerker besmet is door één van de kinderen en hierdoor verzuimd? Zijn medewerkers ervan op de hoogte dat zij contact kunnen opnemen met de arbodienst als het vermoeden bestaat dat zijn besmet zijn geraakt door één van de kinderen? Weet u welke maatregelen u moet treffen wanneer blijkt dat een kind is besmet met één van de vermelde ziekten? N=5 N=1 N=1 N=5 N=6 N=0 Wordt bij aanname op het kinderdagverblijf gevraagd en vastgelegd of kinderen ingeënt zijn volgens het Rijksintentingsprogramma? Worden kinderen, van wie vermoedt wordt dat zij een besmettelijke ziekte hebben, de toegang tot de school geweigerd of naar huis gestuurd? Wordt bij aanname van personeel gevraagd en vastgelegd of zij ingeënt zijn volgens het Rijksintentingsprogramma? N=5 N=1 N=4 N=1* N=1 N=5 Wordt toegezien of kinderen in de onderbouw na het toiletbezoek hun handen wassen? Worden de toiletten dagelijks schoongemaakt? Wordt de school de hele dag geventileerd? (door natuurlijke ventilatie: dmv roosters of te openen ramen of dmv mechanische ventilatie) N=6 N=0 N=6 N=5 N=0 N=1 9 12 13 14 15 16 17 18 19 20 Ja N=3 N=4 Nee N=3 N=2 N=5 N=1 * 1 KDV geeft aan dat het een kind pas weigert na advies van de GGD * Overzicht veel voorkomende infectieziekten, die van mens op mens overdraagbaar zijn: Bof Cytomegalie (CMV) Difterie Dysenterie Griep (influenza) Hand-, voet- en mondziekte Hepatitis A (geelzucht) Hepatitis B Hersenvliesontsteking Kinkhoest Mazelen Middenoorontsteking Oogontsteking Pfeiffer Polio Pseudocroup Rodehond (rubella) Roodvonk Rotavirus (vorm van ernstige diarree) 67 Een zoen voor de juf RSV-infectie (vorm van ernstige verkoudheid) Steenpuisten Tuberculose Vijfde ziekte (parvovirusinfectie) Waterpokken Zesde ziekte Van deze ziekten is bekend dat deze een bedreiging vormen voor het ongeboren kind: Cytomegalie (CMV) Vijfde ziekte (parvovirusinfectie) Rode hond (rubella) Waterpokken 68 Een zoen voor de juf 9.8 Bijlage 8 Fine en Kinney Relatieve Ranking Relatieve Ranking is een hulpmiddel voor arbodeskundigen om risico's onderling te vergelijken. Met behulp van Relatieve Ranking worden aan risicokenmerken getallen toegekend, die leiden tot een risicoscore, waardoor een rangordening van risico's mogelijk is. Overigens moet bedacht worden dat de resultaten van de ranking geen absolute maar slechts een relatieve waarde hebben. Een eenvoudige definitie van risico is: Risico = Kans x Effect Aangezien de kans vaak erg lastig te meten of te schatten is, wordt deze opgedeeld in de duur van blootstelling aan het risico en de waarschijnlijkheid van een ongewenst effect. De formule wordt daarmee gewijzigd in: (R)isico = (W)aarschijnlijkheid x (B)lootstelling x (E)ffect (oftewel R = W x B x E) De blootstelling geeft aan hoe vaak een bepaalde gevaarlijke situatie zich voordoet. Dit kan zowel blootstelling aan een gevaarlijke chemische stof betreffen, als het uitvoeren van een risicovolle handeling aan een machine. De waarschijnlijkheid geeft aan hoe groot de kans is dat het effect optreedt, gegeven de gevaarlijke situatie. Voor het berekenen van het risico R worden voor de parameters W, B en E de volgende indelingen gebruikt. Waarschijnlijkheid W: zeven categorieën: W = 0,1 bijna niet denkbaar W = 0,2 praktisch onmogelijk W = 0,5 denkbaar maar onwaarschijnlijk W = 1 onwaarschijnlijk maar mogelijk in grensgeval W = 3 ongewoon W = 6 zeer wel mogelijk W = 10 te verwachten Blootstellingsfrequentie B: zes categorieën: B = 0,5 zeer zelden (< 1 maal per jaar) B = 1 zelden (1-2 x per jaar) B = 2 soms (1 x per maand) B = 3 af en toe (1 x per week) B = 6 regelmatig (1 x per dag) B = 10 voortdurend (meerdere keren per dag) Effect E: vijf categorieën: E = 1 gering; letsel zonder verzuim (EHBO) of hinder; schade > fl. 100,= E = 3 belangrijk; letsel en verzuim; schade > fl. 1.000,= E = 7 ernstig; irreversibel effect (invaliditeit); schade > fl. 10.000,= E = 15 zeer ernstig; één dode (acuut of op termijn); schade > fl. 100.000,= E = 40 ramp; enkele doden (acuut of op termijn); schade > fl. 1.000.000,= 69 Een zoen voor de juf Na berekening van de risicoscore voor R, kan deze vergeleken worden met de volgende indeling voor het aangeven van de zwaarte van het risico, en daaraan gekoppeld de te nemen acties. Risicoklasse 1: directe verbeteringen vereist 2: maatregelen vereist 3: aandacht vereist Risicoscore R > 200 70 < R < 200 R < 70 Omschrijving hoog risico belangrijk risico mogelijk risico Het stellen van prioriteiten Na het beoordelen van de risico's en knelpunten volgt de stap van het geven van een advies voor maatregelen met daaraan gekoppeld een prioriteit voor de te nemen maatregelen. Bij het vaststellen van een prioriteit voor maatregelen wordt niet alleen de zwaarte van het risico meegewogen, maar wordt ook naar andere aspecten gekeken. Onderstaand worden een aantal belangrijke aspecten genoemd die meegewogen kunnen worden voor het bepalen van de prioriteit voor het treffen van maatregelen. - "ernstige" wettelijke overtredingen/verplichtingen direct maatregelen te nemen; - "gewone" wettelijke overtredingen/maatregelen op korte termijn verplicht; - aantal werknemers waarop risico betrekking heeft; - algemeen erkende regelen der techniek. Ook in de prioriteitsstelling wordt onderscheid aangebracht in drie categorieën, namelijk risico's of knelpunten die op korte termijn dienen te worden opgelost, die op middellange termijn dienen te worden aangepakt (eerstvolgende jaarplan) en die op de lange(re) termijn kunnen worden uitgevoerd (respectievelijk prioriteit H = Hoog, M = Midden, L = Laag). Uiteraard zit er wel een koppeling tussen de evaluatieklassen en de prioriteitsklassen. Het is dus nauwelijks voorstelbaar, dat de maatregel voor een risicoklasse 1 knelpunt prioriteit Laag krijgt. Er zijn criteria van belang bij de prioritering van maatregelen die niet zonder meer beoordeeld kunnen worden door een arbodeskundige. Hierbij kun je denken aan: - organisatorische haalbaarheid; - financiële haalbaarheid; - bedrijfscultuur. 70 Een zoen voor de juf 9.9 Bijlage 9 Aanvulling risico-inventarisatie en -evaluatie Infectieziekten vormen een verhoogd risico voor personeel op basisscholen en kinderdagverblijven door de omgang met (grote) groepen kinderen, voornamelijk in de leeftijd van 0 – 6 jaar. Vooral het intensieve contact met baby’s, peuters en kleuters vergroot het risico. Als personeelsleden geen antistoffen hebben tegen de veel voorkomende infectieziekten is het risico groter. Besmetting vindt plaats via de lucht, via de handen, direct contact met gezichten (speeksel), urine, fecaliën. Over het algemeen is de kans op blootstelling via de ademhaling het grootst. Omdat enkele infectieziekten via speeksel of bloed overdraagbaar zijn, bestaat er kans op overdracht na bijtwonden. Teneinde het gevaar voor de werknemers vast te stellen wordt in deze module een aantal vragen gesteld naar de grootte, de mate en de duur van mogelijke blootstelling. Nr Vraag 1 Komen er op uw school regelmatig infectieziekten voor bij kinderen?* Ja O Nee Soms Vaak Onbe kend O O O O Zo ja, hoe vaak is dit (bij benadering) gebeurd het afgelopen jaar? 2 In welke leeftijdsgroep komen deze ziektes het vaakste voor? O O O O O O 4 – 6 jarigen 3 4 5 6 7 8 9 Zijn medewerkers op de hoogte van de risico’s op infectieziekten? Zijn medewerkers op de hoogte dat zij zich extra kunnen laten inenten tegen bepaalde ziekten (zoals bijvoorbeeld Hepatitis A) Is er een screeningsbeleid n.a.v. mogelijk contact (met kind) met Waterpokken, Rubella, de Vijfde ziekte, Hepatitis A en Tuberculose? Worden medewerkers voorgelicht over de risico’s van infectieziekten? Bent u op de hoogte welke infectieziekten een gevaar kunnen zijn voor zwangeren? Zijn er op de school medewerkers die extra gevoelig zijn voor bepaalde biologische agentia? Zo ja, zijn dit: Zwangeren Zogenden Medewerkers die medicijnen gebruiken Ouderen (boven 45 jaar) Is er voor deze (groep) medewerker(s) een procedure opgesteld voor het omgaan met bepaalde kinderen? O7 O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O 71 Een zoen voor de juf Nr Vraag 10 Worden ouders/bezoekers geïnformeerd eventueel besmettingsgevaar? Zo ja, op welke manier? over O O O O O 11 Zijn medewerkers, naar u weet, wel eens besmet geraakt met één van de omschreven infectieziekten*? O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 Ja Zo ja, is hierdoor ziekteverzuim ontstaan? Zijn familieleden van de kinderen of andere bezoekers aan de school, naar u weet, wel eens besmet geraakt met één van de omschreven infectieziekten*? Beschikt u over de informatiemap van de GGD over infectieziekten? Zo ja, vindt u de map gebruikersvriendelijk? Weet u wanneer u de GGD moet inschakelen? Zijn medewerkers op de hoogte van de meldingsprocedure aan de GGD= Neemt u contact op met de arbodienst als er een vermoeden bestaat dat een medewerker besmet is door één van de leerlingen en hierdoor verzuimd? Zijn medewerkers ervan op de hoogte dat zij contact kunnen opnemen met de arbodienst als het vermoeden bestaat dat zijn besmet zijn geraakt door één van de leerlingen? Weet u welke maatregelen u moet treffen wanneer blijkt dat een kind is besmet met één van de vermelde ziekten? Wordt bij aanname van personeel gevraagd en vastgelegd of zij ingeënt zijn volgens het Rijksintentingsprogramma? Wordt bij aanname op school gevraagd en vastgelegd of kinderen ingeënt zijn volgens het Rijksintentingsprogramma? Worden kinderen, van wie vermoedt wordt dat zij een besmettelijke ziekte hebben, de toegang tot de school geweigerd of naar huis gestuurd? Wordt toegezien of kinderen in de onderbouw na het toiletbezoek hun handen wassen? Worden de toiletten dagelijks schoongemaakt? Wordt de school de hele dag geventileerd? Zo ja; is dit door natuurlijke ventilatie Of dmv mechanische ventilatie Nee Soms 72 Vaak Onbe kend Een zoen voor de juf 9.10 Bijlage 10 Gezondheidskundige toetswaarden voor ventilatie in scholen en kindercentra LANDELIJK CENTRUM MEDISCHE MILIEUKUNDE LCM t.b.v. de Nederlandse GGD’s Definitief standpunt 2006-04-10 Standpunt De GGD´s beoordelen ventilatie in ruimten met veel kinderen voortaan op een nieuwe grondslag. Uitgangspunt is het verminderen van gezondheidsrisico´s en het verbeteren van leerprestaties door voldoende ventilatie, zoals beschreven in de wetenschappelijke literatuur. Tot nu toe werden minder strenge normen gehanteerd die slechts gericht waren op het beperken van een bedompte geur. De nieuwe beoordeling sluit aan bij een Europese norm die ook door de NEN is overgenomen en kent daarom verscheidene kwaliteitsklassen. Om gezondheidskundige redenen is aan die classificatie een klasse voor zeer goede ventilatie toegevoegd. De toetswaarden voor de luchtstroom zijn bruikbaar voor het beoordelen van bouwplannen. In een hoog lokaal met veel ruimte per kind kan de lage waarde voor luchtstroom worden gekozen. Tabel 1: gezondheidkundige toetswaarden voor ventilatie in scholen en kindercentra Ventilatieklasse 0. zeer goed I. goed II. matig III. onvoldoende IV. slecht CO2-gehalte 98-percentiel CO2-gehalte 98-percentiel Binnen/buiten ppm incl. achtergrond van 400 ppm ppm < 250 250 – 400 400 – 600 600 – 1000 > 1000 < 650 650 – 800 800 – 1000 1000 – 1400 > 1400 Verse-luchtstroom persoon Liters sec. > 25 15 - 25 10 – 15 6 – 10 <6 per m3 per per uur > 90 54 – 90 36 – 54 22 – 36 < 22 Interpretatie De classificatie en de aanbevolen meetmethode bieden een beoordelingskader met expliciete consequenties (zie tabel 2). Dit wordt uitgewerkt in de richtlijn ter beoodeling van ventilatie van het Landelijk Centrum Medische Milieukunde van de GGD Nederland. Ventilatie is uiteraard niet het enige dat telt; het is noodzakelijk een optimum te zoeken. CO2-gehalte 98-percentiel CO2-gehalte 98-percentiel Binnen- buiten incl. achtergrond van 400 ppm ppm < 650 ppm < 250 Omschrijving Consequentie Streefniveau nieuw gebouw Ontwerpdoel bij nieuwbouw en renovatie 73 Een zoen voor de juf CO2-gehalte 98-percentiel CO2-gehalte 98-percentiel Omschrijving Consequentie Binnen- buiten ppm 250 – 400 incl. achtergrond van 400 ppm ppm 650 – 800 Streefniveau bestaand gebouw Overwegen optimalisatie door eenvoudige veranderingen bijvoorbeeld ventilatiegedrag Maatregelen wenselijk, vaak in ventilatiegedrag, maar ook door bouwkundige verbeteringen Zo spoedig mogelijk maatregelen nemen in ventilatiegedrag en zonodig ook bouwkundige ingrepen Meteen maatregelen nemen 400 – 600 800 – 1000 Acceptabel 600 – 1000 1000 – 1400 Tijdelijk acceptabel > 1000 > 1400 Onacceptabel Aanleiding De lucht in scholen en kindercentra is verontreinigd met ziektekiemen, allergenen, geurstoffen, fijn stof en andere verontreinigingen die verspreid worden door kinderen en hun activiteiten (Daisey 2003). Het binnenmilieu in lokalen, crèches, e.d. wordt ongunstig beïnvloed door het grote aantal personen per kubieke meter lucht en door de vaak gebrekkige ventilatie. Dit kan leiden tot o.a. infectieziekten, verergering van astma en eczeem, geurhinder, gebouwgerelateerde slijmvlies- en huidklachten met hoofdpijn en moeheid (Smedje 2000, Meklin 2002). Tevens is een negatief effect op het leerproces mogelijk en op het ziekteverzuim, ook van leerkrachten (Noy 1998, Van Buggenum 2003, Mendell 2004, Shendell 2004). Omdat de kinderen een belangrijke bron vormen van agentia, is een bronbeleid niet gemakkelijk. Het verminderen van het aantal kinderen per lokaal, het dragen van schoolkleding en intensieve schoonmaak zijn effectief, maar zijn slechts in beperkte mate realiseerbaar (Smedje 2001, Karlsson 2004a, Karlsson 2004b) . Ventilatie blijft een essentiële factor. Om te kunnen beoordelen of de ventilatie adequaat is, zijn toetswaarden nodig. Bestaande toetswaarden Er zijn diverse normen geformuleerd, o.a. in de NEN 13779. De bestaande normen berusten op het beperken van het percentage personen dat geurhinder ervaart bij het betreden van een kantoorruimte. Gezondheidkundige toetswaarden Onderzoek in scholen en kindercentra, en modelberekeningen geven aanwijzingen dat de kans op o.a. infectieziekten lager is naarmate er meer luchtverversing is (Liu 2000, Fox 2003, Rudnick 2003, Bartlett 2004). Ook zijn er aanwijzingen dat prestaties toenemen wanneer er intensiever geventileerd wordt dan de bestaande normen aangeven (Wargocki 2005). Dit geldt ook voor volwassenen, terwijl tevens gebouwgerelateerde klachten, astma en ziekteverzuim verminderen (Wargocki 2002). 74 Een zoen voor de juf De beschikbare wetenschappelijke gegevens zijn beoordeeld in een expertgroep (Duijm 2006). Die groep heeft een aantal keuzes gemaakt om te komen tot breed inzetbare gezondheidkundige toetswaarden. De toetswaarden dienen aan te sluiten bij de systematiek van de NEN 13779. De in de norm NEN 13779 genoemde toetswaarden van 6, 10 en 15 liter/seconde per persoon worden voor scholen en kindercentra aangevuld met een toetsingswaarde van 25 l/s per persoon34, om toe te passen als streefwaarde voor nieuwbouw. Als de CO2-gehalten buiten onbekend zijn, wordt uitgegaan van een gehalte van 400 ppm. De gehalten buiten kunnen variëren tussen 350 en 500 ppm, afhankelijk van plaats en tijd. Van de meetwaarden geldt de 98-percentiel zodat de 2% hoogste waarden niet meetellen bij de beoordeling, omdat de hoogste CO2-meetwaarden vaak berusten op een verstoring van de meting en omdat een zeer kort durende piek geen extra risico vormt. meetmethode De ventilatie is vooral problematisch tijdens koud weer of harde wind. Beoordeling vindt plaats tijdens representatief gebruik van de ventilatievoorzieningen. Het CO2gehalte wordt het beste vastgesteld met een 5-daagse meting met een meetapparaat op hoofdhoogte niet te dicht bij een ventilatieopening. Tegelijk wordt ter plaatse het CO2-gehalte buiten gemeten, of dit wordt op 400 ppm gesteld. 34 25 l/s per persoon is gelijk aan 90 m3/uur per persoon. Dit komt in de praktijk overeen met een CO2-gehalte dat binnen 250 ppm (parts per million) hoger is dan buiten. 75