OPLEIDING WFt Consumptief Krediet OPLEIDING CONSUMPTIEF KREDIET INHOUDSOPGAVE 1 1.1 1.2 1.2.1 1.2.2 1.3 1.3.1 1.3.2 1.3.3 1.4 1.4.1 1.4.2 1.4.3 1.4.4 1.5 1.5.1 1.5.2 1.5.3 1.6 1.7 1.7.1 1.7.2 1.7.3 1.8 1.8.1 1.8.2 1.8.3 1.9 1.9.1 KREDIETVORMEN Inleiding Verstrekkingsvorm Goederenkrediet Geldkrediet Aflossingsvormen Doorlopend krediet Aflopend krediet Vast krediet Doorlopend krediet Vast en variabel doorlopend krediet Looptijd doorlopend krediet Opnamerestricties Soorten doorlopend krediet Aflopend krediet Omrekenfactoren Aflosvarianten Soorten aflopend krediet Kredieten in combinatie met een levensverzekering Bijzondere kredietvormen Hypothecair krediet Lease Het effectenkrediet Zekerheden Persoonlijke zekerheden Zakelijke zekerheden Overige vormen van zekerheid Zelftoets Antwoorden op de zelftoets 1 1 2 2 3 3 3 4 5 5 6 7 8 8 10 11 11 12 13 14 14 15 16 17 17 19 21 22 24 2 2.1 2.1.1 2.1.2 2.1.3 2.1.4 2.1.5 2.1.6 2.2 2.2.1 2.3 2.3.1 2.3.2 2.4 INVENTARISATIE EN ADVIES Debiteurenbeoordeling De inventarisatie De inkomens- en uitgavenpositie van de cliënt (de begroting) De vermogenspositie van de cliënt Toekomstig inkomen en vermogen Wensen van de cliënt Cliëntprofiel Advies Verstrekken van informatie aan de cliënt Rente van de lening De rentestand Nominale en effectieve rente Aanbieders van kredieten 27 28 28 29 35 36 37 37 38 39 39 39 40 41 Lindenhaeghe, februari 2012 s3079-013 ii Inhoudsopgave 2.4.1 2.4.2 2.4.3 2.4.4 2.5 2.5.1 Directe en indirecte distributie Commerciële kredietverstrekkers Instellingen die kaarten uitgeven Niet-commerciële kredietverstrekkers Zelftoets Antwoorden op de zelftoets 41 43 43 44 46 47 3 3.1 3.1.1 3.1.2 3.2 3.2.1 3.2.2 3.3 3.3.1 3.3.2 3.4 3.4.1 3.4.2 3.5 3.6 3.6.1 3.6.2 3.6.3 3.6.4 3.6.5 3.6.6 3.6.7 3.7 3.8 3.8.1 3.8.2 3.8.3 3.8.4 3.8.5 3.9 3.9.1 WETGEVING BIJ VERSTREKKING CONSUMPTIEF KREDIET Wet op het financieel toezicht (Wft) Doel van de Wft Kwaliteitskenmerken De WCK Beperkingen Hoofdlijnen van de WCK De Wft De Wft op hoofdlijnen Verschillende disciplines binnen de Wft Toezicht Stichting Dutch Securities Institute Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) Zorgplicht Vereniging van Financieringsondernemingen in Nederland (VFN) VFN Gedragscode Reikwijdte van de VFN Gedragscode Controle op naleving gedragscode tegen overkreditering Verstrekkingsnormen Aflossingscapaciteit Leencapaciteit en hypothecaire woonlasten Behandeling van de kredietaanvraag Studieschulden en overkreditering Consumer Credit Directive (CCD) Doel van de CCD Adverteren Precontractuele eisen Contractuele eisen Invoering en implementatie van de CCD Zelftoets Antwoorden op de zelftoets 49 50 50 50 51 52 52 55 56 62 64 66 67 67 70 71 71 72 72 75 76 78 81 82 82 82 83 84 86 87 89 4 4.1 4.1.1 4.1.2 4.1.3 4.2 4.2.1 4.2.2 AANVRAAG EN BEOORDELING De kredietaanvraag Persoonsgegevens Bestedingsdoel Financiële gegevens Beoordeling Kredietwaardigheid Betalingsverleden Lindenhaeghe, februari 2012 s3079-013 iii 93 94 94 97 98 105 106 106 Inhoudsopgave 4.2.3 4.2.4 4.2.5 4.3 4.4 4.4.1 Persoonlijke indruk Eventuele zekerheden Resultaat Het dossier Zelftoets Antwoorden op de zelftoets 107 107 107 108 109 110 5 5.1 5.1.1 5.1.2 5.1.3 5.2 5.2.1 5.2.2 5.2.3 5.3 5.3.1 5.3.2 5.3.3 5.3.4 5.4 5.5 5.5.1 5.5.2 5.5.3 5.5.4 5.6 5.6.1 ADMINISTRATIE EN BEHEER De overeenkomst Ter beschikking stellen kredietsom Dossier Registratie BKR Wijzigingen tijdens de looptijd Persoonlijke situatie van de cliënt Vervroegde aflossingen Voorstand Beheer Informatie van en naar de kredietverstrekker Ingebrekestelling en verzuim Mogelijkheden bij betalingsachterstanden Beheer bij zekerheden Opeisen van de lening Schuldbemiddeling en schuldsanering Schuldbemiddeling Schuldsanering Gemeentelijke kredietbanken Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen Zelftoets Antwoorden op de zelftoets 113 114 115 116 116 117 117 118 120 120 120 121 122 124 124 126 126 126 127 127 129 130 6 6.1 6.1.1 6.1.2 6.1.3 6.1.4 6.1.5 6.2 6.2.1 6.2.2 6.2.3 6.3 6.3.1 6.3.2 6.3.3 6.4 6.5 OVERIGE WET- EN REGELGEVING Wet IB 2001 Boxenstelsel Individuele belastingheffing Verschuldigde inkomstenbelasting Heffingskorting De eigen woning en de inkomstenbelasting De CHF-norm De CHF-norm Het bepalen van de norm Afwijken van de CHF-norm Juridische aspecten Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) Huwelijk en partner (delen uit het huwelijksvermogensrecht) Handelingsbekwaam en handelingsbevoegd De Colportagewet Zelftoets 133 134 135 137 138 142 143 145 146 146 147 148 148 151 155 157 158 Lindenhaeghe, februari 2012 s3079-013 iv Inhoudsopgave 6.5.1 Antwoorden op de zelftoets Lindenhaeghe, februari 2012 s3079-013 160 v Inhoudsopgave 1 KREDIETVORMEN Consumenten hebben soms behoefte om geld te lenen voor bijvoorbeeld de aankoop van een eigen woning, auto, bankstel of koelkast. Dit is geld lenen voor een doelbesteding. Een moderne vorm van geldlening is het afsluiten van een grotere lening dan direct nodig is, bijvoorbeeld in de vorm van een doorlopend krediet. In dit hoofdstuk bespreken wij de verschillende kredietvormen. De adviseur van de kredietverstrekker krijgt hierdoor een beter inzicht in de meest voorkomende kredietvormen, waardoor hij in staat is zijn cliënten over de voor hen beste kredietvorm te adviseren. Na bestudering van dit hoofdstuk bent u in staat om: • een geldkrediet van een goederenkrediet te onderscheiden; • verschillende kredietvormen te beschrijven; • een uiteenzetting te geven van de inhoud en de vorm van een doorlopend krediet; • te onderscheiden wanneer bij een aflopend krediet sprake is van een persoonlijke lening of huurkoop; • een vaste lening te beschrijven; • de voor- en nadelen van een doorlopende en aflopende lening te onderscheiden; • kenmerken van een creditcard, een krediet op een betaalrekening en een effectenkrediet aan te geven; • maandtermijnen van een aflopende lening te berekenen aan de hand van omrekenfactoren; • aspecten van een financiering te benoemen; • aan te geven op welke wijze een levensverzekering met een krediet gecombineerd kan worden; • aanvullende zekerheden te beschrijven, zowel persoonlijke als zakelijke zekerheden; • kenmerken van de verschillende zekerheden te benoemen; • uiteen te zetten wat eigendomsvoorbehoud en huurkoop inhouden. 1.1 INLEIDING Cliënten kunnen een overschot aan financiële middelen hebben, maar het is ook mogelijk dat er een tekort aan financiële middelen is ontstaan. Een dergelijk financieel tekort kan tijdelijk of permanent van aard zijn. Wanneer een cliënt een overschot aan middelen heeft, kan hij vermogen gaan opbouwen door bijvoorbeeld te gaan sparen of beleggen. Cliënten die een tekort aan financiële middelen hebben, kunnen ontsparen of een lening aangaan. Als de Lindenhaeghe, februari 2012 s3079-013 1 Consumptief Krediet lening van een cliënt niet wordt afgesloten met als doel de aanschaf, verbetering of onderhoud van een eerste eigen woning, dan wordt gesproken over een consumptief krediet. Een consumptief krediet kan verschillende vormen hebben. De meest geschikte vorm is afhankelijk van de persoonlijke situatie en de wensen/doelen van de cliënt. Ook zakelijk worden er kredieten verstrekt. Daar wordt in deze opleiding echter niet op ingegaan, wij hebben het hier steeds over particuliere cliënten. Een krediet kan op verschillende manieren worden ingedeeld. We onderscheiden de indeling naar verstrekkingsvorm en de indeling naar aflossingsvorm. Hieronder lichten we beide vormen toe. 1.2 VERSTREKKINGSVORM De eerste manier om kredieten in te delen is naar verstrekkingsvorm. Als kredieten ingedeeld worden naar verstrekkingsvorm, kan een onderverdeling gemaakt worden tussen een goederenkrediet en een geldkrediet. 1.2.1 Goederenkrediet Bij een goederenkrediet wordt niet direct geld aan een cliënt ter beschikking gesteld. Er wordt bij deze kredietvorm een object of dienst gekocht dat/die niet direct wordt betaald. Een voordeel hiervan is uiteraard het gemak. De cliënt hoeft niet eerst naar de bank voor contant geld, het gewenste voorwerp of dienst kan direct gekocht worden. Uiteraard moet het geldbedrag, dat het goed of de dienst vertegenwoordigt, in de toekomst wel worden terugbetaald met rente. Een nadeel van een goederenkrediet is de te betalen rente: deze is over het algemeen hoog. Wanneer met een goederenkrediet een duurzaam consumptiegoed wordt aangeschaft, zoals een auto, wordt het goederenkrediet een objectfinanciering genoemd. Voorbeelden van een goederenkrediet zijn: • krediet bij winkelaankopen; • creditcard; • postorderkrediet; • huurkoop; • financial lease; • autofinanciering. Hierbij dient te worden opgemerkt dat een creditcard ook als geldkrediet kan worden beschouwd, zie hierna. Lindenhaeghe, februari 2012 s3079-013 2 Consumptief Krediet 1.2.2 Geldkrediet Bij een geldkrediet wordt er een som geld aan de cliënt ter beschikking gesteld. Hoe de cliënt de geldsom wenst te besteden, bepaalt hij/zij zelf. Aan het geldkrediet worden vaak voorwaarden gesteld. Het kan bijvoorbeeld dat de geldverstrekker aanvullende zekerheden verlangt. Als de geldverstrekker geen aanvullende zekerheden als voorwaarde stelt, wordt het krediet een blanco krediet genoemd. De term blanco krediet geldt voor alle kredieten zonder aanvullende zekerheid, dus ook voor goederenkredieten. 1.3 AFLOSSINGSVORMEN Behalve naar verstrekkingsvorm, kan een krediet ook ingedeeld worden naar de aflossingsvorm. Er zijn dan drie verschillende kredietvormen: • doorlopend krediet; • aflopend krediet; • vast krediet. In deze paragraaf volgen de algemene kenmerken van de aflossingsvormen. In de hiernavolgende paragrafen worden de aflossingsvormen afzonderlijk uitgebreid toegelicht. 1.3.1 Doorlopend krediet Bij een doorlopend krediet wordt met de kredietnemer een kredietlimiet afgesproken. Dit limietbedrag is het maximale bedrag dat de kredietnemer mag opnemen. Het is mogelijk om dit bedrag ineens op te nemen of te kiezen voor opname in gedeelten. Er hoeft slechts rente betaald te worden over opgenomen saldi en niet over het niet-opgenomen bedrag. De periodieke betalingsverplichting van een cliënt wordt termijnbedrag genoemd. Over het algemeen wordt bij een kredietverstrekking een maandtermijn gehanteerd. Bij een doorlopend krediet bestaat de termijnvergoeding uit rente en aflossing. Maandelijks moet er een bepaald percentage van óf de kredietlimiet óf het openstaande saldo worden betaald. Dit percentage ligt over het algemeen rond de 1 à 2 procent per maand. De rente die op een doorlopend krediet wordt betaald, is niet vast maar variabel. Een rentewijziging op de markt betekent dus ook een rentewijziging voor de cliënt. De maandtermijn hoeft hier niet door te wijzigen. Bij een doorlopend krediet is het toegestaan om, naast de maandtermijn, extra betalingen te doen voor extra aflossingen. Hiervoor worden geen aanvullende Lindenhaeghe, februari 2012 s3079-013 3 Consumptief Krediet kosten in rekening gebracht. Het is ook mogelijk om opnieuw geld op te nemen tot aan de kredietlimiet. Er kunnen wel restricties verbonden zijn aan het opnieuw opnemen van gelden. De looptijd van een doorlopend krediet kan variëren. De minimaal overeen te komen krediettermijn is drie maanden. De maximale looptijd is over het algemeen tot de leeftijd van 75 jaar, dan moet het krediet afgelost zijn. De kredietgever (kredietverstrekker) draagt vaak het overlijdensrisico van de kredietnemer (cliënt). Meestal wordt een aparte overlijdensrisicoverzekering afgesloten of de restantschuld wordt kwijtgescholden. Bij doorlopende kredieten kan een onderscheid gemaakt worden tussen vaste doorlopende kredieten en variabele doorlopende kredieten. In een volgende paragraaf wordt hier nader op ingegaan. 1.3.2 Aflopend krediet Een aflopend krediet heeft een vast kredietbedrag dat na het afsluiten in één keer opgenomen wordt. Volgens een vast schema worden tijdens de looptijd gelijke bedragen betaald, zgn. maandtermijnen. In de maandtermijnen is een bedrag aan rente en een bedrag aan aflossing opgenomen. De verhouding rente en aflossing wijzigt gedurende de looptijd van het krediet. Net zoals bij een annuïteit, neemt het rentedeel af en neemt het aflossingsdeel toe naarmate de looptijd vordert. De looptijd van een aflopend krediet wordt bij aanvang van het krediet afgesproken. Een aflopend krediet kent dus een vaste looptijd. De looptijd van deze kredietvorm is ten minste drie maanden. Maximale looptijden variëren, maar een aflopend krediet kent niet vaak een looptijd die langer is dan 120 maanden. De rente die over een aflopend krediet verschuldigd is, staat vast en wijzigt gedurende de looptijd van het krediet niet. De kredietnemer heeft daarom geen voordeel wanneer de marktrente daalt, maar ook geen nadeel wanneer de marktrente stijgt. De kredietnemer die een aflopend krediet afsluit, weet daarom precies waar hij aan toe is; de maandtermijn staat vast. De meeste aflopende kredieten kennen een maandbedrag dat gedurende de looptijd niet wijzigt. In het maandbedrag zijn aflossing en rente begrepen. In de eerste maanden is het rentebestanddeel van het maandbedrag vele malen hoger dan de aflossing. Naarmate de looptijd verstrijkt, zal deze verhouding wijzigen. De aflossing is in de meeste aflopende kredieten volgens een annuïteitenschema berekend. Dit resulteert in een vast maandbedrag. Een aflossingsschema kan ook lineair zijn. Dit houdt in dat de lening in een aantal termijnen (meestal in maanden) wordt opgedeeld. De cliënt betaalt maandelijks eenzelfde bedrag aan aflossing. De rentebetalingen zullen afnemen, omdat iedere Lindenhaeghe, februari 2012 s3079-013 4 Consumptief Krediet maand de schuld een stukje kleiner wordt. De rentevergoeding (het rentepercentage) staat doorgaans wel voor de gehele looptijd vast. De kredietverstrekker draagt over het algemeen het overlijdensrisico. Een overlijdensrisicoverzekering is in de kredietvergoeding opgenomen. De kredietnemer betaalt hier dus geld voor, maar heeft dit meestal niet expliciet in de gaten. Voor deze vorm van kredietverstrekking wordt - over het algemeen - geen zekerheid verlangd. Om een aflopend krediet te kunnen krijgen, moet er een goede verhouding zijn tussen het inkomen en de lasten die de aanvrager zal gaan betalen. Bij aflopende kredieten worden twee bijzondere vormen van termijnbetaling onderscheiden: de uitgestelde termijnbetaling en de slottermijn. In een latere paragraaf hierover meer. 1.3.3 Vast krediet Een vast krediet lijkt in veel opzichten op het aflopende krediet. Ook bij een vast krediet wordt de kredietsom ineens ter beschikking gesteld van de cliënt. Een vast krediet kent eveneens een vaste looptijd. Gedurende de looptijd wordt alleen rente betaald. Daarin verschilt het vaste krediet dus van het aflopend krediet. Bij het aflopend krediet bestaat de maandtermijn uit rente én aflossing, terwijl bij het vast krediet de maandtermijn alleen uit rente bestaat. De aflossing van het vast krediet vindt ineens plaats aan het einde van de looptijd. De looptijd van een vast krediet varieert. Over het algemeen ligt de looptijd tussen de vijf en 30 jaar. De rente die over het vast krediet betaald wordt, kan tussentijds veranderen. Het is vaak mogelijk om voor een bepaalde periode afspraken te maken over de te betalen rente. Gedurende die periode blijft de rente ongewijzigd. In een volgende paragraaf lichten we het vast krediet nader toe. 1.4 DOORLOPEND KREDIET Zowel een geldkrediet als een goederenkrediet kan een doorlopend krediet zijn. In de volksmond wordt onder een doorlopend krediet een geldkrediet verstaan. Zowel bij een doorlopend goederenkrediet als bij een doorlopend geldkrediet mag de kredietsom of kredietlimiet ineens of verspreid worden opgenomen. Ook is het in veel gevallen mogelijk om afgeloste bedragen opnieuw op te nemen. Om dit mogelijk te maken wordt er bij een doorlopend krediet meestal een pinpas (geldkrediet) of vaste cliëntenkaart (goederenkrediet) aan de kredietnemer verstrekt. Lindenhaeghe, februari 2012 s3079-013 5 Consumptief Krediet Een doorlopend krediet kent een uitstaand saldo. Dit is het opgenomen bedrag aan het begin van een termijn vermeerderd met de kredietvergoeding van de desbetreffende termijn. Het is mogelijk om een doorlopend krediet op een aantal punten aan te passen aan de wensen van een cliënt. Zo kan worden gekozen voor een vaste of variabele aflossing. Ook kan een cliënt er de voorkeur aan geven om de opgenomen bedragen niet af te lossen. 1.4.1 Vast en variabel doorlopend krediet De maandtermijn van een doorlopend krediet bestaat uit rente en aflossing. Er wordt hierbij onderscheid gemaakt tussen een vast doorlopend krediet en een variabel doorlopend krediet. In beide gevallen wordt maandelijks een bepaald percentage (meestal tussen de 1 en 2 per maand) betaald. Hetgeen betaald wordt, is een vast bedrag, bestaande uit een deel rente en een deel aflossing. Bij een vast doorlopend krediet wordt genoemd percentage genomen over de kredietlimiet, ongeacht welk bedrag er is opgenomen. De verhouding rente en aflossing wijzigt dus wel gedurende de looptijd. Bij een variabel doorlopend krediet wordt er maandelijks een percentage van het openstaande saldo betaald. Er wordt dus geen vast bedrag per maand betaald, omdat de hoogte van de maandtermijn afhankelijk is van het openstaande saldo. De meeste kredietverstrekkers houden wel een minimale maandtermijn aan, omdat er anders enorm kleine termijnen kunnen ontstaan. Voorbeeld Pierre heeft een doorlopend krediet met een kredietlimiet van € 10.000. Hij neemt hiervan € 5.000 op waarover hij een rentevergoeding van 0,83% per maand verschuldigd is. Daarnaast is hij een maandelijkse aflossing verschuldigd. Wanneer hij een vast doorlopend krediet heeft met een percentage van 2% per maand, dan moet hij 2% van de kredietlimiet, zijnde € 10.000, per maand betalen. In zijn geval is dat 2% x € 10.000 = € 200. Hiervan is (€ 5.000 x 0,83% =) € 41,50 rente en het resterende bedrag (€ 200 - € 41,50 = € 158,50) is aflossing. De maand erop is zijn uitstaande saldo (€ 5.000 - € 158,50 =) € 4.841,50. Zijn maandlast is opnieuw € 200. Hiervan is echter (€ 4.841,50 x 0,83% =) € 40,18 rente. De resterende bedrag van (€ 200 - € 40,18 = € 159,82) is aflossing. Ongeacht het openstaande bedrag betaalt hij opnieuw 2% van de kredietlimiet, dus € 200. Heeft Pierre echter een variabel doorlopend krediet met een percentage van 2% per maand, dan moet hij 2% van het opgenomen bedrag maandelijks betalen. Wanneer hij € 7.000 opneemt, heeft hij een maandlast van 2% x € 7.000 = € 140. Bij een rentevergoeding van 0,83% per maand, is (€ 7.000 x 0,83% =) € 58,10 het rentedeel. Het resterende bedrag (€ 140 - € 58,10 = € 81,90) is aflossing. Pierre moet per maand 2% van het openstaande saldo aflossen. Het minimale termijnbedrag is echter € 100. Zetten we zijn aflossing in een schema dan zien we dat hij vanaf de 30e maand het minimale bedrag van € 100 moet betalen als maandtermijn. Dit duurt net zolang totdat hij de lening heeft afgelost. In onderstaande tabel gaan we ervan uit dat hij in de tussentijd geen extra geld opneemt. Lindenhaeghe, februari 2012 s3079-013 6 Consumptief Krediet maand rente restsom 1 € 7.000,00 saldo termijnbedrag € 140,00 € 58,10 € 6.918,10 2 € 6.918,10 € 138,36 € 57,42 € 6.837,16 3 € 6.837,16 € 136,74 € 56,75 € 6.757,16 4 € 6.757,16 € 135,14 € 56,08 € 6.678,10 28 € 5.094,43 € 101,89 € 42,28 € 5.034,82 29 € 5.034,82 € 100,70 € 41,79 € 4.975,92 30 € 4.975,92 € 100,00 € 41,30 € 4.917,22 .. In beide gevallen hebben rentewijzigingen geen invloed op de maandtermijn, maar wel op de verhouding rente en aflossing binnen de maandtermijn. 1.4.2 Looptijd doorlopend krediet Een doorlopend krediet kent eigenlijk geen vaste looptijd. De cliënt mag immers de afgeloste bedragen weer opnieuw opnemen. Voor het aangaan van een doorlopend krediet wordt echter wel een theoretische looptijd en een maximale einddatum bepaald. In de praktijk wordt de theoretische looptijd echter bijna nooit gerealiseerd. De theoretische looptijd wordt bepaald door een aantal uitgangspunten, die maar zelden allemaal gehandhaafd worden. De uitgangspunten die de theoretische looptijd bepalen, zijn: • bij aanvang wordt de volledige kredietlimiet opgenomen; • er vinden gedurende de looptijd geen extra opnames plaats; • er vinden gedurende de looptijd geen extra aflossingen plaats; • een rente wijzigt gedurende de looptijd niet; • er ontstaan geen betalingsachterstanden. Gezien de aard van het doorlopende krediet komt het maar weinig voor dat aan bovenstaande uitgangspunten gedurende de looptijd wordt voldaan. De maximale einddatum is de datum waarop het doorlopende krediet volledig moet zijn terugbetaald. Deze einddatum is vrijwel altijd leeftijdsafhankelijk. Vanaf een bepaalde leeftijd (bij de meeste kredietverstrekkers ligt deze leeftijd tussen de 60 en 70 jaar) is het te duur om het risico van overlijden van de kredietnemer af te dekken. Een variant die voorkomt zijn afbouwregelingen. Tegen de tijd dat de maximale einddatum wordt bereikt, wordt de kredietlimiet met een bepaalde regelmaat afgebouwd. Er kunnen dan op de maximale einddatum geen grote bedragen meer opgenomen zijn. Lindenhaeghe, februari 2012 s3079-013 7 Consumptief Krediet 1.4.3 Opnamerestricties Bij een doorlopend krediet kunnen in de overeenkomst opnamerestricties opgenomen zijn. De opnamerestricties kunnen permanent zijn of alleen ingeroepen worden als er bijvoorbeeld betalingsachterstanden ontstaan. Een opnamerestrictie wordt ook wel blokkeernorm genoemd. Een permanente opnamerestrictie of permanente blokkeernorm wil zeggen dat er niets meer opgenomen mag worden. Er is dan feitelijk geen sprake meer van een doorlopend krediet, maar van een aflopend krediet. Als er niets meer opgenomen mag worden en de maandtermijn wordt wel betaald, wordt de lening immers uiteindelijk afgelost. Bij een tijdelijke opnamerestrictie of tijdelijke blokkeernorm is er sprake van een periode dat er geen opnames gedaan kunnen of mogen worden. Deze wordt vaak gehanteerd als een kredietverstrekker het niet wenselijk acht dat het krediet continu tegen de limiet aan staat. Er kan dan gesteld worden dat er pas weer opgenomen mag worden als bepaalde aflossingen gedaan zijn. Vaak worden de aflossingen gelijkgesteld aan een aantal maandtermijnen. Bij een blokkeernorm van 3 moet er dus een bedrag gelijk aan drie maandtermijnen afgelost zijn als het krediet opgenomen is tot de limiet, voordat opnieuw een opname gedaan mag worden. Voor de kredietnemer zijn er de volgende voordelen aan een doorlopend krediet verbonden: • er is steeds een financiële ruimte tot de kredietlimiet aanwezig. Dit komt doordat al afgeloste bedragen voortdurend mogen worden opgenomen; • de kredietnemer bepaalt wanneer hij geld opneemt voor (onverwachte) uitgaven; • extra aflossingen zijn zonder kosten mogelijk; • meestal is het overlijdensrisico gedekt. Voor een kredietnemer zijn er de volgende nadelen aan een doorlopend krediet: • relatief hoge tarieven, vooral bij korte looptijden of bij lage bedragen; • mogelijkheid van rentewijzigingen tijdens de looptijd; • mogelijkheid om continu op te nemen, waardoor de lening niet zal worden afgelost. 1.4.4 Soorten doorlopend krediet Er zijn doorlopende goederenkredieten en doorlopende geldkredieten. In deze paragraaf worden de meest voorkomende doorlopende kredieten toegelicht. Doorlopende goederenkredieten zijn: • postorderkrediet; • vaste cliëntenkaarten met kredietmogelijkheid. Lindenhaeghe, februari 2012 s3079-013 8 Consumptief Krediet Een postorderkrediet is een algemeen geaccepteerde kredietvorm. Met de opkomst van internet is het postorderkrediet verder toegenomen. Bedrijven waarbij via catalogi of internetsites producten kunnen worden besteld die thuisbezorgd worden, werken geregeld met een dergelijke kredietvorm. De cliënt krijgt een limiet tot welk bedrag producten gekocht kunnen worden. De producten worden aan huis geleverd, waarna het krediet moet worden afbetaald. Tarieven voor dergelijke kredieten kunnen bijzonder hoog zijn. Een variant op het postorderkrediet is de vaste cliëntenkaart met kredietfaciliteit. De vaste cliëntenkaart wordt vaak uitgegeven door winkel(keten)s waar de cliënt wel fysiek aanwezig is (soms ook door postorderbedrijven). Een voorbeeld hiervan is de BIJcard, uitgegeven door de Bijenkorf. Door middel van de vaste cliëntenkaart kunnen producten gekocht worden tot een bepaalde limiet, waarna het krediet moet worden afbetaald. Ook in dit geval kan de rente relatief hoog zijn. Een vaste cliëntenkaart wordt ook wel „private label‟-kaart genoemd als deze slechts voor een bepaalde winkel of warenhuis geldig is. Doorlopende geldkredieten zijn: • creditcardkrediet; • rekening-courantkrediet: - salariskrediet; - effectenkrediet; - overbruggingskrediet. Een groot aantal Nederlanders heeft een creditcard. Met een creditcard is het mogelijk om een uitstaand saldo aan de creditcardmaatschappij in termijnen terug te betalen. De meeste leveranciers accepteren een creditcard als geldig betaalmiddel. Veel creditcards kennen eveneens de mogelijkheid om met de card contant geld op te nemen. Ook dan kan in termijnen terugbetaald worden. Een rekening-courantkrediet kent vele vormen. Veel voorkomende rekeningcourantkredieten zijn het salariskrediet (rood staan) en het effectenkrediet. Een bijzondere vorm van een rekening-courantkrediet is het overbruggingskrediet. We lichten deze vormen hieronder toe. Over het algemeen kan gesteld worden dat een rekening-courantkrediet een maximum limiet heeft. Afhankelijk van het soort rekening-courantkrediet wordt de maximum limiet bepaald. De rente die over het opgenomen krediet verschuldigd is, is variabel. Het tarief kan dagelijks worden aangepast. Er is pas sprake van een achterstand op een rekening-courantkrediet als de limiet wordt overschreden. Voor wat betreft de aflossingsverplichting moet gekeken worden naar het betreffende rekening-courantkrediet. Over het algemeen is er geen vast aflossingsschema. Het meest voorkomende rekening-courantkrediet is het salariskrediet, ook wel „rood staan‟ genoemd. Dit betekent dat je op de betaalrekening meer geld kunt Lindenhaeghe, februari 2012 s3079-013 9 Consumptief Krediet opnemen dan dat er daadwerkelijk op staat. De meeste banken eisen in dat geval dat het salaris van de cliënt rechtstreeks op die rekening geboekt wordt. Op die manier is er zekerheid dat er iedere maand weer geld gestort wordt. Aanvullende eisen omtrent aflossing zijn dan niet vereist, het saldo wordt immers automatisch aangezuiverd. Een aanvullende eis kan wel zijn dat de rekening eens in de drie maanden een positief saldo moet vertonen. Een ander voorbeeld van een rekening-courantkrediet is het effectenkrediet. Bij een effectenkrediet is de maximum limiet afhankelijk van de onderliggende waarde van de effectenportefeuille. De effectenportefeuille dient als onderpand. Een bepaald percentage van de waarde van de portefeuille mag als limiet worden aangehouden. Dit percentage wordt het bevoorschottingspercentage genoemd. Nu er een onderliggende waarde is, wordt er veelal geen aflossing gevraagd. De cliënt betaalt alleen rente over het opgenomen bedrag. Een aanvullende voorwaarde is dat de limiet niet meer mag bedragen dan bijvoorbeeld 60% van de onderliggende waarde van de effecten. Dat betekent dat bij een waardedaling van de effecten een gedeelte van de lening moet worden ingelost tot de limiet opnieuw binnen het bevoorschottingspercentage past. Een andere mogelijkheid is dat er effecten worden bijgekocht. De effectenportefeuille dient als onderpand. Nu er sprake is van een onderpand brengt de bank een gunstiger rentepercentage in rekening dan bij een rekening-courantkrediet zonder onderpand. Een bijzondere vorm van een rekening-courantkrediet is het overbruggingskrediet. Er is dan sprake van een aanvullende zekerheid voor de kredietverstrekker. Er wordt een krediet verstrekt met als onderpand een of twee woningen. Een overbruggingskrediet wordt bijvoorbeeld verstrekt bij verhuizing. Als een cliënt een nieuwe woning heeft aangekocht, maar zijn oude woning nog niet heeft verkocht, kan hij tijdelijk een financieel tekort hebben ter grootte van maximaal de overwaarde op de woning die in de verkoop staat. Hij wil die overwaarde benutten om een (deel van de) nieuwe woning te betalen. Zolang hij de oude woning nog niet verkocht heeft, kan hij nog niet beschikken over deze overwaarde. Als hij geen andere middelen heeft om de tijd tussen de aanschaf van de nieuwe woning en de verkoop van de oude woning te overbruggen heeft hij een krediet nodig. Een overbruggingskrediet is dan ook nooit groter dan de overwaarde op een in de verkoop staande woning of verkochte woning die nog niet bij de notaris gepasseerd is. In de huidige woningmarkt zal het overbruggingskrediet veel lager vastgesteld worden dan de berekende overwaarde. Dit komt doordat woningen langer te koop staan en vaak voor een lagere prijs verkocht worden dan de vraagprijs. 1.5 AFLOPEND KREDIET Ook voor aflopende kredieten geldt dat er zowel goederenkredieten als geldkredieten verkrijgbaar zijn. Bij een aflopend krediet is er sprake van een vaste termijn die uit rente en aflossing bestaat. Lindenhaeghe, februari 2012 s3079-013 10 Consumptief Krediet