WFt Consumptief Krediet

advertisement
OPLEIDING
WFt Consumptief Krediet
OPLEIDING
CONSUMPTIEF KREDIET
INHOUDSOPGAVE
1
1.1
1.2
1.2.1
1.2.2
1.3
1.3.1
1.3.2
1.3.3
1.4
1.4.1
1.4.2
1.4.3
1.4.4
1.5
1.5.1
1.5.2
1.5.3
1.6
1.7
1.7.1
1.7.2
1.7.3
1.8
1.8.1
1.8.2
1.8.3
1.9
1.9.1
KREDIETVORMEN
Inleiding
Verstrekkingsvorm
Goederenkrediet
Geldkrediet
Aflossingsvormen
Doorlopend krediet
Aflopend krediet
Vast krediet
Doorlopend krediet
Vast en variabel doorlopend krediet
Looptijd doorlopend krediet
Opnamerestricties
Soorten doorlopend krediet
Aflopend krediet
Omrekenfactoren
Aflosvarianten
Soorten aflopend krediet
Kredieten in combinatie met een levensverzekering
Bijzondere kredietvormen
Hypothecair krediet
Lease
Het effectenkrediet
Zekerheden
Persoonlijke zekerheden
Zakelijke zekerheden
Overige vormen van zekerheid
Zelftoets
Antwoorden op de zelftoets
1
1
2
2
3
3
3
4
5
5
6
7
8
8
10
11
11
12
13
14
14
15
16
17
17
19
21
22
24
2
2.1
2.1.1
2.1.2
2.1.3
2.1.4
2.1.5
2.1.6
2.2
2.2.1
2.3
2.3.1
2.3.2
2.4
INVENTARISATIE EN ADVIES
Debiteurenbeoordeling
De inventarisatie
De inkomens- en uitgavenpositie van de cliënt (de begroting)
De vermogenspositie van de cliënt
Toekomstig inkomen en vermogen
Wensen van de cliënt
Cliëntprofiel
Advies
Verstrekken van informatie aan de cliënt
Rente van de lening
De rentestand
Nominale en effectieve rente
Aanbieders van kredieten
27
28
28
29
35
36
37
37
38
39
39
39
40
41
Lindenhaeghe, februari 2012
s3079-013
ii
Inhoudsopgave
2.4.1
2.4.2
2.4.3
2.4.4
2.5
2.5.1
Directe en indirecte distributie
Commerciële kredietverstrekkers
Instellingen die kaarten uitgeven
Niet-commerciële kredietverstrekkers
Zelftoets
Antwoorden op de zelftoets
41
43
43
44
46
47
3
3.1
3.1.1
3.1.2
3.2
3.2.1
3.2.2
3.3
3.3.1
3.3.2
3.4
3.4.1
3.4.2
3.5
3.6
3.6.1
3.6.2
3.6.3
3.6.4
3.6.5
3.6.6
3.6.7
3.7
3.8
3.8.1
3.8.2
3.8.3
3.8.4
3.8.5
3.9
3.9.1
WETGEVING BIJ VERSTREKKING CONSUMPTIEF KREDIET
Wet op het financieel toezicht (Wft)
Doel van de Wft
Kwaliteitskenmerken
De WCK
Beperkingen
Hoofdlijnen van de WCK
De Wft
De Wft op hoofdlijnen
Verschillende disciplines binnen de Wft
Toezicht
Stichting Dutch Securities Institute
Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid)
Zorgplicht
Vereniging van Financieringsondernemingen in Nederland (VFN)
VFN Gedragscode
Reikwijdte van de VFN Gedragscode
Controle op naleving gedragscode tegen overkreditering
Verstrekkingsnormen
Aflossingscapaciteit
Leencapaciteit en hypothecaire woonlasten
Behandeling van de kredietaanvraag
Studieschulden en overkreditering
Consumer Credit Directive (CCD)
Doel van de CCD
Adverteren
Precontractuele eisen
Contractuele eisen
Invoering en implementatie van de CCD
Zelftoets
Antwoorden op de zelftoets
49
50
50
50
51
52
52
55
56
62
64
66
67
67
70
71
71
72
72
75
76
78
81
82
82
82
83
84
86
87
89
4
4.1
4.1.1
4.1.2
4.1.3
4.2
4.2.1
4.2.2
AANVRAAG EN BEOORDELING
De kredietaanvraag
Persoonsgegevens
Bestedingsdoel
Financiële gegevens
Beoordeling
Kredietwaardigheid
Betalingsverleden
Lindenhaeghe, februari 2012
s3079-013
iii
93
94
94
97
98
105
106
106
Inhoudsopgave
4.2.3
4.2.4
4.2.5
4.3
4.4
4.4.1
Persoonlijke indruk
Eventuele zekerheden
Resultaat
Het dossier
Zelftoets
Antwoorden op de zelftoets
107
107
107
108
109
110
5
5.1
5.1.1
5.1.2
5.1.3
5.2
5.2.1
5.2.2
5.2.3
5.3
5.3.1
5.3.2
5.3.3
5.3.4
5.4
5.5
5.5.1
5.5.2
5.5.3
5.5.4
5.6
5.6.1
ADMINISTRATIE EN BEHEER
De overeenkomst
Ter beschikking stellen kredietsom
Dossier
Registratie BKR
Wijzigingen tijdens de looptijd
Persoonlijke situatie van de cliënt
Vervroegde aflossingen
Voorstand
Beheer
Informatie van en naar de kredietverstrekker
Ingebrekestelling en verzuim
Mogelijkheden bij betalingsachterstanden
Beheer bij zekerheden
Opeisen van de lening
Schuldbemiddeling en schuldsanering
Schuldbemiddeling
Schuldsanering
Gemeentelijke kredietbanken
Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen
Zelftoets
Antwoorden op de zelftoets
113
114
115
116
116
117
117
118
120
120
120
121
122
124
124
126
126
126
127
127
129
130
6
6.1
6.1.1
6.1.2
6.1.3
6.1.4
6.1.5
6.2
6.2.1
6.2.2
6.2.3
6.3
6.3.1
6.3.2
6.3.3
6.4
6.5
OVERIGE WET- EN REGELGEVING
Wet IB 2001
Boxenstelsel
Individuele belastingheffing
Verschuldigde inkomstenbelasting
Heffingskorting
De eigen woning en de inkomstenbelasting
De CHF-norm
De CHF-norm
Het bepalen van de norm
Afwijken van de CHF-norm
Juridische aspecten
Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft)
Huwelijk en partner (delen uit het huwelijksvermogensrecht)
Handelingsbekwaam en handelingsbevoegd
De Colportagewet
Zelftoets
133
134
135
137
138
142
143
145
146
146
147
148
148
151
155
157
158
Lindenhaeghe, februari 2012
s3079-013
iv
Inhoudsopgave
6.5.1
Antwoorden op de zelftoets
Lindenhaeghe, februari 2012
s3079-013
160
v
Inhoudsopgave
1
KREDIETVORMEN
Consumenten hebben soms behoefte om geld te lenen voor bijvoorbeeld de
aankoop van een eigen woning, auto, bankstel of koelkast. Dit is geld lenen voor
een doelbesteding. Een moderne vorm van geldlening is het afsluiten van een
grotere lening dan direct nodig is, bijvoorbeeld in de vorm van een doorlopend
krediet.
In dit hoofdstuk bespreken wij de verschillende kredietvormen. De adviseur van de
kredietverstrekker krijgt hierdoor een beter inzicht in de meest voorkomende
kredietvormen, waardoor hij in staat is zijn cliënten over de voor hen beste
kredietvorm te adviseren.
Na bestudering van dit hoofdstuk bent u in staat om:
• een geldkrediet van een goederenkrediet te onderscheiden;
• verschillende kredietvormen te beschrijven;
• een uiteenzetting te geven van de inhoud en de vorm van een doorlopend
krediet;
• te onderscheiden wanneer bij een aflopend krediet sprake is van een
persoonlijke lening of huurkoop;
• een vaste lening te beschrijven;
• de voor- en nadelen van een doorlopende en aflopende lening te
onderscheiden;
• kenmerken van een creditcard, een krediet op een betaalrekening en een
effectenkrediet aan te geven;
• maandtermijnen van een aflopende lening te berekenen aan de hand van
omrekenfactoren;
• aspecten van een financiering te benoemen;
• aan te geven op welke wijze een levensverzekering met een krediet
gecombineerd kan worden;
• aanvullende zekerheden te beschrijven, zowel persoonlijke als zakelijke
zekerheden;
• kenmerken van de verschillende zekerheden te benoemen;
• uiteen te zetten wat eigendomsvoorbehoud en huurkoop inhouden.
1.1
INLEIDING
Cliënten kunnen een overschot aan financiële middelen hebben, maar het is ook
mogelijk dat er een tekort aan financiële middelen is ontstaan. Een dergelijk
financieel tekort kan tijdelijk of permanent van aard zijn.
Wanneer een cliënt een overschot aan middelen heeft, kan hij vermogen gaan
opbouwen door bijvoorbeeld te gaan sparen of beleggen. Cliënten die een tekort
aan financiële middelen hebben, kunnen ontsparen of een lening aangaan. Als de
Lindenhaeghe, februari 2012
s3079-013
1
Consumptief Krediet
lening van een cliënt niet wordt afgesloten met als doel de aanschaf, verbetering of
onderhoud van een eerste eigen woning, dan wordt gesproken over een
consumptief krediet. Een consumptief krediet kan verschillende vormen hebben.
De meest geschikte vorm is afhankelijk van de persoonlijke situatie en de
wensen/doelen van de cliënt.
Ook zakelijk worden er kredieten verstrekt. Daar wordt in deze opleiding echter
niet op ingegaan, wij hebben het hier steeds over particuliere cliënten.
Een krediet kan op verschillende manieren worden ingedeeld. We onderscheiden
de indeling naar verstrekkingsvorm en de indeling naar aflossingsvorm. Hieronder
lichten we beide vormen toe.
1.2
VERSTREKKINGSVORM
De eerste manier om kredieten in te delen is naar verstrekkingsvorm. Als kredieten
ingedeeld worden naar verstrekkingsvorm, kan een onderverdeling gemaakt
worden tussen een goederenkrediet en een geldkrediet.
1.2.1
Goederenkrediet
Bij een goederenkrediet wordt niet direct geld aan een cliënt ter beschikking
gesteld. Er wordt bij deze kredietvorm een object of dienst gekocht dat/die niet
direct wordt betaald. Een voordeel hiervan is uiteraard het gemak. De cliënt hoeft
niet eerst naar de bank voor contant geld, het gewenste voorwerp of dienst kan
direct gekocht worden. Uiteraard moet het geldbedrag, dat het goed of de dienst
vertegenwoordigt, in de toekomst wel worden terugbetaald met rente. Een nadeel
van een goederenkrediet is de te betalen rente: deze is over het algemeen hoog.
Wanneer met een goederenkrediet een duurzaam consumptiegoed wordt
aangeschaft, zoals een auto, wordt het goederenkrediet een objectfinanciering
genoemd.
Voorbeelden van een goederenkrediet zijn:
• krediet bij winkelaankopen;
• creditcard;
• postorderkrediet;
• huurkoop;
• financial lease;
• autofinanciering.
Hierbij dient te worden opgemerkt dat een creditcard ook als geldkrediet kan
worden beschouwd, zie hierna.
Lindenhaeghe, februari 2012
s3079-013
2
Consumptief Krediet
1.2.2
Geldkrediet
Bij een geldkrediet wordt er een som geld aan de cliënt ter beschikking gesteld.
Hoe de cliënt de geldsom wenst te besteden, bepaalt hij/zij zelf. Aan het
geldkrediet worden vaak voorwaarden gesteld. Het kan bijvoorbeeld dat de
geldverstrekker aanvullende zekerheden verlangt. Als de geldverstrekker geen
aanvullende zekerheden als voorwaarde stelt, wordt het krediet een blanco krediet
genoemd. De term blanco krediet geldt voor alle kredieten zonder aanvullende
zekerheid, dus ook voor goederenkredieten.
1.3
AFLOSSINGSVORMEN
Behalve naar verstrekkingsvorm, kan een krediet ook ingedeeld worden naar de
aflossingsvorm. Er zijn dan drie verschillende kredietvormen:
• doorlopend krediet;
• aflopend krediet;
• vast krediet.
In deze paragraaf volgen de algemene kenmerken van de aflossingsvormen. In de
hiernavolgende paragrafen worden de aflossingsvormen afzonderlijk uitgebreid
toegelicht.
1.3.1
Doorlopend krediet
Bij een doorlopend krediet wordt met de kredietnemer een kredietlimiet
afgesproken. Dit limietbedrag is het maximale bedrag dat de kredietnemer mag
opnemen. Het is mogelijk om dit bedrag ineens op te nemen of te kiezen voor
opname in gedeelten. Er hoeft slechts rente betaald te worden over opgenomen
saldi en niet over het niet-opgenomen bedrag.
De periodieke betalingsverplichting van een cliënt wordt termijnbedrag genoemd.
Over het algemeen wordt bij een kredietverstrekking een maandtermijn gehanteerd.
Bij een doorlopend krediet bestaat de termijnvergoeding uit rente en aflossing.
Maandelijks moet er een bepaald percentage van óf de kredietlimiet óf het
openstaande saldo worden betaald. Dit percentage ligt over het algemeen rond de 1
à 2 procent per maand.
De rente die op een doorlopend krediet wordt betaald, is niet vast maar variabel.
Een rentewijziging op de markt betekent dus ook een rentewijziging voor de cliënt.
De maandtermijn hoeft hier niet door te wijzigen.
Bij een doorlopend krediet is het toegestaan om, naast de maandtermijn, extra
betalingen te doen voor extra aflossingen. Hiervoor worden geen aanvullende
Lindenhaeghe, februari 2012
s3079-013
3
Consumptief Krediet
kosten in rekening gebracht. Het is ook mogelijk om opnieuw geld op te nemen tot
aan de kredietlimiet. Er kunnen wel restricties verbonden zijn aan het opnieuw
opnemen van gelden.
De looptijd van een doorlopend krediet kan variëren. De minimaal overeen te
komen krediettermijn is drie maanden. De maximale looptijd is over het algemeen
tot de leeftijd van 75 jaar, dan moet het krediet afgelost zijn.
De kredietgever (kredietverstrekker) draagt vaak het overlijdensrisico van de
kredietnemer (cliënt). Meestal wordt een aparte overlijdensrisicoverzekering
afgesloten of de restantschuld wordt kwijtgescholden.
Bij doorlopende kredieten kan een onderscheid gemaakt worden tussen vaste
doorlopende kredieten en variabele doorlopende kredieten. In een volgende
paragraaf wordt hier nader op ingegaan.
1.3.2
Aflopend krediet
Een aflopend krediet heeft een vast kredietbedrag dat na het afsluiten in één keer
opgenomen wordt. Volgens een vast schema worden tijdens de looptijd gelijke
bedragen betaald, zgn. maandtermijnen. In de maandtermijnen is een bedrag aan
rente en een bedrag aan aflossing opgenomen. De verhouding rente en aflossing
wijzigt gedurende de looptijd van het krediet. Net zoals bij een annuïteit, neemt het
rentedeel af en neemt het aflossingsdeel toe naarmate de looptijd vordert.
De looptijd van een aflopend krediet wordt bij aanvang van het krediet
afgesproken. Een aflopend krediet kent dus een vaste looptijd. De looptijd van deze
kredietvorm is ten minste drie maanden. Maximale looptijden variëren, maar een
aflopend krediet kent niet vaak een looptijd die langer is dan 120 maanden.
De rente die over een aflopend krediet verschuldigd is, staat vast en wijzigt
gedurende de looptijd van het krediet niet. De kredietnemer heeft daarom geen
voordeel wanneer de marktrente daalt, maar ook geen nadeel wanneer de
marktrente stijgt. De kredietnemer die een aflopend krediet afsluit, weet daarom
precies waar hij aan toe is; de maandtermijn staat vast.
De meeste aflopende kredieten kennen een maandbedrag dat gedurende de looptijd
niet wijzigt. In het maandbedrag zijn aflossing en rente begrepen. In de eerste
maanden is het rentebestanddeel van het maandbedrag vele malen hoger dan de
aflossing. Naarmate de looptijd verstrijkt, zal deze verhouding wijzigen. De
aflossing is in de meeste aflopende kredieten volgens een annuïteitenschema
berekend. Dit resulteert in een vast maandbedrag.
Een aflossingsschema kan ook lineair zijn. Dit houdt in dat de lening in een aantal
termijnen (meestal in maanden) wordt opgedeeld. De cliënt betaalt maandelijks
eenzelfde bedrag aan aflossing. De rentebetalingen zullen afnemen, omdat iedere
Lindenhaeghe, februari 2012
s3079-013
4
Consumptief Krediet
maand de schuld een stukje kleiner wordt. De rentevergoeding (het
rentepercentage) staat doorgaans wel voor de gehele looptijd vast.
De kredietverstrekker draagt over het algemeen het overlijdensrisico. Een
overlijdensrisicoverzekering is in de kredietvergoeding opgenomen. De
kredietnemer betaalt hier dus geld voor, maar heeft dit meestal niet expliciet in de
gaten.
Voor deze vorm van kredietverstrekking wordt - over het algemeen - geen
zekerheid verlangd. Om een aflopend krediet te kunnen krijgen, moet er een goede
verhouding zijn tussen het inkomen en de lasten die de aanvrager zal gaan betalen.
Bij aflopende kredieten worden twee bijzondere vormen van termijnbetaling
onderscheiden: de uitgestelde termijnbetaling en de slottermijn. In een latere
paragraaf hierover meer.
1.3.3
Vast krediet
Een vast krediet lijkt in veel opzichten op het aflopende krediet. Ook bij een vast
krediet wordt de kredietsom ineens ter beschikking gesteld van de cliënt. Een vast
krediet kent eveneens een vaste looptijd. Gedurende de looptijd wordt alleen rente
betaald. Daarin verschilt het vaste krediet dus van het aflopend krediet. Bij het
aflopend krediet bestaat de maandtermijn uit rente én aflossing, terwijl bij het vast
krediet de maandtermijn alleen uit rente bestaat. De aflossing van het vast krediet
vindt ineens plaats aan het einde van de looptijd.
De looptijd van een vast krediet varieert. Over het algemeen ligt de looptijd tussen
de vijf en 30 jaar. De rente die over het vast krediet betaald wordt, kan tussentijds
veranderen. Het is vaak mogelijk om voor een bepaalde periode afspraken te
maken over de te betalen rente. Gedurende die periode blijft de rente ongewijzigd.
In een volgende paragraaf lichten we het vast krediet nader toe.
1.4
DOORLOPEND KREDIET
Zowel een geldkrediet als een goederenkrediet kan een doorlopend krediet zijn. In
de volksmond wordt onder een doorlopend krediet een geldkrediet verstaan. Zowel
bij een doorlopend goederenkrediet als bij een doorlopend geldkrediet mag de
kredietsom of kredietlimiet ineens of verspreid worden opgenomen. Ook is het in
veel gevallen mogelijk om afgeloste bedragen opnieuw op te nemen. Om dit
mogelijk te maken wordt er bij een doorlopend krediet meestal een pinpas
(geldkrediet) of vaste cliëntenkaart (goederenkrediet) aan de kredietnemer
verstrekt.
Lindenhaeghe, februari 2012
s3079-013
5
Consumptief Krediet
Een doorlopend krediet kent een uitstaand saldo. Dit is het opgenomen bedrag aan
het begin van een termijn vermeerderd met de kredietvergoeding van de
desbetreffende termijn.
Het is mogelijk om een doorlopend krediet op een aantal punten aan te passen aan
de wensen van een cliënt. Zo kan worden gekozen voor een vaste of variabele
aflossing. Ook kan een cliënt er de voorkeur aan geven om de opgenomen
bedragen niet af te lossen.
1.4.1
Vast en variabel doorlopend krediet
De maandtermijn van een doorlopend krediet bestaat uit rente en aflossing. Er
wordt hierbij onderscheid gemaakt tussen een vast doorlopend krediet en een
variabel doorlopend krediet. In beide gevallen wordt maandelijks een bepaald
percentage (meestal tussen de 1 en 2 per maand) betaald. Hetgeen betaald wordt, is
een vast bedrag, bestaande uit een deel rente en een deel aflossing. Bij een vast
doorlopend krediet wordt genoemd percentage genomen over de kredietlimiet,
ongeacht welk bedrag er is opgenomen. De verhouding rente en aflossing wijzigt
dus wel gedurende de looptijd.
Bij een variabel doorlopend krediet wordt er maandelijks een percentage van het
openstaande saldo betaald. Er wordt dus geen vast bedrag per maand betaald,
omdat de hoogte van de maandtermijn afhankelijk is van het openstaande saldo. De
meeste kredietverstrekkers houden wel een minimale maandtermijn aan, omdat er
anders enorm kleine termijnen kunnen ontstaan.
Voorbeeld
Pierre heeft een doorlopend krediet met een kredietlimiet van € 10.000. Hij neemt hiervan € 5.000
op waarover hij een rentevergoeding van 0,83% per maand verschuldigd is. Daarnaast is hij een
maandelijkse aflossing verschuldigd. Wanneer hij een vast doorlopend krediet heeft met een
percentage van 2% per maand, dan moet hij 2% van de kredietlimiet, zijnde € 10.000, per maand
betalen. In zijn geval is dat 2% x € 10.000 = € 200. Hiervan is (€ 5.000 x 0,83% =) € 41,50 rente en
het resterende bedrag (€ 200 - € 41,50 = € 158,50) is aflossing. De maand erop is zijn uitstaande
saldo (€ 5.000 - € 158,50 =) € 4.841,50. Zijn maandlast is opnieuw € 200. Hiervan is echter
(€ 4.841,50 x 0,83% =) € 40,18 rente. De resterende bedrag van (€ 200 - € 40,18 = € 159,82) is
aflossing. Ongeacht het openstaande bedrag betaalt hij opnieuw 2% van de kredietlimiet, dus € 200.
Heeft Pierre echter een variabel doorlopend krediet met een percentage van 2% per maand, dan
moet hij 2% van het opgenomen bedrag maandelijks betalen. Wanneer hij € 7.000 opneemt, heeft
hij een maandlast van 2% x € 7.000 = € 140. Bij een rentevergoeding van 0,83% per maand, is
(€ 7.000 x 0,83% =) € 58,10 het rentedeel. Het resterende bedrag (€ 140 - € 58,10 = € 81,90) is
aflossing. Pierre moet per maand 2% van het openstaande saldo aflossen. Het minimale
termijnbedrag is echter € 100. Zetten we zijn aflossing in een schema dan zien we dat hij vanaf de
30e maand het minimale bedrag van € 100 moet betalen als maandtermijn. Dit duurt net zolang
totdat hij de lening heeft afgelost. In onderstaande tabel gaan we ervan uit dat hij in de tussentijd
geen extra geld opneemt.
Lindenhaeghe, februari 2012
s3079-013
6
Consumptief Krediet
maand
rente
restsom
1
€ 7.000,00
saldo
termijnbedrag
€ 140,00
€ 58,10
€ 6.918,10
2
€ 6.918,10
€ 138,36
€ 57,42
€ 6.837,16
3
€ 6.837,16
€ 136,74
€ 56,75
€ 6.757,16
4
€ 6.757,16
€ 135,14
€ 56,08
€ 6.678,10
28
€ 5.094,43
€ 101,89
€ 42,28
€ 5.034,82
29
€ 5.034,82
€ 100,70
€ 41,79
€ 4.975,92
30
€ 4.975,92
€ 100,00
€ 41,30
€ 4.917,22
..
In beide gevallen hebben rentewijzigingen geen invloed op de maandtermijn, maar wel op de
verhouding rente en aflossing binnen de maandtermijn.
1.4.2
Looptijd doorlopend krediet
Een doorlopend krediet kent eigenlijk geen vaste looptijd. De cliënt mag immers de
afgeloste bedragen weer opnieuw opnemen. Voor het aangaan van een doorlopend
krediet wordt echter wel een theoretische looptijd en een maximale einddatum
bepaald. In de praktijk wordt de theoretische looptijd echter bijna nooit
gerealiseerd. De theoretische looptijd wordt bepaald door een aantal
uitgangspunten, die maar zelden allemaal gehandhaafd worden. De uitgangspunten
die de theoretische looptijd bepalen, zijn:
• bij aanvang wordt de volledige kredietlimiet opgenomen;
• er vinden gedurende de looptijd geen extra opnames plaats;
• er vinden gedurende de looptijd geen extra aflossingen plaats;
• een rente wijzigt gedurende de looptijd niet;
• er ontstaan geen betalingsachterstanden.
Gezien de aard van het doorlopende krediet komt het maar weinig voor dat aan
bovenstaande uitgangspunten gedurende de looptijd wordt voldaan.
De maximale einddatum is de datum waarop het doorlopende krediet volledig moet
zijn terugbetaald. Deze einddatum is vrijwel altijd leeftijdsafhankelijk. Vanaf een
bepaalde leeftijd (bij de meeste kredietverstrekkers ligt deze leeftijd tussen de 60
en 70 jaar) is het te duur om het risico van overlijden van de kredietnemer af te
dekken.
Een variant die voorkomt zijn afbouwregelingen. Tegen de tijd dat de maximale
einddatum wordt bereikt, wordt de kredietlimiet met een bepaalde regelmaat
afgebouwd. Er kunnen dan op de maximale einddatum geen grote bedragen meer
opgenomen zijn.
Lindenhaeghe, februari 2012
s3079-013
7
Consumptief Krediet
1.4.3
Opnamerestricties
Bij een doorlopend krediet kunnen in de overeenkomst opnamerestricties
opgenomen zijn. De opnamerestricties kunnen permanent zijn of alleen ingeroepen
worden als er bijvoorbeeld betalingsachterstanden ontstaan. Een opnamerestrictie
wordt ook wel blokkeernorm genoemd.
Een permanente opnamerestrictie of permanente blokkeernorm wil zeggen dat er
niets meer opgenomen mag worden. Er is dan feitelijk geen sprake meer van een
doorlopend krediet, maar van een aflopend krediet. Als er niets meer opgenomen
mag worden en de maandtermijn wordt wel betaald, wordt de lening immers
uiteindelijk afgelost.
Bij een tijdelijke opnamerestrictie of tijdelijke blokkeernorm is er sprake van een
periode dat er geen opnames gedaan kunnen of mogen worden. Deze wordt vaak
gehanteerd als een kredietverstrekker het niet wenselijk acht dat het krediet continu
tegen de limiet aan staat. Er kan dan gesteld worden dat er pas weer opgenomen
mag worden als bepaalde aflossingen gedaan zijn. Vaak worden de aflossingen
gelijkgesteld aan een aantal maandtermijnen. Bij een blokkeernorm van 3 moet er
dus een bedrag gelijk aan drie maandtermijnen afgelost zijn als het krediet
opgenomen is tot de limiet, voordat opnieuw een opname gedaan mag worden.
Voor de kredietnemer zijn er de volgende voordelen aan een doorlopend krediet
verbonden:
• er is steeds een financiële ruimte tot de kredietlimiet aanwezig. Dit komt
doordat al afgeloste bedragen voortdurend mogen worden opgenomen;
• de kredietnemer bepaalt wanneer hij geld opneemt voor (onverwachte)
uitgaven;
• extra aflossingen zijn zonder kosten mogelijk;
• meestal is het overlijdensrisico gedekt.
Voor een kredietnemer zijn er de volgende nadelen aan een doorlopend krediet:
• relatief hoge tarieven, vooral bij korte looptijden of bij lage bedragen;
• mogelijkheid van rentewijzigingen tijdens de looptijd;
• mogelijkheid om continu op te nemen, waardoor de lening niet zal worden
afgelost.
1.4.4
Soorten doorlopend krediet
Er zijn doorlopende goederenkredieten en doorlopende geldkredieten. In deze
paragraaf worden de meest voorkomende doorlopende kredieten toegelicht.
Doorlopende goederenkredieten zijn:
• postorderkrediet;
• vaste cliëntenkaarten met kredietmogelijkheid.
Lindenhaeghe, februari 2012
s3079-013
8
Consumptief Krediet
Een postorderkrediet is een algemeen geaccepteerde kredietvorm. Met de opkomst
van internet is het postorderkrediet verder toegenomen. Bedrijven waarbij via
catalogi of internetsites producten kunnen worden besteld die thuisbezorgd
worden, werken geregeld met een dergelijke kredietvorm. De cliënt krijgt een
limiet tot welk bedrag producten gekocht kunnen worden. De producten worden
aan huis geleverd, waarna het krediet moet worden afbetaald. Tarieven voor
dergelijke kredieten kunnen bijzonder hoog zijn.
Een variant op het postorderkrediet is de vaste cliëntenkaart met kredietfaciliteit.
De vaste cliëntenkaart wordt vaak uitgegeven door winkel(keten)s waar de cliënt
wel fysiek aanwezig is (soms ook door postorderbedrijven). Een voorbeeld hiervan
is de BIJcard, uitgegeven door de Bijenkorf. Door middel van de vaste
cliëntenkaart kunnen producten gekocht worden tot een bepaalde limiet, waarna het
krediet moet worden afbetaald. Ook in dit geval kan de rente relatief hoog zijn.
Een vaste cliëntenkaart wordt ook wel „private label‟-kaart genoemd als deze
slechts voor een bepaalde winkel of warenhuis geldig is.
Doorlopende geldkredieten zijn:
• creditcardkrediet;
• rekening-courantkrediet:
- salariskrediet;
- effectenkrediet;
- overbruggingskrediet.
Een groot aantal Nederlanders heeft een creditcard. Met een creditcard is het
mogelijk om een uitstaand saldo aan de creditcardmaatschappij in termijnen terug
te betalen. De meeste leveranciers accepteren een creditcard als geldig
betaalmiddel. Veel creditcards kennen eveneens de mogelijkheid om met de card
contant geld op te nemen. Ook dan kan in termijnen terugbetaald worden.
Een rekening-courantkrediet kent vele vormen. Veel voorkomende rekeningcourantkredieten zijn het salariskrediet (rood staan) en het effectenkrediet. Een
bijzondere vorm van een rekening-courantkrediet is het overbruggingskrediet. We
lichten deze vormen hieronder toe.
Over het algemeen kan gesteld worden dat een rekening-courantkrediet een
maximum limiet heeft. Afhankelijk van het soort rekening-courantkrediet wordt de
maximum limiet bepaald. De rente die over het opgenomen krediet verschuldigd is,
is variabel. Het tarief kan dagelijks worden aangepast. Er is pas sprake van een
achterstand op een rekening-courantkrediet als de limiet wordt overschreden. Voor
wat betreft de aflossingsverplichting moet gekeken worden naar het betreffende
rekening-courantkrediet. Over het algemeen is er geen vast aflossingsschema.
Het meest voorkomende rekening-courantkrediet is het salariskrediet, ook wel
„rood staan‟ genoemd. Dit betekent dat je op de betaalrekening meer geld kunt
Lindenhaeghe, februari 2012
s3079-013
9
Consumptief Krediet
opnemen dan dat er daadwerkelijk op staat. De meeste banken eisen in dat geval
dat het salaris van de cliënt rechtstreeks op die rekening geboekt wordt. Op die
manier is er zekerheid dat er iedere maand weer geld gestort wordt. Aanvullende
eisen omtrent aflossing zijn dan niet vereist, het saldo wordt immers automatisch
aangezuiverd. Een aanvullende eis kan wel zijn dat de rekening eens in de drie
maanden een positief saldo moet vertonen.
Een ander voorbeeld van een rekening-courantkrediet is het effectenkrediet. Bij een
effectenkrediet is de maximum limiet afhankelijk van de onderliggende waarde van
de effectenportefeuille. De effectenportefeuille dient als onderpand. Een bepaald
percentage van de waarde van de portefeuille mag als limiet worden aangehouden.
Dit percentage wordt het bevoorschottingspercentage genoemd. Nu er een
onderliggende waarde is, wordt er veelal geen aflossing gevraagd. De cliënt betaalt
alleen rente over het opgenomen bedrag. Een aanvullende voorwaarde is dat de
limiet niet meer mag bedragen dan bijvoorbeeld 60% van de onderliggende waarde
van de effecten. Dat betekent dat bij een waardedaling van de effecten een gedeelte
van de lening moet worden ingelost tot de limiet opnieuw binnen het
bevoorschottingspercentage past. Een andere mogelijkheid is dat er effecten
worden bijgekocht. De effectenportefeuille dient als onderpand. Nu er sprake is
van een onderpand brengt de bank een gunstiger rentepercentage in rekening dan
bij een rekening-courantkrediet zonder onderpand.
Een bijzondere vorm van een rekening-courantkrediet is het overbruggingskrediet.
Er is dan sprake van een aanvullende zekerheid voor de kredietverstrekker. Er
wordt een krediet verstrekt met als onderpand een of twee woningen. Een
overbruggingskrediet wordt bijvoorbeeld verstrekt bij verhuizing. Als een cliënt
een nieuwe woning heeft aangekocht, maar zijn oude woning nog niet heeft
verkocht, kan hij tijdelijk een financieel tekort hebben ter grootte van maximaal de
overwaarde op de woning die in de verkoop staat. Hij wil die overwaarde benutten
om een (deel van de) nieuwe woning te betalen. Zolang hij de oude woning nog
niet verkocht heeft, kan hij nog niet beschikken over deze overwaarde. Als hij geen
andere middelen heeft om de tijd tussen de aanschaf van de nieuwe woning en de
verkoop van de oude woning te overbruggen heeft hij een krediet nodig. Een
overbruggingskrediet is dan ook nooit groter dan de overwaarde op een in de
verkoop staande woning of verkochte woning die nog niet bij de notaris gepasseerd
is. In de huidige woningmarkt zal het overbruggingskrediet veel lager vastgesteld
worden dan de berekende overwaarde. Dit komt doordat woningen langer te koop
staan en vaak voor een lagere prijs verkocht worden dan de vraagprijs.
1.5
AFLOPEND KREDIET
Ook voor aflopende kredieten geldt dat er zowel goederenkredieten als
geldkredieten verkrijgbaar zijn. Bij een aflopend krediet is er sprake van een vaste
termijn die uit rente en aflossing bestaat.
Lindenhaeghe, februari 2012
s3079-013
10
Consumptief Krediet
Download