Beantwoording technische vragen Nota Weerstandsvermogen en Risicomanagement Wij hebben de volgende technische vragen: 1. Pagina 6 rept van een indruk over de omvang van de onbenutte belastingcapaciteit van €1,6 miljoen jaarlijks. Kan dat onderbouwd en gespecificeerd worden? Het Rijk hanteert een zogenaamde artikel 12 norm. Deze norm geeft aan tot welk bedrag de OZB kan worden verhoogd op het moment dat een gemeente in de financiële problemen komt. De norm, voor het laatst vastgesteld in de meicirculaire, bedraagt 0,1651% van de totale WOZ waarde. De WOZ waarde in Sliedrecht bedraagt ruim € 3 miljard. Dat zou voor Sliedrecht betekenen een bedrag van ongeveer € 5 miljoen. Op dit moment heffen we (2014) afgerond € 3,4 miljoen. Er is dus een ruimte van ongeveer € 1,6 miljoen. Deze norm krijgt echter pas betekenis als de gemeente echt in financieel zwaar weer terecht komt. Alvorens een beroep gedaan kan worden op extra middelen uit het gemeentefonds, moet de onbenutte capaciteit worden aangesproken om de begroting op orde te krijgen (voorbeeld Lansingerland). Indien er voor het toepassen van deze artikel 12 norm geen aanleiding is, zijn gemeenten gebonden aan de macronorm OZB1. Die is voor 2014 2,45%. 2. Pagina 6, in vervolg op vraag 1: welk beeld geven de andere 5 Drechtsteden gemeenten op dit punt? Hanteren deze vergelijkbare uitgangspunten? Welke bedragen zijn daar onbenut? De berekening van de onbenutte belastingcapaciteit o.b.v. de artikel 12 norm is een standaardberekening. De uitkomst hangt samen met de hoogte van de tarieven in de betreffende gemeente. Papendrecht hanteert een iets andere berekeningswijze dan de andere 4 gemeenten door de onbenutte capaciteit te berekenen t.o.v. de macronorm OZB en niet de artikel 12 norm. Alle andere gemeenten hanteren dezelfde berekening. Daar wordt de onbenutte capaciteit berekend ten opzichte van de macronorm. Het beeld of de gemeenten de onbenutte belastingcapaciteit betrekken bij de weerstandscapaciteit is divers: Zwijndrecht, Dordrecht, Sliedrecht en Alblasserdam doen dit niet. Hendrik Ido Ambacht is de enige gemeente die de onbenutte capaciteit betrekt bij de weerstandscapaciteit. Papendrecht neemt de onbenutte capaciteit mee t.o.v. de macronorm. 3. Pagina 7 vermeld dat de ratio van 0,75 door de meest vergelijkbare gemeenten als minimumgrens wordt gehanteerd. Kan dat onderbouwd en gespecificeerd worden? Welke gemeenten hebben welke minimumgrenzen en in welke mate is dit vergelijkbaar? Welke criteria zijn gebruikt om te vergelijken? Er zijn geen wettelijke criteria voor het minimumniveau. Gemeenten maken hierin eigen keuzes. Toch is er inmiddels een uniform beeld waar het gaat om het minimumniveau van de ratio. Dit beeld is mede gevormd door adviezen die accountants en het Nederlands Adviesburo voor Risicomanagement (NAR) hebben gegeven. Vrijwel alle gemeenten hanteren de 0,75 norm als minimum. Zodra het onder deze norm uitkomt, wordt het weerstandsvermogen als onvoldoende beschouwd. In dat opzicht zijn er dus geen verschillen tussen gemeenten. 4. Pagina 7, in vervolg op de ratio van 0,75. Kan er een onderbouwing gegeven worden van de ratio die niet vergelijkbare gemeenten hanteren en, indien mogelijk, waarom? In navolging van de beantwoording van vraag 3 is die 0,75 een algemeen aanvaarde minimumgrens, die door vrijwel alle gemeenten worden toegepast. Er is voor deze nota Risicomanagement geen studie verricht naar kleinere of grotere gemeenten buiten de Drechtsteden. De vraag of en in hoeverre deze minimumnorm verantwoord wordt geacht, 1 De macronorm is niet in wetgeving vastgelegd, maar is een bestuurlijke afspraak tussen het Rijk en de VNG. De afspraak is dat bij overschrijding van de macronorm het volume van het gemeentefonds kan worden verlaagd. is afhankelijk van de wijze waarop de gemeente omgaat met het berekenen van de risico’s. Criteria die daarbij bepalend zijn: • Het inzicht in de risico’s, met andere woorden, is het risicoprofiel volledig? • De wijze waarop de gemeente omgaat met de berekening van risico’s die structureel doorwerken; Juist bij het hanteren van deze criteria is het beeld in de Drechtsteden erg divers. De ene gemeente noemt slechts twee risico’s in de begroting (HIA), de andere gemeente neemt een top tien op (Dordrecht). Sliedrecht heeft de laatste jaren met name geïnvesteerd in de identificatie van de risico’s en daarmee is de kwaliteit en volledigheid van het risicoprofiel toegenomen. Wat betreft de berekening van de risico’s maken grote gemeenten vaak gebruik van geautomatiseerde systemen. In Dordrecht wordt gebruik gemaakt van NARIS. Hierin wordt middels een kansberekening bepaald wat de benodigde weerstandscapaciteit is. Belangrijk is dat in een dergelijk pakket a) rekening wordt gehouden met structurele doorwerking van risico’s en b) het uitgangspunt wordt gehanteerd dat risico’s zich nooit op hetzelfde moment in de verwachte omvang voordoen. De kwaliteit van de risicoanalyse is dus mede bepalend voor de vraag “hoe scherp aan de wind wil je varen”? De conceptnota die nu voorligt geeft op pagina 8 de motivatie voor de ratio keuze in Sliedrecht. 5. Pagina 7, in vervolg op vraag 3 en 4: wat is het beeld in de andere 5 Drechtsteden gemeenten? De andere Drechtsteden geven het volgende beeld: De gemeente Zwijndrecht hanteert geen ratio. Er wordt gewerkt met bandbreedtes waarin risico’s zich bewegen. Wanneer de weerstandscapaciteit onder dit minimumniveau uit komt, moet het college maatregelen nemen. De gemeente Papendrecht hanteert een ratio van minimaal 1. De gemeente Hendrik Ido Ambacht hanteert geen specifieke ratio, maar geeft wel aan dat de beschikbare weerstandscapaciteit niet lager mag uitkomen dan de benodigde weerstandscapaciteit. De gemeente Alblasserdam hanteert geen vastgestelde norm, maar presenteert wel een ratio in de begroting en geeft daar een kwalificatie aan (ruim voldoende). De gemeente Dordrecht hanteert een ratio van 0,75.