Verschil benoemen en interpretatie

advertisement
“Observeren en rapporteren”
- Studiehandleiding (student)
2009 – 2010
ISO- opleiding SPH
Code: SPHOER03RV
Bestemd voor: 2de jaars SPH voltijd/deeltijd & duaal (CMV)
Studiebelasting: 2 ECTS
Periode: 2e kwartaal
Herschreven 2008: Linette van Hulst en Ferdy van Lotten
1
0.
Inleiding en verantwoording
De SPH-er wordt in zijn dagelijkse werk geconfronteerd met vragen over
de ontwikkelingen, de mogelijkheden en onmogelijkheden van de cliënt
(groep). Tegelijkertijd maakt de SPH-er veelal deel uit van de dagelijkse
leef- en werksituatie van de cliënt en zal vanuit het waarnemen van deze
werkelijkheid zijn handelen moeten afstemmen op de vragen van de cliënt.
Het verzamelen van informatie maakt aldus een wezenlijk onderdeel van
zijn werk uit. Anders gezegd: het verzamelen van informatie is een
essentiële activiteit van het methodisch handelen.
De SPH-er werkt vrijwel altijd samen met collegae en andere disciplines.
Deze samenwerking vereist het vastleggen en overdragen van wat er aan
informatie verzameld is: het rapporteren van gegevens. Dus kunnen we
vaststellen dat ook het rapporteren een essentiële activiteit is van het
methodisch handelen.
Waarnemen, observeren en rapporteren zijn nodig in alle fases van het
methodisch proces dat je met je cliënten zult doorlopen. Concreter: zodra
je in contact komt met je cliënt zul je proberen je handelen zo goed
mogelijk op de cliënt af te stemmen. Hiervoor moet je de signalen die de
ander uit zendt op de juiste wijze kunnen inschatten. Deze signalen zijn
vaak dubbelzinnig, subtiel of verborgen. Hoe je waarneemt speelt dan een
belangrijke rol. Waarneming is namelijk selectief en subjectief. Een ieder
kijkt door het filter van zijn eigen referentiekader. Een SPH-er dient zijn
waarneming te toetsen op betrouwbaarheid en validiteit en dit vereist een
kritische zelfreflectie. Daarnaast dien je doelgericht, systematisch en
opzettelijk te gaan waarnemen ofwel je zult moeten gaan observeren. In
een mondelinge en/of schriftelijke overdracht breng je jouw collega op de
hoogte van je observaties en evalueer je of de gestelde doelen behaald
zijn.
In het 2de leerjaar staat het methodisch handelen centraal; de integrale
leerlijn wordt in dit jaar gevormd door het project ‘methodisch werken’.
Het moge duidelijk zijn geworden dat een van de voorwaarden voor het
methodisch werken/handelen bestaat uit het op professionele wijze
kunnen observeren van en rapporteren over gedragingen en interacties
van cliënten. Dit programma ‘observeren en rapporteren’ levert hiertoe
een belangrijke bijdrage.
2
1. Competenties, doelstelling en leerdoelen
1.1
Competenties
Uit de Creatieve Professional, opleidingsprofiel en
opleidingskwalificaties Sociaal Pedagogische Hulpverlening (1999),
zijn de onderstaande competenties ontleend. De volgende
competenties staat centraal in het programma:
1.
7.
8.
12.
19.
1.2
Zelfstandig en samen met cliënten, andere hulpverleners
en/of direct bij de cliënten betrokkenen de woon- en
leefsituatie te verkennen en te analyseren, samen te komen
tot het formuleren of herformuleren van hulpvragen, het
vast stellen van hulpverleningsdoelen en
hulpverleningsaanbod en het vormgeven van hulp- en
dienstverleningsplannen.
Over (de voortgang) hulp- en dienstverlening te rapporteren
en deze te evalueren en eventueel bij te stellen
Het eigen beroepshandelen te verantwoorden ten overstaan
van cliënten en/of diens vertegenwoordigers, de eigen
hulpverleningsorganisatie en/of andere opdrachtgevers en/of
de samenleving
Condities te bewerkstelligen binnen de organisatie, die een
verantwoorde uitvoering van hulp- en dienstverlening
mogelijk maken
Kritisch te reflecteren op eigen beroepsmatig handelen,
houding en motivatie vanuit theoretische en normatieve
kaders
Algemene doelstelling van het programma
In dit programma is het leren van de student gericht op het
ontdekken van de factoren die van invloed zijn op zijn waarneming.
De student zal leren observatievragen te formuleren in samenhang
met begeleidingsdoelen alsmede het maken van een observatieplan
en het uitvoeren daarvan. Verder zal de student leren zijn
waarnemingen en zijn observaties zo zorgvuldig en betrouwbaar
mogelijk schriftelijk vast te leggen.
3
1.3
Leerdoelen van het programma
-
je bent in staat om doelgericht, systematisch en
opzettelijk waar te nemen (=observeren)
je bent je bewust van de factoren welke jouw
waarneming en jouw interpretatie daarvan
beïnvloeden
je bent in staat om de plaats en functie van
observeren in de eigen werkpraktijk als hulpverlener
te benoemen
je bent in staat om zorgvuldig gegevens te registreren,
te interpreteren en uiteindelijke conclusies duidelijk
en betrouwbaar te rapporteren
je bent in staat om vanuit een hulpverleningssituatie
vraagstellingen te formuleren, een observatieplan te
maken en deze uit te voeren
2. Oriëntatie op het programma
Dit studieonderdeel maakt deel uit van de vaardigheden lijn. De student
zal daarom uitgenodigd worden om vele te oefenen met de
kernactiviteiten die deel uit maken van de te verwerven competenties
(professioneel waarnemen, observeren en rapporteren). Tussen de lessen
door zal de student zelf actief op zoek moeten gaan naar situaties waarin
hij het geleerde verder kan toepassen en ontwikkelen. Hiertoe zijn
studietaken geformuleerd welke de student dient uit te voeren en
schriftelijk vast gaat leggen. Deze studietaken stellen hem tevens in staat
om zich bewust te worden van zijn eigen leerproces en deze actief richting
te geven.
3. Hulpmiddelen/literatuur/materiaal
In dit studieonderdeel wordt gewerkt met het boek: ‘Observeren,
registreren, rapporteren en interpreteren’ van Petra de Bil.
4. De organisatie
Dit studieonderdeel wordt in het 2de kwartaal van het 2de studiejaar aan
geboden.
De lessen worden geroosterd in blokken van 3 x 40 minuten.
5. Toetsing
De toets bestaat uit het maken van een observatiestappenplan, het
concreet uitvoeren van de observatie en de rapportage hierover. De
studenten gebruiken hiertoe een situatie uit hun stage-/werkpraktijk.
Hiervoor dienen de studenten zelf een observatiedoel en observatievraag
te formuleren.
4
Het verslag dient met een 5,5 of hoger beoordeeld te worden om voor je
studiepunten van dit moduul in aanmerking te komen.
Richtlijnen:
1.
Formulering onderzoeksvraag
2.
Formulering deelvragen
3.
Concretisering onderzoeksvraag en deelvragen
4.
Eenheden, domein, variabelen, waarden en meetniveau
5.
Welke gedragingen gaan geobserveerd worden
6.
Registreren observatie
7.
Schrijf een rapportage. Geef je resultaten weer van je observatie
en trek op grond hiervan conclusies
8.
Verwerk de feedback welke je gekregen hebt in het intercollegiale
overleg in bijeenkomst 8
9.
Vermeld welke eventuele storingen/fouten zich hebben voorgedaan
tijdens de uitvoering van de opdracht en reflecteer op je eigen
werkwijze
10.
Lees uit Petra de Bil het hoofdstuk 8.6 ‘Interpreteren vanuit
referentiekaders’. Kijk vervolgens welk kader er gehanteerd wordt
in je eigen (stage)instelling. Zet dit af tegen je eigen rapportage.
Vanuit welk kader kijk jij? Onderbouw je antwoord
[zie bijlage (blz. 33) voor concrete beoordeling!]
Let op:
het observatieplan bevat een zorgvuldige argumentatie van elke
beslissingsstap
de observatie is correct, d.w.z. conform de opzet uitgevoerd en
geregistreerd
Het geheel dient geschreven te zijn in correct Nederlands.
6. Hertoetsing
Herkansing geschiedt volgens de richtlijnen van de opleiding.
5
- Studieactiviteiten
Bijeenkomst 1 ‘Wat zie ik?’
Doelstelling
*
Oriënteren op de functie van waarnemen
*
Bewust worden van factoren die de waarneming en de interpretatie
daarvan beïnvloeden
1.
Algemene inleiding en uitleg over het module en de toetsing.
2.
Waarnemen
Er zullen diverse opdrachten gedaan worden in het teken van waarnemen
Ondersteunende theorie
Is waarnemen wel waar?
We maken in de regel een onderscheid tussen waarheid en werkelijkheid. De
waarheid stellen we vast met ons verstand, de werkelijkheid met onze
zintuigen. De werkelijkheid is datgene wat er in de wereld gebeurt, los van
hoe wij er over denken. De werkelijkheid is autonoom, los van onze
opvattingen. Althans dat denken we.
Weinig lijkt gewoner dan de waarneming. Vanaf het moment dat we ‘s
morgens wakker worden en onze ogen open doen nemen we waar. Allerlei
indrukken uit onze omgeving komen bij ons binnen. Niet alleen via onze ogen
maar door middel van al onze zintuigen. We horen geluiden met onze oren,
voelen met onze handen, ruiken met onze neus. Via ons hele lichaam hebben
we contact met de omgeving. Via onze ogen doen we allerlei indrukken op
van de wereld om ons heen. We hoeven daar helemaal geen inspanning voor
te leveren en dat betekent dat het waarnemen iets is waar we zelden bij
stilstaan.
Maar neem eens een aantal alledaagse gebeurtenissen in je gedachten: je
staat in de file, de eigen auto staat stil en de auto naast je gaat rijden. De
eerste reactie is ‘paniek’, omdat je denkt dat de eigen auto op een glooiing
stond en is gaan rollen, maar het is de andere auto die is gaan rijden! We
moeten onszelf nog eens heroriënteren, goed kijken of we zelf niet rijden en
onszelf overtuigen van de realiteit.
6
Getuigen geven te goeder trouw vaak een verschillend verhaal van dezelfde
feiten, heb je zeven getuigen dan zullen er waarschijnlijk zeven verschillende
verklaringen volgen. De consument beweert in het koopgedrag niet door
reclame beïnvloedt te worden, en toch investeren bedrijven miljarden in
reclame. We horen niet een reeks noten, maar een melodie. Een mens met
een geamputeerde arm blijft klagen over pijnen in de arm die er niet meer is.
We zien niet een reeks letters maar we lezen een verhaal, als het echter een
voor ons vreemde taal is zijn we echter weer een reeks letters.
We kunnen deze lijst met enigszins verwarrende ervaringen nog veel langer
maken en telkens staan we voor de vragen: komen onze waarnemingen
eigenlijk overeen met de buitenwereld, met de werkelijkheid? Hoe vaak
gebeurt dit nu eigenlijk, dat wij onbewust de verkeerde waarneming doen, en
welk onderdeel van het waarnemingsproces is verantwoordelijk voor deze
afwijking tussen waarneming en realiteit?
De hedendaagse kijker kan zonder twijfel razendsnel waarnemen en
interpreteren. Maar met onze ingeboren neiging om samenhang te willen zien,
om zo snel en adequaat te kunnen reageren op gevaar, gaan we echter vaak
voorbij aan mogelijke verstoringen en illusies.
We hebben maar weinig stippen en vlekken nodig om een beeldraadsel op te
lossen, maar of het de correcte oplossing is vragen wij ons niet vaak af, of
mogelijke verstoringen meegewogen worden in ons oordeel lijkt niet zo
belangrijk. Kijken en denken zijn voor ons besef. De juiste manier om
informatie en kennis over iets te verkrijgen, om de waarheid boven tafel te
krijgen. We hebben het zelf gezien, zeggen we. Maar in de tegenwoordige
tijd kunnen we allemaal langzamerhand weten, dat je met behulp van
beelden mensen alles kunt doen geloven, je kunt er aan alle kanten mee
manipuleren; omdat we zo gemakkelijk denken: ik heb het toch zeker zelf
gezien, zijn we weinig kritisch op wat we zien.
Iedere waarneming blijkt niet zomaar een waarneming te zijn, iedere
waarneming is niet meer dan een vertolking, een weergave die met tal van
beslissingen gepaard is gegaan, hoewel we ons dat maar weinig bewust zijn.
Dankzij onze zintuigen vergaren wij informatie over de buitenwereld. Die
geleerdheid was en is nog steeds noodzakelijk om te overleven: de eerste
mensen moesten roofdieren kunnen horen, kunnen zien of kunnen ruiken,
voordat het dier kans gezien had om hem te dicht te naderen of nog erger, te
kunnen aanvallen; de hedendaagse mens heeft zijn zintuigen nodig om te
kunnen overleven in een wereld vol met andere soorten gevaren: auto’s,
treinen, bussen en, niet onbelangrijk: andere mensen.
7
Alle zintuigen, toen en nu, werken evenwel op basis van hetzelfde principe:
een fysieke prikkel wordt vertaald in zenuwimpulsen die leiden tot bepaalde
gewaarwordingen. Licht met een korte golflengte geeft de gewaarwording
blauw en licht met een lange golflengte de gewaarwording rood, snoep geeft
de gewaarwording zoet en een citroen geeft de gewaarwording zuur.
De ogen vormen dus een van de eerste schakels in het begrijpen van de
buitenwereld (de werkelijkheid).
Perceptie en selectie
Zintuigen stellen ons in staat om te kunnen zien. Horen, voelen, ruiken en
proeven. Voordat we aan al deze gewaarwordingen zinnige conclusies kunnen
verbinden, moet de informatie omgevormd worden. Met andere woorden: de
prikkels moeten omgezet worden in benoembare voorwerpen, smaken of
geuren. Dit gebeurt met wat perceptie wordt genoemd.
Perceptie ( in woordenboek betekent het letterlijk waarneming)
= ontvangst
= resultaat van waarnemen
Bij het waarnemen van prikkels krijgen we via de hersenen info binnen over
de perceptie van diepte (waar is het), de perceptie van beweging (wat doet
het) en de perceptie van vorm (wat is het)
Perceptie is al selectief. We kunnen onmogelijk alle prikkels waarnemen,
daarom selecteren we. De hoeveelheid stimuli die we kunnen opnemen is
eindig. Daarom is het van belang om bij je selectie uit te gaan van wat van
belang is en wat niet. Je leert om razendsnel in te schatten wat relevante
prikkels zijn en wat niet. Zo kijk en luister je steeds doelgerichter, bewuster
en selectiever.
De bovenstaan processen zijn vanzelfsprekend zeer belangrijk voor onze
beroepspraktijk. Iedere hulpverlener richt zijn aandacht op bepaalde cliënten
en op bepaalde gebeurtenissen. Hij kan in zijn gesprek met een bewoner
gelijk zijn aandacht richten op een fluisterend gesprek tussen twee andere
bewoners. Hulpverleners zullen ook zien wat ze denken te zien en horen wat
ze denken te horen. Perceptie en selectie hebben te maken met aangeboren
processen in de hersenen. Toch valt er wel in te sturen. Dit kun je doen door
regelmatig te reflecteren op wat je hoort en ziet. Je kunt dan te weten komen
hoe de processen bij jezelf werken.
8
-Ga na waar je je aandacht op richt?
-Welke aannames maak je bij het beoordelen van allerlei dagelijkse situaties?
Bij het observeren ben je bewust aan het waarnemen. Deze waarnemingen
zul je moeten onthouden als je er later nog iets mee wil doen.
Het geheugen is niet feilloos. Bij onderzoek waarbij mensen een bepaalde
videoband te zien kregen en er daarna vragen over kregen, bleek dat mensen
dingen hadden gezien die er in werkelijkheid niet waren. Ook hier vulden
mensen situaties in met hun verwachtingen. Verder blijken mensen
beïnvloedbaar. Dit maakt dat je voorzichtig om moet gaan met observaties.
Verbaal en non-verbaal waarnemen
Horen en zien zijn de belangrijkste zintuigen in de beroepspraktijk. Van deze
twee lijkt het horen het meest gewicht te krijgen. Allerlei non-verbale uitingen
worden sneller niet opgemerkt of vergeten. Toch kun je juist uit die signalen
veel informatie halen.
Het is in de beroepspraktijk dan ook handig om bij het uitschrijven van je
observaties onderscheid te maken in wat er gezegd wordt en wat er gedaan
wordt. Hierbij kunnen verbale en non-verbale waarnemingen niet congruent
zijn.
Studietaak 1
‘Wat zie ik?’
Het doel van deze opdracht is dat je ervaart hoe het is om waar te nemen.
Neem een zelf te bepalen situatie gedurende 5 minuten waar. Probeer zoveel
mogelijk op te schrijven wat je waarneemt. Werk deze gegevens uit in een
verhaal met volledige zinnen en neem deze de volgende bijeenkomst mee.
9
Ondersteunende literatuur
Net als eten en drinken is waarnemen een levensvoorwaarde. Bij waarnemen
moeten we niet alleen denken aan de gegevens die we krijgen uit de wereld om
ons heen, maar ook aan de gegevens die we krijgen uit ons eigen lichaam:
waarneming van de buitenwereld en de binnenwereld. Als de waarneming
compleet weg zou vallen, dan zouden we het niet lang meer maken.
We zien een afgrond en deinzen terug. We horen ene deur klappen en gaan
kijken of er iemand is binnen gekomen. We ruiken een vreemd luchtje en
merken dat de gaskraan open staat. Zonder onze zintuigen zouden we te pletter
zijn gevallen, beroofd of met ons huis de lucht in zijn gevlogen. Dit zijn
voorbeelden van waarneming van de buitenwereld. Maar wat als geen pijn meer
zou voelen, als je je evenwicht niet meer zou kunnen houden of als je niet meer
merkt dat je genoeg gegeten hebt. Het antwoord spreekt voor zich: een
adequate waarneming is een voorwaarde voor het leven.
Een adequate waarneming is ook het begin van ene observatie. Een ieder
van ons neemt anders waar. De discussie gaat dan over een vraag die we
onszelf eens kunnen stellen: als ik een zonsondergang zie en jij ziet hem ook,
zien we dan hetzelfde?
De vraag die erachter ligt luidt: in hoeverre biedt onze waarneming de wereld
zoals deze in zichzelf is en in hoeverre vervormt of verandert onze waarneming
die wereld. Het mag duidelijk zijn dat er een relatie bestaat tussen dat wat we
geleerd hebben en is opgeslagen in ons geheugen en dat wat we waarnemen.
Als we iets waarnemen dan leren we daarvan, maar wat we geleerd hebben
heeft weer invloed op onze waarneming.
Factoren die invloed hebben op het waarnemen:
1.
Aandacht: is selectief
- Passieve aandacht: aspecten die we opmerken omdat ze onze
aandacht trekken
- Actieve aandacht: we richten ons actief op die aspecten waar we op
ingesteld zijn
2.
Motivatie en emotie: maakt onze waarneming actief. De emotie die je
voelt kleurt onze waarneming. Soms vervormt het de waarneming (de
roze bril bij verliefdheid; kind bang voor hond -> zal eerder een hond
waarnemen dan anderen -> alle honden zijn eng)
Mensen met verschillende motivatie nemen anders waar (honger -> je
ziet en ruikt eerder eten)
3.
Organisatie: waarnemen is het ordenen of organiseren van prikkels tot
een samenhangend, voor ons betekenisvol geheel. Wat betekenisvol is
is voor ieder mens verschillend. Als er geen betekenisvolle samenhang
is dan construeren we die samenhang wel. Bv. Marie is jarig. Jan geeft
een boek. Aan wie geeft Jan een boek? Velen zullen zeggen Marie.
Maar dat staat er niet. We vullen het logischerwijs in.
10
Bijeenkomst 2 ‘Wat is observeren?’
Doelstelling
*
Begripsmatig onderscheid kunnen maken tussen waarnemen en
observeren
*
Oriënteren op de plaats en functie van observeren in het
hulpverleningsproces
Er wordt ingegaan op:
het fenomeen waarnemen
perceptie en selectie (in de beroepspraktijk)
verbaal en non-verbaal waarnemen
wat is observeren en soorten observaties
1.
Bespreken van de eerste waarnemingen (studietaak 1)
Een aantal studenten leest hun waarneming voor en geven meteen
aan waar vooral op gelet is. Na het horen van de waarnemingen wordt
in de lesgroep een korte analyse gemaakt. Deze bestaat uit het
onderscheiden van waarnemingen, interpretaties en oordelen
Ondersteunende theorie
Er zien twee groepen factoren die de waarneming beïnvloeden:
- de fysiologische toestand van de waarnemer: geeft ruwweg de bodem en het
plafond voor het waarnemen aan: wanneer iemand een oogbeschadiging
heeft kan dit tot gevolg hebben dat hij, zelfs onder voor hem optimale
omstandigheden, relatief slecht waarneemt. Ook zaken als vermoeidheid
kunnen leiden tot een minder scherpe waarneming.
- de psychologische gesteldheid van de waarnemer; waarbij onderscheiden
kunnen worden:
* ervaring: bekend voorbeeld is het verhaal van het Afrikaanse
stamhoofd dat, op bezoek in Londen, de politie zulke aardige mensen
vond. Ze zwaaiden allemaal naar hem.
* aandacht: wanneer we aan een onderwerp geen aandacht geven,
zullen we het niet gauw waarnemen. Onze aandacht is verbonden met
de opvallendheid van het waar te nemen object. Onze aandacht zal
eerder uitgaan naar een persoon in een knalrood pak dan in een grijs
pak.
* Instelling: een verwachting met betrekking tot wat we zullen
waarnemen. We reageren op wat we verwachten te zien.
* Referentiekader: hoe we iets waarnemen wordt sterk beïnvloed door
de omgeving waarin we dat iets waarnemen
11
* behoefte: al naar gelang de sterkte van de behoefte, wordt de
belangstelling voor waarnemen steeds groter. Iemand die honger
heeft ziet overal voedsel.
* De eigenschappen van het waargenomene in relatie tot de waarnemer:
mensen nemen zaken verschillend waar
2.
De lesgroep wordt in subgroepen verdeeld. Opdracht voor de
subgroepen:
jullie moeten in een half uur informatie verzamelen ter beantwoording
van de volgende vragen:
- Wat is observeren? (begripsomschrijving)
- Waarin onderscheidt observeren zich van waarnemen?
- Welke plaats en functie heeft observeren in het
hulpverleningsproces?
Leg dit schriftelijk vast en vermeldt de bronnen die jullie hiervoor
gebruikt hebben (boek, internet, artikel, reader)
Observeren
Is het bewust en doelgericht waarnemen.
Waarom observeren we?
het is een hulpmiddel om iemand beter te leren kennen
het is een hulpmiddel om bepaalde problematiek nader te onderzoeken en
achtergronden van gedrag te achterhalen
het kan gebruikt worden als informatie overdracht naar anderen toe
het is een manier om je eigen aanpak te toetsen
Een observatie moet zo objectief mogelijk zijn om er conclusies aan te
kunnen verbinden. Objectief wil zeggen: uitgaande van feiten, zonder
mening/gedachten/gevoelens te laten meespelen.
Er zijn vijf soorten observaties:
gedragsobservatie: observatie van het gedrag van mensen
dagelijkse observatie: bewust en met een bedoeling waarnemen van
gedragingen tijdens ons werk als hulpverlener
systematische observatie: is bewust en doelgericht waarnemen waarbij is
vastgelegd wie, wanneer, hoe lang en op welke gedragingen er gelet gaat
worden.
participerende observatie: je neemt als observator deel aan de situatie die
je observeert
zelfobservatie: jezelf van een afstand bekijken (helicopterview)
12
Belangrijke aandachtspunten bij het interpreteren:
trek conclusies die aantoonbaar zijn
vermijd subjectieve woorden als vaak, veel, soms of weinig maar noem
aantallen
vermijd subjectieve begrippen als agressief, afhankelijk, angstig of
emotioneel
geef niet te snel een verklaring voor gedrag
geef altijd duidelijk aan wanneer het om jouw mening of indrukken gaat
Het fenomeen waarnemen en de termen perceptie en selectie worden besproken.
Om de termen perceptie en selectie goed duidelijk te krijgen kan de
onderstaande opdracht gebruikt worden.
Verschil benoemen en interpretatie
Om te beginnen is er een verschil tussen je waarneming en je interpretatie.
Neem een voorwerp voor je. Ik kies hier een bos bloemen. Kijk naar de bos
bloemen en beschrijf wat je ziet. Benoem alleen objectieve zaken. Dus “ik zie
een rode bloem” of “ik zie een bruin blaadje” of “de vaas is gemaakt van glas”.
Zaken als mooi, afstotend, blij makend, lelijk en dergelijke zijn interpretaties. Ze
hebben niets met de bloemen zelf te maken. Ze komen uit jou voort. Ze hebben
bijvoorbeeld te maken met je verleden – je moeder moest altijd bloemen in huis
en dus vind jij ze lelijk. Probeer het eens 5 minuten voor jezelf te doen.
Wat je op zal vallen is hoe snel er interpretaties in je benoemingen sluiten. Zelfs
het woord bloem is al een interpretatie, want wat je ziet is een object met
bepaalde kleuren en vormen en die zijn op een bepaalde manier opgevouwen.
En dat noem je een bloem. Het lijkt flauw om zo precies te zijn, maar probeer
het een tijdje.
Kijk dan of je een tijdje, zeg 5 minuten, naar de bos bloemen te kijken waarbij je
alleen maar je waarneming voor jezelf benoemt. Natuurlijk komen er ook
interpretaties op, maar die vervolg je niet. Merk op dat er een interpretatie is en
keer terug naar de waarneming.
Verschil van optiek
Dan gaan we een stap verder. Er zal vast één interpretatie zijn die steeds
terugkeert of die het meest waar voelt. Probeer je nu voor te stellen hoe iemand
anders naar de bloemen kijken die deze interpretatie niet heeft. Als je bij jezelf
gemerkt hebt dat jij de bloemen lelijk vindt, stel je dan voor dat de ander ze
mooi vindt. Of als je merkt dat de bloemen je blij maken, stel je dan voor dat het
de ander verdrietig maakt. Stel je nu voor dat jij de ander bent en dat je kijkt
zoals die ander. Doe dit 5 minuten.
13
Hoe is dat? Merk je dat jij de bloemen ook mooi gaat vinden? Of ook verdrietig
makend? Hoe kan dat? Dat kan omdat de bloemen zelf leeg zijn van jouw
interpretatie. Ze kunnen mooi of lelijk gevonden worden, zonder zelf te
veranderen. Dus kennelijk zijn ze niet mooi of lelijk van zichzelf. Ze zijn wat ze
zijn, namelijk bloem. En ze staan simpelweg zichzelf bloem te wezen in de vaas.
TOETSING
Er zal concreet ingegaan worden op de toetsing
De komende weken doe je veel voorbereiding mbt de uiteindelijke toets: jouw
observatieverslag.
Zorg –voor jezelf- dat de situatie/setting/groep of onderwerp voor jezelf al
duidelijk is: wat wil je gaan observeren en waarom?
Het hoe (je aanpak) zal blijken uit je eindverslag, het observatieverslag.
Bekijk de richtlijnen op blz. 5 en de bijlage om te weten te komen wat de
concrete toetsing is. Begin tijdig met je observatie!
De toetsing bestaat uit een volledig uitgevoerde en onderbouwde observatie. Zie
toetsing.
Het intercollegiaal overleg dat plaats vindt in week 8 betreft een mondeling
externe rapportage. Zie voor meer informatie blz. 88 uit het boek van Petra de
Bil.
Het intercollegiale overleg dient als voldoende en gedaan te worden afgetekend.
Daarnaast dient de feedback die binnen dit overleg gegeven wordt aan elkaar
aantoonbaar gebruikt te zijn in het observatieverslag.
Reserve opdrachten behorende bij bijeenkomst 2
Subjectieve verwachtingen (uit oefenboek voor groepen)
Doel: bewust worden van subjectieve verwachtingen
Tijdsduur: 30 min.
De deelnemers krijgen een verhaal te lezen waarin subjectieve verwachtingen
voorkomen. Hieronder volgt een voorbeeld:
‘Volgens mijn agenda kan ik over vijf minuten de heer van der Stoep verwachten.
Eens even kijken. Hier is zijn brief. Oh, ja, een sollicitatiegesprek. Dat is voor die
vacature op de administratie. Het is te hopen dat het wat wordt. Als er niet op
korte termijn in wordt voorzien, loopt de zaak mis. De belangrijkste gegevens
heb ik al onderstreept, zie ik. Laat eens zien. Leeftijd eenenveertig: dat zou wel
eens een blijvende kracht kunnen worden deze keer. Opleiding is zeker
voldoende. Geen ervaring in bedrijfsadministratie. Uitgetreden uit het
priesterambt. Dat is waar ook, een uitgetreden priester. Dat is wel iets heel
anders. Daar zal de afdeling rekening mee moeten houden. Waarschijnlijk wel
14
een consciëntieuze figuur. Daar gaat de telefoon; dat zal hem zijn. Ik heb zo’n
gevoel dat het wel eens wat zou kunnen worden.’
Als men het gelezen heeft, vraagt de begeleider de groepsleden welke
subjectieve elementen men heeft ontdekt.
Wanneer deze zijn geïnventariseerd, vraagt de begeleider de groep te
brainstormen over de subjectieve verwachtingen die de sollicitant in deze situatie
zou kunnen hebben.
15
De psychiater ( uit oefenboek voor groepen)
Doel: op een speelse manier oefenen met observeren
Tijdsduur: per ronde 10 min.
Eén groepslid gaat op de gang en wordt dan psychiater. De overige groepsleden
spreken met elkaar een afwijking af die voor allen gelijk is, bv.:
een antwoord geven voor de linkerbuurman
bij het spreken ergens aan friemelen
reageren op de vorige vraag
Als de psychiater terugkomt, dient hij erachter te komen wat de afwijking van de
groep is, door vragen te stellen aan individuele groepsleden of de groep iets te
laten doen.
De oefening kan een aantal malen herhaald worden.
Studietaak 2
- Bestudeer voor de volgende bijeenkomst hoofdstuk 1 en 2 uit het boek van
Petra de Bil
- Het doel van deze opdracht is dat je ervaart hoe het is om te observeren.
Observeer een zelf te bepalen situatie gedurende 5 minuten. Beschrijf voor
jezelf het verschil tussen waarnemen en observeren
16
Bijeenkomst 3 ‘betrouwbaarheid en validiteit’
Doelstelling
*
Inzicht krijgen in de begrippen betrouwbaarheid en validiteit
*
Bewust worden van eigen subjectiviteit
Er wordt ingegaan op:
de onderwerpen betrouwbaarheid en validiteit. Wat jij hebt gezien klopt
dat ook met het beeld van de werkelijkheid dat anderen hebben?
bespreken aandachtspunten die kunnen helpen om subjectiviteit tot een
minimum te beperken
de term observatorbias
1.
2.
Nabespreken studietaak observeren
Filmopdracht
Aan het begin van de bijeenkomst wordt er een videofragment vertoond. Schrijf
voor jezelf zoveel mogelijk op van wat je ziet.
De lesgroep wordt in subgroepjes verdeeld. Bespreek de uitkomsten van het
kijken met elkaar.
Wat zijn de overeenkomsten?
Wat zijn de verschillen?
Wat valt op?
Deze uitkomsten worden kort plenair besproken. Vervolgens zal er ingegaan
worden op de onderwerpen betrouwbaarheid en validiteit.
Ondersteunende theorie
Betrouwbaarheid:
De herhaalbaarheid tot eenzelfde uitkomst van die observatie. Een observatie is
betrouwbaar naarmate de uitkomsten bij herhalingen van de observatie meer
overeenkomen. Het herhalen van de observatie leidt tot dezelfde resultaten. Een
observatie in de beroepspraktijk kun je niet opnieuw doen, daardoor is er weinig
houvast over de betrouwbaarheid van de observatie.
Er zijn twee soorten betrouwbaarheid:
1.
Inter-observatiebetrouwbaarheid: de mate van overeenkomst tussen
de observaties van verschillende observatoren
2.
Intra-observatiebetrouwbaarheid: de mate van overeenkomst tussen
de observaties van een en dezelfde observator.
17
Validiteit:
Een observatie is valide als je hebt gemeten wat je wilde meten. Als je een
element van gedrag hebt waargenomen dat er ook daadwerkelijk was. Een
observatie die niet betrouwbaar is is per definitie niet valide.
Aan het eind van de bijeenkomst zal hetzelfde fragment nogmaals getoond
worden.
Schrijf wederom, ditmaal zonder te kijken naar wat je de eerste keer
opgeschreven hebt, op wat je gezien hebt.
Vergelijk je eerste filmobservatie met je tweede
Wat valt op?
Hoe groot is je intersubjectiviteit?
De lesgroep gaat uiteen in dezelfde subgroepjes. Bespreek wederom de
uitkomsten van het kijken met elkaar.
Wat zijn de overeenkomsten?
Wat zijn de verschillen?
Wat valt op?
Hoe groot is jullie intrasubjectiviteit?
Deze uitkomsten worden kort plenair besproken. De docent maakt een laatste
koppeling naar de term obsevator-bias.
18
Ondersteunende literatuur
Het proces van waarneming loopt langs een aantal fasen, met in iedere fase een
of meerdere mogelijkheden tot het maken van fouten (observator-bias)
1.
de waarneming:
de beperkingen van de zintuigen
de beperkingen van de waarnemer
2.
de ‘vertaling’ van de informatie (perceptie):
selecteren
interpreteren
3.
het trekken van conclusies:
halo- effect: overschatten van iemand die ik aardig
vind
horn-effect: iemand negatief beoordelen die zich
irritant manifesteert
voorbarige conclusies
4.
het handelen op grond van de conclusies:
primair reageren (ondoordacht, emotioneel)
Uiteindelijk handel je op basis van verkregen informatie en neem je daarop een
beslissing. Het is beter je conclusie na te checken.
Studietaak 3
a. Bestudeer voor de volgende bijeenkomst hoofdstuk 3 uit het boek van Petra
de Bil
b Bedenk vanuit je stage een observatieopdracht die je in de loop van deze
module verder uit werkt.
19
Bijeenkomst 4 ‘Hoe observeer ik?’
Doelstelling
*
Zicht krijgen op de verschillende manier van observeren
*
Vaardigheid verkrijgen in het mondeling rapporteren bij participerend
observeren
*
Inzicht krijgen in het belang van registratiesystemen
*
Kennis nemen van het bestaan van observatiesystemen
Er wordt ingegaan op:
Participerend observeren
verschillende registratiesystemen:
Ongestructureerd en gestructureerd observeren
Event sampling en time sampling
Bestaande observatiesystemen-zelfgemaakte observatieformulieren
1.
Nabespreken studietaak
Inleidende theorie
Registreren
De betrouwbaarheid van een observatie hangt niet alleen af van een objectieve
waarneming en duidelijkheid over het te observeren object. De betrouwbaarheid
staat of valt met de registratie van je observatie.
Registreren is het vastleggen van observaties. Dit moet een zo objectief
mogelijke weergave zijn van deze observaties.
Zuivere registratiemethoden zijn:
video opnames
foto
film
transcriptie: het letterlijk omzetten van gesproken taal
in geschreven taal (uitschrijven van een gesprek)
Aan deze vormen van registreren zit geen interpretatie. Let op: er kan wel
degelijk sprake zijn van subjectiviteit als de registratie zich gaat beperken tot een
deel van de werkelijkheid. Hoe meer beperking hoe subjectiever.
Dus zuivere registratiemethoden: zuivere registratie van de gehele werkelijkheid.
Ongestructureerde registratie:
Registreren zonder formulier of systeem. Bv. Dagrapportage.
Voordeel: je onderzoeksvraag wordt ruim gesteld.
Nadeel: je maakt zelf en selectie omdat je niet alles kunt opschrijven
20
Gestructureerde registratie:
Het registreren van:
bepaalde gedragingen: je spreekt af welke gedragingen geobserveerd
gaan worden (verbaal of non-verbaal)
gedurende een bepaalde tijd:
*
event-sampling: je gaat registreren als het gedrag/de gebeurtenis
dat/die je wil observeren plaats vindt
*
time-sampling: op van tevoren vastgestelde tijdstippen wordt
geobserveerd en genoteerd welke gedragingen er plaats vinden
van een bepaald persoon: groep, een persoon, twee personen, etc.
in een bepaalde situatie
De keuze voor een bepaalde manier van registreren hangt af van een aantal
overwegingen:
Wat is het doel van de observatie?
Wat is de hoeveelheid van de te registreren gedragingen?
Wat is de rol van de observator?
Hoeveel observatoren gaan naar de situatie kijken?
Een participerende observatie wil zeggen dat jij als persoon betrokken bent
binnen de situatie van de observatie. Niet participerend wil zeggen dat je buiten
de situatie staat waarin wordt geobserveerd, je bent een buitenstaander.
Hier gaan we mee oefenen:
2.
Groepsopdracht
‘Participerende observatie’
Vanuit een nagespeelde situatie zal er zowel participerend als ‘van
buitenaf’ geobserveerd worden
21
De Chrysant.
[situatie 1]
Amanda:
Zij is zeer passief. Groepsleden vinden haar vaak achterdochtig. Ze wil nog wel
eens geheimzinnig doen door zich bijna te verstoppen; ze gaat dan in een hoek
zitten waar bijna niemand haar opmerkt. Hoewel ze vaak stil is, zoekt ze vaak
aandacht en oogcontact bij Laura. Ze vertoond bij spanning vaak tics.
Jeffrey:
Jeffrey is de gangmaker van de groep. Hij neemt vaak het hoogste woord. Door
de groep wordt hij getypeerd als ‘koppig’, hij probeert vaak zijn eigen zin door te
drijven. Met een subtiele interventie van de begeleiding is Jeffrey wel vaak tot
inkeer te praten. Hij realiseert zich dan dat hij weer meer aan zichzelf denkt dan
aan de groep.
Jill:
Er is een persoon in de groep die een weerwoord geeft op Jeffrey in
groepsverband. Dit is Jill; zij staat haar mannetje als het gaat om het opkomen
voor zichzelf. Ze heeft het één en ander meegemaakt (is ook moeder: haar kind
is nu bij haar ouders). Jill kan zeer fel uit de hoek komen en kijkt dan niet zo
naar de effecten van haar gedrag. Als ze echt ‘op dreef is’ kan ze uitvallen tegen
werkelijk iedereen.
Galenka:
Galenka is een meisje van Oekraïense afkomst. Ze beheerst de Nederlandse taal
niet goed. Ze probeert altijd inbreng te hebben in een discussie of groepsgesprek,
maar haar gebrekkig Nederlands kan Jill nog wel eens irriteren. Galenka heeft
tijd nodig om goed te kunnen formuleren wat ze zeggen wil. Galenka is orthodox
christen en wil nog wel eens koppelingen maken met haar geloofsovertuiging.
Bonnie:
In de groepssamenstelling is Bonnie degene die het meest beïnvloedbaar is.
Bonnie heeft moeite om ‘nee’ te zeggen op datgene waar ze toch niet achter
staat. Ook is het zo dat ze vaak de mensen volgt die het hoogste woord nemen,
zodat zij niet het mikpunt kan worden van spot.
Iris:
Eén van de begeleidsters van de groep. Iris werkt 10 maanden op de groep. In
het begin heeft ze stevig in haar schoenen moeten staan om al het
‘uittestgedrag’ van de groep te doorstaan. Nu heeft ze – voor zover mogelijk- wel
22
respect van de groep. Bij stevige ruzies of heftige scheldpartijen weet iris soms
niet goed wat ze moet doen.
Situatie:
In leefgroep ‘de chrysant’ (een leefgroep voor jeugdigen met
opvoedingsproblematiek) is er de laatste weken tumult ontstaan doordat de
jeugdigen na het eten verveeld in de woonkamer gaan zitten. Omdat alle
jeugdigen in deze ruimte verblijven ontstaan er spanningen: wat komt er op tv,
wie gaat waar zitten, wie mag er praten en wie niet, etc.
Iris is vandaag begeleider. Ze is de aanvraag voor het uitstapje aan het
behandelen. Ze hoort vanuit het kantoortje geschreeuw. Ze loopt snel naar de
woonkamer. Daar treft ze een sombere Amanda aan, die blijkt te zijn geduwd
door Jill. Jeffrey toont een lach op zijn gezicht. Amanda scheldt dan, buiten
ieders verwachting, Jill uit. Jill reageert uiterst agressief hierop. Jeffrey lijkt ieder
aan te moedigen. Galenka wil (verbaal) ingrijpen, maar lijkt weinig te weinig
effect op de situatie te hebben. Bonnie schaart zich achter Jill.
Iris probeert de rust te bewaren en na te gaan wat er nu precies gebeurt is. Door
een onduidelijke uitleg van Galenka blijkt dat Amanda vroeg aan Jill of ze ergens
anders wou gaan zitten. Jill was opzettelijk op haar ‘vaste’ plaats in de
woonkamer gaan zitten. Jill werd toen erg kwaad op Amanda en duwde haar.
Iris bedenkt zich dat Jill de laatste tijd wel erg kribbig is doordat ze haar kind al
een tijd niet heeft gezien door ruzie met haar ouders.
Jeffrey is van mening dat ze het maar moeten uitvechten.
Iris wilt ieder tot bedaren brengen, maar Jill zoekt echt de confrontatie op met
groepsgenoten.
Jeugdreclassering.
[situatie 2]
John:
Rap van tong en ad-rem is John. John is de vader van Marc, de jongen die het
traject van jeugdreclassering volgt. John’s snelle praatjes zorgen ervoor dat je
hem wellicht snel wantrouwt. John gaat lijkt namelijk het beste voor hemzelf uit
mensen te halen: als het iets oplevert, dan is het interessant voor John. Dit is te
wijten aan zijn achtergrond. In zijn jeugd hebben zijn ouders ieder dubbeltje
moeten omdraaien.
John heeft zelf ook in detentie gezeten. John is op momenten zeer autoritair.
23
Nel:
De moeder van Marc lijkt in veel opzichten op haar man. Ook Nel heeft een
verleden met enkele misdrijven. Ze neemt geen blad voor haar mond en is
autoritair binnen het huishouden. Ze bekent dat vroeger het huishouden met
harde hand geregeerd werd, nu is ze naar eigen zeggen wat milder.
Marc:
Marc is een 15 jarige jongen uit een zogenaamde ‘aandachtsbuurt’. Hij heeft
enkele maanden vastgezeten voor brandstichting, vernieling en mishandeling. Nu
is hij 2 maanden uit jeugddetentie. Marc lijkt een oppervlakkige jongen; hij geeft
niet snel zijn mening en vind snel alles goed.
Josie:
Josie is de zus van Marc. Zij is licht verstandelijk beperkt. Ze is afkeurend naar
praktisch alles in het huishouden en in haar leefomgeving. Ze is afwijzend naar
haar broer Marc, het feit dat hij nu vast heeft gezeten maakt hem nog veel meer
een mikpunt van haar afgunst.
Murat
Murat is de vriend van Josie. Murat kan het wel vinden met Marc. Het feit dat
Marc heeft vastgezeten, daar heeft Murat respect voor. In de gezinssituatie is
Murat rustig, echter als hij alleen is met Marc spreekt hij veel met hem, meestal
ook met veel waarde.
Bertha:
Bertha is de buurvrouw van het gezin. Zij komt dagelijks langs. Bertha woont net
zo lang in de buurt als het gezin.
Bertha lijkt op het eerste gezicht bemoeizuchtig. Echter komt deze houding voort
uit haar bezorgdheid. Bertha leest de les vaak voor: hoe het hoort of hoe het
moet. Zowel Nel als John hechten veel waarde aan haar woorden. De kinderen
nemen de inbreng van Bertha niet zo serieus.
Jos:
Jos is het jongste kind (11) van het gezin. Nu veel aandacht uitgaat naar Marc,
voelt hij zich een beetje op de achtergrond gezet. Jos zeurt de laatste tijd van
meer en vraagt op allerlei manieren aandacht.
Myrna:
Myrna is de jeugdreclasseerder die een bezoek brengt aan het gezin om de
vorderingen van Marc te zien. Ook wil ze meer zicht en meer grip krijgen op de
(negatief) beïnvloedende factoren van het gezin.
24
Myrna werkt een jaar bij de jeugdreclassering en is al van alles tegengekomen in
de praktijk. Ze heeft het gevoel, indien de gezinssituatie meer structuur biedt
voor Marc, dat de gestelde doelen met Marc gerealiseerd kunnen worden.
Situatie:
Myrna komt binnen bij het gezin. Iedereen is aanwezig: iets wat Myrna niet had
verwacht. Ze had afgesproken met Marc en de ouders, maar nu blijken Josie,
Bertha, Jos en Murat ook aanwezig te zijn.
Myrna probeert zo tactisch mogelijk te melden dat ze toch echt alleen met John,
Nel en Marc wil spreken.
Bertha reageert onmiddellijk; zij stelt dat de anderen ook mogen weten waar het
over gaat, het is tenslotte een gezin. John en Nel neigen Bertha gelijk te geven.
Bertha krijgt bijval van Josie.
Myrna probeert uit te leggen dat dit proces eerst besproken moet worden met de
directe betrokkenen. Dit valt Bertha in het verkeerde keelgat. Zij zegt dat zij ook
een directe betrokkene is en dat ook zij te maken heeft met de opvoeding van
Marc. Bertha stelt dat zij veel kennis heeft van zaken.
Jos probeert tussendoor veel aandacht te trekken, vooral bij Nel. Nel geeft geen
gehoor. Wel wordt ze kwaad als Jos naar haar gevoel teveel zeurt.
Myrna weet zich maar net staande te houden tegenover het offensief. Ze blijft
verdedigen dat ze een gesprek zou willen met Nel, John en Marc; respectievelijk
de ouders en het kind om wie het gaat. Ze gaat op haar strepen staan: vanuit de
instelling zijn de client zelf en de ouders of verzorgers ook degene op wie primair
het traject gericht moet zijn. Ook dit valt in verkeerde aarde: Myrna krijgt
commentaar van Josie, Bertha en Nel.
Omdat het verzet blijft bestaan zoekt Myrna naar een oplossing; ze stelt voor dat
ze een gesprek aangaat met allen. Maar dat voor de volgende keer alleen John,
Nel en Marc aanwezig zullen zijn voor een gesprek, anders maakt ze een
aantekening. Ieder gaat akkoord met dit idee, enkel Bertha klaagt over het feit
dat Myrna dreigt met een aantekening.
Studietaak 4
a.
Bestudeer voor de volgende bijeenkomst hoofdstuk 4 en 5 uit het boek
van Petra de Bil
b.
Maak vanuit de observatie opdracht die je jezelf hebt gegeven een
beargumenteerde keuze voor:
registratiesysteem
(on)gestructureerd
event/time sampling
wel of niet participerend
25
Bijeenkomst 5 ‘Van probleem naar onderzoeksvraag’
Doelstelling
*
Het leren formuleren van onderzoeksvragen
*
Inzicht verkrijgen in de plaats van de observatie in de methodische cyclus
Er wordt ingegaan op:
signaleren, controleren, analyseren, concretiseren en de plaats van deze
begrippen in de (hulpverlenings)cyclus
soorten onderzoeksvragen
formuleren van de onderzoeksvraag en de deelvragen
eenheid, domein, variabelen, waarden en meetniveau
1.
2.
Nabespreken studietaak
Opdracht
Er zal klassikaal een video bekeken worden
De groep gaat in drietallen uiteen. Formuleer nu concreet een aantal
aandachtsgebieden/gedragingen van de personen uit de video waar jullie
meer over zouden willen weten (en wat je door middel van observatie kan
onderzoeken) en bepaal tevens het doel hiervan.
Plenair worden een aantal van deze te observeren aandachtsgebieden
besproken in samenhang met de doelen en de methodische cyclus.
De docent zal tevens ingaan op het begrip onderzoeksvragen en
deelvragen.
In dezelfde drietallen gaan de studenten nu relevante onderzoeksvragen
opstellen naar aanleiding van de eerder door jullie geformuleerde
aandachtsgebieden/gedragingen.
Plenair worden de onderzoeksvragen besproken
Studietaak
a. Bestudeer voor de volgende bijeenkomst hoofdstuk 6 en 7 t/m 7.5
uit het boek van Petra de Bil
b. Bepaal vanuit je eigen observatie opdracht de
aandachtsgebieden/gedragingen van de personen waar je meer over
zou willen weten (en die je door middel van observeren kunt
onderzoeken)
c. Formuleer naar aanleiding van de genoemde
aandachtsgebieden/gedragingen de onderzoeksvraag en deelvragen
26
Bijeenkomst 6 ‘Opstellen observatieplan en rapporteren’
Doelstelling
*
Inzicht verkrijgen en oefenen in het maken van een observatieplan
*
Inzicht verkrijgen in mondeling rapporteren en het maken van rapportage
Er zal ingegaan worden op:
het observatieplan
de mondelinge interne en externe rapportage
de schriftelijke interne en externe rapportage
1.
2.
Nabespreken studietaak
Opdracht
Klassikaal zal er een observatieplan doorlopen worden waar ‘fouten’1 in
zitten. Aan jullie de taak om deze ‘fouten’ te signaleren, aan te geven
waarom ze ‘fout’ zijn en om te zetten naar wat het dan wel zou
moeten zijn volgens jullie.
1
Feedback geven op constructieve wijze, zoals geleerd in de communicatieve modules van
jaar 1. Fouten worden hierbij gezien als “extra aandacht”; waar dient de student nog nuances
in aan te brengen m.b.t. zijn of haar rapportage?
27
Observatieplan (beknopt voorbeeld)
Locatie: Stichting Amusion, “behandelgroep ’t Klaverblad”.
SPH’er: Jeanette Lagermann
Client: Ed Bar
1.
Probleem.
In de behandelgroep voor jeugdigen met een gedragsproblematiek is me
opgevallen dat zowel Brahim als Ed zich vervelend gedragen. Ze hebben er
moeite mee dat er vrouwelijk personeel rondloopt.
N.B. Ik heb dit voorval alleen nog besproken met collega’s Angelique en Ramon.
Zij herkennen het ook. De overige 5 behandelaars die ook werkzaam zijn met
deze groep heb ik nog niet bevraagd.
2.
Analyse van het probleem
Ramon zegt dat met name Ed zich merkwaardig gedraagt. Ramon is van mening,
dat zegt hij ook stellig; dat het zijn interpretatie is, dat het te maken heeft met
de achtergrond van Ed. Komend uit een problematisch eenouder gezin uit een
achterstandswijk en met veel ‘streetwise’. Ramon legt uit dat Ed wel eens zaken
anders kan interpreteren, of liever gezegd waarderen, dan anderen. Het zou Ed
meer gaan om eer of trots.
Angelique is het hier grotendeels mee eens. Ze benoemd dat ze het machogedrag herkent op momenten dat de hele groep of grote delen van de groep
aanwezig zijn in de activiteitenruimte. Dan lijkt het alsof Ed de drang voelt om
zich te bewijzen, om aan te tonen dat hij aanwezig is en respect verdient. Op
deze momenten zoekt hij contact met andere jongens die makkelijk
beïnvloedbaar zijn en zoeken ze een slachtoffer. Vaak is dit Frank, maar soms is
het ook de vrouwelijke begeleider op dat moment. 1-op-1 is Ed er op aan te
spreken en toont hij berouw of begrip. In de groep is hier geen sprake van. Zich
kwetsbaar opstellen in bijzijn van anderen is ‘not done’.
Zelf herken ik de reacties van mijn collega’s. Mij is niet helder wat de oorzaak is
van het gedrag. Wat is de prikkel? Ook is me niet duidelijk waarom juist
vrouwelijke begeleiders het slachtoffer zijn van zijn collectieve acties.
3.
Formulering onderzoeksvraag.
De onderzoeksvraag die het team heeft, luidt;
“Het macho-gedrag van Ed staat zijn ontwikkeling in de weg”
“Is alleen al het samenzijn met een groep dat ervoor zorgt dat Ed zich opstandig
gedraagt tegenover de leiding en provocerend gedraagt ten opzichte van andere
groepsleden?”
28
4.
-
Formulering deelvragen.
De volgende deelvragen worden onderzocht:
hoe vaak zoekt Ed contact met andere groepsgenoten?
Hoe reageert Ed op contact door vrouwelijke begeleiders in bijzijn van
groepsgenoten?
Hoe reageert Ed op contact door vrouwelijke begeleiders in een 1-op-1
situatie?
Hoe reageert Ed op contact door mannelijke begeleiders?
Welke handelingen verricht Ed zonder bijzijn van groepsgenoten?
5.
Concretisering onderzoeksvraag en deelvragen.
Onder contact zoeken wordt verstaan: het zowel verbaal als non-verbaal
communiceren met een ander; interactie opzoeken.
Onder reageren wordt verstaan: de reactie (zowel fysiek alsook emotioneel) die
de cliënt toont bij het ontvangen van een boodschap.
Met handelingen verrichten bedoelen we: de dingen die Ed doet, welke taken hij
uitvoert.
6.
Eenheden, domein, variabelen, waarden en meetniveau.
Eenheid: Stichting Amusion, Abcoude
Domein: Behandelgroep “t klaverblad”.
Variabele
Waarden
Manieren van reageren op
Anderen
agressief, aanraken…
Nominaal
Vragen om hulp
zeurend, claimend…
Nominaal
Volbrengen van taak/
Activiteit
oriënteren op taak,
proberen, uitvoeren…
Contact zoeken met anderen
7.
0, 1, 2 …
Meetniveau
Ratio
Ordinaal
Welke gedragingen gaan geobserveerd worden?
Operationalisatie van de onderwerpen:
Contact zoeken met anderen: fysiek contact zoeken door porren of een arm om
iemand heenslaan, non- verbaal communiceren middels gebaren of oogcontact,
verbaal contact maken middels roepen (naam, kreet van ongenoegen, hard
zingen, etc.).
Manieren van reageren op anderen: verbaal agressief; d.w.z. koppig zijn of
weglopen. Non-verbaal agressief/provocerend: een houding aannemen die
uitdaagt; dicht bij de gesprekspartner staan, constant oogcontact opzoeken,
bedenkelijke stiltes laten vallen.
29
Vragen om hulp: Op wat voor een manier vraagt Ed om hulp? Laat hij blijken
geremd te zijn hierin (komt hij moeizaam uit zijn woorden of vraagt hij zaken op
het laatste moment?), Probeert hij in zijn vraag naar hulp rekening te houden
met de groep: bijvoorbeeld een kwetsende opmerking maken over een ander
zodat zijn actie (een vraag stellen) niet als zijnde ‘zwak’ zal worden gezien door
de groep?
Volbrengen van taak/activiteit: in elke fase die nodig is voor het volbrengen van
de opdracht; wat is de reactie van Ed: is hij blij, boos, geïrriteerd, passief?
8.
Is er een 0-meting?
Op het moment dat Ed anderhalf jaar geleden deel ging uitmaken van de
behandelgroep was er geen vuiltje aan de lucht. Ed boekte vooruitgang in zijn
ontwikkeling (scholing) en was terughoudend in de groep. Deze
terughoudendheid had waarschijnlijk te maken met zijn kennismakingsfase.
Een jaar later was de samenstelling van de groep dusdanig verandert dat Ed
meeveranderde; hij werd mondiger (sprak vaker tijdens bijvoorbeeld
eetmomenten en overlegmomenten) en ging ook meer om met de ‘nieuwe
groepsleden’.
Ed trok zich minder aan van de begeleiders; hij reageerde ongeïnteresseerd op
gespreksmomenten. Ook was hij vaker afwezig bij bepaalde activiteiten.
Collega’s typeren deze fase die Ed doorliep als ‘laks’.
9.
Hoe registreren we de observaties?
Op voorbestemde tijdstippen en locaties zal er geobserveerd worden. Er zal
gebruik gemaakt worden van de typeringen zoals aangegeven in paragraaf 6.
Op 2 ochtenden, 3 middagen en 1 avond. De gedragingen zullen op
verschillende dagdelen plaatsvinden omdat de samenstelling van de groep
gedurende de dag veranderd. De procedure van observeren verloopt conform de
richtlijnen hiervoor van de organisatie; Amusion heeft (interne)
observatieformulieren die gebruikt worden bij het doen van observaties. Deze
zijn opgesteld in samenwerking met observatiedeskundigen.
In de avondobservatie zal er een video opgesteld worden om het vertoonde
gedrag vast te leggen. Zowel moeder als Ed hebben hiervoor toestemming
gegeven.
10.
Hoe interpreteren we de observatie?
Het volgen van de interne observatieformulieren is afdoende om verschillen in
interpretatie nihil te maken.
30
(de docent zal nog even kort laten zien hoe ene volledig observatieplan er
dus uit ziet)
3.
Rapporteren
De docent zal ingaan op de verschillende vormen van rapporteren.
Middels een groepsdiscussie zal duidelijk worden waarom mondeling
en schriftelijk rapporteren zo belangrijk zijn, waar je op dient te letten,
etc.
Ondersteunende theorie
Rapportage is het sluitstuk van de observatie. Er was een probleem of
onduidelijkheid. Er is geobserveerd, geregistreerd en geïnterpreteerd. Nu volg de
verslaglegging. Bij dit sluitstuk is taal ook ontzettend belangrijk. De rapportage
zijn gedrukt. Alles staat zwart op wit. Rapportages worden vaak door meerdere
mensen gelezen. Het is hele belangrijk te letten op wat er opgeschreven wordt
en hoe dit opgeschreven wordt.
Soorten rapportages:
1. Mondeling
a.
Intern: dienstoverdracht, teambespreking
b.
Extern: contacten die hulpverleners hebben met
betrokkenen van de cliënt zoals: ouders,
gezinsbegeleiders, artsen, kinderen, etc.
2. Schriftelijk
a.
Intern: dagrapportage, cliëntregistratie, rapportage van
observaties, notulen uit intern overleg
b.
Extern: alle rapporten die naar betrokkenen buiten de
instelling gaan zoals rapportage naar ouders,
rapportages naar andere hulpverleners, rapportage
naar de rechtbank
Interpreteren is, zoals we eerder hebben besproken, het verbinden van eigen
betekenissen, oordelen aan hetgeen waargenomen is. Oordeelsvorming speelt
niet alleen een rol bij het schrijven van de rapportage maar ook al bij het
verzamelen en selecteren van gegevens. Juist het onderscheiden van wat is
waargenomen en welke betekenis je daar zelf aan geeft is de grote moeilijkheid
bij het schrijven van rapporten.
31
Studietaak
a.
Bestudeer voor de volgende bijeenkomst hoofdstuk 10 uit het boek van
Petra de Bil
b.
Stel in het kader van de toetsing een eigen observatieplan op (zoals we
tot nu toe doorgenomen en geoefend hebben)
c.
Doe de daadwerkelijke observatie
Bijeenkomst 7 ‘Consultatieles’
In deze bijeenkomst hebben de studenten de ruimte om zelfstandig te werken
aan de toetsopdracht.
Ook zullen er vast groepjes worden gevormd van de bijeenkomst voor de
volgende keer.
De docent is beschikbaar voor consultatie.
Studietaak.
a.
zorg dat je je verslag naar elkaar (je groepje) mailt, zodat zij zich vast
kunnen inlezen voor de opdracht van de volgende bijeenkomst: feedback.
Bijeenkomst 8 ‘Het intercollegiale overleg’
In deze bijeenkomst zal er in subgroepen een intercollegiaal overleg plaatsvinden
welke bijgewoond wordt door de betreffende docent. In dit overleg zal het
mondeling en schriftelijk overdragen centraal staan. Zowel vorm als inhoud zal
met elkaar bekeken worden. In dit werkoverleg is er ruimte om op basis van
feedback je eindverslag (je observatie) aan te passen. Van belang is het open
staan voor feedback voor anderen, zodat zij, vanuit een andere optiek, een
andere benadering aspecten uit jouw verslag kunnen belichten.
De feedback welke je krijgt vanuit deze bijeenkomst verwerk je aantoonbaar in
je toetsverslag.
In week 9 zal het observatieverslag ingeleverd worden bij de docent. De docent
zal aangeven welke inlevermethode de voorkeur geniet.
32
Bijlage: BEOORDELINGSFORMULIER OBSERVEREN en RAPPORTEREN
Naam Student:
Groep:
Datum:
Naam beoordelaar;
Criteria
Cijfer;
paraaf;
ptn Evt. toelichting
Toegekende
punten
Probleem/situatie
Probleemanalyse/beschrijving 10
Formulering
onderzoeksvraag,benoemen
type onderzoeksvraag
10
Formulering deelvragen,
concretisering
10
Geregistreerde gedragingen.
Eenheden, domein, variab.,
waarden en meetniveau
Registratie methode en
registratie
10
10
Rapportage
10
Feedback van
medestudenten
5
reflectie op eigen werkwijze
10
Interpretatie vanuit
referentiekaders
5
33
Correct Nederlands; niveau
en taalfouten
Argumentatie van elke
beslissingsstap
10
10
34
Download