“Observeren en rapporteren” - Studiehandleiding (student) 2009 – 2010 ISO- opleiding SPH Code: SPHOER03RV Bestemd voor: 2de jaars SPH voltijd/deeltijd & duaal (CMV) Studiebelasting: 2 ECTS Periode: 2e kwartaal Herschreven 2008: Linette van Hulst en Ferdy van Lotten 1 0. Inleiding en verantwoording De SPH-er wordt in zijn dagelijkse werk geconfronteerd met vragen over de ontwikkelingen, de mogelijkheden en onmogelijkheden van de cliënt (groep). Tegelijkertijd maakt de SPH-er veelal deel uit van de dagelijkse leef- en werksituatie van de cliënt en zal vanuit het waarnemen van deze werkelijkheid zijn handelen moeten afstemmen op de vragen van de cliënt. Het verzamelen van informatie maakt aldus een wezenlijk onderdeel van zijn werk uit. Anders gezegd: het verzamelen van informatie is een essentiële activiteit van het methodisch handelen. De SPH-er werkt vrijwel altijd samen met collegae en andere disciplines. Deze samenwerking vereist het vastleggen en overdragen van wat er aan informatie verzameld is: het rapporteren van gegevens. Dus kunnen we vaststellen dat ook het rapporteren een essentiële activiteit is van het methodisch handelen. Waarnemen, observeren en rapporteren zijn nodig in alle fases van het methodisch proces dat je met je cliënten zult doorlopen. Concreter: zodra je in contact komt met je cliënt zul je proberen je handelen zo goed mogelijk op de cliënt af te stemmen. Hiervoor moet je de signalen die de ander uit zendt op de juiste wijze kunnen inschatten. Deze signalen zijn vaak dubbelzinnig, subtiel of verborgen. Hoe je waarneemt speelt dan een belangrijke rol. Waarneming is namelijk selectief en subjectief. Een ieder kijkt door het filter van zijn eigen referentiekader. Een SPH-er dient zijn waarneming te toetsen op betrouwbaarheid en validiteit en dit vereist een kritische zelfreflectie. Daarnaast dien je doelgericht, systematisch en opzettelijk te gaan waarnemen ofwel je zult moeten gaan observeren. In een mondelinge en/of schriftelijke overdracht breng je jouw collega op de hoogte van je observaties en evalueer je of de gestelde doelen behaald zijn. In het 2de leerjaar staat het methodisch handelen centraal; de integrale leerlijn wordt in dit jaar gevormd door het project ‘methodisch werken’. Het moge duidelijk zijn geworden dat een van de voorwaarden voor het methodisch werken/handelen bestaat uit het op professionele wijze kunnen observeren van en rapporteren over gedragingen en interacties van cliënten. Dit programma ‘observeren en rapporteren’ levert hiertoe een belangrijke bijdrage. 2 1. Competenties, doelstelling en leerdoelen 1.1 Competenties Uit de Creatieve Professional, opleidingsprofiel en opleidingskwalificaties Sociaal Pedagogische Hulpverlening (1999), zijn de onderstaande competenties ontleend. De volgende competenties staat centraal in het programma: 1. 7. 8. 12. 19. 1.2 Zelfstandig en samen met cliënten, andere hulpverleners en/of direct bij de cliënten betrokkenen de woon- en leefsituatie te verkennen en te analyseren, samen te komen tot het formuleren of herformuleren van hulpvragen, het vast stellen van hulpverleningsdoelen en hulpverleningsaanbod en het vormgeven van hulp- en dienstverleningsplannen. Over (de voortgang) hulp- en dienstverlening te rapporteren en deze te evalueren en eventueel bij te stellen Het eigen beroepshandelen te verantwoorden ten overstaan van cliënten en/of diens vertegenwoordigers, de eigen hulpverleningsorganisatie en/of andere opdrachtgevers en/of de samenleving Condities te bewerkstelligen binnen de organisatie, die een verantwoorde uitvoering van hulp- en dienstverlening mogelijk maken Kritisch te reflecteren op eigen beroepsmatig handelen, houding en motivatie vanuit theoretische en normatieve kaders Algemene doelstelling van het programma In dit programma is het leren van de student gericht op het ontdekken van de factoren die van invloed zijn op zijn waarneming. De student zal leren observatievragen te formuleren in samenhang met begeleidingsdoelen alsmede het maken van een observatieplan en het uitvoeren daarvan. Verder zal de student leren zijn waarnemingen en zijn observaties zo zorgvuldig en betrouwbaar mogelijk schriftelijk vast te leggen. 3 1.3 Leerdoelen van het programma - je bent in staat om doelgericht, systematisch en opzettelijk waar te nemen (=observeren) je bent je bewust van de factoren welke jouw waarneming en jouw interpretatie daarvan beïnvloeden je bent in staat om de plaats en functie van observeren in de eigen werkpraktijk als hulpverlener te benoemen je bent in staat om zorgvuldig gegevens te registreren, te interpreteren en uiteindelijke conclusies duidelijk en betrouwbaar te rapporteren je bent in staat om vanuit een hulpverleningssituatie vraagstellingen te formuleren, een observatieplan te maken en deze uit te voeren 2. Oriëntatie op het programma Dit studieonderdeel maakt deel uit van de vaardigheden lijn. De student zal daarom uitgenodigd worden om vele te oefenen met de kernactiviteiten die deel uit maken van de te verwerven competenties (professioneel waarnemen, observeren en rapporteren). Tussen de lessen door zal de student zelf actief op zoek moeten gaan naar situaties waarin hij het geleerde verder kan toepassen en ontwikkelen. Hiertoe zijn studietaken geformuleerd welke de student dient uit te voeren en schriftelijk vast gaat leggen. Deze studietaken stellen hem tevens in staat om zich bewust te worden van zijn eigen leerproces en deze actief richting te geven. 3. Hulpmiddelen/literatuur/materiaal In dit studieonderdeel wordt gewerkt met het boek: ‘Observeren, registreren, rapporteren en interpreteren’ van Petra de Bil. 4. De organisatie Dit studieonderdeel wordt in het 2de kwartaal van het 2de studiejaar aan geboden. De lessen worden geroosterd in blokken van 3 x 40 minuten. 5. Toetsing De toets bestaat uit het maken van een observatiestappenplan, het concreet uitvoeren van de observatie en de rapportage hierover. De studenten gebruiken hiertoe een situatie uit hun stage-/werkpraktijk. Hiervoor dienen de studenten zelf een observatiedoel en observatievraag te formuleren. 4 Het verslag dient met een 5,5 of hoger beoordeeld te worden om voor je studiepunten van dit moduul in aanmerking te komen. Richtlijnen: 1. Formulering onderzoeksvraag 2. Formulering deelvragen 3. Concretisering onderzoeksvraag en deelvragen 4. Eenheden, domein, variabelen, waarden en meetniveau 5. Welke gedragingen gaan geobserveerd worden 6. Registreren observatie 7. Schrijf een rapportage. Geef je resultaten weer van je observatie en trek op grond hiervan conclusies 8. Verwerk de feedback welke je gekregen hebt in het intercollegiale overleg in bijeenkomst 8 9. Vermeld welke eventuele storingen/fouten zich hebben voorgedaan tijdens de uitvoering van de opdracht en reflecteer op je eigen werkwijze 10. Lees uit Petra de Bil het hoofdstuk 8.6 ‘Interpreteren vanuit referentiekaders’. Kijk vervolgens welk kader er gehanteerd wordt in je eigen (stage)instelling. Zet dit af tegen je eigen rapportage. Vanuit welk kader kijk jij? Onderbouw je antwoord [zie bijlage (blz. 33) voor concrete beoordeling!] Let op: het observatieplan bevat een zorgvuldige argumentatie van elke beslissingsstap de observatie is correct, d.w.z. conform de opzet uitgevoerd en geregistreerd Het geheel dient geschreven te zijn in correct Nederlands. 6. Hertoetsing Herkansing geschiedt volgens de richtlijnen van de opleiding. 5 - Studieactiviteiten Bijeenkomst 1 ‘Wat zie ik?’ Doelstelling * Oriënteren op de functie van waarnemen * Bewust worden van factoren die de waarneming en de interpretatie daarvan beïnvloeden 1. Algemene inleiding en uitleg over het module en de toetsing. 2. Waarnemen Er zullen diverse opdrachten gedaan worden in het teken van waarnemen Ondersteunende theorie Is waarnemen wel waar? We maken in de regel een onderscheid tussen waarheid en werkelijkheid. De waarheid stellen we vast met ons verstand, de werkelijkheid met onze zintuigen. De werkelijkheid is datgene wat er in de wereld gebeurt, los van hoe wij er over denken. De werkelijkheid is autonoom, los van onze opvattingen. Althans dat denken we. Weinig lijkt gewoner dan de waarneming. Vanaf het moment dat we ‘s morgens wakker worden en onze ogen open doen nemen we waar. Allerlei indrukken uit onze omgeving komen bij ons binnen. Niet alleen via onze ogen maar door middel van al onze zintuigen. We horen geluiden met onze oren, voelen met onze handen, ruiken met onze neus. Via ons hele lichaam hebben we contact met de omgeving. Via onze ogen doen we allerlei indrukken op van de wereld om ons heen. We hoeven daar helemaal geen inspanning voor te leveren en dat betekent dat het waarnemen iets is waar we zelden bij stilstaan. Maar neem eens een aantal alledaagse gebeurtenissen in je gedachten: je staat in de file, de eigen auto staat stil en de auto naast je gaat rijden. De eerste reactie is ‘paniek’, omdat je denkt dat de eigen auto op een glooiing stond en is gaan rollen, maar het is de andere auto die is gaan rijden! We moeten onszelf nog eens heroriënteren, goed kijken of we zelf niet rijden en onszelf overtuigen van de realiteit. 6 Getuigen geven te goeder trouw vaak een verschillend verhaal van dezelfde feiten, heb je zeven getuigen dan zullen er waarschijnlijk zeven verschillende verklaringen volgen. De consument beweert in het koopgedrag niet door reclame beïnvloedt te worden, en toch investeren bedrijven miljarden in reclame. We horen niet een reeks noten, maar een melodie. Een mens met een geamputeerde arm blijft klagen over pijnen in de arm die er niet meer is. We zien niet een reeks letters maar we lezen een verhaal, als het echter een voor ons vreemde taal is zijn we echter weer een reeks letters. We kunnen deze lijst met enigszins verwarrende ervaringen nog veel langer maken en telkens staan we voor de vragen: komen onze waarnemingen eigenlijk overeen met de buitenwereld, met de werkelijkheid? Hoe vaak gebeurt dit nu eigenlijk, dat wij onbewust de verkeerde waarneming doen, en welk onderdeel van het waarnemingsproces is verantwoordelijk voor deze afwijking tussen waarneming en realiteit? De hedendaagse kijker kan zonder twijfel razendsnel waarnemen en interpreteren. Maar met onze ingeboren neiging om samenhang te willen zien, om zo snel en adequaat te kunnen reageren op gevaar, gaan we echter vaak voorbij aan mogelijke verstoringen en illusies. We hebben maar weinig stippen en vlekken nodig om een beeldraadsel op te lossen, maar of het de correcte oplossing is vragen wij ons niet vaak af, of mogelijke verstoringen meegewogen worden in ons oordeel lijkt niet zo belangrijk. Kijken en denken zijn voor ons besef. De juiste manier om informatie en kennis over iets te verkrijgen, om de waarheid boven tafel te krijgen. We hebben het zelf gezien, zeggen we. Maar in de tegenwoordige tijd kunnen we allemaal langzamerhand weten, dat je met behulp van beelden mensen alles kunt doen geloven, je kunt er aan alle kanten mee manipuleren; omdat we zo gemakkelijk denken: ik heb het toch zeker zelf gezien, zijn we weinig kritisch op wat we zien. Iedere waarneming blijkt niet zomaar een waarneming te zijn, iedere waarneming is niet meer dan een vertolking, een weergave die met tal van beslissingen gepaard is gegaan, hoewel we ons dat maar weinig bewust zijn. Dankzij onze zintuigen vergaren wij informatie over de buitenwereld. Die geleerdheid was en is nog steeds noodzakelijk om te overleven: de eerste mensen moesten roofdieren kunnen horen, kunnen zien of kunnen ruiken, voordat het dier kans gezien had om hem te dicht te naderen of nog erger, te kunnen aanvallen; de hedendaagse mens heeft zijn zintuigen nodig om te kunnen overleven in een wereld vol met andere soorten gevaren: auto’s, treinen, bussen en, niet onbelangrijk: andere mensen. 7 Alle zintuigen, toen en nu, werken evenwel op basis van hetzelfde principe: een fysieke prikkel wordt vertaald in zenuwimpulsen die leiden tot bepaalde gewaarwordingen. Licht met een korte golflengte geeft de gewaarwording blauw en licht met een lange golflengte de gewaarwording rood, snoep geeft de gewaarwording zoet en een citroen geeft de gewaarwording zuur. De ogen vormen dus een van de eerste schakels in het begrijpen van de buitenwereld (de werkelijkheid). Perceptie en selectie Zintuigen stellen ons in staat om te kunnen zien. Horen, voelen, ruiken en proeven. Voordat we aan al deze gewaarwordingen zinnige conclusies kunnen verbinden, moet de informatie omgevormd worden. Met andere woorden: de prikkels moeten omgezet worden in benoembare voorwerpen, smaken of geuren. Dit gebeurt met wat perceptie wordt genoemd. Perceptie ( in woordenboek betekent het letterlijk waarneming) = ontvangst = resultaat van waarnemen Bij het waarnemen van prikkels krijgen we via de hersenen info binnen over de perceptie van diepte (waar is het), de perceptie van beweging (wat doet het) en de perceptie van vorm (wat is het) Perceptie is al selectief. We kunnen onmogelijk alle prikkels waarnemen, daarom selecteren we. De hoeveelheid stimuli die we kunnen opnemen is eindig. Daarom is het van belang om bij je selectie uit te gaan van wat van belang is en wat niet. Je leert om razendsnel in te schatten wat relevante prikkels zijn en wat niet. Zo kijk en luister je steeds doelgerichter, bewuster en selectiever. De bovenstaan processen zijn vanzelfsprekend zeer belangrijk voor onze beroepspraktijk. Iedere hulpverlener richt zijn aandacht op bepaalde cliënten en op bepaalde gebeurtenissen. Hij kan in zijn gesprek met een bewoner gelijk zijn aandacht richten op een fluisterend gesprek tussen twee andere bewoners. Hulpverleners zullen ook zien wat ze denken te zien en horen wat ze denken te horen. Perceptie en selectie hebben te maken met aangeboren processen in de hersenen. Toch valt er wel in te sturen. Dit kun je doen door regelmatig te reflecteren op wat je hoort en ziet. Je kunt dan te weten komen hoe de processen bij jezelf werken. 8 -Ga na waar je je aandacht op richt? -Welke aannames maak je bij het beoordelen van allerlei dagelijkse situaties? Bij het observeren ben je bewust aan het waarnemen. Deze waarnemingen zul je moeten onthouden als je er later nog iets mee wil doen. Het geheugen is niet feilloos. Bij onderzoek waarbij mensen een bepaalde videoband te zien kregen en er daarna vragen over kregen, bleek dat mensen dingen hadden gezien die er in werkelijkheid niet waren. Ook hier vulden mensen situaties in met hun verwachtingen. Verder blijken mensen beïnvloedbaar. Dit maakt dat je voorzichtig om moet gaan met observaties. Verbaal en non-verbaal waarnemen Horen en zien zijn de belangrijkste zintuigen in de beroepspraktijk. Van deze twee lijkt het horen het meest gewicht te krijgen. Allerlei non-verbale uitingen worden sneller niet opgemerkt of vergeten. Toch kun je juist uit die signalen veel informatie halen. Het is in de beroepspraktijk dan ook handig om bij het uitschrijven van je observaties onderscheid te maken in wat er gezegd wordt en wat er gedaan wordt. Hierbij kunnen verbale en non-verbale waarnemingen niet congruent zijn. Studietaak 1 ‘Wat zie ik?’ Het doel van deze opdracht is dat je ervaart hoe het is om waar te nemen. Neem een zelf te bepalen situatie gedurende 5 minuten waar. Probeer zoveel mogelijk op te schrijven wat je waarneemt. Werk deze gegevens uit in een verhaal met volledige zinnen en neem deze de volgende bijeenkomst mee. 9 Ondersteunende literatuur Net als eten en drinken is waarnemen een levensvoorwaarde. Bij waarnemen moeten we niet alleen denken aan de gegevens die we krijgen uit de wereld om ons heen, maar ook aan de gegevens die we krijgen uit ons eigen lichaam: waarneming van de buitenwereld en de binnenwereld. Als de waarneming compleet weg zou vallen, dan zouden we het niet lang meer maken. We zien een afgrond en deinzen terug. We horen ene deur klappen en gaan kijken of er iemand is binnen gekomen. We ruiken een vreemd luchtje en merken dat de gaskraan open staat. Zonder onze zintuigen zouden we te pletter zijn gevallen, beroofd of met ons huis de lucht in zijn gevlogen. Dit zijn voorbeelden van waarneming van de buitenwereld. Maar wat als geen pijn meer zou voelen, als je je evenwicht niet meer zou kunnen houden of als je niet meer merkt dat je genoeg gegeten hebt. Het antwoord spreekt voor zich: een adequate waarneming is een voorwaarde voor het leven. Een adequate waarneming is ook het begin van ene observatie. Een ieder van ons neemt anders waar. De discussie gaat dan over een vraag die we onszelf eens kunnen stellen: als ik een zonsondergang zie en jij ziet hem ook, zien we dan hetzelfde? De vraag die erachter ligt luidt: in hoeverre biedt onze waarneming de wereld zoals deze in zichzelf is en in hoeverre vervormt of verandert onze waarneming die wereld. Het mag duidelijk zijn dat er een relatie bestaat tussen dat wat we geleerd hebben en is opgeslagen in ons geheugen en dat wat we waarnemen. Als we iets waarnemen dan leren we daarvan, maar wat we geleerd hebben heeft weer invloed op onze waarneming. Factoren die invloed hebben op het waarnemen: 1. Aandacht: is selectief - Passieve aandacht: aspecten die we opmerken omdat ze onze aandacht trekken - Actieve aandacht: we richten ons actief op die aspecten waar we op ingesteld zijn 2. Motivatie en emotie: maakt onze waarneming actief. De emotie die je voelt kleurt onze waarneming. Soms vervormt het de waarneming (de roze bril bij verliefdheid; kind bang voor hond -> zal eerder een hond waarnemen dan anderen -> alle honden zijn eng) Mensen met verschillende motivatie nemen anders waar (honger -> je ziet en ruikt eerder eten) 3. Organisatie: waarnemen is het ordenen of organiseren van prikkels tot een samenhangend, voor ons betekenisvol geheel. Wat betekenisvol is is voor ieder mens verschillend. Als er geen betekenisvolle samenhang is dan construeren we die samenhang wel. Bv. Marie is jarig. Jan geeft een boek. Aan wie geeft Jan een boek? Velen zullen zeggen Marie. Maar dat staat er niet. We vullen het logischerwijs in. 10 Bijeenkomst 2 ‘Wat is observeren?’ Doelstelling * Begripsmatig onderscheid kunnen maken tussen waarnemen en observeren * Oriënteren op de plaats en functie van observeren in het hulpverleningsproces Er wordt ingegaan op: het fenomeen waarnemen perceptie en selectie (in de beroepspraktijk) verbaal en non-verbaal waarnemen wat is observeren en soorten observaties 1. Bespreken van de eerste waarnemingen (studietaak 1) Een aantal studenten leest hun waarneming voor en geven meteen aan waar vooral op gelet is. Na het horen van de waarnemingen wordt in de lesgroep een korte analyse gemaakt. Deze bestaat uit het onderscheiden van waarnemingen, interpretaties en oordelen Ondersteunende theorie Er zien twee groepen factoren die de waarneming beïnvloeden: - de fysiologische toestand van de waarnemer: geeft ruwweg de bodem en het plafond voor het waarnemen aan: wanneer iemand een oogbeschadiging heeft kan dit tot gevolg hebben dat hij, zelfs onder voor hem optimale omstandigheden, relatief slecht waarneemt. Ook zaken als vermoeidheid kunnen leiden tot een minder scherpe waarneming. - de psychologische gesteldheid van de waarnemer; waarbij onderscheiden kunnen worden: * ervaring: bekend voorbeeld is het verhaal van het Afrikaanse stamhoofd dat, op bezoek in Londen, de politie zulke aardige mensen vond. Ze zwaaiden allemaal naar hem. * aandacht: wanneer we aan een onderwerp geen aandacht geven, zullen we het niet gauw waarnemen. Onze aandacht is verbonden met de opvallendheid van het waar te nemen object. Onze aandacht zal eerder uitgaan naar een persoon in een knalrood pak dan in een grijs pak. * Instelling: een verwachting met betrekking tot wat we zullen waarnemen. We reageren op wat we verwachten te zien. * Referentiekader: hoe we iets waarnemen wordt sterk beïnvloed door de omgeving waarin we dat iets waarnemen 11 * behoefte: al naar gelang de sterkte van de behoefte, wordt de belangstelling voor waarnemen steeds groter. Iemand die honger heeft ziet overal voedsel. * De eigenschappen van het waargenomene in relatie tot de waarnemer: mensen nemen zaken verschillend waar 2. De lesgroep wordt in subgroepen verdeeld. Opdracht voor de subgroepen: jullie moeten in een half uur informatie verzamelen ter beantwoording van de volgende vragen: - Wat is observeren? (begripsomschrijving) - Waarin onderscheidt observeren zich van waarnemen? - Welke plaats en functie heeft observeren in het hulpverleningsproces? Leg dit schriftelijk vast en vermeldt de bronnen die jullie hiervoor gebruikt hebben (boek, internet, artikel, reader) Observeren Is het bewust en doelgericht waarnemen. Waarom observeren we? het is een hulpmiddel om iemand beter te leren kennen het is een hulpmiddel om bepaalde problematiek nader te onderzoeken en achtergronden van gedrag te achterhalen het kan gebruikt worden als informatie overdracht naar anderen toe het is een manier om je eigen aanpak te toetsen Een observatie moet zo objectief mogelijk zijn om er conclusies aan te kunnen verbinden. Objectief wil zeggen: uitgaande van feiten, zonder mening/gedachten/gevoelens te laten meespelen. Er zijn vijf soorten observaties: gedragsobservatie: observatie van het gedrag van mensen dagelijkse observatie: bewust en met een bedoeling waarnemen van gedragingen tijdens ons werk als hulpverlener systematische observatie: is bewust en doelgericht waarnemen waarbij is vastgelegd wie, wanneer, hoe lang en op welke gedragingen er gelet gaat worden. participerende observatie: je neemt als observator deel aan de situatie die je observeert zelfobservatie: jezelf van een afstand bekijken (helicopterview) 12 Belangrijke aandachtspunten bij het interpreteren: trek conclusies die aantoonbaar zijn vermijd subjectieve woorden als vaak, veel, soms of weinig maar noem aantallen vermijd subjectieve begrippen als agressief, afhankelijk, angstig of emotioneel geef niet te snel een verklaring voor gedrag geef altijd duidelijk aan wanneer het om jouw mening of indrukken gaat Het fenomeen waarnemen en de termen perceptie en selectie worden besproken. Om de termen perceptie en selectie goed duidelijk te krijgen kan de onderstaande opdracht gebruikt worden. Verschil benoemen en interpretatie Om te beginnen is er een verschil tussen je waarneming en je interpretatie. Neem een voorwerp voor je. Ik kies hier een bos bloemen. Kijk naar de bos bloemen en beschrijf wat je ziet. Benoem alleen objectieve zaken. Dus “ik zie een rode bloem” of “ik zie een bruin blaadje” of “de vaas is gemaakt van glas”. Zaken als mooi, afstotend, blij makend, lelijk en dergelijke zijn interpretaties. Ze hebben niets met de bloemen zelf te maken. Ze komen uit jou voort. Ze hebben bijvoorbeeld te maken met je verleden – je moeder moest altijd bloemen in huis en dus vind jij ze lelijk. Probeer het eens 5 minuten voor jezelf te doen. Wat je op zal vallen is hoe snel er interpretaties in je benoemingen sluiten. Zelfs het woord bloem is al een interpretatie, want wat je ziet is een object met bepaalde kleuren en vormen en die zijn op een bepaalde manier opgevouwen. En dat noem je een bloem. Het lijkt flauw om zo precies te zijn, maar probeer het een tijdje. Kijk dan of je een tijdje, zeg 5 minuten, naar de bos bloemen te kijken waarbij je alleen maar je waarneming voor jezelf benoemt. Natuurlijk komen er ook interpretaties op, maar die vervolg je niet. Merk op dat er een interpretatie is en keer terug naar de waarneming. Verschil van optiek Dan gaan we een stap verder. Er zal vast één interpretatie zijn die steeds terugkeert of die het meest waar voelt. Probeer je nu voor te stellen hoe iemand anders naar de bloemen kijken die deze interpretatie niet heeft. Als je bij jezelf gemerkt hebt dat jij de bloemen lelijk vindt, stel je dan voor dat de ander ze mooi vindt. Of als je merkt dat de bloemen je blij maken, stel je dan voor dat het de ander verdrietig maakt. Stel je nu voor dat jij de ander bent en dat je kijkt zoals die ander. Doe dit 5 minuten. 13 Hoe is dat? Merk je dat jij de bloemen ook mooi gaat vinden? Of ook verdrietig makend? Hoe kan dat? Dat kan omdat de bloemen zelf leeg zijn van jouw interpretatie. Ze kunnen mooi of lelijk gevonden worden, zonder zelf te veranderen. Dus kennelijk zijn ze niet mooi of lelijk van zichzelf. Ze zijn wat ze zijn, namelijk bloem. En ze staan simpelweg zichzelf bloem te wezen in de vaas. TOETSING Er zal concreet ingegaan worden op de toetsing De komende weken doe je veel voorbereiding mbt de uiteindelijke toets: jouw observatieverslag. Zorg –voor jezelf- dat de situatie/setting/groep of onderwerp voor jezelf al duidelijk is: wat wil je gaan observeren en waarom? Het hoe (je aanpak) zal blijken uit je eindverslag, het observatieverslag. Bekijk de richtlijnen op blz. 5 en de bijlage om te weten te komen wat de concrete toetsing is. Begin tijdig met je observatie! De toetsing bestaat uit een volledig uitgevoerde en onderbouwde observatie. Zie toetsing. Het intercollegiaal overleg dat plaats vindt in week 8 betreft een mondeling externe rapportage. Zie voor meer informatie blz. 88 uit het boek van Petra de Bil. Het intercollegiale overleg dient als voldoende en gedaan te worden afgetekend. Daarnaast dient de feedback die binnen dit overleg gegeven wordt aan elkaar aantoonbaar gebruikt te zijn in het observatieverslag. Reserve opdrachten behorende bij bijeenkomst 2 Subjectieve verwachtingen (uit oefenboek voor groepen) Doel: bewust worden van subjectieve verwachtingen Tijdsduur: 30 min. De deelnemers krijgen een verhaal te lezen waarin subjectieve verwachtingen voorkomen. Hieronder volgt een voorbeeld: ‘Volgens mijn agenda kan ik over vijf minuten de heer van der Stoep verwachten. Eens even kijken. Hier is zijn brief. Oh, ja, een sollicitatiegesprek. Dat is voor die vacature op de administratie. Het is te hopen dat het wat wordt. Als er niet op korte termijn in wordt voorzien, loopt de zaak mis. De belangrijkste gegevens heb ik al onderstreept, zie ik. Laat eens zien. Leeftijd eenenveertig: dat zou wel eens een blijvende kracht kunnen worden deze keer. Opleiding is zeker voldoende. Geen ervaring in bedrijfsadministratie. Uitgetreden uit het priesterambt. Dat is waar ook, een uitgetreden priester. Dat is wel iets heel anders. Daar zal de afdeling rekening mee moeten houden. Waarschijnlijk wel 14 een consciëntieuze figuur. Daar gaat de telefoon; dat zal hem zijn. Ik heb zo’n gevoel dat het wel eens wat zou kunnen worden.’ Als men het gelezen heeft, vraagt de begeleider de groepsleden welke subjectieve elementen men heeft ontdekt. Wanneer deze zijn geïnventariseerd, vraagt de begeleider de groep te brainstormen over de subjectieve verwachtingen die de sollicitant in deze situatie zou kunnen hebben. 15 De psychiater ( uit oefenboek voor groepen) Doel: op een speelse manier oefenen met observeren Tijdsduur: per ronde 10 min. Eén groepslid gaat op de gang en wordt dan psychiater. De overige groepsleden spreken met elkaar een afwijking af die voor allen gelijk is, bv.: een antwoord geven voor de linkerbuurman bij het spreken ergens aan friemelen reageren op de vorige vraag Als de psychiater terugkomt, dient hij erachter te komen wat de afwijking van de groep is, door vragen te stellen aan individuele groepsleden of de groep iets te laten doen. De oefening kan een aantal malen herhaald worden. Studietaak 2 - Bestudeer voor de volgende bijeenkomst hoofdstuk 1 en 2 uit het boek van Petra de Bil - Het doel van deze opdracht is dat je ervaart hoe het is om te observeren. Observeer een zelf te bepalen situatie gedurende 5 minuten. Beschrijf voor jezelf het verschil tussen waarnemen en observeren 16 Bijeenkomst 3 ‘betrouwbaarheid en validiteit’ Doelstelling * Inzicht krijgen in de begrippen betrouwbaarheid en validiteit * Bewust worden van eigen subjectiviteit Er wordt ingegaan op: de onderwerpen betrouwbaarheid en validiteit. Wat jij hebt gezien klopt dat ook met het beeld van de werkelijkheid dat anderen hebben? bespreken aandachtspunten die kunnen helpen om subjectiviteit tot een minimum te beperken de term observatorbias 1. 2. Nabespreken studietaak observeren Filmopdracht Aan het begin van de bijeenkomst wordt er een videofragment vertoond. Schrijf voor jezelf zoveel mogelijk op van wat je ziet. De lesgroep wordt in subgroepjes verdeeld. Bespreek de uitkomsten van het kijken met elkaar. Wat zijn de overeenkomsten? Wat zijn de verschillen? Wat valt op? Deze uitkomsten worden kort plenair besproken. Vervolgens zal er ingegaan worden op de onderwerpen betrouwbaarheid en validiteit. Ondersteunende theorie Betrouwbaarheid: De herhaalbaarheid tot eenzelfde uitkomst van die observatie. Een observatie is betrouwbaar naarmate de uitkomsten bij herhalingen van de observatie meer overeenkomen. Het herhalen van de observatie leidt tot dezelfde resultaten. Een observatie in de beroepspraktijk kun je niet opnieuw doen, daardoor is er weinig houvast over de betrouwbaarheid van de observatie. Er zijn twee soorten betrouwbaarheid: 1. Inter-observatiebetrouwbaarheid: de mate van overeenkomst tussen de observaties van verschillende observatoren 2. Intra-observatiebetrouwbaarheid: de mate van overeenkomst tussen de observaties van een en dezelfde observator. 17 Validiteit: Een observatie is valide als je hebt gemeten wat je wilde meten. Als je een element van gedrag hebt waargenomen dat er ook daadwerkelijk was. Een observatie die niet betrouwbaar is is per definitie niet valide. Aan het eind van de bijeenkomst zal hetzelfde fragment nogmaals getoond worden. Schrijf wederom, ditmaal zonder te kijken naar wat je de eerste keer opgeschreven hebt, op wat je gezien hebt. Vergelijk je eerste filmobservatie met je tweede Wat valt op? Hoe groot is je intersubjectiviteit? De lesgroep gaat uiteen in dezelfde subgroepjes. Bespreek wederom de uitkomsten van het kijken met elkaar. Wat zijn de overeenkomsten? Wat zijn de verschillen? Wat valt op? Hoe groot is jullie intrasubjectiviteit? Deze uitkomsten worden kort plenair besproken. De docent maakt een laatste koppeling naar de term obsevator-bias. 18 Ondersteunende literatuur Het proces van waarneming loopt langs een aantal fasen, met in iedere fase een of meerdere mogelijkheden tot het maken van fouten (observator-bias) 1. de waarneming: de beperkingen van de zintuigen de beperkingen van de waarnemer 2. de ‘vertaling’ van de informatie (perceptie): selecteren interpreteren 3. het trekken van conclusies: halo- effect: overschatten van iemand die ik aardig vind horn-effect: iemand negatief beoordelen die zich irritant manifesteert voorbarige conclusies 4. het handelen op grond van de conclusies: primair reageren (ondoordacht, emotioneel) Uiteindelijk handel je op basis van verkregen informatie en neem je daarop een beslissing. Het is beter je conclusie na te checken. Studietaak 3 a. Bestudeer voor de volgende bijeenkomst hoofdstuk 3 uit het boek van Petra de Bil b Bedenk vanuit je stage een observatieopdracht die je in de loop van deze module verder uit werkt. 19 Bijeenkomst 4 ‘Hoe observeer ik?’ Doelstelling * Zicht krijgen op de verschillende manier van observeren * Vaardigheid verkrijgen in het mondeling rapporteren bij participerend observeren * Inzicht krijgen in het belang van registratiesystemen * Kennis nemen van het bestaan van observatiesystemen Er wordt ingegaan op: Participerend observeren verschillende registratiesystemen: Ongestructureerd en gestructureerd observeren Event sampling en time sampling Bestaande observatiesystemen-zelfgemaakte observatieformulieren 1. Nabespreken studietaak Inleidende theorie Registreren De betrouwbaarheid van een observatie hangt niet alleen af van een objectieve waarneming en duidelijkheid over het te observeren object. De betrouwbaarheid staat of valt met de registratie van je observatie. Registreren is het vastleggen van observaties. Dit moet een zo objectief mogelijke weergave zijn van deze observaties. Zuivere registratiemethoden zijn: video opnames foto film transcriptie: het letterlijk omzetten van gesproken taal in geschreven taal (uitschrijven van een gesprek) Aan deze vormen van registreren zit geen interpretatie. Let op: er kan wel degelijk sprake zijn van subjectiviteit als de registratie zich gaat beperken tot een deel van de werkelijkheid. Hoe meer beperking hoe subjectiever. Dus zuivere registratiemethoden: zuivere registratie van de gehele werkelijkheid. Ongestructureerde registratie: Registreren zonder formulier of systeem. Bv. Dagrapportage. Voordeel: je onderzoeksvraag wordt ruim gesteld. Nadeel: je maakt zelf en selectie omdat je niet alles kunt opschrijven 20 Gestructureerde registratie: Het registreren van: bepaalde gedragingen: je spreekt af welke gedragingen geobserveerd gaan worden (verbaal of non-verbaal) gedurende een bepaalde tijd: * event-sampling: je gaat registreren als het gedrag/de gebeurtenis dat/die je wil observeren plaats vindt * time-sampling: op van tevoren vastgestelde tijdstippen wordt geobserveerd en genoteerd welke gedragingen er plaats vinden van een bepaald persoon: groep, een persoon, twee personen, etc. in een bepaalde situatie De keuze voor een bepaalde manier van registreren hangt af van een aantal overwegingen: Wat is het doel van de observatie? Wat is de hoeveelheid van de te registreren gedragingen? Wat is de rol van de observator? Hoeveel observatoren gaan naar de situatie kijken? Een participerende observatie wil zeggen dat jij als persoon betrokken bent binnen de situatie van de observatie. Niet participerend wil zeggen dat je buiten de situatie staat waarin wordt geobserveerd, je bent een buitenstaander. Hier gaan we mee oefenen: 2. Groepsopdracht ‘Participerende observatie’ Vanuit een nagespeelde situatie zal er zowel participerend als ‘van buitenaf’ geobserveerd worden 21 De Chrysant. [situatie 1] Amanda: Zij is zeer passief. Groepsleden vinden haar vaak achterdochtig. Ze wil nog wel eens geheimzinnig doen door zich bijna te verstoppen; ze gaat dan in een hoek zitten waar bijna niemand haar opmerkt. Hoewel ze vaak stil is, zoekt ze vaak aandacht en oogcontact bij Laura. Ze vertoond bij spanning vaak tics. Jeffrey: Jeffrey is de gangmaker van de groep. Hij neemt vaak het hoogste woord. Door de groep wordt hij getypeerd als ‘koppig’, hij probeert vaak zijn eigen zin door te drijven. Met een subtiele interventie van de begeleiding is Jeffrey wel vaak tot inkeer te praten. Hij realiseert zich dan dat hij weer meer aan zichzelf denkt dan aan de groep. Jill: Er is een persoon in de groep die een weerwoord geeft op Jeffrey in groepsverband. Dit is Jill; zij staat haar mannetje als het gaat om het opkomen voor zichzelf. Ze heeft het één en ander meegemaakt (is ook moeder: haar kind is nu bij haar ouders). Jill kan zeer fel uit de hoek komen en kijkt dan niet zo naar de effecten van haar gedrag. Als ze echt ‘op dreef is’ kan ze uitvallen tegen werkelijk iedereen. Galenka: Galenka is een meisje van Oekraïense afkomst. Ze beheerst de Nederlandse taal niet goed. Ze probeert altijd inbreng te hebben in een discussie of groepsgesprek, maar haar gebrekkig Nederlands kan Jill nog wel eens irriteren. Galenka heeft tijd nodig om goed te kunnen formuleren wat ze zeggen wil. Galenka is orthodox christen en wil nog wel eens koppelingen maken met haar geloofsovertuiging. Bonnie: In de groepssamenstelling is Bonnie degene die het meest beïnvloedbaar is. Bonnie heeft moeite om ‘nee’ te zeggen op datgene waar ze toch niet achter staat. Ook is het zo dat ze vaak de mensen volgt die het hoogste woord nemen, zodat zij niet het mikpunt kan worden van spot. Iris: Eén van de begeleidsters van de groep. Iris werkt 10 maanden op de groep. In het begin heeft ze stevig in haar schoenen moeten staan om al het ‘uittestgedrag’ van de groep te doorstaan. Nu heeft ze – voor zover mogelijk- wel 22 respect van de groep. Bij stevige ruzies of heftige scheldpartijen weet iris soms niet goed wat ze moet doen. Situatie: In leefgroep ‘de chrysant’ (een leefgroep voor jeugdigen met opvoedingsproblematiek) is er de laatste weken tumult ontstaan doordat de jeugdigen na het eten verveeld in de woonkamer gaan zitten. Omdat alle jeugdigen in deze ruimte verblijven ontstaan er spanningen: wat komt er op tv, wie gaat waar zitten, wie mag er praten en wie niet, etc. Iris is vandaag begeleider. Ze is de aanvraag voor het uitstapje aan het behandelen. Ze hoort vanuit het kantoortje geschreeuw. Ze loopt snel naar de woonkamer. Daar treft ze een sombere Amanda aan, die blijkt te zijn geduwd door Jill. Jeffrey toont een lach op zijn gezicht. Amanda scheldt dan, buiten ieders verwachting, Jill uit. Jill reageert uiterst agressief hierop. Jeffrey lijkt ieder aan te moedigen. Galenka wil (verbaal) ingrijpen, maar lijkt weinig te weinig effect op de situatie te hebben. Bonnie schaart zich achter Jill. Iris probeert de rust te bewaren en na te gaan wat er nu precies gebeurt is. Door een onduidelijke uitleg van Galenka blijkt dat Amanda vroeg aan Jill of ze ergens anders wou gaan zitten. Jill was opzettelijk op haar ‘vaste’ plaats in de woonkamer gaan zitten. Jill werd toen erg kwaad op Amanda en duwde haar. Iris bedenkt zich dat Jill de laatste tijd wel erg kribbig is doordat ze haar kind al een tijd niet heeft gezien door ruzie met haar ouders. Jeffrey is van mening dat ze het maar moeten uitvechten. Iris wilt ieder tot bedaren brengen, maar Jill zoekt echt de confrontatie op met groepsgenoten. Jeugdreclassering. [situatie 2] John: Rap van tong en ad-rem is John. John is de vader van Marc, de jongen die het traject van jeugdreclassering volgt. John’s snelle praatjes zorgen ervoor dat je hem wellicht snel wantrouwt. John gaat lijkt namelijk het beste voor hemzelf uit mensen te halen: als het iets oplevert, dan is het interessant voor John. Dit is te wijten aan zijn achtergrond. In zijn jeugd hebben zijn ouders ieder dubbeltje moeten omdraaien. John heeft zelf ook in detentie gezeten. John is op momenten zeer autoritair. 23 Nel: De moeder van Marc lijkt in veel opzichten op haar man. Ook Nel heeft een verleden met enkele misdrijven. Ze neemt geen blad voor haar mond en is autoritair binnen het huishouden. Ze bekent dat vroeger het huishouden met harde hand geregeerd werd, nu is ze naar eigen zeggen wat milder. Marc: Marc is een 15 jarige jongen uit een zogenaamde ‘aandachtsbuurt’. Hij heeft enkele maanden vastgezeten voor brandstichting, vernieling en mishandeling. Nu is hij 2 maanden uit jeugddetentie. Marc lijkt een oppervlakkige jongen; hij geeft niet snel zijn mening en vind snel alles goed. Josie: Josie is de zus van Marc. Zij is licht verstandelijk beperkt. Ze is afkeurend naar praktisch alles in het huishouden en in haar leefomgeving. Ze is afwijzend naar haar broer Marc, het feit dat hij nu vast heeft gezeten maakt hem nog veel meer een mikpunt van haar afgunst. Murat Murat is de vriend van Josie. Murat kan het wel vinden met Marc. Het feit dat Marc heeft vastgezeten, daar heeft Murat respect voor. In de gezinssituatie is Murat rustig, echter als hij alleen is met Marc spreekt hij veel met hem, meestal ook met veel waarde. Bertha: Bertha is de buurvrouw van het gezin. Zij komt dagelijks langs. Bertha woont net zo lang in de buurt als het gezin. Bertha lijkt op het eerste gezicht bemoeizuchtig. Echter komt deze houding voort uit haar bezorgdheid. Bertha leest de les vaak voor: hoe het hoort of hoe het moet. Zowel Nel als John hechten veel waarde aan haar woorden. De kinderen nemen de inbreng van Bertha niet zo serieus. Jos: Jos is het jongste kind (11) van het gezin. Nu veel aandacht uitgaat naar Marc, voelt hij zich een beetje op de achtergrond gezet. Jos zeurt de laatste tijd van meer en vraagt op allerlei manieren aandacht. Myrna: Myrna is de jeugdreclasseerder die een bezoek brengt aan het gezin om de vorderingen van Marc te zien. Ook wil ze meer zicht en meer grip krijgen op de (negatief) beïnvloedende factoren van het gezin. 24 Myrna werkt een jaar bij de jeugdreclassering en is al van alles tegengekomen in de praktijk. Ze heeft het gevoel, indien de gezinssituatie meer structuur biedt voor Marc, dat de gestelde doelen met Marc gerealiseerd kunnen worden. Situatie: Myrna komt binnen bij het gezin. Iedereen is aanwezig: iets wat Myrna niet had verwacht. Ze had afgesproken met Marc en de ouders, maar nu blijken Josie, Bertha, Jos en Murat ook aanwezig te zijn. Myrna probeert zo tactisch mogelijk te melden dat ze toch echt alleen met John, Nel en Marc wil spreken. Bertha reageert onmiddellijk; zij stelt dat de anderen ook mogen weten waar het over gaat, het is tenslotte een gezin. John en Nel neigen Bertha gelijk te geven. Bertha krijgt bijval van Josie. Myrna probeert uit te leggen dat dit proces eerst besproken moet worden met de directe betrokkenen. Dit valt Bertha in het verkeerde keelgat. Zij zegt dat zij ook een directe betrokkene is en dat ook zij te maken heeft met de opvoeding van Marc. Bertha stelt dat zij veel kennis heeft van zaken. Jos probeert tussendoor veel aandacht te trekken, vooral bij Nel. Nel geeft geen gehoor. Wel wordt ze kwaad als Jos naar haar gevoel teveel zeurt. Myrna weet zich maar net staande te houden tegenover het offensief. Ze blijft verdedigen dat ze een gesprek zou willen met Nel, John en Marc; respectievelijk de ouders en het kind om wie het gaat. Ze gaat op haar strepen staan: vanuit de instelling zijn de client zelf en de ouders of verzorgers ook degene op wie primair het traject gericht moet zijn. Ook dit valt in verkeerde aarde: Myrna krijgt commentaar van Josie, Bertha en Nel. Omdat het verzet blijft bestaan zoekt Myrna naar een oplossing; ze stelt voor dat ze een gesprek aangaat met allen. Maar dat voor de volgende keer alleen John, Nel en Marc aanwezig zullen zijn voor een gesprek, anders maakt ze een aantekening. Ieder gaat akkoord met dit idee, enkel Bertha klaagt over het feit dat Myrna dreigt met een aantekening. Studietaak 4 a. Bestudeer voor de volgende bijeenkomst hoofdstuk 4 en 5 uit het boek van Petra de Bil b. Maak vanuit de observatie opdracht die je jezelf hebt gegeven een beargumenteerde keuze voor: registratiesysteem (on)gestructureerd event/time sampling wel of niet participerend 25 Bijeenkomst 5 ‘Van probleem naar onderzoeksvraag’ Doelstelling * Het leren formuleren van onderzoeksvragen * Inzicht verkrijgen in de plaats van de observatie in de methodische cyclus Er wordt ingegaan op: signaleren, controleren, analyseren, concretiseren en de plaats van deze begrippen in de (hulpverlenings)cyclus soorten onderzoeksvragen formuleren van de onderzoeksvraag en de deelvragen eenheid, domein, variabelen, waarden en meetniveau 1. 2. Nabespreken studietaak Opdracht Er zal klassikaal een video bekeken worden De groep gaat in drietallen uiteen. Formuleer nu concreet een aantal aandachtsgebieden/gedragingen van de personen uit de video waar jullie meer over zouden willen weten (en wat je door middel van observatie kan onderzoeken) en bepaal tevens het doel hiervan. Plenair worden een aantal van deze te observeren aandachtsgebieden besproken in samenhang met de doelen en de methodische cyclus. De docent zal tevens ingaan op het begrip onderzoeksvragen en deelvragen. In dezelfde drietallen gaan de studenten nu relevante onderzoeksvragen opstellen naar aanleiding van de eerder door jullie geformuleerde aandachtsgebieden/gedragingen. Plenair worden de onderzoeksvragen besproken Studietaak a. Bestudeer voor de volgende bijeenkomst hoofdstuk 6 en 7 t/m 7.5 uit het boek van Petra de Bil b. Bepaal vanuit je eigen observatie opdracht de aandachtsgebieden/gedragingen van de personen waar je meer over zou willen weten (en die je door middel van observeren kunt onderzoeken) c. Formuleer naar aanleiding van de genoemde aandachtsgebieden/gedragingen de onderzoeksvraag en deelvragen 26 Bijeenkomst 6 ‘Opstellen observatieplan en rapporteren’ Doelstelling * Inzicht verkrijgen en oefenen in het maken van een observatieplan * Inzicht verkrijgen in mondeling rapporteren en het maken van rapportage Er zal ingegaan worden op: het observatieplan de mondelinge interne en externe rapportage de schriftelijke interne en externe rapportage 1. 2. Nabespreken studietaak Opdracht Klassikaal zal er een observatieplan doorlopen worden waar ‘fouten’1 in zitten. Aan jullie de taak om deze ‘fouten’ te signaleren, aan te geven waarom ze ‘fout’ zijn en om te zetten naar wat het dan wel zou moeten zijn volgens jullie. 1 Feedback geven op constructieve wijze, zoals geleerd in de communicatieve modules van jaar 1. Fouten worden hierbij gezien als “extra aandacht”; waar dient de student nog nuances in aan te brengen m.b.t. zijn of haar rapportage? 27 Observatieplan (beknopt voorbeeld) Locatie: Stichting Amusion, “behandelgroep ’t Klaverblad”. SPH’er: Jeanette Lagermann Client: Ed Bar 1. Probleem. In de behandelgroep voor jeugdigen met een gedragsproblematiek is me opgevallen dat zowel Brahim als Ed zich vervelend gedragen. Ze hebben er moeite mee dat er vrouwelijk personeel rondloopt. N.B. Ik heb dit voorval alleen nog besproken met collega’s Angelique en Ramon. Zij herkennen het ook. De overige 5 behandelaars die ook werkzaam zijn met deze groep heb ik nog niet bevraagd. 2. Analyse van het probleem Ramon zegt dat met name Ed zich merkwaardig gedraagt. Ramon is van mening, dat zegt hij ook stellig; dat het zijn interpretatie is, dat het te maken heeft met de achtergrond van Ed. Komend uit een problematisch eenouder gezin uit een achterstandswijk en met veel ‘streetwise’. Ramon legt uit dat Ed wel eens zaken anders kan interpreteren, of liever gezegd waarderen, dan anderen. Het zou Ed meer gaan om eer of trots. Angelique is het hier grotendeels mee eens. Ze benoemd dat ze het machogedrag herkent op momenten dat de hele groep of grote delen van de groep aanwezig zijn in de activiteitenruimte. Dan lijkt het alsof Ed de drang voelt om zich te bewijzen, om aan te tonen dat hij aanwezig is en respect verdient. Op deze momenten zoekt hij contact met andere jongens die makkelijk beïnvloedbaar zijn en zoeken ze een slachtoffer. Vaak is dit Frank, maar soms is het ook de vrouwelijke begeleider op dat moment. 1-op-1 is Ed er op aan te spreken en toont hij berouw of begrip. In de groep is hier geen sprake van. Zich kwetsbaar opstellen in bijzijn van anderen is ‘not done’. Zelf herken ik de reacties van mijn collega’s. Mij is niet helder wat de oorzaak is van het gedrag. Wat is de prikkel? Ook is me niet duidelijk waarom juist vrouwelijke begeleiders het slachtoffer zijn van zijn collectieve acties. 3. Formulering onderzoeksvraag. De onderzoeksvraag die het team heeft, luidt; “Het macho-gedrag van Ed staat zijn ontwikkeling in de weg” “Is alleen al het samenzijn met een groep dat ervoor zorgt dat Ed zich opstandig gedraagt tegenover de leiding en provocerend gedraagt ten opzichte van andere groepsleden?” 28 4. - Formulering deelvragen. De volgende deelvragen worden onderzocht: hoe vaak zoekt Ed contact met andere groepsgenoten? Hoe reageert Ed op contact door vrouwelijke begeleiders in bijzijn van groepsgenoten? Hoe reageert Ed op contact door vrouwelijke begeleiders in een 1-op-1 situatie? Hoe reageert Ed op contact door mannelijke begeleiders? Welke handelingen verricht Ed zonder bijzijn van groepsgenoten? 5. Concretisering onderzoeksvraag en deelvragen. Onder contact zoeken wordt verstaan: het zowel verbaal als non-verbaal communiceren met een ander; interactie opzoeken. Onder reageren wordt verstaan: de reactie (zowel fysiek alsook emotioneel) die de cliënt toont bij het ontvangen van een boodschap. Met handelingen verrichten bedoelen we: de dingen die Ed doet, welke taken hij uitvoert. 6. Eenheden, domein, variabelen, waarden en meetniveau. Eenheid: Stichting Amusion, Abcoude Domein: Behandelgroep “t klaverblad”. Variabele Waarden Manieren van reageren op Anderen agressief, aanraken… Nominaal Vragen om hulp zeurend, claimend… Nominaal Volbrengen van taak/ Activiteit oriënteren op taak, proberen, uitvoeren… Contact zoeken met anderen 7. 0, 1, 2 … Meetniveau Ratio Ordinaal Welke gedragingen gaan geobserveerd worden? Operationalisatie van de onderwerpen: Contact zoeken met anderen: fysiek contact zoeken door porren of een arm om iemand heenslaan, non- verbaal communiceren middels gebaren of oogcontact, verbaal contact maken middels roepen (naam, kreet van ongenoegen, hard zingen, etc.). Manieren van reageren op anderen: verbaal agressief; d.w.z. koppig zijn of weglopen. Non-verbaal agressief/provocerend: een houding aannemen die uitdaagt; dicht bij de gesprekspartner staan, constant oogcontact opzoeken, bedenkelijke stiltes laten vallen. 29 Vragen om hulp: Op wat voor een manier vraagt Ed om hulp? Laat hij blijken geremd te zijn hierin (komt hij moeizaam uit zijn woorden of vraagt hij zaken op het laatste moment?), Probeert hij in zijn vraag naar hulp rekening te houden met de groep: bijvoorbeeld een kwetsende opmerking maken over een ander zodat zijn actie (een vraag stellen) niet als zijnde ‘zwak’ zal worden gezien door de groep? Volbrengen van taak/activiteit: in elke fase die nodig is voor het volbrengen van de opdracht; wat is de reactie van Ed: is hij blij, boos, geïrriteerd, passief? 8. Is er een 0-meting? Op het moment dat Ed anderhalf jaar geleden deel ging uitmaken van de behandelgroep was er geen vuiltje aan de lucht. Ed boekte vooruitgang in zijn ontwikkeling (scholing) en was terughoudend in de groep. Deze terughoudendheid had waarschijnlijk te maken met zijn kennismakingsfase. Een jaar later was de samenstelling van de groep dusdanig verandert dat Ed meeveranderde; hij werd mondiger (sprak vaker tijdens bijvoorbeeld eetmomenten en overlegmomenten) en ging ook meer om met de ‘nieuwe groepsleden’. Ed trok zich minder aan van de begeleiders; hij reageerde ongeïnteresseerd op gespreksmomenten. Ook was hij vaker afwezig bij bepaalde activiteiten. Collega’s typeren deze fase die Ed doorliep als ‘laks’. 9. Hoe registreren we de observaties? Op voorbestemde tijdstippen en locaties zal er geobserveerd worden. Er zal gebruik gemaakt worden van de typeringen zoals aangegeven in paragraaf 6. Op 2 ochtenden, 3 middagen en 1 avond. De gedragingen zullen op verschillende dagdelen plaatsvinden omdat de samenstelling van de groep gedurende de dag veranderd. De procedure van observeren verloopt conform de richtlijnen hiervoor van de organisatie; Amusion heeft (interne) observatieformulieren die gebruikt worden bij het doen van observaties. Deze zijn opgesteld in samenwerking met observatiedeskundigen. In de avondobservatie zal er een video opgesteld worden om het vertoonde gedrag vast te leggen. Zowel moeder als Ed hebben hiervoor toestemming gegeven. 10. Hoe interpreteren we de observatie? Het volgen van de interne observatieformulieren is afdoende om verschillen in interpretatie nihil te maken. 30 (de docent zal nog even kort laten zien hoe ene volledig observatieplan er dus uit ziet) 3. Rapporteren De docent zal ingaan op de verschillende vormen van rapporteren. Middels een groepsdiscussie zal duidelijk worden waarom mondeling en schriftelijk rapporteren zo belangrijk zijn, waar je op dient te letten, etc. Ondersteunende theorie Rapportage is het sluitstuk van de observatie. Er was een probleem of onduidelijkheid. Er is geobserveerd, geregistreerd en geïnterpreteerd. Nu volg de verslaglegging. Bij dit sluitstuk is taal ook ontzettend belangrijk. De rapportage zijn gedrukt. Alles staat zwart op wit. Rapportages worden vaak door meerdere mensen gelezen. Het is hele belangrijk te letten op wat er opgeschreven wordt en hoe dit opgeschreven wordt. Soorten rapportages: 1. Mondeling a. Intern: dienstoverdracht, teambespreking b. Extern: contacten die hulpverleners hebben met betrokkenen van de cliënt zoals: ouders, gezinsbegeleiders, artsen, kinderen, etc. 2. Schriftelijk a. Intern: dagrapportage, cliëntregistratie, rapportage van observaties, notulen uit intern overleg b. Extern: alle rapporten die naar betrokkenen buiten de instelling gaan zoals rapportage naar ouders, rapportages naar andere hulpverleners, rapportage naar de rechtbank Interpreteren is, zoals we eerder hebben besproken, het verbinden van eigen betekenissen, oordelen aan hetgeen waargenomen is. Oordeelsvorming speelt niet alleen een rol bij het schrijven van de rapportage maar ook al bij het verzamelen en selecteren van gegevens. Juist het onderscheiden van wat is waargenomen en welke betekenis je daar zelf aan geeft is de grote moeilijkheid bij het schrijven van rapporten. 31 Studietaak a. Bestudeer voor de volgende bijeenkomst hoofdstuk 10 uit het boek van Petra de Bil b. Stel in het kader van de toetsing een eigen observatieplan op (zoals we tot nu toe doorgenomen en geoefend hebben) c. Doe de daadwerkelijke observatie Bijeenkomst 7 ‘Consultatieles’ In deze bijeenkomst hebben de studenten de ruimte om zelfstandig te werken aan de toetsopdracht. Ook zullen er vast groepjes worden gevormd van de bijeenkomst voor de volgende keer. De docent is beschikbaar voor consultatie. Studietaak. a. zorg dat je je verslag naar elkaar (je groepje) mailt, zodat zij zich vast kunnen inlezen voor de opdracht van de volgende bijeenkomst: feedback. Bijeenkomst 8 ‘Het intercollegiale overleg’ In deze bijeenkomst zal er in subgroepen een intercollegiaal overleg plaatsvinden welke bijgewoond wordt door de betreffende docent. In dit overleg zal het mondeling en schriftelijk overdragen centraal staan. Zowel vorm als inhoud zal met elkaar bekeken worden. In dit werkoverleg is er ruimte om op basis van feedback je eindverslag (je observatie) aan te passen. Van belang is het open staan voor feedback voor anderen, zodat zij, vanuit een andere optiek, een andere benadering aspecten uit jouw verslag kunnen belichten. De feedback welke je krijgt vanuit deze bijeenkomst verwerk je aantoonbaar in je toetsverslag. In week 9 zal het observatieverslag ingeleverd worden bij de docent. De docent zal aangeven welke inlevermethode de voorkeur geniet. 32 Bijlage: BEOORDELINGSFORMULIER OBSERVEREN en RAPPORTEREN Naam Student: Groep: Datum: Naam beoordelaar; Criteria Cijfer; paraaf; ptn Evt. toelichting Toegekende punten Probleem/situatie Probleemanalyse/beschrijving 10 Formulering onderzoeksvraag,benoemen type onderzoeksvraag 10 Formulering deelvragen, concretisering 10 Geregistreerde gedragingen. Eenheden, domein, variab., waarden en meetniveau Registratie methode en registratie 10 10 Rapportage 10 Feedback van medestudenten 5 reflectie op eigen werkwijze 10 Interpretatie vanuit referentiekaders 5 33 Correct Nederlands; niveau en taalfouten Argumentatie van elke beslissingsstap 10 10 34