1 De vraag naar het transcendentale, vooral in

advertisement
Hans Alma, “Laudatio Otto Duintjer”, Prana, Nr. 142, april/mei 2004, pp. 41-44.
Bovenstaand artikel bevat de integrale tekst van de laudatio die werd uitgesproken door Prof. Dr.
Hans Alma van de Universiteit voor Humanistiek, bij de uitreiking van het eredoctoraat van de UvH
aan Otto Duintjer.
Hieronder volgen enige excerpten uit de laudatio, met enkele aanvullingen uit het werk van Duintjer
zelf.
De vraag naar het transcendentale,
vooral in verband met Heidegger en Kant (proefschrift 1966)
In Duintjers proefschrift uit 1966 komen thema’s aan de orde die doorklinken in zijn latere
werk. Hij onderzoekt de vraag van welke aard datgene is waarop de filosofische explicitering
betrekking heeft, en vestigt de aandacht op kaders die maatgevend zijn voor de wijze waarop
verschijnselen binnen die kaders kunnen verschijnen, en voor de wijze waarop mensen zich
tot die verschijnselen kunnen verhouden. De thematiek van zijn boek Rondom regels.
Wijsgerige gedachten rondom regelgeleid gedrag (1977), wordt hier reeds aangekondigd.
(Laudatio, p. 41)
Rondom regels. Wijsgerige gedachten rondom regelgeleid gedrag (1977)
In dit boek sluit Duintjer enerzijds aan bij inzichten uit de twintigste eeuwse filosofie over de
eindigheid en historiciteit van alle talige en conceptuele kaders, maar anderzijds radicaliseert
hij deze inzichten ook, door te laten zien dat het menselijke bewustzijn het vermogen heeft
om dit soort kaders te transcenderen, door voeling te krijgen met de open ruimte die zich in en
rond alle kaders bevindt.
In discussie met denkers als Wittgenstein, Ryle en Winch probeert Duintjer stap voor
stap de mogelijkheid van transcendentie aannemelijk te maken. Het gaat hem daarbij om de
dimensie rondom alle maatgevende kaders, die ons altijd omgeeft, ook als we ons bevinden
binnen een gevestigd regelpatroon. Open staan voor deze dimensie wordt bemoeilijkt door
wat Duintjer “het primaat om de zorg om het voortbestaan” noemt (zie Otto Duintjer, Rondom
regels, p. 132). Naast spirituele bespreekt hij maatschappelijke voorwaarden voor het afstand
nemen tot gevestigde regelpatronen. Het maatschappijkritische aspect in zijn denken komt
helder naar voren in zijn boek Hints voor een diagnose: Naar aanleiding van Kant (1988).
Hints voor een diagnose: Naar aanleiding van Kant (1988)
In dit boek verkent Duintjer aard, grenzen, en alternatieven van het rationeel-empirisch
bewustzijn. In dit bewustzijn staan denken, willen en arbeiden (in de zin van produceren)
centraal. De verzelfstandiging daarvan, en de verzelfstandiging van onszelf daarmee in onze
cultuur, leiden tot innerlijke vervreemding en een desastreus ingrijpen in de natuur. Het
rationeel-empirisch bewustzijn wordt door Duintjer zeker niet afgewezen, maar hij wijst
daarnaast op het belang van andere ervaringswijzen, die gekenmerkt worden door tegenwoordig-zijn, aanwezig-zijn, pure aandacht (Laudatio, p. 42).
1
Rondom metafysica.
Over transcendentie en de dubbelzinnigheid van metafysica (1988)
In dit boek beproeft Duintjer een kritische herinterpretatie van de traditionele metafysica. Die
mondt uit in een nieuwe formulering van zijn centrale inzet: het ervarend en denkend toegankelijk maken van het grondfeit dat enerzijds al onze werkelijkheidservaring en al onze
waarden begrensd worden door de historisch gesitueerde kaders van waaruit wij werkelijkheid
pas als werkelijkheid en waarden als waardevol ervaren, maar dat al die kaders tegelijkertijd
omgrensd worden door een onuitputtelijke mogelijkheidsruimte. Die onuitputtelijke ruimte
doortrekt alle specifieke kaders en is volgens Duintjer ook op ervaringsniveau toegankelijk,
dat wil zeggen op een bewustzijnsniveau dat voorafgaat aan de filosofische analyse (Laudatio,
p. 42). Duintjer vestigt de aandacht op een kern in het bewustzijn die aan àlle gepraat voorafgaat, en probeert ook intellectueel inzichtelijk te maken dat er een verschuiving in onszelf
nodig is om daarmee contact te maken (Laudatio, p. 42).
Onuitputtelijk is de waarheid (2002)
In dit boek komen verschillende lijnen uit het denken van Duintjer samen, en komt de bijzondere betekenis en filosofische spankracht ervan in al zijn aspecten naar voren. Het boek kan
daarom, aldus Hans Alma, worden gezien als de bekroning van zijn inhoudelijke ontwikkelingsgang (Laudatio, p. 42). In het boek staan drie onderling verbonden thema’s in centraal:
levensbeaming, bewustzijn en waarheid. Die worden uitgewerkt in discussie met Plato en
Heidegger, en in kritische uiteenzetting met religieuze en levensbeschouwelijke stromingen,
met name het westerse humanisme en Advaita Vedanta uit India. De kern van het denken dat
Duintjer langs deze lijnen ontvouwt is te vinden in het motto aan de keerzijde van de titelpagina van Onuitputtelijk is de waarheid:
“Er is waarheid
Alle waarheden zijn eindig
Elke waarheid heeft aanvullende waarheden naast zich, onder zich, boven zich
Dè waarheid is onuitputtelijk.”
Waarheid staat bij Duintjer voor openbaarwording of manifestatie van werkelijkheid.
Bewustzijn is de ruimte waarin werkelijkheid zich kan manifesteren. Geen enkele manifestatie
van werkelijkheid onthult de waarheid volledig, maar naarmate ons bewustzijn meer open is
voor verschillende manifestatiewijzen, doen we meer recht aan het veld van waarheid dat alle
eindige waarheden omringt en doordringt. Dit vraagt een bereidheid om ons bloot te stellen
aan wat zich aandient; een bereidheid die Duintjer aanduidt als levensbeaming (Laudatio, p.
42).
Levensbeaming betekent het verkrijgen van een vrije verhouding tot talige en conceptuele kaders, een zich openen van het bewustzijn voor wat Duintjer het manifestatieproces
noemt, het openbaar worden van verschijnselen voor het bewustzijn. Vanuit een open bewustzijn is het pas echt mogelijk om elke situatie die je in het hier en nu tegenkomt te beoordelen,
en daarnaar te handelen. Met “kritisch zijn” bedoelt Duintjer dus niet veroordelen en wegwerpen op basis van normen en waarden uit een specifiek talig en conceptueel systeem waar
je al in zit, maar beoordelen vanuit een open, onvervormd en onbevooroordeeld bewustzijn
(Otto Duintjer, Onuitputtelijk is de waarheid, p. 37).
Een houding van levensbeaming, schrijft Duintjer, maakt het mogelijk om te
beantwoorden aan de dingen die zich manifesteren zoals ze zijn, en niet zoals je denkt, wenst
of vreest dat ze zijn. Je overgeven aan het leven als manifestatieproces is geen blinde
2
overgave, en beslist niet in strijd met kritisch onderscheiden. Integendeel, als je aan wie of
wat zich manifesteert onvoorwaardelijk de gelegenheid geeft om zich te tonen, kun je pas echt
in vrijheid antwoorden op wie of wat zich toont (Otto Duintjer, Onuitputtelijk is de waarheid,
p. 37).
Betekenis van Duintjers filosofie
Het werk van Otto Duintjer vertoont, ten eerste, een grote filosofische spankracht: het slaat
een brug tussen enerzijds de metafysische inzet van het Griekse denken en de aanvang van de
westerse filosofie, en anderzijds twintigste eeuwse inzichten in de eindigheid en historiciteit
van alle talige en conceptuele kaders (Laudatio, p. 42).
Ten tweede heeft Duintjer een verbinding tot stand gebracht tussen kernvragen uit de
hoofdstroom van de westerse filosofie en de vragen en thema’s die in spirituele tradities
centraal staan. Al in jaren ’70 en ’80 verwoordde Duintjer een inzicht dat pas tientallen jaren
later in filosofische kringen enige erkenning vond, ondermeer in aansluiting bij de these van
Pierre Hadot dat de Griekse filosofie in de kern een spirituele levenswijze belichaamde.
Anders dan Hadot heeft Duintjer zich echter van het begin af aan georiënteerd op een breed
scala aan spirituele richtingen, met name op oosterse tradities. Bovendien heeft hij de daarin
besloten praktische aanwijzingen en oefeningen ook aan eigen ervaring getoetst, zoals de
praktische beoefening van yoga, tai chi, en van meditatieve praktijken (Laudatio, p. 42).
Deze toets aan eigen ervaring impliceert ook de noodzaak van een kritische houding
ten opzichte van spirituele leraren, die niet verabsoluteerd mogen worden. Hun gedrag en
woorden moeten worden getoetst aan wat zich in het eigen bewustzijn meldt, aan inzicht, aan
meegevoel, aan eigen waarnemingen. Daarnaast herkent Duintjer dat iets van wat hij in
dialoog met Plato en Heidegger heeft uitgedacht ook in oosterse tradities zoals Advaita
Vedanta leeft (Laudatio, p. 43).
Het derde kenmerk van Duintjers denken is zijn maatschappijkritische inzet. De
spirituele weg die hij filosofisch heeft uitgetekend betreft voor hem niet alleen de persoonlijke
sfeer. Zij heeft nadrukkelijk ook een kritische betekenis ten opzichte van dominerende, op
productie en consumptie gefixeerde handelingspraktijken en de bijbehorende denkkaders.
Vanuit zijn visie op spiritualiteit kunnen kritische kanttekeningen geplaatst worden bij de
nadruk op persoonlijke vrijheid en autonomie. Het woord vrijheid wordt volgens Duintjer
terecht gebruikt voor democratische verworvenheden zoals vrijheid van meningsuiting en
vrije verkiezingen. Maar het woord wordt in zijn ogen vaak ten onrechte ingezet om egoïstische en materialistische verslaving te rechtvaardigen. Onder het mom van vrijheid breidt de
materialistische verslaving zich meer en meer uit over heel het menselijk leven. Een dergelijke verslaving sluit mensen af van de vele wijzen waarop werkelijkheid zich kan manifesteren (Laudatio, p. 43).
Wat Duintjer met “levensbeaming” bedoelt is het tegengestelde hiervan: het betekent
je openstellen voor de onthulling van werkelijkheid in wat of wie ook op je weg komt; een
beaming die gepaard moet gaan met het vermogen kritisch te onderscheiden tussen al wat op
deze deze wijze manifest wordt, bijvoorbeeld tussen wat heilzaam of heilloos, opbouwend of
destructief, liefdevol of liefdeloos is. Filosofische reflectie en spirituele praktijken kunnen
volgens Duintjer helpen om een houding te ontwikkelen die ruimte biedt voor openbaarwording van werkelijkheid, en van waaruit weerstand kan worden geboden aan de verslavende macht die sommige manifestaties van werkelijkheid over ons kunnen hebben. Filosofische
reflectie en spirituele praktijken kunnen bovendien helpen om bewuster en alerter om te gaan
met praktische vragen in allerlei maatschappelijke contexten, en andere mogelijkheden te zien
3
en open te houden dan vanuit de gevestigde routines en dekkaders zichtbaar zijn. (Laudatio, p.
43).
Een van die praktische vragen betreft de omgang met andere culturen. Duintjer vestigt
de aandacht op de universele dimensie van ieders bewustzijn, die voorafgaat aan, en ruimer is
dan de begrenzingen van cultuur, taal en traditie. Dit primaire, open bewustzijn maakt het ons
mogelijk om taal en cultuur aan te leren en is “de creatieve bron van waaruit elke cultuur
wordt voortgebracht, in stand gehouden en vernieuwd, en daaraan dankt elke cultuur eenzelfde primair bestaansrecht als de eigen cultuur. Maar juist als bron van elke mogelijke cultuur valt dit voorafgaande bewustzijn met geen enkele cultuur samen, en zo blijkt elke cultuur
ook principieel eindig … Vanuit dit voorafgaande bewustzijn is het mogelijk om eigen aangeleerde cultuur en groepsidentiteit te honoreren zonder erin gevangen te zitten” (Laudatio, p.
44, citerend uit Martijn Rozing, “Interview met Otto Duintjer”, Tijdschrift voor Humanistiek, maart 2003, nr. 13, jaargang 4, pp. 17-23, downloadbaar vanaf de persoonlijke
website van Otto Duintjer).
4
Download