HET HUIDIGE DARWINISME EN DE EVOLUTIE VAN DE MENS E.R. KÜHN In tegenstelling tot de algemene opvatting is Charles Robert Darwin (1809-1882) niet de enige bouwheer van de evolutietheorie. Het ‘boek’ waarmee hij bekendheid verwierf heette ‘On the Origin of Species by Means of Natural Selection: on the Preservation of Favoured Races in the Struggle for Life’ en verscheen op 24 november 1859 lang nadat zijn ideeën over de evolutietheorie gerijpt waren tijdens zijn vijf jaar durende reis met de Beagle. Niettegenstaande hij hierin zich op de vlakte hield wat de menselijke evolutie betrof, sloeg dit boek in als een bom. De wereld waarin men toen geloofde was er een van doelgerichtheid, goedheid en onveranderlijkheid van de natuur. Dit veranderde volledig. Voor hem hadden de Franse bioloog Lamarck (1744-1829), die reeds de evolutie van de mens uit een ‘eenvoudig dier’ vooropstelde, en Malthus (1766-1834) met zijn ‘An Essay on the Principle of Population’ als het ware reeds de weg geëffend. Malthus toonde aan dat populaties van een bepaalde soort de neiging hebben, en dat ook doen indien de omstandigheden het toelaten, om exponentieel in aantal toe te nemen (populatie explosies). Nochtans blijven de individuen in een populatie onder normale omstandigheden constant in aantal. Het voedselaanbod is immers beperkt en in een natuurlijke omgeving eveneens nagenoeg constant. Darwin distilleerde hieruit zijn theorie: 1. De meest aangepaste organismen overleven in de strijd om het bestaan (survival of the fittest). 2. Dit kan omdat binnen de soort de genetische variabiliteit enorm is, waardoor de overlevingskansen voor sommige individuen groter zijn. 3. Deze variaties zijn erfelijk en worden dus doorgegeven aan de volgende generatie. 4. De beter aangepaste individuen overleven, de minder aangepaste worden geëlimineerd (natural selection). Voor velen was Darwin de drager van een niet welgekomen boodschap, alhoewel hij in zijn ‘boek’ welgeteld één enkele zin schreef over de mens. Slechts in 1871 publiceerde hij zijn werk over de menselijke soort ’The descent of Man, and Selection in Relation to Sex’. Hierin maakte hij komaf met de opvatting dat de mens een superieure soort zou zijn die ontsnapt aan de wetmatigheden van de natuur. De wetten van variatie zijn dezelfde bij de mens als bij de lagere dieren. Ook bewees hij dat elke beschaving ooit barbaars geweest was en bracht hij argumenten naar voor om de afzonderlijke mensenrassen niet als afzonderlijke soorten te beschouwen. Jammer genoeg heeft men dit van Darwin niet onthouden, het zou later veel menselijk leed bespaard hebben. Men meende hem te kunnen treffen door hem te doen zeggen dat de mens van de aap afstamt, iets wat hij nooit beweerd heeft. Wij zijn eerder neven met gemeenschappelijke voorouders. Van onze neven kunnen wij niet afstammen. Darwin had het moeilijk om onze afstamming te bewijzen aan de hand van fossielen. Slechts met mondjesmaat werden deze gevonden, vooral in Afrika en vooral tijdens de laatste jaren, waardoor een duidelijker beeld van onze afstamming werd verkregen. E.R. Kühn Het huidige Darwinisme en de evolutie van de mens 2 Huidige opvattingen over de evolutie van de mens Mensen behoren samen met de mensapen, apen van de nieuwe en oude wereld, en halfapen tot de Ordo Primates, een van de vele orden welke behoren tot de Classis Mammalia. Alle primaten worden gekenmerkt door beweeglijke handen en voeten. Nagels hebben meestal de klauwen vervangen en de vingers en tenen hebben onderaan gevoelige kussentjes ontwikkeld waardoor het grijpen van voorwerpen gemakkelijker valt te controleren. Velen hebben tevens een opponeerbare duim of teen ontwikkeld waarbij alle andere vingers of tenen kunnen worden aangeraakt. In tegenstelling tot de meeste zoogdieren is het binoculair zicht goed ontwikkeld en komt een afgeplat gelaat voor. Hierdoor verkijgt men een veel betere diepteperceptie. Al deze input sensoren zijn waardeloos indien geen gelijke tred gehouden wordt met de ontwikkeling van de hersenen. Dit is dan ook gebeurd waarbij de mensapen vooral de zichthersenen hebben ontwikkeld in ruil voor de reukhersenen. Een groot gedeelte van de hersenen wordt eveneens gebruikt voor het verwerken en integreren van de input. De voortplantingssnelheid is gereduceerd met een puberteit en levensverwachting die verlengd zijn. Er valt immers veel te leren voor de jonge primaten! Onder de mensapen rangschikken we drie families, de Hylobatidae met de gibbons (7 soorten), de Pongidae met de orangoetan (1 soort), de chimpansees (2 soorten) en de gorilla (1 soort), en de Hominidae met de mens als enige soort. De laatste gemeenschappelijke voorouder van apen en mensen zou ongeveer 7 miljoen jaar geleden geleefd hebben. Dit kan afgeleid worden uit de moleculaire verschillen tussen het DNA van de huidige bestaande soorten, rekening houdend met de mutatiefrequentie. Hieruit kan ook berekend worden dat de splitsing tussen mens en aap zowat 6 miljoen jaar geleden heeft plaatsgevonden. Om een hominide te zijn dient het fossiel een anatomie te bezitten geschikt om rechtop te staan en te kunnen lopen op twee benen. De anatomie van het skelet tussen een mens en een chimpansee maakt dit duidelijk. Verschillende fossielen van hominiden uit deze vroege periode werden gevonden in Ethiopië. Rond 4 miljoen jaar geleden ontstonden de australopitheken, waarvan de eerste in Zuid-Afrika werd ontdekt in 1920. Australopithecus africanus zou 2.8 miljoen jaar geleden geleefd hebben, terwijl A. robustus 2 tot 1.5 miljoen jaar geleden leefde. Deze hominiden wandelden rechtop en A. africanus met relatief grote hersenen zou de beste kandidaat zijn als eerste hominide. Twintig jaar geleden werd Lucy ontdekt (A. afarensis) waarvan de voetafdrukken wereldberoemd werden. Homo habilis verscheen tussen 2 en 1.9 miljoen jaar geleden, met grote herseninhoud (tot 45% groter dan A. afarensis). Aan de hand van de tanden waren deze mensen omnivoor en hadden zij eenvoudige gereedschappen. Het gedeelte van de schedel waar het hersenweefsel voor de spraak zich bevindt was groter. H. erectus had een nog grotere schedelinhoud en een meer afgeplat gelaat. Een praktisch volledig skelet van een tienjarig jongetje toont aan dat H. erectus veel groter was dan alle andere soorten hierboven beschreven (tot 1.8m). Deze soort zou eerst verschenen zijn in Afrika en vervolgens geëmigreerd naar Azië en Europa. Fossielen tonen aan dat dit tussen 1.9 en 1.6 miljoen jaar geleden reeds gebeurde. De meeste onderzoekers geloven dat H. sapiens hieruit is geëvolueerd. E.R. Kühn Het huidige Darwinisme en de evolutie van de mens 3 Dit kan dus gebeurd zijn zowel in Afrika zelf als in Azië en Europa. Aangenomen wordt dat de moderne mens uit Afrika stamt en dat de migratiegolf zo een 100.000 geleden gebeurd is. Deze out-of-Africa theorie wordt gesteund door genetisch onderzoek waarbij het mitochondriaal DNA van alle Europeanen op elkaar gelijkend is. Hierdoor werden dus eventuele archaische Homos verdrongen door de moderne mens. Een van deze groepen die het onderspit moesten delven was de H. neanderthalensis. Resultaten uit het genetisch onderzoek Het jaar 2003 was een mijlpaal omdat het “Humane Genome Project” met de finale sequentie van alle basenparen (zo een 3 miljard!) van het totale menselijke DNA over de brug kwam. Hiervan bevat slechts een beperkt deel de klassieke genen (het genoom) die volgens het centrale dogma verantwoordelijk zijn voor de synthese van alle eiwitten in het lichaam. Bij de mens werden niet meer dan 35000 genen gevonden of 1.1% van het totaal aan basenparen, terwijl 24% intronen zijn en 75% basen zijn welke zich tussen de genen bevinden. Dus de mens als meest gesofisticeerde machine heeft slechts 35000 onderdelen waarmee hij kan denken en alle bekende fysiche krachten beheerst, de rest werd gemakshalve als “junk” DNA van de tafel geveegd. Vissen hebben zo meer basenparen (en waarschijnlijk ook genen) dan de mens. Bij de chimpansee is de sequentie van de basenparen (ook zo’n 3 miljard) slechts gedeeltelijk bekend, toch is hiervan 98.8% identiek met de mens! Indien men de vergelijking doortrekt tot de coderende delen (de genen) komt men tot een 99.4% genetische identiteit waaruit de conclusie dat mens en chimpansee uit nagenoeg identieke bouwstenen zijn opgebouwd. Linnaeus zou op basis hiervan niet geaarzeld hebben om de chimpansee (Pan troglodytes) of de bonobo (Pan paniscus) tot het genus Homo te rekenen. Hoe komt het echter dat de 99.4% identiteit geen cultuur, muziek, bouwwerken of religie heeft meegebracht? Is het kleine verschil voldoende om dit te verklaren? Het zou kunnen. Recente gegevens hebben evenwel aangetoond dat daar zelfs geen verklaring moet gezocht worden. Genetici staren zich blind op het kleine deeltje DNA dat de blauwdruk van de eiwitten bevat. Nu blijkt dat de rest geen afval is. Heel wat verborgen genen blijken alleen RNA te genereren en geen eiwitten, dus het “genoom” moet herdacht worden. Deze RNA-genen zijn eerder kort en moeilijk op te sporen, maar hun invloed op de gezondheid van dieren en planten is duidelijk aangetoond. Wat indien de klassieke genen (centrale dogma) slechts de hardware betekenen van ons lichaam, terwijl de “nieuwe” genen een tweede dogma vormen verantwoordelijk voor de software. Het is duidelijk dat onze software superieur is. Wij worden wolven bij de wolven, doch wolven worden geen mensen bij de mensen. Darwin C. De afstamming van de mens en selectie in relatie tot sekse. Uitgeverij Nieuwezijds, 2002, Amsterdam. Gibbs, W.W. Verborgen genen. Scientific American (Ned) Juli 2004, 40-45 Eggermont J. Het kleine verschil tussen mens en aap Karakter, 2003, nr 4, 7-9