Seksualiteit bij mensen met ernstige verstandelijke

advertisement
Seksualiteit
bij
mensen
met
ernstige
verstandelijke en meervoudige beperkingen.
.
Door:Maria José Leschot.
Opleiding: Sociaal Pedagogische Hulpverlening, studiejaar 4.
Begeleid door: Wilte van Houten.
Co referent: Jaap Jacobs.
Datum: juni 2006.
Hogeschool Leiden.
Inhoudsopgave:
Voorwoord.
Inleiding.
1.Het onderzoeksveld.
1.1 De opdrachtgever.
1.2 Introductie van de werkveldinstelling.
2. Ondersteuning aan mensen met ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen.
2.1 Ontwikkelingen in de afgelopen decennia.
2.2 Huidige stand van zaken.
2.3 Beschrijving van de doelgroep evmb.
2.3.1 Kenmerken van de doelgroep.
2.3.2 Cognitieve ontwikkeling.
2.3.3 Sociaal- emotionele ontwikkeling .
2.3.4 Ontwikkelingsfase van mensen met evmb.
2.3.5 Diversiteit van beperkingen bij mensen met evmb.
2.3.6 Invloed van de beperkingen op het functioneren.
2.4 De ondersteuningsbehoefte van de evmb cliënt in kaart gebracht.
3.Seksualiteit en intimiteit.
3.1 Basale behoefte.
3.2.1 Wat wordt er verstaan onder seksualiteit.
3.2.2 Wat wordt er verstaan onder intimiteit.
3.2.3 Onderscheid tussen seksualiteit en intimiteit.
3.3 Seksualiteit bij mensen met een verstandelijke beperking in het algemeen.
3.4 De seksuele ontwikkeling.
3.4.1 Theorieën over het ontstaan van seksueel gedrag.
3.4.2 Verloop van de normale seksuele ontwikkeling.
3.5 Seksuele ontwikkelingsfasen van mensen met evmb.
3.5.1 De seksuele ontwikkelingsfase van de cliënt met evmb.
3.5.2 Kind in het lichaam van een volwassene.
3.5.3 Het belang van inzicht in de seksuele ontwikkelingsfase van de cliënt met evmb.
4. Begeleiding bij seksualiteit.
4.1 Seksuele voorlichting aan cliënt of begeleider?
4.2 Voorlichten van begeleiders.
4.2.1 Wanneer voorlichten.
4.2.2 Wijze van voorlichten.
4.2.3 Doelen van voorlichting aan begeleiders.
4.2.4 Inhoud van het voorlichtingsprogramma.
4.3 Begeleiden van cliënten met evmb bij seksualiteit.
4.3.1 Algemene doelen van seksuele voorlichting.
4.3.2Doelen van begeleiding bij mensen met evmb.
4.3.3 Doelen van toepassing op de cliënt.
4.4 Het methodisch begeleiden van de cliënt.
4.4.1 Aanleiding van de zorgvraag .
4.4.2 Zorgvraag van de cliënt verduidelijken met de Hermeneutische cirkel.
4.4.3 Opstellen van een begeleidingsplan.
4.5 Voorwaarden voor voorlichting en begeleiding bij seksualiteit.
4.5.1 Voorwaarden binnen de organisatie.
4.5.2 Voorwaarden binnen het team.
4.6 Knelpunten bij het begeleiden van mensen met evmb bij seksualiteit.
4.6.1 Eenzijdige theorievorming.
4.6.2 Knelpunten binnen de organisatie.
4.6.3 Knelpunten binnen het team.
4.6.4 Knelpunten met betrekking tot derden.
4.6.5 Knelpunten met betrekking tot de cliënt.
4.6.6 Probleemgedrag met een seksueel karakter.
5 Begeleiders en seksualiteit.
5.1 Handelingsverlegenheid.
5.2 De seksuele socialisatie van de begeleider.
5.3 Grenzen herkennen,verkennen en bewaken.
5.4 Het belang van een duidelijke visie.
5.5 Gevolgen voor het handelen in de praktijk.
5.6 De relatie tussen begeleiders en ouders.
6. Onderzoeksopzet.
6.1.1 Probleemstelling.
6.1.2 Voor wie is het een probleem.
6.1.3 De hoofdvraagstelling .
6.2 Type onderzoek.
6.2.1 Onderzoeksparadigma.
6.2.2 Het type onderzoek nader beschreven.
6.2.3 Dataverzamelingsmethoden.
6.2.4 Validiteit van het onderzoek.
6.2.5 Analyseren van de gegevens.
7. Conclusies.
8. Aanbevelingen.
9. Competentie gerichte kennisontwikkeling.
9.1 Cursorisch onderwijs binnen de instelling.
9.2 Ontwikkelen van cursorisch onderwijs gericht op kennisontwikkeling.
9.2.1 Kennis en competenties.
9.2.2 Motieven achter kennisonderwijs.
9.2.3Helderheid in eisen
9.2.4 Aandacht voor inhoud.
9.2.5 Hulpmiddelen en materialen.
9.3 Cursus seksualiteit bij mensen met evmb.
9.3.1 Over welke kennis moeten begeleiders beschikken.
9.3.2 Globale tijdsschema van het cursusprogramma.
9.3.3 Rol van de docent.
.
Literatuurlijst.
Bijlagen.
1:De methodiek van de hermeneutische cirkel toegepast op casus Rob .
2:Het begeleidings/handelingsplan van Rob.
3:Brief aan ethische commissie.
4:Brief aan eerst verantwoordelijk begeleiders over de enquête.
5:De enquête.
6: Procedure preventie van en omgaan seksueel misbruik van een cliënt.
Apart bijgevoegde cursusmodules.
-
Cursus seksualiteit bij mensen met ernstige verstandelijke en meervoudige
beperkingen versie voor de docent .
-
Cursus seksualiteit bij mensen met ernstige verstandelijke en meervoudige
beperkingen versie voor de cursist .
Voorwoord.
Naar aanleiding van mijn afstuderen voor de opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening
aan de Hogeschool Leiden heb ik onderzoek gedaan naar seksualiteit en intimiteit bij mensen
met zeer ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen.
Omdat ik mijn afstudeeronderzoek wilde richten op een actueel praktijkprobleem binnen mijn
werkveldinstelling heb ik contact opgenomen met onze pedagoog Colette de Gier om in
gesprek te gaan over een mogelijk geschikt onderwerp voor mijn scriptie. Naar aanleiding van
een aantal casussen die Colette de Gier naar voren bracht vanuit haar eigen praktijkervaring
was mijn interesse gewekt. Samen met mijn opdrachtgever , onze pedagoog kwam de vraag
naar voren hoe het nu eigelijk zit met seksualiteit bij deze doelgroep?.Wat moet je nu eigelijk
weten van deze cliënten?.
Op de groep waar ik werkzaam ben wonen onder andere mensen met ernstige verstandelijke
en meervoudige beperkingen. Vorig jaar zijn we op mijn instelling begonnen met een pilot
invoering van het Vlaskamp ondersteuningsprogramma. Dit programma is erop gericht
zorgverlening voor deze specifieke groep cliënten te verbeteren, anders leren kijken naar een
cliënt en de cliënt in staat te stellen meer regie over het eigen leven te geven zijn onder andere
de doelstellingen van dit ondersteuningsprogramma. Door met dit programma te starten ben ik
anders naar deze groep cliënten gaan kijken, en zag ik de noodzaak voor onderzoek betreft
seksualiteit bij deze doelgroep.
Ik wil mijn opdrachtgever Colette de Gier in het bijzonder bedanken omdat zij zoveel tijd en
moeite heeft gestoken in de begeleiding van dit afstudeeronderzoek, vooral haar geduld en
kritische blik hebben ervoor gezorgd dat het eindresultaat een tastbaar en bruikbaar product is
geworden. Veder wil ik mijn begeleider Wilte van Houten bedanken voor zijn aandacht en
luisterend oor wanneer ik even niet meer wist hoe verder te gaan. Ook wil ik graag de
verschillende disciplines binnen de instelling bedanken voor hun enthousiasme, wanneer ik
hen over mijn onderzoek vertelde .
Maria Jose Leschot,
Juni 2006.
Inleiding.
Er wordt wel eens beweerd dat de tijd waarin wij leven geen taboes meer kent. Alles zou
bespreekbaar zijn, zelfs de meest intieme onderwerpen. In deze tijd praten wildvreemde
mensen met elkaar voor het oog van de camera ,miljoenen mensen luisteren mee of kijken
mee, angsten worden geventileerd,ruzies op tv uitgevochten ,deskundigen buigen zich over de
materie. Het kan allemaal niet intiem en open genoeg, lijkt het…….Maar hoe intiem gaan wij
werkelijk met elkaar om? ,en in hoeverre geven wij ons echt bloot als het erop aankomt in ons
werk?. De eerste vraag die veel mensen stellen wanneer het gaat over seksualiteit bij deze
doelgroep is welke plek seksualiteit in kan nemen in het leven van mensen met ernstige
verstandelijke en meervoudige beperkingen. Hebben ze wel seksuele gevoelens of behoeftes,
seksualiteit, wat is dat nu eigenlijk?. Door middel van dit onderzoek heb ik in kaart gebracht
wat seksualiteit en intimiteit nu eigenlijk inhoudt, welke rol kunnen seksualiteit en intimiteit
spelen in het dagelijkse leven van mensen met ernstige verstandelijke en meervoudige
beperkingen. Ik zie deze scriptie als een pleidooi waarin dringend wordt aangegeven waarom
seksualiteit als onderdeel van het “mens” zijn, nooit mag worden vergeten of overgeslagen.
Vooral bij deze kwetsbare doelgroep, een groep cliënten die niet zonder hulp van een ander,
in dit geval de begeleiders,vorm en inhoud kunnen geven aan hun eigen leven .Het is
belangrijk dat dit onderwerp onder de aandacht wordt gebracht. Door middel van deze scriptie
hoop ik dat er meer bewustwording ontstaat voor dit onderwerp onder begeleiders. Mijn doel
is het geven van zo compleet mogelijke informatie over de doelgroep en seksualiteit
,waardoor de kennis onder begeleiders wordt vergroot. Kennis is macht, en kennis zet aan tot
nadenken en handelen.
Mijn onderzoeksrapport bestaat uit 9 hoofdstukken .
In hoofdstuk 1 geef ik een beschrijving van de instelling waar ik werk en op welke wijze ik in
contact sta met de doelgroep.In hoofdstuk 2 ga ik uitgebreid in op de doelgroep, wie zijn
mensen met zeer ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen?, in hoofdstuk 3
beschrijf ik de verschillende aspecten van seksualiteit en intimiteit.In hoofdstuk 4 geef ik
weer hoe de gewenste begeleiding bij seksualiteit eruit zou moeten zien en beschrijf ik
knelpunten.In hoofdstuk 5 beschrijf ik begeleiders en seksualiteit, welke motieven spelen een
rol?, hoe ontstaat handelingsverlegenheid ? .In hoofdstuk 6 beschrijf ik de probleemstelling en
geef ik weer hoe het onderzoek concreet is uitgevoerd.Hoofdstuk 7 bevat de conclusies naar
aanleiding van dit onderzoek,in hoofdstuk 8 , de aanbevelingen.In hoofdstuk 9 besteed ik
aandacht aan cursorisch onderwijs.
Gedurende mijn onderzoek maak ik gebruik van de afkorting evmb, ik duid hiermee mensen
met zeer ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen aan.
1. Het onderzoeksveld.
1.1 De opdrachtgever.
Naar aanleiding voor de keuze van mijn afstudeeronderwerp heb ik contact opgenomen met
Colette de Gier. Zij is inmiddels enkele jaren werkzaam als pedagoge binnen mijn
werkveldinstelling.In het gesprek heb ik aangegeven welke onderwerpen mogelijk mijn
interesse hebben waarbij ik ben nagegaan of het onderwerp iets kan toevoegen aan de huidige
methodieken. Het onderwerp waar mijn keuze in de eerste plaats naar uitging bleek een
onderwerp te zijn waar men al heel erg actief mee bezig is en waarvoor al verschillende goede
methodieken en benaderingswijzen voor zijn ontwikkeld. Ik heb daarom gericht aan Colette
de Gier gevraagd of er een onderwerp/ praktijkprobleem is dat zij tegenkomt in haar werkveld
waar ik mijn afstudeerscriptie op kan richten. Colette de Gier heeft het praktijkprobleem zoals
eerder in dit verslag beschreven aan mij voorgelegd en hierbij toelichting gegeven door
middel van een tweetal praktijkvoorbeelden . Colette de Gier heeft toegestemd als
opdrachtgever te fungeren wanneer ik dit onderzoek uit zal gaan voeren.
1.2 Introductie van de werkveldinstelling .
5 jaar geleden ben ik in dienst gekomen van de Willem van den Bergh in Noordwijk als
begeleidster op een woongroep waar mensen met een ernstige verstandelijke of meervoudige
beperking wonen. De Willem van den Bergh is onderdeel van de overkoepelende landelijke
organisatie De ’s Heeren Loo Zorggroep . De ’s Heeren Loo Zorggroep heeft ongeveer
7000 cliënten met een verstandelijke beperking, 10.500 werknemers en 3500 vrijwilligers.
Hun werk wordt uitgevoerd in meer dan vijftig plaatsen in Nederland vanuit enkele honderden
locaties. De ’s Heeren Loo Zorggroep biedt hoogwaardige ondersteuning aan mensen met een
verstandelijke beperking.Deze ondersteuning wordt gegeven aan kinderen, jongeren en
volwassenen, aan mensen met lichte en mensen met ernstige beperkingen.Mijn onderzoek zal
worden gehouden op locatie Willem van den Bergh in Noordwijk.
Visie en missie van de s,Heeren Loo Zorggroep. De beleidsnota van 2001-2006 “Waar
vernieuwing zich verbind met de traditie”Willem van de Bergh 2001 van de locatie Willem
van den Bergh vermeld dat: De 's Heeren Loo Zorggroep draagt met hoogwaardige
ondersteuning bij aan een zinvol bestaan van mensen met een verstandelijke beperking.
Respect, verbondenheid, geborgenheid en verantwoordelijkheid zijn daarbij richtinggevende
waarden.Wat is een zinvol bestaan?. Dit bestaat uit 4 belangrijke waarden:
Respect :betekent dat cliënten worden beschouwd als gelijkwaardige medemensen. Daarom
wordt ernaar gestreefd cliënten zich zoveel mogelijk te laten ontplooien. Daarbij krijgt iedere
cliënt een eigen, individuele benadering.
Verbondenheid: betekent dat medewerkers betrokken zijn bij de cliënten. Een grote affiniteit
met mensen met een verstandelijke beperking is een voorwaarde om bij de ’s Heeren Loo
Zorggroep te mogen werken. Bovendien heeft verbondenheid te maken met de opvatting dat
contact met andere mensen nodig is om een zinvol bestaan op te bouwen.
Geborgenheid: is belangrijk voor mensen met een verstandelijke beperking ,omdat zij zich
sneller dan anderen onveilig kunnen voelen. Ze missen soms overzicht en zijn beperkt in hun
handelen en communiceren. Daarom is geborgenheid een voorwaarde bij het bieden van
ondersteuning.
Verantwoordelijkheid: geeft aan dat er voortdurend wordt gekeken naar het vermogen van de
cliënten om zelf verantwoording te nemen, hen niet uit handen nemen wat zij zelf kunnen.
Daarnaast moeten medewerkers altijd bereid zijn om verantwoording af te leggen tegenover
de cliënten, hun wettelijk vertegenwoordigers, financiers, omwonenden en anderen.
De individuele wensen en mogelijkheden van de cliënten staan centraal. Mensen met een
verstandelijke beperking zijn gelijkwaardige medemensen die recht hebben op een zo gewoon
mogelijke plaats in de samenleving.Er wordt ondersteuning aangeboden van een hoge
kwaliteit. Met tienduizend medewerkers en meer dan een eeuw ervaring kunnen zij putten uit
een schat aan kennis en kunde. Bovendien verricht men wetenschappelijk onderzoek om die
kwaliteit nog verder te verbeteren. Oorspronkelijk is de Willem van den Bergh een
grootschalige woonvoorziening voor mensen met een verstandelijke beperking, dit
traditionele beeld is inmiddels ingrijpend veranderd. Het zorgaanbod is flink uitgebreid en
steeds meer cliënten gaan in kleinschalige woonprojecten in de maatschappij buiten het
instellingsterrein wonen. Op dit moment ziet het zorgaanbod er als volgt uit:
Dagbesteding en werk.
In 1997 heeft de instelling zich ten doel gesteld binnen 5 jaar de gewenste dagbesteding te
realiseren voor alle cliënten.Dit heeft geresulteerd in een uiteenlopend aanbod van
dagbestedingvormen.Zo werden er dagcentra geopend voor verschillende bijzondere
doelgroepen zoals: dagbesteding voor cliënten met een matige of ernstige
gedragsproblematiek, dagbesteding voor niet schoolgaande jongeren, soosactiviteiten voor
oudere cliënten, dagbesteding voor mensen met meervoudige complexe handicaps (MCG) en
dagbesteding voor dementerende ouderen. Verder is er de afdeling arbeid en creatief werk die
2 winkels en ateliers omvatten.De afdeling werk en toeleiding, een bedrijfsvestiging tussen de
reguliere bedrijven waar mensen met een verstandelijke beperking werken,streeft naar het
vergoten van integratie binnen het gewone bedrijf en voorbereiding op een baan buiten dit
bedrijf. Verder biedt de Willem van den Bergh verschillende banen aan mensen met een
verstandelijke beperking ,in bijvoorbeeld het restaurant of textielverzorgingsbedrijf, bij het
onderhoudsbedrijf of bij de groenvoorziening.
Deeltijdzorg.
De instelling bied naast 24 uurs zorg ook deeltijdzorg.Onder deeltijdzorg verstaan we het
bieden van verschillende losse onderdelen uit het pakket van 24 uurs zorg. Hiermee wordt
tegemoet gekomen aan de vraag om zorg op maat. Door op bepaalde momenten
zorg,ondersteuning of opvang te bieden worden deze cliënten in staat gesteld ( voorlopig)
thuis te kunnen blijven wonen. Deeltijdzorg is dan ook hoofdzakelijk gericht op het
ondersteunen van thuiswonende kinderen met een verstandelijke beperking.
Kort verblijf.
Er zijn verschillende vormen van kort verblijf die op verschillende locaties worden
aangeboden.verschillende
vormen
zijn
onder
andere:
weekendopvang,midweekopvang,naschoolse opvang,woensdagmiddagopvang,opvang bij
bijzondere gebeurtenissen of tijdens vakanties.
Een vrij nieuwe vorm is het verblijf in een logeergezin. Het onderdeel parttime wonen is nog
in ontwikkeling. Op deze manier kunnen 2 of 3 cliënten gebruik maken van een 24 uurs
plaats.
Thuiszorg.
Bij thuiszorg wordt de ondersteuning binnen het gezin geboden gedurende 1 of meerdere
dagen per week.De thuiszorgmedewerker neemt binnen het gezin op die momenten de zorg
over.
Zorgondersteuning.
Naast zorg rond wonen en dagbesteding hebben cliënten ook specifieke hulpvragen, hiervoor
kunnen zij terecht bij de dienst Zorgondersteuning, deze bestaat uit:
Pedagogische/psychologische afdeling.
Men beschikt over specifieke kennis met betrekking tot meervoudig complex gehandicapten,
autisme,gedragsproblematiek of dementerende cliënten. Op deze afdeling werken pedagogen,
psychologen, psychiater,speltherapeuten,psychomotorische therapeuten.
Medische afdeling.
De totale medische zorg wordt op de Willem van den Bergh door AVG artsen (arts voor
verstandelijk gehandicapten)geboden. Hier werken artsen
tandartsen,mondhygiënistes,pedicure ,wijkverpleegkundigen
Paramedische afdeling.
Hier werken fysiotherapeuten,ergotherapeuten,logopedisten,diëtisten. Binnen de instelling
wordt multidisciplinair gewerkt , hulpvragen aan het paramedisch team zijn veelal gericht op
het vergroten van de zelfstandigheid en zelfredzaamheid van de cliënten.
Afdeling pastoraat.
Deze afdeling biedt individueel pastoraat of pastoraat in groepjes zoals
vieringen,bijbelgroepjes en zanggroepjes. Deze afdeling begeleid ook medewerkers bij het
geven van vorm aan de dagelijkse geloofsbeleving van cliënten en bied in bijzondere situaties
ook pastorale aandacht aan de ouders.
De grootste groep werknemers zijn de begeleiders op de woningen en op de dagcentra, zij
werken altijd in teamverband.Er zijn verschillende niveaus van deskundigheid en daarbij
behorende verantwoordelijkheden en taakverdeling. Wanneer je een greep doet uit deze groep
werknemers is de achtergrond en opleiding vaak zeer divers. Zo werken er Sociaal
pedagogisch medewerkers niveau 2,3,4, Sociaal pedagogische hulpverleners, verzorgenden
niveau 2,3,4, verpleegkundigen niveau 4 of 5, activiteitenbegeleiders en ziekenverzorgenden.
( Willem van den Bergh beleidsnota 2001)
Verband tussen mijn eigen beroepspraktijk en de doelgroep evmb.
Ik werk nu 5 jaar voor deze instelling en heb hierbij op 3 verschillende groepen gewerkt. Op
alle groepen waar ik heb gewerkt woonden mensen met zeer ernstige verstandelijke en
meervoudige beperkingen, op de groep waar ik nu werk is deze doelgroep sterk
vertegenwoordigd. Op mijn werkplek werken we met het Vlaskampondersteuningsprogramma, hierdoor is mijn interesse in deze doelgroep sterk geprikkeld. Het
is een doelgroep die door de diversiteit van ernstige beperkingen moeilijk te begeleiden is,
waardoor iedere dag weer een nieuwe uitdaging is.Zelf ben ik persoonlijk begeleider van een
cliënt met evmb, waardoor dit onderzoek een extra dimensie geeft omdat het direct te maken
heeft met al mijn werkzaamheden op de groep.
2. Ondersteuning aan mensen met ernstige verstandelijke en meervoudige
beperkingen ( evmb).
2.1. Ontwikkelingen in de afgelopen decennia.
In de loop der jaren zijn onderzoekers bezig geweest mensen met handicaps onder te verdelen
in categorieën. Er werden gemakkelijk termen gebruikt als zwakzinnig, doof, blind,
kreupel,wanneer deze gebreken duidelijk en blijvend aanwezig waren. Dit diskwalificeerde
deze mensen ,waardoor zij slechts een bescheiden plaats in de maatschappij innamen. Toen
men in de 2e helft van de vorige eeuw iets wilde gaan doen aan het functioneren van deze
mensen kwam er behoefte aan verfijning van deze indeling. Zo werd er in het begin van de 2 e
helft van de vorige eeuw een onderscheid gemaakt bij zwakzinnigen in debielen, imbecielen
en idioten ,en werden blinden onderscheiden van slechtzienden en doven van slechthorenden.
Deze indelingen werden gehanteerd om ieder zijn eigen plek te geven en hen een plek te
bieden waar een “eigen”ontwikkeling zich kon voltrekken. Op basis hiervan ontstond in
Nederland hulpverlening voor zintuiglijk gehandicapten, motorisch gehandicapten en
verstandelijk gehandicapten,(tegenwoordig gebruiken we in plaats van gehandicapt de term”
beperkt”). Deze indeling in categorieën had tot gevolg dat sommige mensen niet in een
categorie waren te plaatsen, dit was speciaal het geval wanneer iemand meerdere beperkingen
had. De naam dubbel gehandicapt werd daarvoor gebruikt en verder gespecificeerd, zoals
bijvoorbeeld doof- zwakzinnig. De gedachte dat men te maken had met twee zelfstandig te
beschouwen handicaps (zoals de term dubbel gehandicapt uitdrukt) werd sterk bekritiseerd in
de jaren 70. Het ging in deze discussie niet om een optelsom van handicaps en voorzieningen,
maar om een relatief zelfstandig te beschouwen probleem, dit werd vooral onder de aandacht
gebracht door een commissie die het rapport “meervoudig gehandicapte kinderen”naar voren
bracht (Klapwijk e.a1974). In dit verslag werd vooral de nadruk gelegd op het niet kunnen
opdelen in categorieën van mensen met een dubbele handicap. Men begon de noodzaak in te
zien van hulp aan mensen met een dubbele handicap en men ging de term meervoudig
beperkten gebruiken.Dit heeft er niet voor gezorgd dat er helderheid kwam en een afbakening
van deze groep ten opzichte van andere groepen in de zorg, maar dat er aandacht kwam voor
de grote diversiteit binnen de groep meervoudig beperkten.
2.2. Huidige stand van zaken.
De aparte en veel omvattende problematiek van mensen met een ernstige meervoudige
beperking is lang onderbelicht gebleven en krijgt pas zeer recent de aandacht die ze verdient.
Onderzoek op dit terrein wordt vooral uitgevoerd aan de Rijksuniversiteit van Groningen
(RUG) ( o.a Vlaskamp 1999, Vlaskamp,Blokhuis en Ploenen,1996,Wielink,2000, Van Wijck
1997 en Zijlstra 2003). Veel aandacht gaat uit naar het verbeteren van de kwaliteit van
zorgverlening aan deze doelgroep door ontwikkeling en implementatie van het zogenoemde
opvoedingsprogramma. Centrale elementen hierin zijn het leren kennen van signalen van de
cliënt, het vaststellen van opvoedingsdoelen en het gericht met goede registraties werken aan
deze doelen. Met name Vlaskamp heeft veel onderzoek gedaan op het gebied van ernstig
verstandelijke en meervoudige beperkte kinderen en volwassenen.In 2000 verrichte de
Inspectie voor de Gezondheidszorg een landelijk onderzoek naar de kwaliteit van zorg voor
deze doelgroep in instellingen en kinderdagcentra voor mensen met een verstandelijke en
meervoudige beperking. De resultaten van dit onderzoek zijn weergeven in een rapport met
17 conclusies en aanbevelingen die betrekking hebben op onder meer de visie op mensen met
evmb, de zorgplanmethodiek, vernieuwingsprojecten, community care en een dekkend
zorgnetwerk,deskundigheid van de professionals, communicatie,diagnostiek m.b.t somatisch
en zintuiglijk functioneren, hulpmiddelen, huisvesting en dagbesteding. Door dit onderzoek
zijn mensen met evmb (gelukkig) in een klap op de kaart gezet. In juni 2000 maakten 3
projectgroepen binnen ‘s Heeren Loo West Nederland, locatie Willem van den Bergh, een
start met het uitwerken en implementeren van de aanbevelingen van de inspectie. Op de
Willem van den Bergh is in 2004 gestart met een pilot invoering Vlaskamp
ondersteuningsprogramma bij 13 cliënten, in 2005 is uitgebreid met nog 7 cliënten. De
invoering van het programma impliceert de inzet van medewerkers wonen en dagbesteding en
diverse andere disciplines. De woongroep waar ik zelf werk is uitgekozen mee te werken aan
deze pilot. In het voorjaar 2005 zijn we met het hele team op cursus geweest en zijn we
gestart met het opstellen van de nieuwe ondersteuningsplannen. Het hele team is enthousiast
en kan zich goed vinden in de visie van De ‘s Heeren Loo Zorggroep die aan de hand van de
inzichten van Vlaskamp (2004) is gevormd. Deze visie luidt als volgt:
Met betrekking tot mensen met ( zeer) ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen
streven we naar een situatie waarin zij tot een optimale ontplooiing van hun mogelijkheden
komen en waarbij ze in relaties met anderen een actieve en sturende rol spelen. Dit wil
zeggen dat iemand invloed kan uitoefenen op zijn eigen bestaan. Kenmerkend voor een
goede ondersteuning aan mensen met evmb is dat we, naast de noodzakelijke
verzorgingshandelingen, ook werken aan het tot stand komen van een wederkerige relatie
tussen de persoon en voor hem of haar belangrijke anderen.
Ik sluit mij overigens geheel aan bij deze visie en kan de huidige ontwikkelingen alleen maar
toejuichen.Ondanks dat wij op mijn groep nog maar kort bezig zijn met het
ondersteuningsprogramma en het nu nog best tijdrovend en soms ingewikkeld is, zijn de
resultaten nu al zichtbaar. Niet dat de doelen uit het ondersteuningsplan al zijn behaald maar
wel een verandering van attitude naar deze groep cliënten toe. In mijn scriptie zal ik dan ook
vanuit deze visie redeneren en mijn onderzoeksvragen afstemmen op de vastgestelde
zorgbehoefte zoals beschreven door Vlaskamp (1999).
2.3. Beschrijving van de doelgroep evmb.
2.3.1.Kenmerken van de doelgroep.
Gedurende deze hele scriptie maak ik gebruik van de term evmb, deze term staat voor ernstige
verstandelijke en meervoudige beperkingen. Maar om wie gaat het nu eigenlijk?. Bij evmb
cliënten is sprake van de aanwezigheid van een zeer ernstige verstandelijke beperking en
lichamelijke en/of zintuiglijke beperkingen. Kenmerkend hierbij is dat deze verschillende
beperkingen elkaar beïnvloeden in positieve of negatieve zin. De groep evmb is erg divers en
er zijn verschillende gradaties mogelijk in de ernst van de beperkingen. Binnen de organisatie
waar ik werk zijn de volgende criteria opgesteld om te bepalen welke cliënten behoren tot de
doelgroep evmb. (concept EVMB nota 2006)





Ernstige (ambulantiescore 1)of zeer ernstige (ambulantiescore 1 of 2)verstandelijke
beperking, vastgesteld op basis van de Sociale Redzaamheidsschaal (SRZ).
Niet ambulant (score1) hoogstens zitten,volledig afhankelijk van rolstoel ,die niet
zelfstandig voortbewogen kan worden, zowel op lange als korte afstanden.
Semi ambulant (score2) zelfstandig ambulant over korte afstanden zonder of met
hulpmiddelen,niet zelfstandig rolstoelafhankelijk over langere afstanden.
Zintuiglijke problematiek/beperking.
Beperkingen beïnvloeden elkaar op positieve of negatieve wijze.
Beperkingen zijn ontstaan voor het 18e levensjaar.
2.3.2. Cognitieve ontwikkeling.
De verstandelijke vermogens van een mens wordt de cognitie genoemd.De cognitie wordt
aangeduid door middel van het IQ dat iemand heeft. Cognitief functioneren mensen met
evmb op ernstig of zeer ernstig verstandelijk beperkt niveau. Bij een ernstige verstandelijk
beperking ligt het IQ tussen de 20 en 34. Bij een zeer ernstige verstandelijke beperking ligt
het IQ tussen de 0 en 20. Het vaststellen van het IQ levert in de praktijk problemen op omdat
er geen tests zijn die kunnen worden gebruikt voor deze doelgroep.
2.3.3. Sociaal-emotionele ontwikkeling .
Wanneer we kijken naar de normale ontwikkeling die een mens vanaf zijn geboorte doorloopt
zijn er volgens Došen 5 verschillende ontwikkelingsfasen. Hieronder staan per
ontwikkelingsfase de kenmerken van de sociaal emotionele ontwikkeling beschreven.
Fase 1: Eerste adaptiefase (0 tot 6 maanden).
Het kind maakt de eerste maanden een autistische fase door, gericht op het eigen innerlijk
waarbij geen speciale aandacht voor de omgeving is. Vanaf de 2e maand komt het kind in een
symbiotische fase, het ervaart zich niet los van de primaire opvoeder. Onderscheid tussen “ik”
en die ander is er niet. Vocalisatie en glimlach spelen een grote rol in de stimulatie van sociale
interactie. Lichamelijk contact tussen kind en moeder wordt steeds intensiever als gevolg van
de toegenomen aandacht van het kind voor de moeder, er is sprake van meer interactie. Het
kind ontdekt het eigen lichaam. Omgang met volwassenen wordt voornamelijk gekleurd door
het lichamelijk contact. Deze fase kenmerkt zich ook door een groeiende sociale interactie
met de omgeving en het begin van een band met de verzorger. Er is sprake van het begin van
de hechting en het opbouwen van basale emotionele veiligheid. Het kind beweegt zich in een
spanningsveld van afstand nemen van de vertrouwde personen en hen tegelijkertijd hard
nodig hebben.Er is sprake van affectkwaliteiten zoals het ervaren van angst, woede, excitatie
en passiviteit. Er treden bijvoorbeeld angstreacties op bij harde geluiden, bewegingen en
lichtflitsen. Woede en agressiviteit zijn in deze fase nog voornamelijk op zichzelf gericht.
Iemand in deze leeftijdsfase krijgt sensorische prikkels te verwerken, maar is niet in staat die
prikkels tot een geheel te integreren en zich in complexe situaties te redden.
Het kind leert van de eigen reflexmatige activiteiten. De eerste schema’s van actie en reactie
vinden plaats, dit ontwikkelt zich doordat het kind stimuli aanpast aan de reactie van anderen.
Fase 2: De eerste socialisatiefase (6 tot 18 maanden).
Deze fase word gekenmerkt door verdere hechting en het opbouwen van basale emotionele
veiligheid. In deze fase groeit het kind langzamerhand toe naar separatie en individualisatie.
Het kind leert dat zijn activiteiten gevolg kunnen hebben (dat er iets door verandert in de
omgeving). In deze fase komen psychische kwaliteiten tot ontwikkeling ,zoals herinnering,
regulatie van impulsen. Vanaf ongeveer de 7e maand is er sprake van imitatie, het kind wordt
zich ervan bewust dat het aan contact met een ander persoon veiligheid, bevrediging en
plezier kan beleven. Het kind durft zich van een afstand van de moeder te bewegen, maar
heeft tegelijkertijd haar nabijheid nodig. In deze behoefte maakt het kind gebruik van
“transitional objects”, bijvoorbeeld een teddybeer of een ander vertrouwd object. Dat het kind
zich begint te hechten valt af te lezen aan het onderscheid dat wordt gemaakt tussen vreemden
en bekenden. Door een optimale veilige gehechtheid heeft een kind het basisveiligheidsgevoel
van waaruit een zelfstandig persoon kan groeien.
Fase 3: De eerste individuatiefase (18 tot 36 maanden).
Deze fase word gekenmerkt door het afstand nemen van lichamelijk contact, communicatie op
afstand en opbouw van een unieke persoonlijkheid. De motorische activiteiten (lopen en het
manipuleren van materiaal) geven het kind een gevoel van overheersing van de omgeving,
wat de basis vormt voor de ego-ontwikkeling. Het kind vecht met de primaire verzorger om
van hem/haar los te komen, maar tegelijkertijd is het bang hem of haar te verliezen. Tot het
einde van het derde jaar heeft het kind de nabijheid van de verzorger nodig. In de loop van het
tweede jaar is vooral de spraakontwikkeling een belangrijk onderdeel van de sociale
ontwikkeling. Het kind wordt zich langzaam bewust van de eigen vermogens c.q. macht van
de eigen wil en maakt zijn eigen wil op koppige wijze duidelijk aan anderen. Hij moet eerst
negatief koppig zijn voordat hij meegaand en meewerkend wordt. Op grond van basale
veiligheid en de genomen vrijheid in beweging en exploratie gaat het kind zijn eigen unieke
persoonlijkheid opbouwen. Langzamerhand gaat het kind de sociale normen van gedrag
accepteren en zich met een belangrijk gezinslid identificeren. In deze fase kan een kind al
problemen oplossen door zijn denken, maar de manier waarop is nog niet logisch, het is
egocentrisch en gaat maar een richting uit, het is niet flexibel en niet reversibel (deze manier
van denken duurt tot een jaar of 5) Op het einde van deze fase en later in de kleuterleeftijd
vindt de ontwikkeling van kwaliteiten van het gevoelsleven plaats als verdriet, vreugde,
liefde, geweten, jaloezie en trots.
Fase 4: Identificatie (3 tot 7 jaar).
Deze fase wordt ook wel de oedipale fase genoemd. Centraal staat hierbij de identificatie met
de ouder die tot zijn eigen sekse behoort. Op basis van deze identificatie begint het kind het
oordeel van de volwassenen over te nemen. Om de liefde van de ouders niet te verliezen
maakt het kind de ouderlijke opvattingen tot de zijne in de vorm van een innerlijke
gewetensstem . Sprake is van de ontwikkeling van het superego, welke als tegenhanger van de
kinderlijke driften en wensen fungeert. In sociaal opzicht streeft het kind ernaar om in samen
werking iets met anderen tot stand te brengen . Onder toezicht lukt samen spelen al aardig, het
kind beoordeeld het gedrag van de ander naar zijn eigen normen, is nog egocentrisch. Het
kind heeft grote bewondering voor eigen prestaties. Het kan zijn dat er in deze fase angst is
om niet geaccepteerd te worden door belangrijke anderen. Er is in deze fase een begin van een
ontwikkeling in creativiteit en fantasie (fantasietaal) ontwikkeling van kwaliteiten van het
gevoelsleven betreft in deze fase met name geluk, empathie, faalangst en schaamte.
Fase 5: Realiteitsbewustwording (7 tot 12 jaar).
In deze fase wordt het kind zich bewust van de realiteit en het onderscheid tussen realiteit en
fantasie. In contact met anderen wordt de competitie belangrijk: zich willen meten met
anderen. Het zich waarmaken op grond van eigen prestaties is belangrijk en wanneer het kind
fouten maakt kan het zich daarvoor schamen. Het kind kan bang zijn voor eigen fouten en
angstig om niet geaccepteerd te worden door leeftijdsgenoten of belangrijke anderen. Naar
volwassenen toe wil het kind zich verdienstelijk maken, het doet zijn best om aan de
verwachtingen te voldoen. Behalve de gezinsleden worden nu ook mensen daarbuiten
belangrijk (schoolmeester). Het kind kan zich ook beter waarmaken in een andere niet
vertrouwde omgeving, het durft er op af te stappen, durft te onderzoeken. In deze fase kan het
kind vertelen over reële onderwerpen en eigen gevoelens. Gevoelens die zich in deze fase
ontwikkelen zijn schaamte, geweten, boete, eigenwaarde, liefde en sociale angst.
2.3.4. Ontwikkelingsfase van mensen met evmb.
Mensen die horen tot de doelgroep evmb komen wat betreft de sociaal-emotionele
ontwikkeling niet verder dan de 1e of de 2e fase. Zij blijven als gevolg van hun verstandelijke
beperking hangen in de ontwikkelingsfase van een kind van 0 tot ongeveer 2 jaar.Wanneer we
kijken naar het “observatie en interviewschema van de Schaal voor Emotionele Ontwikkeling
(SEO)” in de diagnostiek en behandeling van gedrags en psychische stoornissen bij mensen
met een verstandelijke beperking ,zien we gedrag dat het kind vertoont in de 1e en 2e fase
(Došen 1990).
Fase 1: 0 tot 6 maanden 1e adaptiefase.
Omgaan met het eigen lichaam: Het kind ontdekt eigen lichaamsdelen en er vindt
sensorische integratie plaats. Het kind is bezig met het eigen lichaam stereotiep bewegend,
passief.
Proximale zintuigen: Tastzin, reuk, smaak. Het kind raakt gekalmeerd in lichamelijk contact.
Laat zich aantrekken door een bepaald lichaamsdeel van de verzorger.
Beleving van zichzelf: Het kind is voornamelijk bezig met zichzelf, reagerend op sensorische
en autonome prikkels. Het kind is overgevoelig voor bepaalde prikkels. In eigen wereld
teruggetrokken. Gepreoccupeerd door bepaalde prikkels.
Permanentie van object: Dit is het besef dat personen en dingen nog bestaan, ook als zij niet
in het zicht van iemand zijn. In deze fase is geen sprake van objectpermanentie, het kind gaat
af op de concrete situatie: weg is weg. Het kind is bang om kiekeboe te spelen, zoekt niet naar
verstopt speelgoed. Reageert paniekerig als dingen of personen uit het gezichtsveld
verdwijnen.
Angsten: Angst en woede kunnen opgewekt worden door vreemde of intensieve sensorische
prikkels. Er kan angst bestaan voor nieuwe prikkels of harde prikkels.
Omgaan met leeftijdsgenootjes: Geen, dit komt in deze fase nog niet voor.
Omgang met materialen: Het kind heeft geen interesse of moet toevallig ontdekken, soms is
er wel belangstelling voor een bepaald voorwerp en stereotiep bezig te zijn met dit voorwerp.
Verbale communicatie: Dit komt nog niet voor.
Affectdifferentiatie: Excitatie, relaxatie, opwinding bij veranderingen.Woede, apathie.
Agressieregulatie: Woede en agressiviteit naar zichzelf en omgeving. Grote opwinding bij
onlusten, agressief naar zichzelf bij frustratie. Diffuus agressief naar zichzelf en omgeving bij
onlust.
Fase 2: 6 tot 18 maanden 1e socialisatie.
Omgaan met het eigen lichaam: Het ontdekken van het eigen lichaam als instrument.
Manipuleert materialen en stopt alles in de mond, kan met faecces smeren.
Proximale en distale zintuigen: Kinesthetische belevenissen. Wil constant kinesthetische
prikkels hebben, protesteert als lichamelijk contact afgebroken wordt. Gebruikt materiaal in
spel met anderen.
Belevenis van zichzelf: Lichamelijk gebonden aan belangrijke anderen. Paniekerig bij
veranderingen in de omgeving. Stemming is afhankelijk van de aanwezigheid van belangrijke
anderen. Raakt in woede of paniek als hij/zij niet krijgt wat hij/zij wil.
Permanentie van object: Kan verstoppertje spelen, zoekt naar verstopt speelgoed. Kan
afscheid nemen van een belangrijke persoon en diens afwezigheid (kort) tolereren.
Angsten: Angst en woede bij afscheid van vertrouwde persoon, separatieangst.. Angst voor
vreemde omgeving of vreemde mensen.
Omgaan met leeftijdsgenootjes: Het begin van interesse. Kan spelen met andere kinderen als
verzorger aanwezig is. Kan spelen met andere kinderen die met hem lustvol bezig zijn.
Omgang met materialen: Ontdekt vorm en geluid. Bezig met zand, water of grof materiaal:
voornamelijk dus nog sensopathisch spel. Voornamelijk manipulerend bezig zoals gooien,
vasthouden.
Verbale communicatie: Aanwijzend spreken met 1 a 2 woorden., gebruikt losse woorden.
Imitatief, bepaalde woorden herhalend.
Affectdifferentiatie: Lust, onlust, liefde, separatieangst. Paniek in onbekende situaties.
Agressieregulatie : Woede en agressiviteit naar de omgeving (ongecontroleerd). Bij frustratie
agressief en destructief naar omgeving toe. Agressie is gericht naar verzorgers. Agressiviteit
en autoagressie worden vaak uitgelokt door angst. (Došen 1990).
2.3.5. Diversiteit van beperkingen bij mensen met evmb.
Wanneer men spreekt over mensen met ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen
gaat het om een heel grote variatie aan beperkingen die mogelijk zijn. Deze beperkingen
oefenen invloed uit op alle functioneringsgebieden ,zoals de sensomotorische ontwikkeling,
stemming, emoties, communicatie, interactie en de zelfredzaamheid. Ook beïnvloeden de
verschillende beperkingen elkaar in positieve of negatieve manier. Het gaat om personen bij
wie, naast de ernstige verstandelijke beperking ook sprake is van een motorische en/of
zintuiglijke beperking. Bij bepaalde syndromen of chromosomale afwijkingen (aangeboren) is
sprake van een verstoorde hormoonhuishouding,dit is ook van invloed op de
geslachtshormonen. Wanneer er geen sprake is van syndromen of chromosomale afwijkingen
doorlopen deze mensen hebben in fysiologisch/hormonaal opzicht grotendeels dezelfde stadia
als mensen zonder beperking..Wel komt het regelmatig voor (en dan met name bij de
vrouwen) dat er meer van het mannelijke hormoon testosteron aanwezig is waardoor
bijvoorbeeld de menstruatie onregelmatig is of uitblijft. Ook is er dan vaak sprake van meer
beharing op het gezicht en de rest van het lichaam. ( E.Baktiari AVG arts binnen de
instelling)Deze mensen zijn eigenlijk kinderen in een volwassen volgroeid lichaam: bv.
normaal ontwikkelde geslachtsdelen, menstruatie en baardgroei Allen hebben wel een
gemeenschappelijk kenmerk en dat is dat ze ondanks hun volgroeide lichaam nooit verder
zullen komen dan de lichaamsgebonden en mogelijk ook de associatieve manier van ordenen
en ervaren. Het blijven, hoe oud ze ook worden en hoeveel ervaringen zij ook opdoen,
mensen met een verstandelijk en sociaal-emotioneel ontwikkelingsniveau van een kind tot 2
jaar. Ook de vaak beperkte motorische mogelijkheden maken het verhaal ingewikkeld. Het is
vanwege de grote diversiteit van verschillende beperkingen niet mogelijk deze doelgroep in
hokjes te plaatsen en per definitie alle mogelijke combinaties te noemen,maar ik zal de meest
voorkomende combinaties van beperkingen beschrijven om zo een beeld te geven .
Zintuiglijke beperkingen.





Visus: slechtziend of blind.
Gehoor: slechthorend of doof.
Tast: overgevoelig of ondergevoelig.
Evenwicht: vaak verstoord ivm auditieve, visuele en motorische beperkingen.
Reuk en smaak:beperkingen op dit gebied zijn nog weinig onderzocht.
Bij mensen met evmb komt corticale blindheid vaak voor Het oog levert de visuele informatie
o.a. in een deel van de schors van de grote hersenen, die ook wel 'gestreepte cortex' genoemd
wordt. Als dit deel van de hersenen beschadigd is, kan de getroffen persoon wel zien omdat
de ogen nog volledig intact zijn,maar er is geen sprake van waarneming,betekenis geven aan
dat wat je ziet.Men heeft het dan over de zogenaamde corticale blindheid.Met betrekking tot
het gehoor kan hetzelfde gezegd worden: ondanks het feit dat het gehoor als orgaan in tact is,
kan er sprake zijn van verstoorde verwerking in de hersenen.Het komt regelmatig voor dat het
gehoor en de visus moeilijk vast te stellen zijn bij mensen met evmb.Met betrekking tot de
tast is bekend dat bij mensen met evmb sprake kan zijn van overgevoeligheid: cliënten nemen
een tactiele prikkel eerder en/of sterker waar, men spreekt dan van een lage prikkeldrempel.
Dit kan zich uiten in weerstand tijdens verzorgingsmomenten. In het mondgebied kan dit
leiden tot eetproblemen. Wanneer de prikkeldrempel hoger ligt dan normaal is er sprake van
ondergevoeligheid. In dat geval krijgt de cliënt onvoldoende informatie om tot waarneming te
komen.
Motorische beperkingen.



Spasticiteit: Overmatige spanning (hypertonie) door verhoogde reflexactiviteit in -een
deel van- het lichaam, waardoor willekeurig bewegen moeilijk of onmogelijk wordt.
Athetose: langzame onwillekeurige en ondoelmatige bewegingen.
Ataxie: een stoornis in de coördinatie waarbij de bewegingscontrole is verminderd.
Invloed van motorische beperking op verschillende lichaamsfuncties.
Het gaat bijvoorbeeld om problemen met de been-, arm-, hand-, gelaat-, mond- en
rompmotoriek. Het gaat om moeilijk tot willekeurige bewegingen kunnen komen van een
bepaald lichaamsdeel. Soms zijn de bewegingen sterk vertraagd. Het komt ook voor dat grove
bewegingen wel willekeurig mogelijk zijn,maar dat vooral bewegingen die de fijne motoriek
betreffen problemen opleveren. Met name bij spasticiteit en athetose kunnen de gelaats- en
mondmotoriek zijn verstoord. Hierdoor kunnen problemen ontstaan met spraak en mimiek,
eten en drinken Het gevolg hiervan is een belemmering in de communicatie en mogelijk
onduidelijkheid over de boodschap die wordt uitgezonden als gevolg van een
gezichtuitdrukking die onwillekeurig is en taal die niet goed verstaanbaar is.Bovengenoemde
beperkingen kunnen in combinatie met elkaar voorkomen.Een mogelijk combinatie is
bijvoorbeeld: Iemand met een ernstige verstandelijke beperking die blind is (visuele
beperking),slechthorend (auditieve beperking) en in een rolstoel zit (motorische
beperking).Mensen met evmb vormen een kwetsbare groep betreffende hun lichamelijke
gezondheid, het komt regelmatig voor dat er ook veel lichamelijke ziektebeelden zijn ,zoals
organische afwijkingen of een algemeen zwak gestel, spijsverteringsproblemen,
huidproblemen etc. Opvallend vaak wordt ook epilepsie genoemd als bijkomende beperking.
Ook epilepsie kan van grote invloed kan zijn op het dagelijks functioneren.( Nakken, 1993).
2.3.6. Invloed van de beperkingen op het functioneren .
De verschillende beperkingen hebben verschillende gevolgen voor de ontwikkeling . Wanneer
men een beperking heeft, vooral wanneer deze vanaf de geboorte aanwezig is, is het goed
mogelijk dat gevolgen van deze beperking op andere gebieden worden gecompenseerd. Denk
hierbij aan het visueel beperkte kind dat zich buiten leert oriënteren op gehoor in plaats van
door te zien. Het hebben van een verstandelijke beperking zorgt er voor dat er minder
compensatie mogelijk is.Vooral bij de zintuiglijke beperkingen worden de communicatieve
ontwikkeling en sociale ontwikkeling ernstig belemmerd.Niet kunnen horen of zien in
combinatie met een ernstige verstandelijke beperking maakt dat bestaande methodieken
moeilijk toe te passen zijn. Zo wordt bij het kind met de auditieve beperking zonder
verstandelijke beperking gebruik gemaakt van symbolen en gebaren als vervanging en
ondersteuning in de communicatie met andere mensen. Wanneer het kind echter ook een
ernstige verstandelijke beperking heeft is het niet altijd mogelijk over te gaan op symbolen en
gebaren. De verstandelijke beperking beïnvloedt in die zin de auditieve beperking negatief
omdat compensatie niet goed mogelijk is. Een groot probleem bij mensen met evmb is dan
ook de communicatie. Wij als begeleiders richten ons op signalen die onze cliënten uitzenden
maar lang niet altijd is het duidelijk wat iemand bedoelt of wil. Wanneer je je niet verbaal uit
kunt drukken en dan ook geen gebruik van gebaren maakt, hoe maak je dan iets duidelijk? Dat
is een groot knelpunt bij evmb cliënten. Veel cliënten uiten zich wel maar soms zijn deze
uitingen op het eerste oog zo onzichtbaar dat ze over het hoofd worden gezien. Als je als
begeleider iets waarneemt wat betekent het dan?. Doordat je signalen niet oppakt is het
gemakkelijk alle keuzes in te vullen voor die ander, niet omdat hij of zij niet mag kiezen
maar omdat je het gedrag niet als een keuze ziet of geen keuze aanbiedt. Gevolg is dan ook
dat mensen met evmb hierdoor minder controle op hun leven hebben dan vermoedelijk
mogelijk is. Het gaat hierbij niet om allerlei complexe ingewikkelde keuzes maar om keuzes
die betrekking hebben op allerlei verschillende gebieden uit het dagelijkse leven zoals keuze
van voedsel, houding, spelmateriaal, activiteiten. In de optiek van de begeleider mogelijk een
kleinigheid, voor de mens met evmb een grote stap.
Casus Sanne.
Sanne is een vrouw van 64, zij eet zelf met een aangepaste lepel die met een bandje om haar
pols wordt bevestigd. Omdat Sanne een verstoorde motoriek heeft en vaak onwillekeurige
bewegingen maakt heeft zij een hoge rand om haar bord en staat haar bord in een klem.
Sanne heeft ook problemen met haar mondmotoriek ,wanneer ze zich erg opwindt tijdens
het eten krijgt ze de lepel niet meer in haar mond. Wanneer Sanne op een avond zit te
prutsen (volgens zeggen van een begeleider) en hierop wordt aangesproken schiet ze in de
lach en raakt in een spasme, eten lukt niet meer. Haar begeleider zet haar bord weg en kijkt
lichtelijk geïrriteerd, hij vindt dat ze zich gewoon tijdens de maaltijd moet gedragen. Enkele
weken komt het ‘s avonds voor dat Sanne tijdens de maaltijd in de lach schiet en niet meer
zelf kan eten.Wanneer ze wordt geholpen door begeleiders proest ze al het eten eruit. Na
een paar weken heeft iedereen er genoeg van. Wanneer de situatie wordt besproken in een
teamvergadering vraagt de pedagoog aan de teamleden of ze wel zeker weten dat ze lacht?.
Na observatie blijkt dat Sanne erg gevoelig is voor wat er tegen haar gezegd wordt, het lijkt
erop dat Sanne zo vreselijk hard haar best doet netjes te eten dat ze juist steeds last van
haar spasticiteit krijgt, het lachje ( zo blijkt achteraf) is van de zenuwen.
2.4 De ondersteuningsbehoefte van de evmb cliënt in kaart gebracht.
(volgens de concept EVMB nota 2006, dit is een indeling op basis van de AAMR:
International Association of Mental Retardation).
1: Cognitie.
Door te zorgen voor vaste patronen in de dagelijkse leefsituatie krijgt de cliënt de kans
invloed uit te oefenen op zijn of haar omgeving. Omdat mensen met evmb leren op
associatieve wijze zorgt het herhalen van ervaringen ervoor dat ze gebeurtenissen leren
voorspellen en hierop kunnen anticiperen.
2: Adaptief gedrag.
Adaptief gedrag betreft het geheel van vaardigheden die een persoon nodig heeft om in het
dagelijks leven te functioneren: vaardigheden met betrekking tot de communicatie, sociale en
emotionele vaardigheden en praktische vaardigheden. Het zal duidelijk zijn dat mensen met
evmb veel ondersteuning nodig hebben bij het functioneren in het dagelijks leven. Om hen
passende ondersteuning te bieden moeten de sterke en zwakke kanten van de persoon in
kwestie in kaart worden gebracht. Communicatie speelt hierbij een cruciale rol. Bij de
communicatie richten we ons op de signalen die de cliënt uitzendt en de mate waarin hij of zij
onze signalen begrijpt .De sterke kanten dienen als uitgangspunt: wat kan de cliënt wel?.
3: Participatie, interactie en sociale rollen.
Als begeleider werk je op basis van waardering en respect voor de eigenheid van de cliënt.
Wanneer de cliënt participeert bij activiteiten zijn deze aangepast aan de mogelijkheden en
interesses van de cliënt en derhalve individueel bepaald.
4: Gezondheid.
Gezond zijn heeft betrekking op 2 gebieden:de lichamelijke en geestelijke gezondheid. Bij
mensen met evmb komt spasticiteit regelmatig voor, als gevolg hiervan kunnen vergroeiingen
en contracturen ontstaan. Een juiste lichaamshouding is punt van aandacht. Daarnaast is
aandacht voor moeilijk te herkennen signalen die kunnen wijzen op pijn. Lichamelijk komen
er regelmatig verschillende problemen voor,zoals problemen met het spijsverteringsstelsel,
slik- en kauwproblemen, urinewegproblemen en epilepsie.Geestelijke gezondheid is een
voorwaarde voor het welbevinden van de cliënt, voor groei en ontwikkeling,voor het aangaan
van relaties met anderen en voor participatie aan de leefomgeving. Gedragsproblemen kunnen
zich uiten in de vorm van o.a agressief gedrag, zelfverwondend gedrag, stereotiep gedrag. Het
interpreteren van de emotionele toestand van de cliënt is een moeilijk punt en vereist veel
aandacht.Doel is tot overeenstemming te komen bij de interpretatie. Hierbij speelt ook de
familie een grote rol.
5: De context.
Beschrijft de omgevingscondities waarbinnen mensen hun dagelijkse leven leiden en de
invloed die deze condities op elkaar en op de cliënt hebben. Het betreft hierbij de directe
leefomgeving (woning, gezin, begeleiding) van de cliënt, maar ook de bredere omgeving
(familie, buurt, 1e lijnszorg, professionele zorgaanbieders, etc). De context kan mogelijkheden
bieden en welzijn bevorderen.
De relationele afhankelijkheid is de kern van het ondersteuningsproces. Vlaskamp (1999)
onderscheid binnen de pegagogische relatie vier belangrijke elementen: volgen, herkennen,
voorspellen en initiatief nemen en het relationele aspect vanuit het pedagogisch perspectief.
Uitgangspunt hierbij is de wederkerigheid in het contact.
3. Seksualiteit en intimiteit.
3.1 Basale behoefte.
Beleving van seksualiteit en intimiteit is een recht dat ieder mens heeft ,en het is een van de
meest basale behoeften van de mens.Wanneer je redeneert vanuit een “holistische” mensvisie
is seksualiteit een van de belangrijke aspecten die je “mens”maken, een aspect dat een
verrijking kan zijn in ieders leven. Mensen hebben recht op hun eigen seksualiteitsbeleving en
seksualiteit als een positief en geïntegreerd onderdeel van het leven.Vanuit de visie van zowel
Vlaskamp(1999) als Bosch en Suykerbuyk (2000)”dat een cliënt zoveel mogelijk de regie
over het eigen leven heeft en zo mondig mogelijk is en wordt . Kennis van je eigen
seksualiteitbeleving en zicht op mogelijkheden die je hebt en de grenzen die je hanteert: ze
vormen alle een belangrijke bijdrage aan een grotere greep op je eigen leven, hoe gering die
aanvankelijk of uiteindelijk ook is. Die kennis en dat zicht bevorderen
mondigheid,weerbaarheid,meer eigenheid, een leven conform je eigen mogelijkheden”.(
Bosch , Suykerbuyk 2000.p 46) Wanneer men aan deze behoefte voorbij gaat of seksualiteit
wordt ontkend of niet herkend ontken je een heel wezenlijk deel van de cliënten waar je zorg
voor draagt. Wanneer er een gebrek is aan kennis en begeleiders mogelijk handelingsverlegen
zijn zorgt dit ervoor dat handelen vanuit de hulpvraag van de cliënt sterk wordt bemoeilijkt.
3.2.1 Wat wordt er verstaan onder seksualiteit?
Over de definitie van seksualiteit bestaan veel uiteenlopende ideeën en meningen zijn.
Seksualiteit wordt zeer pluriform beschouwd en beleefd. Volgens Bosch (1995) kun je op 5
verschillende manieren kijken naar seksualiteit .
1: Je kunt seksualiteit zien als middel om je te verzekeren van nageslacht, seksualiteit is dan
puur gericht op voortplanting.
2: Seksualiteit is iets waarvan je mag genieten, dit genot is een verrijking van je bestaan.
Twee partners kunnen in een relatie van het liefdesspel genieten, intimiteit,tederheid bieden
en ontvangen,geborgenheid ervaren, hun eigen gevoelens bevredigen, hun gevoelens jegens
de ander uiten. Dit doet zich voor binnen een relatie. Dat kan een huwelijk zijn ( zegt de een)
,een relatie van samenwonen ( zegt de ander) ,waarbij dit ook homoseksuele relaties kunnen
zijn tussen twee vrouwen of mannen ( zeggen weer anderen). Binnen deze optiek wordt de
relatie tussen twee mensen centraal gesteld, is deze relatie een voorwaarde, een betrekking
tussen twee mensen die is uitgegroeid tot een ( vertrouwens) band.
3: Weer anderen achten in hun beschouwing van seksualiteit een relatie niet perse
noodzakelijk. Seksualiteit is naar hun opinie een te bevredigen seksuele behoefte waarbij je
een ander nodig hebt. Met die ander ga je contact aan. Dit contact kan uitgroeien tot een ( al
dan niet seksuele) relatie. Dit is echter niet het doel. De bevrediging van de seksuele behoefte
staat in deze opvatting centraal..
4: Veel mensen vragen zich af of je een relatie nodig hebt om tot bevrediging te komen. Deze
mensen onderstrepen dan ook de te bevredigen behoefte zonder de noodzakelijke
aanwezigheid van een partner te veronderstellen. Wanneer je geen ander kunt vinden kun je
jezelf bevredigen.
5: Op het voorgaande zullen anderen mensen weer zeggen dat zelfbevrediging binnen een
bestaande relatie ook mogelijk is.Alsof zelfbevrediging minder zou zijn!. Het een hoeft het
ander niet uit te sluiten zeggen zij.( Bosch ,1995 p.68).
3.2.2Wat wordt verstaan onder intimiteit?
Intimiteit is een woord dat veelal in een adem met seksualiteit wordt genoemd. Sporken zegt
hierover: “Wat intimiteit en tederheid betreft is vooral het relationele gedrag van belang. Het
gebied van tederheid,liefkozing, warmte en geborgenheid . Daarbij speelt de seksualiteit in de
vorm van het man of vrouw zijn minder expliciet maar onmiskenbaar mee. Denk hierbij aan
de omgang tussen vader en dochter, moeder en zoon en de tederheid in diverse soorten
relaties.” Sporken is ervan overtuigd dat dit het meest belangrijke gebied is van de menselijke
seksualiteit. ( Sporken,1998,p.323). Deze vertrouwensrelatie ,ontstaan door intiem contact,
staat in mijn werk voorop. Cliënten die op een instelling wonen krijgen in hun leven continu
te maken met andere mensen die hen begeleiden en verzorgen. Steeds moeten zij opnieuw
wennen aan nieuwe medewerkers en hen leren vertrouwen. Het opbouwen van een relatie met
mensen met een (ernstige) verstandelijke beperking vergt geduld en zoals Bosch beschrijft:
“Wanneer een cliënt ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen heeft ,verloopt
contact en intimiteit op een zeer basale manier. Door hen veel aan te raken, op een
voorspelbare, herkenbare wijze ontstaat een vertrouwensrelatie tussen hulpverlener en cliënt.
Dit zorgt voor een gevoel van veiligheid wanneer er regelmatig terugkerende ontmoetingen
plaatsvinden. Dit geeft een gevoel van er te mogen zijn en er toe doen”.( Bosch 1995).
Daarnaast gaat het ook om contacten tussen cliënten onderling.Het gaat dan niet om contact
met als doel een seksuele relatie maar wel om intimiteit en nabijheid, kijken naar elkaar of
elkaar aanraken op een speelse of explorerende manier ,dit is relationeel gedrag. (Soeter en
van den Boogaard 1991) .
Casus Tim en Jan.
Tim en Jan zitten beiden in een rolstoel.Vaak staan zij naast elkaar met ongeveer een meter
ruimte er tussen. Op een dag worden ze even heel dicht naast elkaar gezet omdat Sanne er
met haar rolstoel door moet om te gaan werken. Wanneer begeleiders de woonkamer
binnenkomen zijn Tim en Jan bezig elkaar aan te raken. Tim steekt zijn hand uit en
wappert ermee voor de ogen van Jan.Jan op zijn beurt geeft een klein duwtje op de handen
van Tim, ze lijken er erg veel plezier in te hebben en een oprechte interesse voor elkaar. Nu
worden ze vaker naast elkaar gezet ,zowel Tim als Jan hebben er plezier in, soms lachen en
schateren ze en kunnen het wel een half uur volhouden.Daarna valt Jan vaak in slaap. Tim
zoekt Jan met zijn ogen wanneer hij de woonkamer in wordt gereden ,het lijkt alsof ze
maatjes zijn.
3.2.3 Onderscheid tussen seksualiteit en intimiteit.
Zoals eerder aangegeven wordt het woord seksualiteit vaak in een adem genoemd met
intimiteit. In hoeverre zijn het twee verschillende zaken?.Ik heb bij het schrijven van dit
hoofdstuk getwijfeld welk term ik zou gebruiken . Intimiteit is er dagelijks in mijn werk met
mensen met evmb , zij zijn immers ( in de meeste gevallen) geheel afhankelijk van mij als
begeleider. Het lichamelijke is de belangrijkste ingang tot het maken van contact bij mensen
met evmb. Het geven van een zoen of een aai, het vastpakken van iemands hand wanneer je
tegen iemand praat. Je komt als begeleider continu in de intieme ruimte van de cliënten waar
je zorg voor draagt en meestal is dit ook een van de weinige manieren om tot iemand door te
dringen, laten weten dat je met hen communiceert of iets van ze verwacht of laten zien wat er
komen gaat.Daarnaast is er dagelijks terugkerend lichamelijk contact tussen de cliënt en zijn
begeleiders ,omdat zij hulp nodig hebben bij bijna alle dagelijkse levensverrichtingen zoals
eten,drinken,wassen,aankleden. Wanneer je uitgaat van een holistische visie speelt seksualiteit
een rol in het leven van ieder mens .Genieten van je eigen lichaam samen met een ander of
alleen, je vertrouwd voelen met je eigen lichaam, weten hoe je lichaam eruit ziet . Ook bij
mensen met evmb is het lichaam de ingang tot hun eigen seksualiteit, hoe basaal dit ook wordt
beleefd. Mensen met evmb zijn gezien de ernst van hun verstandelijke beperking niet in staat
abstracte begrippen rond seksualiteit te bevatten,maar dit betekent niet dat ze geen seksuele
gevoelens hebben.Het is de kunst bij mensen met evmb te kijken door de bril waarmee zij de
wereld zien ,als een kind van 0 tot 24 maanden. Vaak wordt bij de term seksualiteit niet
gedacht aan kleine kinderen terwijl ook zij zich op seksueel gebied ontwikkelen. Bij mensen
met evmb speelt het sekseverschil tussen man en vrouw nog geen rol, de oedipale fase waarin
het verschil tussen jongens en meisjes gaat spelen bereiken zij niet. Wel speelt vanuit het
oogpunt van de begeleider mogelijk het sekseverschil tussen mannelijke en vrouwelijke
cliënten een rol. Op de instelling waar ik werk zijn veel meer vrouwelijke begeleiders op
wonen en dagbesteding.Vanuit mijn eigen praktijk merk ik dat mannen vaak terughoudender
zijn in intiem contact met bijvoorbeeld vrouwelijke cliënten.
3.3. Seksualiteit bij mensen met een verstandelijke beperking in het algemeen.
Zoals eerder beschreven kunnen meningen en ideeën over seksualiteit bij mensen ( al dan
niet met een verstandelijke beperking)sterk uiteenlopen.Soeter en van den Boogaard (1991)
zijn naar aanleiding van hun onderzoek” visie op seksualiteit en relaties van mensen met een
verstandelijke beperking”een ander onderscheid tegengekomen .Namelijk dat meerdere
instellingen met betrekking tot de inhoud van het seksuele gedrag en de beleving een
onderscheid maken in de vorm waarin het zich voordoet ,namelijk:
Algemeen gedrag als man/vrouw: Het gaat hier om algemeen aangeboren en cultuurbepaalde
kenmerken die in het gedrag van mensen (als man of vrouw) zichtbaar zijn. Bijvoorbeeld de
uiterlijke opmaak,lichaamsverzorging.
Relationeel gedrag: Het gaat hier om communicatieve gedragingen met een expliciet
relationeel element. Dit gedrag wordt zichtbaar door praten,kijken,luisteren naar elkaar en
door uitingen van tederheid zoals aanraken ,knuffelen,aanhalen.
Seksueel –genitaal gedrag: Hier gaat het om gedragingen met een expliciet genitaal karakter,
gericht op zichzelf of de ander
Hoewel deze 3 aspecten een wezenlijk deel zijn van seksualiteit is op te merken dat vooral het
“relationele gedrag” in de praktijk de aandacht krijgt. Soeter en van den Bogaard zeggen
daarover: “Een dergelijke visie is kenmerkend voor de benadering van verstandelijk beperkten
die gebaseerd is op mildheid,zorgzaamheid en bescherming. Het is niet ondenkbaar dat een
benadering vanuit het relationele gedrag versluierend kan werken. Als gevolg daarvan is de
aandacht en begeleiding van genitale seksualiteit in de instellingen tegengehouden “( Soeter
en van den Bogaard. 19991, p.406). Het relationele gedrag gebaseerd op
mildheid,zorgzaamheid en bescherming is iets wat ik op al mijn verschillende werkplekken
heb ondervonden. Het opbouwen van een vertrouwensrelatie met een cliënt en het scheppen
van een band gaat meestal,naarmate wat tijd verstrijkt en je een cliënt beter leert kennen en
nog belangrijker de cliënt jou, vanzelf. Zoals Bosch steeds benadrukt gaat het om
acceptatie,respect en de ander laten zijn wie hij of zij is. Daarnaast hebben mensen met evmb
gezien hun sociaal-emotionele ontwikkeling vaak sterke behoefte aan nabijheid en aandacht
van hun begeleiders.
3.4 De seksuele ontwikkeling.
3.4.1 Theorieën over het ontstaan van seksueel gedrag .
Binnen de theorie van Erikson( in Bosch en Suykerbuyk 2000) (psychoanalyticus) staat de
drift centraal. Volgens de opvattingen van psychoanalytici zijn mensen driftmatige wezens en
zijn continu uit op bevrediging van die driften, op het wegwerken van het gevoel van
onevenwichtigheid.Wanneer het “ik “ zich ontwikkelt, de wil , zal deze dan ook de rest van
ons leven bezig blijven met het schipperen tussen enerzijds allerlei opkomende driften en
anderzijds het geweten. Het geweten openbaart zich zo rond het 4e en 5e levensjaar.Het
“ik”laveert zoals hieronder weergegeven continu tussen spontaniteit en behoedzaamheid en
tussen drift en geweten.
Drift (spontaniteit)  ik  geweten.( behoedzaamheid).
Toch is het maar de vraag of het geweten je innerlijke stem bereikt.Stel je ziet een mooie
vrouw,grijp je haar dan?.Je drift geeft dit misschien in en je fantaseert over de meest prachtig
enerverende momenten met die vrouw. Maar je “ik”,je wil wordt geremd door je
geweten.Wanneer je werkt met mensen met een verstandelijke beperking is het belangrijk een
goede inschatting te maken van het spanningsveld tussen drift en geweten dit vergroot het
begrip voor iemands emotionele beleving, voor iemands draagkracht.Dit leidt tot een
adequatere hulpvraag beantwoording op het gebied van seksualiteit .(E.Bosch,E suykerbuyk
2000)
Freud ( in Bosch en Suykerbuyk 2000) heeft het leven van de mens onderverdeeld in 8
verschillende fasen. Omdat mensen met een verstandelijke beperking slechts enkele van deze
fasen zullen doormaken beperk ik me tot de fasen die seksueel geladen zijn namelijk de
orale,anale en oedipale fase, welke worden beschreven en beredeneert vanuit 3 op
eenvolgende erogene zones namelijk de mond,de anus en de genitaliën.
Orale fase 0 tot 1 jaar.
De drift staat in deze fase centraal. Een baby komt ter wereld als een bundel driften,
schreeuwend om bevrediging. Door te schreeuwen laat de zien als hij gekoesterd wil worden
en geknuffeld en gewiegd. Een baby krijst als hij honger heeft of wordt driftig. Oraal verwijst
naar de mond, voor een baby is de wereld in eerste instantie niet veel groter dan datgene wat
zich rondom de mond afspeelt. Behoeftes kunnen niet worden uitgesteld.De wereld wordt
door de mond afgetast en lustbevrediging vind plaats via de mond. Centraal staat in deze fase
dus lustbevrediging via de mond maar ook het opdoen van een gevoel van basisveiligheid
speelt een grote rol. Op een warme affectie manier benaderd worden en op een herkenbare en
voorspelbare manier met het kind omgaan geeft vertrouwen. Wanneer er sprake is van
handelen op een onvoorspelbare manier of zelfs verwaarlozing ontstaat wantrouwen. De baby
heeft een symbiotische relatie met zijn verzorger,met de omgeving. In feite drijft de baby op
de attitude van de omgeving. Een baby is gulzig ,op zijn omgeving gericht. Mensen met een
verstandelijke beperking die zich in dit ontwikkelingsstadium bevinden zijn even gulzig, en
zullen bevrediging van hun behoeften evenmin uit kunnen stellen.
Anale fase 1 tot 3 jaar.
In deze fase staat het “ik”centraal. Het kind zat eerst vastgeplakt aan zijn moeder,aan zijn
omgeving. In de peutertijd maakt het kind zich los uit die symbiose en ontwikkelt een zeer
prille identiteit. In de orale fase stond de mond centraal ,nu is het de anus die de aandacht
trekt. Anaal verwijst dan ook naar de anus. De peuter ervaart dat hij zijn kringspieren rondom
de anus kan vasthouden, kan leren beheersen. Ontlasting kun je vasthouden, je kunt het laten
gaan, een beleving van “wil”ontstaat. Wanneer een peuter deze fase op een plezierige manier
doorstaat ontstaat een gevoel van autonomie ( auto = ik) , is dit niet het geval dan staan
schaamte en twijfel op de voorgrond.Ook vindt de koppigheidsfase plaats , een opkomende
wil van het kind.
De oedipale fase 3 tot 5 jaar.
In deze fase gaat het om de genitaliën, kinderen in deze leeftijd zijn veel bezig met
rollenspellen zoals vader en moedertje spelen,kinderen proberen zich met hun rollen te
identificeren,te oefenen en te experimenteren. Er vindt bewustwording plaats van het verschil
tussen mannen en vrouwen. Wanneer kinderen deze fase op een goede manier doorkomen zal
dat zorgen voor initiatief vanuit het kind, is dit niet het geval dan zal schuld de boventoon
voeren.. Het kind ontwikkelt een geweten .Eerst een extern geweten ,daarna een intern
geweten, het kind heeft de mogelijkheid een rem te gebruiken. Er is besef van wat hoort en
wat niet hoort en daardoor neemt de emotionele draagkracht sterk toe. Het kind is in staat
directe behoeftebevrediging uit te stellen omdat het over normen en waarden beschikt .Het ik
is in staat te schipperen tussen opkomende driften en normen en waarden uit de omgeving.
( in Bosch en Suykerbuyk 2000)
3.4.2. Het verloop van de normale seksuele ontwikkeling.
0 tot 2 jaar.
Seksuele kennis: Begin van de geslachtidentiteit. Begin van het gevoel van eigenwaarde.
Leert juiste benaming van lichaamsdelen waaronder de genitaliën.
Seksueel gedrag:Ontdekken van de genitaliën,erecties en genitale vochtigheid. Ervaart
genitaal plezier. Raakt aan seks gerelateerde lichaamsdelen van anderen. Geniet van
naaktheid,kleedt zich uit in het openbaar.
3 tot 5 jaar.
Seksuele kennis:Bewustwording dat het geslacht niet zal veranderen.Begrijpen van de
verschillen tussen twee geslachten. Beperkte kennis over zwangerschap en geboorte. Kent de
juiste namen voor de aan seks gerelateerde lichaamsdelen maar gebruikt schuttingtaal.
Seksueel gedrag: Masturbeert en geniet ervan. Speelt seksspelletjes met vriendjes,broertjes of
zusjes ,vertoont genitaliën en die van de anderen. Poging tot geslachtsgemeenschap. Geniet
van naaktheid,kleedt zich uit in het openbaar.
6 tot 12 jaar.
Seksuele kennis:Besef van eigen geslachtelijke lichamelijkheid. Kent de juiste benamingen
voor de aan seks gerelateerde lichaamsdelen maar gebruikt schuttingtaal. Kent de seksuele
aspecten van een zwangerschap. Toenemende kennis met betrekking tot seksueel gedrag zoals
masturbatie en geslachtsgemeenschap. Kent de lichamelijke ontwikkelingen of de
veranderingen in de puberteit rond het 10e levensjaar.
Seksueel gedrag:seksspelletjes met vriendjes,broertjes of zusjes, rollenspellen en seksuele
fantasieën,zoenen,wederzijdse masturbatie,gesimuleerde geslachtsgemeenschap,doktertjes
spelen.Masturbeert in privé omgeving. Gedrag onthult fatsoen en schaamte,masturbeert niet
en vertoont geen seksspelletjes waar anderen bij zijn. Lichaamsveranderingen beginnen in
deze periode,het meisje gaat menstrueren,de jongen kan natte dromen krijgen. Kan fantaseren
of dromen over seks.Is geïnteresseerd in seks in de media.Gebruikt seksueel getint taalgebruik
met leeftijdsgenootjes.
13 jaar en ouder.
Seksuele kennis: Heeft kennis van geslachtsgemeenschap,voorbehoedmiddelen en SOA,s.
Seksueel gedrag: Lichaamsveranderingen in de puberteit zetten zich voort, de meeste meisjes
menstrueren als ze 16 jaar zijn. De meeste jongens kunnen ejaculeren als ze 15 jaar zijn.
Eerste verkeringen ontstaan. Seksueel contact komt regelmatig voor ,wederzijdse
masturbatie,zoenen,vrijen.Seksuele fantasieën en dromen blijven aanwezig.Rond het 18e
levensjaar heeft ongeveer driekwart van de jongeren geslachtsgemeenschap gehad.
3.5.De seksuele ontwikkeling van de cliënt met evmb.
3.5.1 De seksuele ontwikkelingsfase van mensen met evmb.
Gezien hun ernstige verstandelijke beperking komen mensen met evmb niet verder dan de
orale of anale fase in hun seksuele ontwikkeling. Binnen deze fasen zijn verschillende
gedragingen kenmerkend als uitingen op sociaal emotioneel gebied van seksualiteit en de
seksuele ontwikkeling.
0 tot 14 maanden ( orale fase).
Neemt de wereld waar via zuigen,grijpen en voelen. Het hele lichaam is een lustorgaan,
vooral huidcontact is erg belangrijk. Erectie en opwinding waarneembaar ,er vindt geen
gerichte masturbatie plaats. Ontdekken van het eigen lijf, handen ,voeten,oren, neus,
geslachtsdelen etc. Ontdekken dat het ene plekje lekkerder aanvoelt dan het andere. Knuffelen
en strelen spelen een grote rol. De mond blijft belangrijk voor exploratie.Het ontbreken van
egogrenzen, dat wil zeggen geen verschil kunnen aanbrengen tussen zichzelf en de ander. Een
symbiotische band met de verzorger. Ontdekken van ik versus de buitenwereld .Het
ontwikkelen van een eigen identiteit.
14 tot 36 maanden ( anale fase).
De anus is bron van prettige gevoelens, poepen is lekker om te doen.Terugtrekken in
zichzelf.Grote interesse in poepen en billen en ook kliederspel met zand, water maar ook met
poep en plas. Geen onderscheid tussen vies en schoon. Kind leert zich beheersen en het
verschil tussen vasthouden en loslaten ( zindelijkheid).Ik-ontwikkeling, koppigheidsfase, nee
zeggen.Leren ontdekken door eerst doen en dan denken. Veel kliederspel. In eerste instantie
veel alleen spelen naast elkaar en telkens iets meer met elkaar.
3.5.2Kind in het lichaam van een volwassene.
Omdat mensen met evmb gedurende hun hele leven verschillende ervaringen opdoen en hun
lichaam volwassen wordt hebben zij ook de hormonen die horen bij hun seksuele kalenderleeftijd, vrouwen gaan bijvoorbeeld menstrueren en mannen kunnen een zaadlozing krijgen (
dit is overigens niet bij alle mensen met evmb het geval) . Het is mogelijk dat er gedrag
waarneembaar is dat hoort in een bepaalde biologische ontwikkelingsfase,maar dat niet past
bij de sociaal emotionele ontwikkeling. Bijvoorbeeld als een cliënt in de loop van de tijd
gericht heeft leren masturberen en daarbij ook ejaculeert ( ejaculatie vind bij de normale
ontwikkeling plaats rond het 15e levensjaar.). Het lichaam van de persoon groeit immers
gewoon door terwijl men sociaal-emotioneel functioneert op het niveau van een baby.
3.5.3:Het belang van inzicht in de seksuele ontwikkelingsfase van mensen met evmb.
In de praktijk merk ik dat mensen met evmb over het algemeen niet in staat zijn hun driften te
beheersen. Wanneer iemand wil masturberen en hier de kans toe heeft zal hij of zij dit
bijvoorbeeld gewoon doen in situaties die wij volgens onze normen en waarden niet zo gepast
vinden.Zij houden geen rekening met gevoelens van een ander omdat ze hier sociaalemotioneel en cognitief niet toe in staat zijn. Je kunt bij jezelf denken dit vind ik niet goed of
ik wil niet dat hij of zij dit gedrag in deze situatie vertoont, je kunt boos worden op de cliënt.
Het is dan belangrijk inzicht te hebben in het ontwikkelingsniveau van de cliënt. Door een
cliënt te straffen of het gedrag te verbieden doe je de persoon tekort. Een baby verbiedt je
immers ook niet met het lichaam te spelen.In de praktijk wordt het echter van een baby wel
geaccepteerd en van iemand die een volwassen lijf niet,daarnaast komt het ook voor dat
bepaald gedrag in de loop van de jaren is afgeleerd . Vaak zie je dat cliënten proberen
wenselijk gedrag te tonen doordat zij op grond van bepaalde gedragingen negatieve
ervaringen hebben opgedaan. Wanneer iemand bijvoorbeeld heel zijn leven een tik op de
vingers heeft gehad of bestraffend is toegesproken wanneer hij of zij tijdens toiletbezoekjes
de eigen geslachtsdelen betastte of hier interesse in toonde dan is het niet ondenkbaar dat
iemand stopt dit gedrag te vertonen,terwijl de behoefte er wel is. Hebben van inzicht vergroot
de mogelijkheid een cliënt te accepteren en respecteren en mogelijkheden te creëren waarin
iemand zichzelf kan ontdekken, dit vergroot het gevoel van “er toe doen, jezelf mogen zijn”.
Wanneer je weet dat iemand niet bewust iets onwenselijks doe,simpelweg niet begrijpt dat
iets niet conform onze normen en waarden is kun je naar een manier op zoek gaan waarin een
oplossing wordt gezocht die zowel voor de cliënt als de situatie goed uitpakt.In hoofdstuk 4
zal ik hier verder op in gaan.
Bart gaat iedere dag naar het toilet, hij wordt door zijn begeleiders op het toilet geholpen en
gefixeerd, zodat hij er niet af kan vallen.Wanneer het toiletbezoek wat lang duurt komt het
vaak voor dat Bart met zijn ontlasting speelt of zijn vinger in zijn anus steekt waarna hij de
ontlasting uitgebreid bekijkt en betast. Hij lijkt het heerlijk te vinden en heeft dikke pret.
Ook komt het voor dat hij zijn vinger in zijn mond steekt.Zijn begeleiders vinden het
minder plezierig. Het is moeilijk de geur van ontlasting kwijt te raken en het komt
regelmatig voor dat Bart midden op de dag gedouchd moet worden, daarnaast vinden zij het
zeer onhygiënisch dat hij zijn poepvingers in zijn mond steekt. Wanneer Bart wordt
toegesproken kijkt hij wel naar de betreffende begeleider,maar de boodschap lijkt totaal
niet aan te komen, hij begrijpt het simpelweg niet. Vooral wanneer het spitsuur is en het
druk is op de groep komt het wel eens voor dat begeleiders flink uit hun slof schieten
wanneer Bart heeft gesmeerd met ontlasting. Waarna hij zwijgend onder de douche wordt
gezet en begeleiders geïrriteerd op hem reageren , hij weet toch dat dit niet mag?.
4.Begeleiding bij seksualiteit.
4.1 Seksuele voorlichting aan cliënt of begeleider?.
Wanneer we spreken over seksuele voorlichting denken we in eerste instantie aan
kennisoverdracht tussen de begeleider en de cliënt. Bij het geven van voorlichting kan er
gebruik worden gemaakt van verschillende materialen ter ondersteuning en ter verduidelijking
zoals foto’s, boekjes,video’s, poppen. Voorwaarde om deze materialen te gebruiken, is wel
dat de cliënt in staat is de getoonde voorbeelden te koppelen aan zichzelf, deze te “begrijpen”.
Wanneer je werkt met mensen met evmb zorgt dit voor problemen omdat zij gezien hun (zeer)
ernstige verstandelijke beperking niet in staat zijn gebruik te maken van de bestaande
voorlichtingsmiddelen. De meeste mensen met evmb weten niet eens hoe hun eigen lichaam
eruit ziet, laat staan dat zij de getoonde plaatjes in boekjes of op een video aan zichzelf
kunnen koppelen.Wanneer je ervan uitgaat dat voorlichting inhoudt dat er sprake is van
overdracht van informatie zou je kunnen stellen dat het geven van seksuele voorlichting aan
mensen met evmb in die zin niet goed mogelijk is,terwijl zij wel seksuele
gevoelens/behoeften hebben . Ik heb daar, toen ik begon met het schrijven van deze scriptie
menige discussie over gevoerd met mijn klasgenoten en mijn collega,’s. Wat komt er eerst
“de cliënt of begeleider?”. Gezien het onvermogen van mensen met evmb zelf invulling en
vorm aan hun leven te geven, nemen begeleiders die taak over, daarom heb ik gekozen voor
de begeleider als uitgangspunt bij het geven van voorlichting. De begeleider ontvangt dus
voorlichting waarop hij of zij adequatere begeleiding kan geven aan de cliënten.Wanneer
begeleiders inzicht hebben in de hulpvragen van de cliënt kunnen ze hier vorm aan geven
afgestemd op de behoeften van de cliënt.Het geeft een nieuw perspectief, een mogelijkheid
het leven nog meer te verrijken. Vanuit mijn eigen praktijk heb ik op verschillende groepen
meegemaakt dat het onderwerp seksualiteit vaak pas ter sprake komt wanneer er zich een
duidelijke hulpvraag, meestal in de vorm van een probleem, rond seksualiteit voor doet. Door
begeleiders voor te lichten richt je de aandacht op het onderwerp en soms is het geven van
informatie in die zin een “eye opener”. Ik merk dat aan mijn eigen handelen wanneer ik
bijvoorbeeld in een vaktijdschrift een interessant artikel lees, het werpt een nieuw licht op
bepaalde situaties, prikkelt mij om erover na te denken of ik denk juist jeetje, op die manier of
daarover heb ik nog nooit bewust nagedacht.
4.2Voorlichten van begeleiders.
4.2.1 Wanneer voorlichten? .
In de literatuur wordt veel aandacht besteed aan mensen met een lichte of matige
verstandelijke beperking. Wanneer de vraag ter sprake komt of iemand toe is aan voorlichting
dan wordt bijvoorbeeld door Bosch (1995) gesteld dat bij twijfel altijd moet worden
voorgelicht. Mensen met evmb echter geven lang niet altijd door middel van hun gedrag aan
dat zij seksuele behoeften hebben. Wanneer iemand masturbeert is dat volkomen duidelijk
,maar een heleboel mensen met evmb vertonen dit, of ander seksueel gedrag niet. Sterker nog,
bij veel cliënten is het helemaal niet duidelijk of zij wel behoefte hebben aan dit soort
seksuele ervaringen. Als begeleiders gaan wachten op signalen die mogelijk een seksuele
hulpvraag bevatten is het mogelijk dat adequate begeleiding bij seksualiteit nooit plaats zal
vinden omdat deze behoefte niet gesignaleerd wordt.Wanneer je uitgaat van de visie dat
seksualiteit/intimiteit een verrijking kan zijn van het leven, vind ik dat begeleiders van
mensen met evmb ten alle tijden moeten worden voorgelicht over dit onderwerp.Het helpt hen
gedrag te begrijpen maar geeft ook veel informatie en zicht op de belevingswereld van
mensen met evmb, een wereld die toch al zo moeilijk te doorgronden is. Mijn beredenering is
dat alle beetjes helpen, alle informatie die kan bijdragen aan het leveren van kwalitatief goede
zorg, afgestemd op de individuele behoeften en mogelijkheden van iedere cliënt moet benut
worden. Het onderwerp seksualiteit en intimiteit is zeer breed en er zijn verschillende
aspecten naast handelingen met een expliciet genitaal karakter. Het belang van intiem contact,
het ervaren van positieve lichaamservaringen, allemaal zaken die bij het grootste gedeelte van
mensen met evmb een verrijking van het leven kunnen zijn.
4.2.2 Wijze van voorlichten.
Voorlichting aan begeleiders kan op verschillende manieren gebeuren, bijvoorbeeld door
middel van een cursus, verspreiden van een informatieboekje, het organiseren van een
themamiddag begeleid door een orthopedagoog of in een teamvergadering. Het heeft de
voorkeur dat bij voorlichting alle leden van het team aanwezig zijn, dit zodat men samen kan
discussiëren over hoe men tegen het onderwerp aankijkt en men van elkaar weet hoe er
binnen het team over het onderwerp wordt gedacht.
4.2.3 Doelen van voorlichting aan begeleiders.
Door begeleiders voor te lichten krijgen ze een beter beeld van de belevingswereld van de
cliënt en worden zij zich meer bewust van het onderwerp. Bij het voorlichten van begeleiders
zijn onderstaande doelen dan ook van belang.
Bewustwording van de seksualiteit van cliënten.
Door de ernstige verstandelijke beperking van mensen met evmb ontstaat het vooroordeel dat
seksualiteit bij hen geen rol zou spelen. Wanneer je de literatuur erop na leest, is er ook
weinig aandacht voor seksualiteit bij mensen met een zeer ernstige verstandelijke beperking,
en aan mensen met evmb en seksualiteit wordt helemaal geen aandacht besteed. Door
begeleiders voorlichting te geven wordt er een deur geopend, een mogelijk andere manier om
naar de cliënt te kijken. Begeleiding bij seksualiteit kan op die manier ingepast worden
binnen het bestaande zorgaanbod. Seksualiteit is onderdeel van de dimensie ‘participatie,
interactie en sociale rollen ( zoals beschreven in de concept evmb nota, gebaseerd op basis
van de AAMR, International Association of Mental retardation)’. In wezen is het dus een
uitbreiding van de manier waarop je naar een cliënt kijkt, een extra aspect binnen deze
dimensie.Net zoals je let op de relatie van de cliënt met zijn familie, vriendschappen, hoort
aandacht voor de seksualiteit in dit rijtje.
Gedragingen beter kunnen signaleren.
In het dagelijkse leven levert het al veel problemen op gedrag van mensen met evmb te
begrijpen, te doorgronden. Wanneer het gaat om gedrag met een seksueel karakter is dat extra
moeilijk.Vooral wanneer je als begeleider misschien denkt dat mensen met evmb geen
seksuele behoeftes hebben. Wanneer je kennis hebt van de seksuele behoeften of
ontwikkelingsfase waarin de cliënt verkeert, zorgt dit ervoor dat gedrag beter verklaarbaar
wordt, gemakkelijker te signaleren en interpreteren.Gedrag waarbij in eerste instantie nooit
aan is gedacht dat het mogelijk seksueel getint was, en waar nooit adequaat op is gereageerd
wordt mogelijk sneller opgemerkt.
Inzicht krijgen seksuele hulpvragen of behoeftes van de cliënt.
Door begeleiders voor te lichten krijgen zij meer inzicht in de seksualiteit van hun cliënten,
begrijpen zij beter welke behoeftes bij mensen met evmb een rol spelen. Door aandacht te
schenken aan onder andere de hermeneutische cirkel (hermeneutische cirkel wordt in 4.4.2
verder toegelicht) en uit te leggen hoe deze kan worden toegepast leren begeleiders hoe ze
seksuele hulpvragen of begeleidingsproblemen helder kunnen krijgen .
Voorlichting draagt bij aan de kennis die de begeleiders hebben over hun cliënt.
Door voorlichting te geven krijgen begeleiders meer zicht op de ervaringswereld van de
cliënt, je leert anders naar de cliënt te kijken. Het beeld van de cliënt wordt completer Gedrag
kan beter uitgelegd worden. Vanuit mijn eigen praktijkervaring weet ik dat wij als begeleiders
wel op de hoogte zijn van het algemene ontwikkelingsniveau van de cliënt, maar meestal niet
specifiek van die van de seksuele ontwikkeling, terwijl veel gedrag van mensen met evmb
juist terug te leiden is naar de seksuele ontwikkelingsfase waarin zij verkeren. Daarnaast zorgt
het ervoor dat discrepanties (tegenstrijdigheden) in de verschillende ontwikkelingsniveaus
worden opgemerkt. Bij veel cliënten lopen de verstandelijke, emotionele, sociale en
lichamelijke ontwikkeling niet parallel, hierdoor wordt een cliënt sneller verkeerd begrepen of
onjuist ingeschat,meestal overschat. Deze verkeerde inschatting en dus het spanningsveld,
tussen hoe iemand oogt en wat de hij/zij daadwerkelijk kan of begrijpt kan uiteindelijk
oorzaak zijn van het ontstaan van probleemgedrag of verstoorde relaties. In die zin kan het
voorlichten van begeleiders er dus toe bijdragen dat probleemgedrag beter kan worden
uitgelegd en begeleid of zelfs voorkomen( de Gier.C orthopedagoog) .
Het geven van handvaten aan begeleiders.
Door informatie te geven aan begeleiders over seksualiteit en de voorwaarden die belangrijk
zijn bij het bieden van begeleiding wordt er draagvlak gecreëerd, begeleiders kunnen
terugvallen op relevante informatie die voorhanden is. Het is belangrijk dat begeleiders weten
waar ze terecht kunnen wanneer zij vragen hebben en dat ze weten waar ze informatie
vandaan kunnen halen( Heemelaar 2000).
Begeleiders zijn zich bewust van de kwetsbaarheid van mensen met evmb betreffende
seksueel misbruik.
Seksueel misbruik voorkomen is vooral op de begeleiders en andere betrokkenen van
toepassing ,en een onderwerp dat uiterst serieus genomen moet worden. Mensen met evmb
zijn gemakkelijke slachtoffers wanneer het gaat om ongewenste intimiteiten of misbruik. Zij
kunnen zich slecht verweren, kunnen niet verwoorden of goed aangeven dat zij iets niet
willen. Omdat de communicatie moeizaam verloopt en in de praktijk grote problemen
oplevert kunnen zij niet vertellen wat hen is overkomen,waardoor misbruik niet wordt
opgemerkt en zelfs ongestoord door kan gaan. Binnen de instelling is de procedure “Preventie
van en omgaan met seksueel misbruik van een cliënt”ontwikkelt. Deze procedure geeft aan
hoe er moet worden gehandeld bij het vermoeden of signaleren van misbruik van een
cliënt.1Het is belangrijk dat begeleiders deze procedure kennen. De cijfers liegen er niet om
.Volgens ( Berlo 1995, in Bosch 1995) is er afgelopen 2 jaar naar aanleiding van een
onderzoek door het Nederlands Instituut voor Sociaal Seksuologisch Onderzoek (NISSO),bij
1100 mensen met een verstandelijke beperking misbruik aan het licht gekomen, dit zijn de
cliënten waarbij dit daadwerkelijk is geconstateerd. Bij nog eens 1200 cliënten is er het
vermoeden. Opvallend is daarbij dat het gaat om mensen met een lichte of matige beperking,
de vraag hierbij is of misbruik bij mensen met een (zeer) ernstige verstandelijke beperking
niet voorkomt of gewoon niet wordt ontdekt (Bosch 1995).
1
Zie bijlage 6 Preventie van en omgaan met seksueel misbruik van een client.
4.2.4 Inhoud van het voorlichtingsprogramma.
Wanneer begeleiders cliënten met evmb willen begeleiden bij hun seksualiteit is het
belangrijk dat zij over voldoende kennis beschikken. Bij het voorlichten van begeleiders
zouden de volgende onderwerpen dan aan bod kunnen komen.













Doelen van de voorlichting
Wat wordt bedoeld met seksualiteit en intimiteit .
Visie op seksualiteit bij mensen met evmb.
Het belang van seksualiteit bij mensen met evmb.
Het belang van draagvlak voor dit onderwerp bij de ouders/familie.
De sociaal emotionele ontwikkelingsfase waarin een cliënt met evmb verkeert en welk
gedrag kenmerkend is voor deze fase, hoe ervaart de cliënt de wereld om zich heen?.
Seksuele ontwikkelingsfasen en kenmerkend gedrag.
Doelen bij de begeleiding van mensen met evmb op het gebied van seksualiteit
De hermeneutische cirkel, toepassen,bijvoorbeeld invullen aan de hand van een casus.
Methodisch begeleiden van een cliënt aan de hand van een stappenplan.
Voorwaarden m.b.t privacy.
Knelpunten op het gebied van seksualiteit bij mensen met evmb.
Inbreng van de verschillende disciplines.
Het is belangrijk dat begeleiders,wanneer zij worden voorgelicht voldoende gelegenheid
krijgen al hun vragen te stellen. Er moet ook ruimte zijn voor discussie omdat seksualiteit een
bewogen onderwerp kan zijn.Het is belangrijk dat begeleiders in staat worden gesteld
gevoelens of ideeën te uiten en hierover in gesprek te gaan met elkaar als teamleden.
4.3 Begeleiding van cliënten met evmb bij seksualiteit.
4.3.1 Algemene doelen van seksuele voorlichting.
Dankzij seksuele voorlichting krijgen mensen met een verstandelijke beperking meer regie
over hun eigen bestaan. Je eigen lichaam kennen, weten wat je leuk vindt en wat niet, kennis
hebben van enkele basale normen en waarden, grenzen aan kunnen geven, niet angstig hoeven
zijn bij het ervaren van bepaalde gevoelens, kunnen genieten van je eigen lichaam en dat van
een ander. Dit zijn zaken die voor iedereen van belang zijn. Kennis is macht.Maar hoe zit het
met het geven van seksuele voorlichting aan mensen met evmb en hun begeleiders?.
In de literatuur komen verschillende doelstellingen van het geven van seksuele voorlichting
naar voren.Zo wordt bijvoorbeeld door Bosch (1995) gesteld dat voorlichting als doel heeft:
1.Informatieoverdracht:Er kan veel uitgelegd worden. Wat is het verschil tussen een man en
een vrouw. Hoe geslachtsorganen eruit zien. Dat je mensen niet zomaar mag aanraken.
Kennis van zaken is belangrijk, veel mensen met een verstandelijke beperking hebben in hun
puberteit een experimenteerkans gemist. De lichamelijke veranderingen zijn wel opgetreden
maar er was weinig tot geen gelegenheid om ervaringen uit te wisselen met leeftijdsgenoten.
Boeken en films werden niet begrepen en er werd weinig uitgelegd. Voor veel mensen is een
inhaalmanoeuvre van belang.
2.Weerbaarheid vergroten:Mensen met een verstandelijke beperking zijn (meer) kwetsbaar.
Door seksuele voorlichting te geven kunnen veel meer mensen leren grenzen aan te geven
“nee”te zeggen, ervaren wat wel en niet ok is.
3.Positief zelfbeeld vergroten: Een positief lichaamsbeeld kan bijdragen aan een positief
zelfbeeld. Voorlichting begint dan ook met lichaamsbeeld en de lichaamsbeleving. Veel
mensen met een verstandelijke beperking hebben een negatief zelfbeeld. Ze hebben minder
greep op de wereld om hen heen en verkeren vaak in een sociaal isolement omdat ze letterlijk
minder onder de mensen zijn. Een positief lichaamsbeeld leidt tot een gevoel van identiteit,
een beleving van identiteit creëert rust en tevredenheid, een besef iemand te zijn.
4.Relaties aangaan en onderhouden: Voorbeeld: zowel Bert als Els denken dat het zo hoort
dat wanneer Bert zin heeft, hij met Els vrijt, Els is niet zo weerbaar,laat alles gebeuren omdat
ze denkt dat het zo hoort. Bij voorlichting kan men Bert leren hoe hij meer rekening kan
houden met de wensen van Els.
5:Leren hanteren van normen en waarden: Bij voorlichting wordt stilgestaan bij normen en
waarden, waar masturbeer je wel en waar niet, wat is nette taal en wie raak je aan en wie niet.
6:Gezond met je lichaam omgaan: Hygiëne is een belangrijk onderwerp :hoe verzorg je je
eigen lichaam.
7:Preventie: Hoe voorkom je dat je zwanger wordt of een geslachtsziekte krijgt.
8:Seksueel misbruik voorkomen: Eerder genoemde doelen hebben veel te maken met het
voorkomen van seksueel misbruik, je lichaam kennen, weten wat wel en niet hoort, je grenzen
aan kunnen geven. Met deze onderwerpen komt seksueel misbruik onder de aandacht en kan
als zodanig herkent en mogelijk gestopt worden. Mensen leren zich te weren op momenten
dat hen iets naars overkomt.
9:Ruimte voor veelvormigheid: Sommige mensen weten niet dat er heteroseksuele en
homoseksuele mensen zijn. In de voorlichting kan dit verteld worden.
10:Angsten en taboes wegnemen: Bijvoorbeeld Marion was bang een kindje te krijgen omdat
John haar had gekust.
De genoemde doelen zijn vrij algemeen en hierdoor niet van toepassing op mensen met
evmb. Wanneer iemand functioneert op het niveau van een kind van 0 tot 24 maanden mag als
vanzelfsprekend worden beschouwd dat de meeste bovengestelde doelen veel te hoog
gegrepen zijn. Zoals in H2.3.4 gesteld, bereiken de meeste cliënten met evmb hooguit de 2e
fase van de sociaal-emotionele ontwikkeling (6-18 mnd., eerste socialisatiefase). Het eigen
lichaam wordt verkend, de cliënt ervaart het contact met de ander vooral op
lichaamsgebonden wijze. Iemand met evmb heeft nog geen geweten ontwikkeld en kan zich
dus niet verplaatsen in (normen en waarden van) een ander. Door het geringe cognitieve
vermogen en daarbij de problemen op het gebied van communicatie is het niet mogelijk een
goede informatieoverdracht te geven .Ook is uitleg over abstracte begrippen zoals hygiëne,
veelvormigheid binnen relaties en preventie van SOA’s totaal niet aan de orde bij mensen met
evmb omdat zij het simpelweg niet begrijpen. Het beste vergelijkingsmateriaal is een kind van
0 tot 24 maanden.Je gaat een kind van 24 maanden ook geen uitleg geven over
geslachtsziekten .
4.3.2 Doelen van begeleiding bij mensen met evmb.
Bij mensen met evmb is de seksuele ontwikkeling heel erg basaal, slechts gericht op zichzelf,
het eigen lichaam en slechts enkele belangrijke anderen in zijn of haar leven. Bij die
belangrijke anderen gaat het niet om seksueel contact waarbij expliciet seksuele handelingen
worden gepleegd maar is het vertrouwen, opdoen van prettige /positieve ervaringen, de
nabijheid en intimiteit van belang.
4.3.3 Doelen van toepassing op de cliënt.
Vergroten van het gevoel van identiteit/ ik besef.
Op de vraag of iemand met evmb zich echt bewust is van zichzelf en zijn lichaam is het
moeilijk een antwoord te vinden. Je kunt daarbij de vraag stellen of wij dat moeten weten?. Is
de wetenschap dat iemand met evmb heel veel kan ervaren en dat deze ervaringen intens zijn
niet genoeg?. Het is belangrijk dat een cliënt zich veilig voelt en het gevoel heeft “er te mogen
zijn”, een zinvolle dagbesteding heeft en de kans krijgt om nieuwe ervaringen op te doen, een
cliënt in staat te stellen invloed uit te oefenen doordat je een cliënt beter begrijpt. Door
cliënten met evmb veel aan te raken op een voorspelbare wijze ontstaat een
vertrouwensrelatie, een gevoel van veiligheid binnen regelmatig terugkerende
contactmomenten. In de eerste maanden van het mensenleven wordt de basis van de
persoonlijkheid gevormd, er vindt een eerste beleving van jezelf plaats. Door ervaringen op te
doen en invloed uit te oefenen (hoe basaal ook)weet je dat je bestaat.
Persoon krijgt meer regie op zijn eigen leven.
Door inzicht te hebben in de ontwikkelingsfase van de cliënt kun je zorg beter afstemmen op
de behoeftes. Wanneer je op zoek gaat naar de betekenis van gedrag leer je gedrag beter te
signaleren en interpreteren. Iemand met evmb is over het algemeen niet in staat op een
verbale manier te communiceren . Communicatie vind dus op non verbale wijze plaats, het is
zeer belangrijk dat begeleiders zich realiseren dat iemand met evmb wel degelijk
communiceert, het wordt alleen niet door ons opgemerkt of begrepen . Door dieper in te gaan
op het gedrag van een cliënt leer je meer over hoe iemand zich uit. Je gaat het gedrag dat een
cliënt toont beter begrijpen, hierdoor stel je de cliënt in staat meer regie over het eigen leven
te hebben. Een cliënt kan zichzelf beter duidelijk maken, de boodschap die hij uitzendt wordt
beter begrepen en er wordt adequater op gereageerd.
Ontdekken van het eigen lichaam.
Wanneer je kijkt naar de ontwikkelingsfase waarin iemand met evmb verkeert is het lichaam
de belangrijkste ingang tot contact en het opdoen van ervaringen. Maar wat als iemand wordt
belemmerd door zijn lichamelijke beperking, zich niet goed kan bewegen, niet goed kan
grijpen? Als je niet goed kunt zien en je in een rolstoel zit weet je dan wel dat je ook voeten
hebt of houd je lichaam op tot waar je het met je handen kunt voelen? Hierdoor wordt een
cliënt belemmerd in zijn ontwikkeling. Door begeleiding bij seksualiteit kan een cliënt zijn
lichaam beter leren kennen, hoe voelen bepaalde materialen en aanrakingen, welke
aanrakingen zijn prettig en welke niet? Je bewust worden van ledematen die je hebt. Omdat
mensen met evmb meestal incontinent zijn dragen ze bijna altijd incontinentiemateriaal,
mogelijk heeft een aantal cliënten met evmb wel behoefte om te masturberen maar worden zij
hierin belemmerd door dit incontinentiemateriaal Begeleiders kunnen samen met de cliënt op
zoek naar lichamelijke activiteiten die plezierig zijn voor de cliënt. Vanuit mijn eigen praktijk
heb ik bijvoorbeeld meegemaakt dat we per toeval ontdekte dat een cliënt met evmb helemaal
opleefde als hij zichzelf in een spiegel zag. De normaal zo slaperige, niet alerte cliënt werd
helemaal in beslag genomen door zijn spiegelbeeld. Hij bewoog zijn armen, lachte naar
zichzelf, haalde vreemde capriolen uit waarbij hij zijn hoofd vanuit allerlei mogelijke hoeken
probeerde te bekijken. Deze cliënt werd hierdoor in staat gesteld nieuwe ervaringen op te
doen, zichzelf op een andere manier te ontdekken.
Het opdoen van plezierige lichamelijke ervaringen.
Mensen met evmb hebben over het algemeen vaker last van lichamelijke kwaaltjes en door
de lichamelijke beperking komt het regelmatig voor dat er sprake is van spasme, contracturen
en vergroeiingen. Veel cliënten zijn tactiel over- of ondergevoelig. Dit zorgt er mogelijk voor
dat bij sommige cliënten dagelijkse handelingen zoals transfers, aankleden, baden etc…
pijnlijk zijn of onplezierig. Eet-of drinkmomenten kunnen ook zeer onprettig zijn wanneer een
cliënt zich steeds verslikt. Wanneer er sprake is van deze oncomfortabele en mogelijk
pijnlijke ontmoetingen tussen de cliënt en de begeleiders bestaat de kans dat een cliënt
afwerend wordt in lichamelijk contact , of zich afsluit van het lichaam. Er treedt als gevolg
van angst of een stressreactie juist nog meer spasme op of stijfheid tijdens deze momenten
waardoor de toch al pijnlijke handelingen ,zoals aankleden ,nog moeilijker en pijnlijker
worden. Door ook aandacht te schenken aan prettige/plezierige lichamelijke ervaringen
ervaart de cliënt dat lichamelijk contact ook plezierig, lekker of ontspannend kan
zijn.Begeleiders moeten op zoek gaan naar ervaringen die de cliënt als prettig ervaart.Dit kan
per cliënt sterk van elkaar verschillen .
Mogelijkheid krijgen tot het ervaren van contact met anderen.
Mensen met evmb zijn gezien hun ontwikkelingsfase sterk op zichzelf en vertrouwde
personen gericht. Dit betekent niet dat geen betekenisvol contact kan plaatsvinden, hoe basaal
dit contact ook is. Gezien hun meervoudige beperkingen zijn zij vaak niet zelf in staat in
contact te komen met die ander.Zij kunnen meestal niet naar de ander toelopen, hebben daar
hulp bij nodig en het is een kwestie van uitproberen, soms niet eenvoudiger dan twee cliënten
dicht bij elkaar te zetten en te observeren welk effect dit heeft. De ene cliënt heeft hier
misschien geen behoefte aan terwijl een andere cliënt juist wel een positieve ervaring opdoet.
Door begeleiders voor te lichten kan het belang van het contact met anderen onder de
aandacht worden gebracht, men kan dingen gaan uitproberen. Het ervaren van contact met
anderen draagt bij aan een betekenisvol leven, het opdoen van nieuwe /andere ervaringen.
Uitbreiding van activiteiten.
Mensen met evmb brengen een groot gedeelte van hun leven wachtend door, wachten op de
koffie, wachten tot de lunch. In de praktijk hebben begeleiders vaak te weinig tijd om veel
individuele aandacht aan een cliënt te schenken, dit vaak tot grote frustratie van de
begeleiders.Vaak wordt dan goedbedoeld de radio of tv aangezet, meestal hard,opdat iedereen
het goed kan horen, een activiteit waar niet iedereen als vanzelfsprekend van zal genieten.
Door zicht te hebben op activiteiten die goed aansluiten bij de belevingswereld van de cliënt
en dingen uit te proberen en dit bij begeleiders onder de aandacht te brengen, is het mogelijk
dat activiteiten worden ontdekt die een cliënt ook alleen zonder al teveel hulp van een
begeleider kan ervaren .Denk hierbij aan snoezelen, liggen op een trilmat, met de handen in
zand of modder spelen, op en neer wiegen in een hangmat,maar ook interactie tussen twee
cliënten wanneer zij bij elkaar worden gezet, kijken naar jezelf kijken in een spiegel. Bij het
woord activiteiten wordt vaak gedacht aan allerlei ingewikkelde dingen, een cliënt zou zeker
over vaardigheden moeten kunnen beschikken om een activiteit te ondernemen of te ervaren.
Niets is minder waar, juist kleine activiteiten die iemand misschien alleen maar eventjes alert
maken of iemands interesse trekken zijn al zinvol, doorbreken de sleur van de dag. In de
praktijk heeft de cliënt alleen tijdens verzorgingsmomenten (baden, eten) individueel
lichamelijk contact met de belangrijke ander. Zoals boven omschreven kunnen deze
verzorgingsmomenten pijnlijk of onplezierig zijn: vooral als ze gehaast uitgevoerd moeten
worden. Het verzorgingsmoment kan in tijd uitgebreid worden, zodat het op een ontspannen
manier kan plaatsvinden. Meestal moet het tijdstip dan iets aangepast worden. (Frohlich 1998)
(Hulsegge.J,Verheul.A. 1991)
4.4 Het methodisch begeleiden van de cliënt.
4.4.1Aanleiding van de zorgvraag .
Wie heeft deze zorgvraag geconstateerd?. Was dat een ouder, een begeleider of een derde?
.Of heeft de cliënt zelf door middel van gedrag kenbaar gemaakt een zorgvraag te hebben?.
Bij mensen met evmb zal het in de meeste gevallen niet de cliënt zelf zijn die concreet
aangeeft een seksuele vraag te hebben of behoeftes te uiten:het zijn de begeleiders, ouders of
misschien een derde,zoals bijvoorbeeld een pedagoog,die deze mogelijke vraag of behoefte
signaleren door middel van gedrag dat zij waarnemen. Natuurlijk hoeft er ook niet altijd een
concreet probleem te zijn of sprake te zijn van opvallend gedrag. Wanneer je ervan uitgaat dat
begeleiding op het gebied van seksualiteit een verrijking van het leven kan zijn, kan een
aanleiding ook simpelweg zijn dat je wilt weten op welke manier een cliënt het liefst benaderd
wil worden. Voorwaarde is dat alle betrokkenen op de hoogte zijn van de aanleiding van de
zorgvraag.
4.4.2 Zorgvraag van de cliënt verduidelijken met de hermeneutische cirkel.
Het doel van de hermeneutische cirkel:
1: Een op de cliënt afgestemd voorlichtingsprogramma opstellen.
2: Seksuele problemen helder krijgen ,zoals bijvoorbeeld erectiestoornissen,vaginisme.
3: Duidelijk krijgen of er sprake is van een seksueel probleem of seksuele afwijking.
4: Discrepanties tussen verstandelijk,sociaal en emotioneel niveau beter doorzien.
5: De cliënt respectvoller bejegenen.
Door de hermeneutische cirkel toe te passen op de cliënt kunnen behoeftes of zorgvragen
duidelijker in kaart worden gebracht. Alle aspecten van de ontwikkeling van de cliënt worden
erbij betrokken. Het persoonsbeeld word nog duidelijker en het zorgt ervoor dat de
verschillende ontwikkelingsfasen waarin de cliënt verkeert helder worden, ook als er
bijvoorbeeld sprake is van discrepanties ( tegenstrijdigheden) tussen de verschillende
ontwikkelingsniveaus .Het kan zeer leerzaam zijn voor begeleiders en ook voor ouders met
elkaar (begeleid door een pedagoog) de hermeneutische cirkel in te vullen, hierover in
gesprek te gaan en verschillende zienswijzen te bekijken en te bediscussiëren. Samen met het
team kun je de verschillende aspecten van de hermeneutische cirkel in vullen. Door dit met
elkaar te doen zorg je ervoor dat het beeld zo compleet mogelijk is, iedereen interpreteert
gedrag zodoende op de zelfde manier.
Het helder krijgen van het seksuele verhaal van een cliënt vraagt om een onbevangen attitude,
het idee dat je mensen kunt lezen weerspiegelt een bepaalde visie. Namelijk dat mensen
verhalen zijn die je kunt lezen. Wanneer je een cliënt begeleidt komt het er vaak op neer dat je
bepaald gedrag wilt achterhalen. De hermeneutische cirkel wordt gebruikt om een zo volledig
mogelijk beeld te schetsen van de cliënt. Door middel van deze methodiek is het mogelijk
seksuele hulpvragen te verduidelijken. ( In 4.4.2 wordt de hermeneutische cirkel verder
toegelicht.).2
2
Zie bijlage 1.De hermeneutische cirkel toegepast op casus Rob.
4.4.3.Opstellen van een begeleidingsplan.
Het begeleidingsplan moet onderdeel worden van het zorgplan van de cliënt. Het is de taak
van de persoonlijk begeleider dit plan op te stellen in samenwerking met een pedagoog of
andere disciplines en indien dit van toepassing is ook de ouders hierin te betrekken. Omdat
iedere cliënt uniek is en zijn eigen individuele behoeftes heeft is het niet mogelijk een
pasklaar plan te maken dat op iedere cliënt kan worden toegepast.Wel is het belangrijk dat de
volgende zaken helder staan weergegeven in dit plan




Informatie die naar voren is gekomen naar aanleiding van het invullen van de
Hermeneutische cirkel.
Het doel dat men wil bereiken.
Wanneer het hoofddoel zeer ruim is, is het belangrijk het hoofddoel op te splitsen in
kleinere werkdoelen.
Concrete uitwerking beschreven door middel van een activiteit hoe men dit doel wil
gaan bereiken. Hierin staat bijvoorbeeld.
-



3
Activiteit.
Situatie waarin de activiteit plaatsvindt.
Materialen die men gebruikt/nodig heeft.
Afspraken ( bijvoorbeeld m.b.t privacy) .
Welke rol spelen begeleiders en welke verantwoordelijkheden hebben zij?.
Uitvoering van de activiteit (hoe wordt de activiteit concreet uitgevoerd?).
Rapportagepunten/aandachtspunten .
Mogelijk moet een lijst ontwikkeld worden om de geobserveerde gegevens
helder in te verwerken.
Het doel moet regelmatig geëvalueerd worden, hier moet een concrete afspraak over
worden gemaakt bijvoorbeeld iedere….weken, ook moet helder zijn wie betrokken
worden bij deze evaluatie.
Indien het doel niet bereikt wordt moet de begeleidingsvraag opnieuw verduidelijkt
worden, het doel moet worden bijgesteld.
Indien het werkdoel is bereikt gaat men over tot het volgende doel waarbij
bovenstaande aspecten van toepassing op de concrete uitvoering opnieuw worden
bekeken.Behaalde doelen zorgen mogelijk voor nieuwe begeleidingsregels ten aanzien
van de cliënt.3
Zie bijlage 2 voorbeeld van begeleidingsplan van Rob..
De 5 gebieden die worden bekeken in de methodiek van de hermeneutische cirkel.
1: Lichamelijke ontwikkeling.
Qua lichamelijke ontwikkeling maken mensen met een verstandelijke beperking dezelfde
processen door als mensen zonder een verstandelijke beperking. Het is dus van belang
rekening te houden met de leeftijdsfase. Gaat het om een kind,puber,volwassene of een ouder
mens?. Het blijkt dat in iedere levensfase andere vragen naar voren komen op het gebied van
seksualiteit en relatievorming.
2: Verstandelijke ontwikkeling.
Wanneer je mensen met een verstandelijke beperking grof in categorieën verdeeld waarbij je
ingaat op de “cognitie” kun je spreken van 4 categorieën.




Een lichte verstandelijke beperking.
Een matige verstandelijke beperking.
Een ernstige verstandelijke beperking.
Een zeer ernstige verstandelijke beperking.
3: De emotionele ontwikkeling.
In de hermeneutische cirkel is de emotionele ontwikkeling bewust in het midden geplaatst
omdat er een spanningsveld is tussen “kunnen “en “aankunnen” dat iemand iets kan wil niet
per definitie zeggen dat iemand er klaar voor is of het aankan. “Tegenover de soms
ogenschijnlijke macht van de cognitie, het verstand staat vaak de onmacht van het sociaal
emotionele, vaak kunnen cliënten niet goed dragen wat ze verstandelijk uit te lijken dragen.
Ondersteuning dient dan ook plaats te vinden op het vlak van het sociaal emotionele, vandaar
dat hier gesproken wordt van de “emotionele draagkracht” (Bosch, Suykerbuyk 2000)
Hoe lager het emotionele niveau van functioneren is hoe moeilijker het is aangepast adequaat
gedrag te vertonen .
4: De sociale ontwikkeling.
Sociale en emotionele ontwikkeling worden veelal in een adem genoemd. Hoe vaak gaat een
cliënt met een ander om?. In welke fase van ontwikkeling verkeert hij of zij. In hoeverre is er
de mogelijkheid geweest tot experimenteren met anderen?. Hoe is de inhoud van de sociale
contacten geweest?. Welke invloed hebben deze ( al dan niet) seksuele contacten gehad op de
uiteindelijke identiteit van deze mens.
5: De persoonlijke levensgeschiedenis.
Ieder mens is geworden tot wie hij nu is en heeft een eigen unieke historie. Deze is van grote
invloed op hoe een mens zichzelf beleeft, hoe hij zichzelf ziet, op identiteit. Identiteit is
gebaseerd op een aantal bouwstenen. Gedurende het levensverhaal, onze levensgeschiedenis
dient zich een aantal van die bouwstenen aan. Die nemen we mee, ze bepalen voor een groot
deel ons zelfbeeld. Bij persoonlijke levensgeschiedenis denken we aan:




Opvoedingsgeschiedenis.
Ontwikkelingsgeschiedenis.
Bijzondere gebeurtenissen ( life events).
De vraag of iemand seksuele opvoeding heeft gekregen, wat hij of zij daarvan heeft
meegekregen?.
 Afkomst,milieu,cultuur.
( Bosch, Suykerbuyk ,2000)
De hermeneutische cirkel.
4.5 Voorwaarden voor voorlichting en begeleiding bij seksualiteit.
4.5.1 Voorwaarden binnen de organisatie.
Aanwezigheid van duidelijke visie en beleid binnen de organisatie. Aanwezigheid van een
heldere visie en beleid rond seksualiteit ,zorgt ervoor dat het handelen van begeleiders wordt
gestuurd.Deze visie is vertrekpunt van ons handelen en geeft handvaten aan begeleiders. Het
hebben van beleid maakt dat geleverde zorg toetsbaar wordt en dat begeleiders weten wat wel
en niet kan en mag. Je weet wat je van elkaar mag verwachten en kunt elkaar op gedrag
aanspreken. Het hebben van een gezamenlijk gedeelde visie geeft een plezierig,
rustgevend,veilig gevoel. Er is een leidraad en dat voorkomt veel verwarring.Het beleid is
belangrijkste referentiepunt en voorkomt willekeur, ontstaan doordat mensen allemaal zo
verschillend over seksualiteit kunnen denken. Het is belangrijk als instelling mee te gaan in
nieuwe ontwikkelingen en wanneer er zich een probleem of vraag voordoet beleid aan te
passen of een visie te herzien.( brochure fvo 2004)
Beleid moet gemakkelijk toegankelijk zijn voor iedereen die hiermee te maken krijgt.
Medewerkers, ouders en andere betrokkenen moeten op de hoogte zijn van het beleid dat
wordt gevoerd, zij moeten wanneer zij vragen hebben of dingen na willen kijken gemakkelijk
toegang tot informatie hebben en weten waar ze de nodige informatie kunnen vinden.Beleid
moet helder omschreven zijn ,ook te begrijpen voor niet professionals.
Voldoende aanwezigheid van deskundigheid op het gebied van seksualiteit.
Niet alleen het beleid op papier is van belang ,maar ook de mogelijkheid tot multidisciplinair
werken. Wanneer begeleiders vragen hebben of hulp nodig hebben bij het bieden van
ondersteuning van een cliënt moeten zij een beroep kunnen doen op hulp van een deskundige
zoals bijvoorbeeld een (ortho)pedagoog, ook het CCE (Centrum voor Consultatie en
Expertise, voorheen het Consulententeam) heeft specialisten op het gebied van seksualiteit.
Goede informatievoorziening voor begeleiders.
Wanneer in de praktijk blijkt dat er problemen zijn bij het beantwoorden van zorgvragen
omdat er bijvoorbeeld te weinig kennis is ,moeten begeleiders in staat gesteld worden deze
kennis op te doen. Er kan hierbij gedacht worden aan scholing d.m.v een cursus of het volgen
van trainingen of thema middagen, het oprichten van een werkgroep . Begeleiders moeten
weten naar wie ze toe kunnen gaan met welke vragen en weten waar ze relevante informatie
kunnen vinden.Vooral wanneer in de praktijk blijkt dat er over bepaalde onderwerpen
structureel ( op grote schaal) onder begeleiders een tekort is aan informatie of kennis moet
hier actie op worden ondernomen.
4.5.2 Voorwaarden binnen het team.
Informeren/betrekken van de ouders of zorginhoudelijk vertegenwoordigers.
Het is belangrijk dat ouders op de hoogte worden gesteld wanneer men een cliënt begeleiding
gaat bieden bij seksualiteit. Voor ouders kan het een moeilijk onderwerp zijn om over na te
denken, vooral wanneer zij zichzelf mogelijk nog nooit de vraag hebben gesteld of hun kind
seksuele behoeftes heeft. Daarnaast speelt mogelijk ook het generatieverschil een rol en
hebben ouders bijvoorbeeld zelf nooit open over het onderwerp gesproken. Het is belangrijk
ouders te informeren en hen hier indien zij dit wensen bij te betrekken. Door met ouders te
praten kan het belang van de begeleiding worden uitgelegd.Het is belangrijk dat zij het team
steunen. Vooral wanneer ouders afwijzend reageren ( Wat een onzin !!!! Piet heeft die
gevoelens toch niet!!!!!) is het belangrijk in gesprek te gaan. Het kan voorkomen dat ouders
bijvoorbeeld begeleiding van de cliënt bij seksualiteit niet nodig achten of niet begrijpen
waarom dat belangrijk is. Er kan een conflict ontstaan tussen ouders en begeleiders of de
meningen van beide partijen kunnen zeer uiteenlopen wat mogelijk voor strubbelingen zorgt.
Het is belangrijk dat begeleiders en ouders samenwerken, ouders beschikken dikwijls over
veel informatie wanneer het gaat om het signaleren van gedrag bij mensen met evmb ,en hun
informatie kan in die zin heel waardevol zijn. Zij kennen de persoon met evmb immers al
vanaf de geboorte, kunnen veel vertellen over de levensgeschiedenis, de ontwikkeling en het
gedrag van de cliënt.
Begeleiders worden geschoold.
Begeleiders moeten voldoende kennis hebben over het onderwerp, weten in welke seksuele
ontwikkelingsfase een cliënt verkeert . Wanneer er niet voldoende kennis in huis is levert dit
problemen op om behoeftes of hulpvragen van cliënten helder te krijgen.
Draagvlak voor het onderwerp binnen het team.
Ondanks dat seksualiteit een veel besproken onderwerp is ,rust er nog steeds een taboe op.
Niet altijd vinden begeleiders het makkelijk om over het onderwerp te praten. Wanneer men
cliënten bij hun seksualiteit gaat begeleiden is het belangrijk om in het team helder te hebben
hoe iedereen over dit onderwerp denkt, hoe staan ze er tegenover om hiermee aan de slag te
gaan?. Welke vragen en gevoelens dat met zich meebrengt?. Het is belangrijk om binnen het
team een gezamenlijke visie te vormen. Waarom vinden wij seksualiteit belangrijk? ( of
misschien vinden sommige begeleiders dat juist niet?).
Privacy van de cliënt moet gewaarborgd worden.
Het onderwerp seksualiteit is een privacy gevoelig onderwerp en het is van belang dat er
respect is voor de privacy van de cliënt. Dit houdt in de praktijk in dat gevoelige informatie
niet zomaar voor iedereen toegankelijk is en dat gevoelige informatie niet zomaar voor het
grijpen ligt. Het is belangrijk dat hier binnen het team afspraken over worden gemaakt,
bijvoorbeeld waar informatie wordt bewaard en voor wie dat toegankelijk is. Ook moeten
concrete afspraken worden gemaakt betreft privacy in de omgang met de cliënt. Wanneer een
cliënt bijvoorbeeld gelegenheid krijgt zijn lichaam te ontdekken moeten er afspraken worden
gemaakt over de omstandigheden waarbinnen dat gebeurd. Een cliënt moet bijvoorbeeld
privacy in zijn kamer of andere ruimte aangeboden krijgen. Wanneer er observatie
plaatsvindt moet worden afgesproken door wie en op welke wijze dat gebeurt. Deze afspraken
kunnen worden benoemd in het zorgplan zodat hier geen misverstanden over kunnen ontstaan
4.6 Knelpunten bij het begeleiden van mensen met evmb bij seksualiteit .
4.6.1 Eenzijdige theorievorming.
In de literatuur wordt weinig aandacht besteed aan seksualiteit bij mensen met een zeer
ernstige verstandelijke beperking, laat staan aan mensen met evmb. Wel wordt er veel
aandacht besteed aan seksualiteit en relatievorming bij mensen met een lichte of matige
verstandelijke beperking. Struikelblok hierbij is, dat wanneer er aandacht wordt besteed aan
seksualiteit bij mensen met een zeer ernstige verstandelijke beperking en er concrete casussen
worden gegeven, het vaak gaat om situaties die problemen geven zoals masturberen in
ongewenste situaties en het “rijden”op andere mensen of voorwerpen. Wanneer het gaat om
seksualiteit bij mensen met evmb als levensverrijkend , de fijne en positieve dingen die het
met zich mee kan brengen ,wordt hier nauwelijks aandacht aan besteed. Ook ontbreekt het in
de literatuur aan concrete voorbeelden om mensen met evmb methodisch te begeleiden bij
hun seksuele hulpvragen, terwijl er juist veel informatie is voor mensen met een lichte of
matige verstandelijke beperking in de vorm van spelletjes, opdrachten,informatiefilm,s,
gesprekstechnieken etc.
4.6.2 Knelpunten binnen de organisatie.
Ontbreken van een duidelijk visie of beleid .
Een helder omschreven visie en beleid zijn een leidraad voor hoe men aankijkt tegen bepaalde
onderwerpen en vindt dat er gehandeld moet worden. Goed beleid voorkomt dat mensen
teveel hun eigen weg inslaan. Wanneer het in een organisatie ontbreekt aan een visie of beleid
, hebben begeleiders geen houvast, niets waar zij op terug kunnen vallen. Vooral bij een
gevoelig onderwerp als seksualiteit hebben mensen duidelijke handvaten nodig, wat mogen
we wel en niet?, hoe gaan we samen om met bepaalde zaken?. Aanwezigheid van beleid
beschermt dus zowel de cliënt als begeleider.
Aanwezige informatie niet geschikt of toegespitst op mensen met evmb.
Wanneer ik informeer bij klasgenoten, vriendinnen en collega,s hoor ik dat bijna alle grote
instellingen in de buurt (zoals Gemiva, S,wetterhage en de Hooge Burch) voor mensen met
een verstandelijke beperking beleid hebben inzake seksualiteit. Net als op de Willem van de
Bergh verzorgen zij scholing op het gebied van seksualiteit voor cliënten en begeleiders,maar
deze scholing is niet toegespitst op mensen met evmb, de scholing is bij alle instellingen vrij
algemeen. Deze constatering, samen met het feit dat er in de literatuur niets te vinden is over
seksualiteit bij mensen met evmb,maakt dat het moeilijk is voldoende kennis over dit
onderwerp te verzamelen.
4.6.3 Knelpunten binnen het team.
Gebrek aan voldoende kennis.
Wanneer begeleiders niet voldoende kennis hebben over seksualiteit bij mensen met evmb
kan dit voor problemen zorgen bij het bieden van begeleiding bij seksualiteit, of er zelfs voor
zorgen dat er geen begeleiding wordt geboden op het gebied van seksualiteit.Wanneer de
behoefte of meerwaarde niet als zodanig wordt beschouwd zal men ook niet actief met dit
onderwerp aan de slag gaan.
Discontinuïteit in zorgverlening.
Door continuïteit in zorgverlening ,het hebben van een vast team medewerkers ,zorgt ervoor
dat mensen met evmb in staat worden gesteld een vertrouwensrelatie op te bouwen.Doordat
het tijd en kennis vereist mensen met evmb te leren kennen en begrijpen zorgen teveel
wisselingen van personeel ervoor dat zorgverlening niet constant is.De cliënten worden niet
op de voor hen voorspelbare manier aangeraakt en begeleid. Wanneer er steeds
personeelswisselingen zijn of bijvoorbeeld veel invalkrachten als gevolg van ziekte kunnen
problemen ontstaan bij het onderhouden van een wederkerige relatie met de cliënten, ook
staat in tijden van personeelstekort vaak de basiszorg voorop en blijft specifieke begeleiding
op bepaalde gebieden achterwege omdat alleen het vaste personeel hiermee bekend is. Vooral
met specifieke begeleidingsvragen op het gebied van seksualiteit is kennis over de cliënt
nodig.Ook in verband met privacy is het belangrijk dat bepaalde dingen binnen het team
blijven en niet voor iedere invalkracht inzichtelijk zijn.
Onderwerp is moeilijk bespreekbaar.
Ondanks dat het onderwerp seksualiteit veelbesproken is op tv ,in de media, is het nog steeds
een onderwerp waar een taboe op rust. Vooral wanneer het gaat om mensen met een ernstige
verstandelijke beperking zijn er nogal wat vooroordelen, bijvoorbeeld dat ze een “te laag
niveau”zouden hebben om seksualiteit te beleven. Het begeleiden van cliënten bij seksualiteit
dwingt begeleiders over het onderwerp na te denken en erover te praten, iets wat niet voor
iedereen zo gemakkelijk is.Wanneer begeleiders liever niet over het onderwerp praten is het
moeilijk goede begeleiding te geven aan de cliënt, er zal immers over gerapporteerd en
overlegd moeten worden.
4.6.4 Knelpunten met betrekking tot derden.
Verschillende interpretaties of handelingswijze tussen wonen en dagbesteding.
Bij het begeleiden van mensen met evmb gaat het er soms om hele kleine signalen van de
cliënt op te pikken en deze juist te interpreteren, iets wat op zichzelf al moeilijk genoeg is.
Nog lastiger is het wanneer verschillende begeleiders ,verschillende zienswijzen of
benaderingswijzen hebben. Ik heb meegemaakt dat gedrag van iemand met evmb door
medewerkers van wonen en dagbesteding verschillend werd geïnterpreteerd,in plaats van
samen te werken met dagbesteding stonden we lijnrecht tegenover elkaar,terwijl goede
samenwerking juist zo belangrijk is .
Knelpunten van ouders inzake seksualiteit.
Veel ouders hebben soms moeite met de vrije seksuele opvattingen die tegenwoordig
heersen.Zelf zijn zij vaak nog opgevoed met het idee dat seksualiteit gekoppeld is aan
trouwen en kinderen krijgen.Net zoals het voor kinderen moeilijk is hun ouders als seksuele
wezens te zien ,is het andersom ook voor ouders moeilijk om op die manier naar hun eigen
kind te kijken. Zeker als dit kind,ondanks zijn kalenderleeftijd en seksuele rijpheid,zo
afhankelijk is als een baby of peuter.Voor veel ouders is het schokkend om met de vrijere
seksuele moraal van jongere begeleidsters geconfronteerd te worden. Uiteraard zijn er ook
ouders die wel opener en vrijer over dit onderwerp denken. Doordat normen en waarden van
ouders en begeleiders nogal erg kunnen verschillen kan dat lastig zijn en voor verwarring
zorgen. Meningsverschillen kunnen strijd opleveren, de dialoog tussen ouders en begeleiders
kan verslechteren of verdwijnen. Ouders wijzen soms iedere vorm van begeleiding op het
gebied van seksualiteit af. Het is uiteindelijk de cliënt die hier de dupe van wordt.( brochure
fvo 2005)
4.6.5.Knelpunten met betrekking tot de cliënt.
Moeilijkheden met communicatie.
Een van de grootste problemen bij het begeleiden van mensen met evmb zijn de problemen op
het gebied van communicatie. Door de ernstige beperkingen ,hebben deze mensen niet of
nauwelijks mogelijkheden om enige vorm van taal ( spraak,gebaren of visuele symbolen) te
gebruiken. Ze communiceren voornamelijk door middel van geluiden,lichaamstaal,
bewegingen van de ogen, fysiologische reacties ( verandering van ademhaling,spierspanning
of pupilverwijding).Ook gezichtsuitdrukkingen zijn een communicatiemiddel,zoals het
optrekken van een wenkbrauw of het maken van oogcontact.Mensen met evmb beschikken
wel degelijk over communicatie,maar hun signalen zijn vaak zo subtiel dat het heel veel
vraagt van het observatievermogen van de directe omgeving. Alleen wanneer je iemand met
evmb goed kent vallen de signalen op, maar dan nog weten begeleiders lang niet altijd wat het
nu echt betekent. Wanneer je de ene cliënt een muziekje laat horen zal hij/zij misschien zijn
hoofd naar de geluidsbron toe draaien, een andere cliënt draait misschien juist zijn hoofd weg
om minder prikkels te hebben,zodat hij beter naar de muziek kan luisteren. Beide cliënten
luisteren naar de muziek ,maar laten totaal verschillend gedrag zien. Doordat deze
gedragingen en uitingen zo persoonlijk zijn en bij iedere cliënt weer verschillend moet
individueel gekeken worden naar de mogelijke betekenis van het gedrag.
Lichaamsbeleving negatief door pijn.
Wanneer iemand met evmb pijn heeft als gevolg van spasme, vergroeiingen ,contracturen of
een slechte lichaamshouding ,is dit vaak zeer moeilijk te constateren. Het hebben van pijn
beïnvloedt het lichaamsbeeld en lichaamsbeleving in negatieve zin.Het ervaren van
lichamelijk contact kan daardoor onprettig zijn en de cliënt kan afwerend/gespannen worden
in dit lichamelijke contact. Mensen met evmb zijn daarnaast vaak volledig afhankelijk van
hun rolstoel, een goede zithouding en afwisseling van verschillende houdingen vraagt dan ook
extra aandacht.Zoals al eerder is aangegeven is het vaak heel moeilijk pijnklachten juist te
interpreteren door de problemen op het gebied van communicatie.
(Wenselijk )aangeleerd gedrag.
Vooral bij mensen met evmb met een instellingsverleden komt aangeleerd gedrag regelmatig
voor. Door dit gedrag is het soms moeilijk te bepalen wat de cliënt echt wil of
bedoelt.Wenselijk aangeleerd gedrag kan bijvoorbeeld zijn dat iemand zijn geslachtsdelen niet
mag betasten ,terwijl iemand hier wel behoefte aan heeft ,maar dit door straffen niet meer
doet. Aangeleerd gedrag kan er ook voor zorgen dat een cliënt onjuist wordt ingeschat.Zo heb
ik op mijn groep een cliënt die beschikt over een aardige woordenschat, helaas blijkt in de
praktijk vaak dat ze niet goed begrijpt wat ze zegt en wat de gevolgen daarvan zijn. Het lijkt
bijvoorbeeld dat ze een bewuste keuze maakt bij het drinken ,maar ze kiest alleen de dranken
die ze bij naam kent. Het gevaar is dan dat ze alleen nog maar die dranken krijgt die ze bij
naam kan noemen. Daarnaast lijkt het door haar woordenschat alsof ze veel begrijpt,terwijl dit
eigenlijk helemaal niet zo is.
4.6.6.Probleem gedrag met een seksueel karakter.
In de literatuur wordt verschillend probleemgedrag op het gebied van seksualiteit
onderscheiden.
Dwangmatig masturberen.
Soms krijgt masturberen het karakter van stereotiep gedrag, dwangmatig gedrag. De cliënt
kan uren met zijn eigen lichaam bezig zijn en sluit zich geheel af voor de buitenwereld,
het maken van contact wordt bemoeilijkt, het gevolg hiervan kan isolement zijn.
Zelfbeschadigend gedrag bij masturbatie.
Wanneer iemand heel vaak of heel heftig masturbeert kan het voorkomen dat de
geslachtsdelen beschadigdt worden, bijvoorbeeld beschadiging van de slijmvliezen
waardoor infectie optreedt.Wanneer men geen goede controle over bijvoorbeeld de
handen heeft ,en erg “hardhandig” doet kan beschadiging optreden. Ook frustratie
wanneer de cliënt bijvoorbeeld niet klaar kan komen omdat de handeling niet juist wordt
uitgevoerd kan leiden tot beschadigend gedrag ( langdurig wrijven bijvoorbeeld).
Masturberen als gevolg van verveling.
Masturbatie kan vaker optreden wanneer iemand zich verveelt, door het sterk belonende
effect van de zelfbevrediging ontstaat een gewoonte die nauwelijks te doorbreken is.
Masturberen in ongepaste situaties.
Doordat mensen met evmb verkeren in de orale of anale fase heeft het geweten zich nog
niet ontwikkeld.Zij zijn zich niet bewust van de normen en waarden die begeleiders
hanteren.Ook gevoelens van schaamte spelen nog geen rol,tenzij het
“aangeleerde”schaamte is . Zij reageren driftmatig op hun gevoelens en zijn niet in staat
deze driften uit te stellen.Wanneer zich de behoefte om te masturberen voordoet en de
cliënt wordt niet belemmerd bij deze handeling zal hij/zij aan deze drift toegeven.Dit kan
in de praktijk voor lastige situaties zorgen.(Kars,Zwets 1998).
Probleemgedrag als gevolg van hormonale veranderingen.
Volgens onze AVG arts (arts verstandelijk gehandicapten) E.Baktiari komt het voor dat
gedrag door een hormonale verandering bijvoorbeeld de puberteit of menopauze de vorm
van probleemgedrag kan aannemen. Bij de puberteit bijvoorbeeld spelen de
geslachtshormonen op en kan bijvoorbeeld de drang om te masturberen toenemen. Soms
komt het voor dat cliënten totaal gefixeerd raken op masturberen. In sommige gevallen
wordt dan overgegaan tot behandeling met medicatie. Verder benadrukte de arts dat het
belangrijk is om alert te zijn op gedragsveranderingen bij cliënten tussen de 15 en 30 ( de
puberteit is bij deze doelgroep vaak later) en bij oudere cliënten ( mogelijke menopauze).
Zoals het bij deze doelgroep op alle gebieden moeilijk is signalen juist te interpreteren is
dit ook bij hormonale veranderingen in de praktijk een probleem.
5. Begeleiders en seksualiteit.
5.1 Handelingsverlegenheid.
De bejegening van cliënten wordt medebepaald door eigen waarden, normen,ideeën en
ervaringen op het gebied van seksualiteit.(zie 5.2) Ondanks dat er in de media veel aandacht
wordt besteed aan het onderwerp seksualiteit rust hier voor veel mensen nog steeds een taboe
op. Praten over seksualiteit blijkt vaak nog moeilijk voor mensen. Wanneer je als begeleider
in de praktijk wordt geconfronteerd met seksueel gedrag van een cliënt kan dit
handelingsverlegenheid met zich mee brengen. Met handelingsverlegenheid bedoel ik dat je
niet goed weet hoe je met de situatie om moet gaan. In het algemeen worden door begeleiders
denkkaders als emancipatie, normalisatie en integratie belangrijk gevonden voor mensen met
een verstandelijke beperking.In de praktijk is het lang niet altijd zo dat deze mensen inderdaad
alle kansen krijgen die zij nodig hebben. Uit het onderzoek van Wensinck, Vermeer en de Wit
(1999) blijkt dat begeleiders vinden dat mensen met een verstandelijke beperking recht
hebben op seksualiteit en intimiteit, maar dat de werkelijke behoefte hieraan geen aandacht
krijgt. Vaak wordt als struikelblok het verband met de ouders naar voren geschoven, dit
gebeurt vaak al te gemakkelijk.Vaak speelt er een attitudeprobleem,omdat begeleiders zich
zelden geroepen voelen tot het geven van seksuele voorlichting/begeleiding aan mensen met
een verstandelijke beperking( Lesseliers.1996). Begeleiders kampen met een zekere
handelingsverlegenheid wanneer het gaat om de seksualiteit van personen met een
verstandelijke beperking. ( Bosch 1995) : een verlegenheid om concreet professioneel te
handelen conform de hulpvraag, in dit geval het aanbieden van seksuele voorlichting. Soms
ligt het aan een gebrek aan kennis. Conix (1999) merkt op dat heel wat professionals met een
gebrek aan algemene seksuele kennis kampen. Natuurlijk heeft bijna iedere begeleider een
opleiding gehad,maar in de praktijk blijkt het de ervaringskennis te zijn die motiveert tot
handelen. Dit resulteert erin dat het onderwerp nauwelijks wordt besproken en er nog steeds
een taboe op rust,ondanks de behoefte van begeleiders om dit zwaar beladen onderwerp meer
ter sprake te brengen. ( Erik De Belie, 2000) Daarnaast spelen nog maar al te vaak
vooroordelen een rol,( mensen met een ernstige verstandelijke beperking hebben toch geen
seksuele gevoelens?).
Casus Gert.
Gert is een van de begeleiders van Mariene. Mariene is een ernstig verstandelijk beperkte
vrouw die net als haar medebewoners gebruik maakt van een rolstoel. Omdat Mariene
spastisch is heeft ze een fixatieband die tussen haar benen zit en dan aan weerszijden
omhoogloopt langs haar heupen, dit om te voorkomen dat ze uit haar stoel glijdt. Het komt
regelmatig voor dat Mariene de hele avond op en neer aan het wippen is in haar stoel en
heen en weer schuift waarbij haar mimiek verraadt dat ze dit als zeer plezierig ervaart. Gert
vindt het gedrag steeds vervelender worden, eigenlijk vindt hij het zoals hij zelf zegt :
gênant om hier de hele avond naar te moeten kijken. Hij weet niet of hij haar nu beter uit
haar stoel kan halen en op het waterbed moet leggen of haar naar haar kamer moet
brengen of misschien streng toe moet spreken?. Gert gaat de situatie steeds vervelender
vinden.
5.2 De seksuele socialisatie van de hulpverlener.
“Mensen met een verstandelijke beperking confronteren ons met onszelf, zeker als het gaat
om een gevoelig onderwerp zoals seksualiteit en relatievorming. Onze eigen gevoelens en
opvattingen,behoeftes,normen en waarden spelen een belangrijke rol. We hebben allemaal
onze eigen normen en waarden en het is goed om ons daar bewust van te zijn omdat deze
normen en waarden in iedere discussie die wij voeren doordringen. Wanneer wij in contact
komen met mensen met een verstandelijke beperking wordt ons een spiegel voorgehouden.
Het is belangrijk ons daar bewust van te zijn. Vanuit onze verantwoordelijkheid vullen wij
veel voor hen in. Zij zijn afhankelijk van die invulling en de wijze van invulling hangt dan
ook samen met onze kijk op hen. De wijze waarop wij naar anderen kijken hangt samen met
hoe wij naar onszelf kijken. Wie zijn we zelf eigenlijk op het gebied van seksualiteit en
relatievorming,kennen we onszelf goed wat dit onderwerp betreft,onze opvoeding en
ontwikkelingsgeschiedenis en ook de geschiedenis op het gebied van seksualiteit heeft veel
bijgedragen aan hoe wij er nu bijzitten.”Bosch (1995). Sommige mensen hebben een hele
vrije opvoeding achter de rug ,anderen een minder vrije. In het ene gezin was seks en alles
wat daarmee samenhangt een vrij bespreekbaar onderwerp,terwijl het in het andere gezin
volstrekt taboe was.Dergelijke achtergrondgegevens dragen in hoge mate bij aan de beleving
van onszelf, ze hebben ons ten dele gevormd of soms misvormd.Volgens Bosch (1995) zijn
mensen geneigd hun eigen normen en waarden te projecteren op andere mensen, zeker
wanneer deze mensen afhankelijk van ons zijn.Op zulke momenten zijn we vooroordelend
bezig, staan we andersoortige ontplooiingsmogelijkheden in de weg.(Bosch 1995).
Wanneer je in je werk in contact staat met andere mensen is het van groot belang stil te staan
bij je eigen waarden en normen,maar tegelijkertijd het besef te hebben dat andere mensen
mogelijk heel andere waarden en normen hebben.Wanneer je zelf thuis altijd heel
gemakkelijk over masturbatie hebt kunnen praten vind je het misschien helemaal niet moeilijk
om dit onderwerp in een teamvergadering aan te snijden en hier eens flink over te
discussiëren. Voor iemand waarbij dit soort zaken binnen het gezin onbespreekbaar waren kan
zo`n discussie als heel onwennig worden ervaren .Het mag dan ook als vanzelfsprekend
worden beschouwd dat ook begeleiding van cliënten bij seksuele hulpvragen heel anders zal
verlopen wanneer iemand het onderwerp liever vermijdt dan er actief mee aan het werk gaat
wanneer zich een probleem voordoet.Wanneer je op je werk als begeleider geconfronteerd
wordt met seksueel gedrag van een cliënt dan kan dat veel verschillende emoties oproepen. Je
kunt opgelucht zijn dat een cliënt zelf heeft uitgevonden hoe hij van zichzelf kan genieten (
stel je voor dat je hem moet helpen als je zelf je eigen lichaam niet goed kent) of je kunt
onwennigheid /schaamte voelen omdat je nooit met anderen hebt gepraat over dit onderwerp.
Welke emotie de confrontatie met seksualiteit bij jouw cliënten ook teweegbrengt, het is ten
alle tijden belangrijk dat je je ervan bewust bent waarom het die gevoelens bij je teweeg
brengt.
5.3 Grenzen herkennen , verkennen en bewaken .
In de omgang met elkaar tasten we voortdurend elkaars grenzen af.De één gaat op flexibele
wijze met zijn grenzen om en is redelijk zeker van zichzelf ,terwijl een ander de grens tussen
hem en die ander potdicht heeft zitten. Weer een andere persoon vloeit in de ander over en
lijkt hierin grenzeloos. Als begeleider is het belangrijk om stil te staan bij onze eigen
grenshantering. De cliënten waarmee je werkt zijn er zelfs in zekere zin afhankelijk van. Hun
zelfontplooiing willen we immers door onze persoonlijke grenzen niet in de weg staan
,wanneer wij werken vanuit een visie dat emancipatie en zelfstandigheid als belangrijk
worden gezien.Als begeleider is de eigen persoonlijke grenzenhantering sterk beïnvloed door
de wijze waarop vroeger belangrijke anderen met ons relaties aangegaan zijn zoals
vader,moeder,verzorgers. Onze onzekerheid en zekerheid, identiteit is net als bij onze cliënten
geworteld in ons verleden. Al kijkend naar onze ontwikkelgeschiedenis( ervaringen die wij
vroeger hebben opgedaan betreffende seksualiteit en intimiteit) is het soms nodig bij jezelf te
rade te gaan of wij onze cliënten beknotten of teveel beperken in hun
mogelijkheden(Bosch,1995). Wanneer wij kijken naar de ontwikkelingsgeschiedenis van de
cliënt is opvallend dat zij nooit verder komen dan een ontwikkeling passend bij een kind van
0 tot 24 maanden. Zo blijven zij ook qua seksuele ontwikkeling achter bij die van ons als
volwassenen. Het is de kunst naar hun seksuele ontwikkeling te kijken als door een bril
waarmee je naar kleine kinderen kijkt. Verwarrend daarbij is dat je ,wanneer je aan kleine
kinderen denkt niet snel termen als seksualiteit zal gebruiken.De cliënt heeft echter wel een
volwassen lichaam en ook hormonen die horen bij de lichamelijke ontwikkeling van de
feitelijke kalenderleeftijd.Hierdoor kan het komen dat men in verlegenheid of verwarring
raakt wanneer een cliënt bijvoorbeeld tijdens het baden een erectie krijgt.Of wanneer het
snoezelen een cliënt lijkt op te winden. Wanneer men kijkt naar het kind van 12 maanden is
het heel normaal dat alle lichaamsdelen uitvoerig worden betast en dat het kind tot de
ontdekking komt dat het ene plekje lekkerder aanvoelt dan het andere.
5.4 Het belang van een duidelijke visie.
Het hebben van een duidelijke visie is vertrekpunt van ons handelen, of het nu gaat om
seksualiteit, agressie of andere problemen. De visie waarvan uit je werkt is het vertrekpunt
en daarmee ook een verantwoording van je handelen. Vanuit een bepaalde optiek wordt er
naar de mensen met een verstandelijke handicap gekeken.Een visie is een kader dat je
handelen stuurt.Een duidelijk omschreven visie maakt ook dat je kunt toetsen of de geboden
zorg van kwaliteit is. Wanneer een visie een gedeelde visie is dan weet je waar je elkaar op
aan kunt spreken wanneer er sprake is van een meningsverschil of van botsingen. Er is een
richtlijn, een leidraad.Wanneer men de doelgroep evmb onder de loep neemt ,is men druk
bezig beleid te ontwikkelen ten behoeve van deze doelgroep. Op dit moment ontbreekt het aan
kennis en een visie betreffende seksualiteit bij evmb.
5.5 Gevolgen voor het handelen in de praktijk.
Mensen met een verstandelijke beperking zijn sterk afhankelijk van de mate waarin wij
openstaan en ontvankelijk zijn voor wat voor hen van belang is .Vooral wanneer het gaat om
een gevoelig onderwerp zoals seksualiteit.Als begeleider denk je in meer of mindere mate
plaatsvervangend op basis van de ontwikkelingsfase waar de cliënt in verkeert,wanneer zij
zelf moeilijk in staat zijn zonder hulp en ondersteuning vorm en inhoud aan hun leven te
geven. Hierdoor bevinden mensen met evmb zich in een uiterst kwetsbare positie.Dat
plaatsvervangend denken, moeten wij als begeleiders goed kunnen motiveren, vooral gezien
het effect dit heeft op de mensen die van ons afhankelijk zijn.Vooral in de zorg voor cliënten
met evmb is het lang niet altijd gemakkelijk helder te krijgen wat zij zelf nu eigenlijk
willen.Er zijn problemen op het gebied van communicatie waarbij signalen van de cliënt niet
altijd worden opgemerkt of juist geïnterpreteerd: men moet terughoudend zijn om de eigen
gevoelens en gedachten te zwaar mee laten wegen in beslissingen betreffende de cliënt.Als
begeleider probeer je je te verplaatsen in de belevingswereld van die ene unieke mens. Vaak
proberen begeleiders hierin terughoudend te zijn met eigen normen en waarden.Toch werpen
dergelijke situaties in de praktijk je terug op wat begeleiders zelf belangrijk vinden. Wat is
voor mij seksualiteit? Wat vind ik belangrijk? en wat vind ik lekker?. Je kunt jezelf afvragen
in hoeverre je jouw eigen wensen ,gevoelens en opvattingen hierover helder hebt. Heb je hier
eigenlijk wel eens bewust over nagedacht?.Het is als begeleider belangrijk je bewust te zijn
van de positie waarin je je bevindt, vaak wordt er gesproken over werken op basis van
gelijkwaardigheid, maar is onze relatie met onze cliënten wel gelijkwaardig?.Hebben wij niet
een machtspositie waarbij ,vooral bij cliënten met een ernstige verstandelijke beperking, zij
zorg en begeleiding aangeboden krijgen op grond van wat wij voor hen als belangrijk of
onbelangrijk zien?. Je actief in de belevingswereld verplaatsen van een ander is volgens
Bosch(1995,p.37) een kunst en een kunde, je kunt het leren. Trachten door de ogen van een
ander de wereld in te kijken.Om te begrijpen hoe iemand zichzelf in zijn omgeving ervaart is
acceptatie nodig. Je als begeleider willen verplaatsen in de belevingswereld getuigt van
respect. Respect houdt ook in dat, zolang mensen elkaar niet schaden ,de ene bestaanswijze
naast de andere kan bestaan. De ander mag zichzelf zijn.
5.6 De relatie tussen begeleiders en ouders.
Begeleiders en ouders van mensen met evmb zijn afhankelijk van elkaar. Gezien de complexe
zorgvraag van deze doelgroep is het belangrijk dat begeleiders en ouders samenwerken . De
manier waarop ouders en begeleiders met elkaar omgaan heeft zijn weerslag op het
welbevinden van de cliënt. Vooral bij het begeleiden van mensen met evmb zijn de ouders
een onmisbare partij,omdat zij in de meeste gevallen een schat aan informatie kunnen geven
over de cliënt,omdat hun relatie immers teruggaat tot de geboorte.Wanneer het gaat om een
onderwerp zoals intimiteit en seksualiteit, is het belangrijk hoe ouders en begeleiders met
elkaar omgaan. Het is belangrijk dat men van elkaar weet hoe er tegen dit onderwerp aan
wordt gekeken en welke standpunten de ouders innemen. Ouders zouden een zekere schroom
bezitten om over de seksualiteit van hun kind te praten,laat staan over gevoelens van henzelf.
De waarden en normen van ouders en begeleiders kunnen sterk uiteenlopen. De ene ouder wil
niets weten van mogelijke seksuele behoeftes van hun kind, terwijl een andere ouder blij is
wanneer zij op een open manier over dit onderwerp kunnen praten met de begeleiders van hun
kind. Tegenwoordig zijn er veel jonge begeleiders ,die er ruimhartige ideeën op na houden,
ook dit kan lastig zijn voor ouders ,vooral wanneer er sprake is van een generatiekloof. (
verschil in leeftijd en ontwikkelingsgeschiedenis is zo groot dat er wederzijds moeilijkheden
zijn met elkaars opvattingen,gebruiken ,normen en waarden)
Ouders van kinderen met een verstandelijke beperking blijven zich ( de een meer dan de
ander) verantwoordelijk voelen voor het welbevinden van hun kind. Het kind wordt nooit
volledig zelfstandig .De verantwoordelijkheid van de ouders blijft bestaan.Ook spelen soms
vele jaren later nog diepgewortelde problemen zoals moeite met acceptatie, ongerustheid over
het welbevinden van hun kind. Het krijgen van een kind met een verstandelijke beperking is
een verlies waar ouders mee moeten leren leven. Vaak is seksualiteit iets dat mensen in
verband brengen met het krijgen van een relatie, trouwen, misschien het krijgen van kinderen.
Lang niet altijd is er de kennis en het besef dat hun kind, hoe ernstig verstandelijk of
meervoudig beperkt ook seksuele behoeftes kan hebben.Het is van groot belang dat ouders en
begeleiders met elkaar blijven communiceren, echt luisteren naar elkaar zodat men van elkaar
kan begrijpen wat de achtergrond van sommige doelstellingen is, waarom begeleiders voor
een bepaalde aanpak kiezen. In het gunstigste geval is er sprake van een bondgenootschap
tussen ouders en begeleiders ,dat houdt in dat ouders s betrokken worden bij beslissingen over
hun kind, ook wanneer het gaat om het onderwerp seksualiteit. ( brochure fvo 2005)
6.Onderzoeksopzet.
In dit hoofdstuk geef ik een nauwkeurige beschrijving hoe ik dit onderzoek heb opgezet.Ik
beschrijf de hoofdvraagstelling,de deelvragen en beschrijf mijn onderzoekshypothese.
6.1.1Probleemstelling .



Er is weinig bekend vanuit de literatuur en praktijk over seksualiteit bij mensen met
evmb.
De huidige kennis van begeleiders over seksualiteit is niet toereikend genoeg om aan
de seksuele hulpvraag van cliënten met evmb te voldoen.
Het is onduidelijk over welke kennis begeleiders moeten beschikken om adequate
begeleiding te bieden op het gebied van seksualiteit.
Mijn hypothese:
In de praktijk gaat men regelmatig voorbij aan de seksuele behoeften van cliënten met
ernstige verstandelijke en meervoudige beperking,omdat men denkt dat deze seksuele
gevoelens niet aanwezig zijn.
6.1.2 Voor wie is het een probleem?.
Vanuit het perspectief van de instelling.
Het is voor de praktijkinstelling een probleem omdat er op dit moment niet voldoende
tegemoet kan worden gekomen aan seksuele behoeften en hulpvragen van cliënten met evmb,
terwijl de organisatie zich juist ten doel stelt om zorg te bieden die op de individuele
hulpvragen van de cliënt is afgestemd. Daar horen ook seksuele hulpvragen bij. De instelling
waar ik voor werk is een lerende organisatie met een human resource beleid. Dit beleid stelt
werknemers is staat zich zo optimaal mogelijk te ontplooien .Het is van belang dat er brede
scholingsmogelijkheden zijn en dat men een beroep kan doen op bestaande informatie en de
kennis van deskundigen vanuit het multidisciplinair team. Maar wat als er over bepaalde
onderwerpen niet voldoende kennis is?.
Vanuit het perspectief van de hulpverlener.
Daarnaast is het ook een probleem voor begeleiders.Het is frustrerend wanneer je niet
tegemoet kunt komen aan een belangrijke hulpvraag of behoefte van een cliënt. Wanneer je
gedrag signaleert maar hier niet adequaat op kunt reageren omdat je niet over voldoende
kennis beschikt,geeft dat geen goed gevoel. Als begeleider probeer je tegemoet te komen aan
hulpvragen van jouw cliënten. Je handelt vanuit integriteit en verantwoordelijkheid. Als
begeleider ben je flexibel en bereid mee te denken en je te blijven ontwikkelen. Doordat
begeleiders niet voldoende weten over een gevoelig onderwerp zoals seksualiteit, kan dat
handelingsverlegenheid onder begeleiders veroorzaken.
Vanuit het perspectief van de cliënt.
Het gaat hier in de eerste plaats om een probleem dat direct betrekking heeft op de dagelijkse
behoeften van cliënten. Beleving van seksualiteit en intimiteit is een recht dat ieder mens
heeft en het is een van de meest basale behoeften van de mens. Wanneer men aan deze
behoefte voorbij gaat of seksualiteit wordt ontkend of niet herkend ontken je een heel
wezenlijk deel van de cliënt waar je zorg voor draagt. Voor cliënten die afhankelijk zijn van
anderen , die geen gevoelens, wensen of behoeften kunnen verwoorden is het van zeer groot
belang dat begeleiders inzicht hebben in hun hulpvragen, uiteraard niet alleen die op het
gebied van seksualiteit. Wanneer er een gebrek is aan kennis onder begeleiders wordt
handelen vanuit de hulpvraag van de cliënt sterk bemoeilijkt.
6.1.3 De hoofdvraagstelling .
In dit onderzoek staat de volgende vraagstelling centraal:
Over welke kennis moeten begeleiders beschikken om adequate begeleiding te geven aan
cliënten met evmb betreft seksualiteit?
1.Deelvragen betreffende de cliënt:
1.1 Wat zijn de kenmerken van de doelgroep evmb?





Hoe is de cognitieve ontwikkeling bij mensen met evmb?
In welke sociaal emotionele ontwikkelingsfase verkeren mensen met evmb?
Welke verschillende beperkingen komen voor bij mensen met evmb?
Wat is de invloed van de verschillende beperkingen op het functioneren van mensen
met evmb?
Wat is de ondersteuningsbehoefte van mensen met evmb?
1.2 Begripsbepaling van seksualiteit/intimiteit.





Wat wordt er verstaan onder seksualiteit?
Wat wordt er verstaan onder intimiteit?
Waarom is seksualiteit /intimiteit belangrijk voor een mens?
Welke theorieën zijn er over het ontstaan van seksueel gedrag?
In welke seksuele ontwikkelingsfase verkeren mensen met evmb?
1.3 Doelen van begeleiding bij seksualiteit? .


Welke behoefte is er vanuit de cliënt met evmb?
Welke doelen zijn van toepassing op mensen met evmb?
1.4 Welke knelpunten zijn er in de praktijk bij het begeleiden van mensen met evmb?


Welke knelpunten zijn er bij het signaleren van gedrag?
Welke knelpunten zijn er bij het interpreteren van gedrag?
2.Deelvragen betreffende de begeleiders:
2.1 Hoe gaat men op dit moment om met seksualiteit bij deze doelgroep?



Zijn begeleiders zich bewust van de seksuele behoeftes van mensen met evmb?
Krijgen cliënten met evmb in de praktijk begeleiding op het gebied van seksualiteit?
Klopt mijn hypothese dat men gemakkelijk voorbij gaat aan de seksuele behoeftes van
mensen met evmb,omdat men denk dat deze gevoelens,gezien de ernstige
beperkingen, geen rol spelen?
2.2 Welke factoren spelen bij begeleiders een rol als het gaat om het bieden van begeleiding
bij seksualiteit bij mensen met evmb?




Hoe ontstaat handelingsverlegenheid?
Welke rol speelt de eigen seksuele socialisatie van de begeleider?
Hoe is de professionele relatie die begeleiders hebben met ouders van cliënten?
Welke knelpunten kunnen binnen het team een rol spelen bij het bieden van
begeleiding bij seksualiteit?
2.3Aan welke informatie is behoefte en welk scholingspakket kunnen we samenstellen?



Welke voorlichting moeten begeleiders krijgen over de doelgroep om begeleiding te
bieden bij seksualiteit?
Wat moet de inhoud van dit voorlichtingsprogramma zijn?
Hoe kunnen begeleiders cliënten methodisch begeleiden?
3. Deelvragen van toepassing op de instelling:
3.1 Aan welke voorwaarden moet een instelling voldoen om voorwaarden te scheppen voor
verantwoorde begeleiding van mensen met evmb t.a.v. seksualiteit .



Wat is het belang van het hebben van een helder omschreven visie?
Wat is het belang van het hebben van een duidelijk beleid?
Welke knelpunten zijn er binnen de organisatie bij het bieden van begeleiding bij
seksualiteit bij mensen met evmb?
6.2 Type onderzoek.
6.2.1 Onderzoeksparadigma.
Het onderzoek dat ik uitvoer is kwalitatief.Het is de bedoeling dat dit onderzoek een stukje
bewustwording creëert. Ik wil door middel van dit onderzoek zicht krijgen op de
belevingswereld van zowel cliënten als hulpverleners inzake het onderwerp seksualiteit.
Tijdens mijn onderzoek bekeek ik de situatie door de ogen van de onderzochte doelgroep,
waarbij de behoefte vanuit deze doelgroep centraal staat. De uitkomsten van het onderzoek
zijn niet cijfermatig te verwerken, omdat je ervaringen van mensen nu eenmaal niet
kwantitatief uit kan drukken. Het onderzoek vond plaats binnen de natuurlijke context waarin
het probleem zich afspeelt namelijk binnen mijn praktijkinstelling waar ook de respondenten
benaderd zijn.. Ik ga uit van een holistisch beeld,waarbij ik probeer een omvangrijk mogelijk
beeld te schetsen van de situatie, waarbij beleving, gevoel, ervaring, en beeldvorming een
belangrijke rol innemen..
6.2.2 Het type onderzoek nader beschreven.
literatuuronderzoek.
Voor de basis van mijn onderzoek heb ik eerst uitgebreid literatuuronderzoek gedaan. In dit
literatuuronderzoek heb ik verschillende aspecten van seksualiteit en de seksuele
ontwikkeling van mensen met, en zonder beperking onderzocht. Ik heb onderzocht hoe de
wenselijke situatie op micro-,meso- en macroniveau eruit moet zien om adequate begeleiding
te bieden bij seksualiteit bij mensen met evmb.
De enquête.
Omdat ik op grond van het literatuuronderzoek een goed beeld heb gekregen van de gewenste
situatie heb ik de enquête klein gehouden.4
Inventarisatieonderzoek.
Nadat ik vanuit het literatuuronderzoek informatie heb over hoe de gewenste situatie er uit
zou moeten zien, heb ik deze vergeleken met de huidige situatie door middel van een enquête
. Deze inventarisatie had als doel te bepalen of cliënten met evmb op dit moment begeleid
worden bij seksualiteit, en of er wel eens over het onderwerp wordt gesproken binnen het
team. Verder stelde ik de vraag aan begeleiders of ze vinden dat ze over voldoende
informatie over dit onderwerp beschikken.
Behoefteonderzoek.
In de enquête stelde ik een aantal vragen over de behoefte onder begeleiders om meer kennis
te verwerven over dit onderwerp. Ik stelde de vraag ze of ze behoefte hebben aan meer
informatie en of ze vinden dat er een cursus moet worden ontwikkeld. Verder heb ik
onderzocht of begeleiders,als deze cursus er is ,willen deelnemen aan deze cursus.
Opinieonderzoek.
In de enquête onderwierp ik de ondervraagden aan een aantal stellingen waarbij ik hen vraag
of ze het er mee eens of oneens zijn. Het ging hier om vragen die betrekking hebben op
seksualiteit bij mensen met evmb met als doel mijn hypothese te toetsen, en te kijken hoe
begeleiders tegenover seksualiteit bij mensen met evmb staan.
4
zie bijlage 5 ,de enquete.
6.2.3 Dataverzamelingmethoden.
1:Verzamelen van relevante literatuur /documenten.
Voor het doen van dit onderzoek,verzamelde ik zoveel mogelijk
documenten en
literatuur.Het ging hier om relevante informatie over dit onderwerp zoals boeken,
tijdschriftartikelen, tijdschriften, verslagen, protocollen, cursusmateriaal etc.Deze documenten
verkreeg ik via de bibliotheek , via internet, via mijn praktijkinstelling.Daarnaast vroeg ik
informatie op bij verschillende instanties .
2. Ondervragen van eerstverantwoordelijk begeleiders via enquête.
Ik verspreid onder 25 eerst verantwoordelijk begeleiders een enquête, zij werken op de
instelling zelf of op een buitenlocatie op de woning.Ik heb een brief opgesteld waarbij ik
duidelijk heb uitgelegd wat het doel van de enquête is en waarom het van belang is dat
begeleiders aan de enquête meewerken. In de brief staat beschreven wat ik met de gegevens
uit de enquête ga doen.Om misverstanden te voorkomen heb ik een korte uitleg gegeven
wanneer een cliënt een evmb`er is. Ik heb deze brief zo geschreven dat begeleiders het idee
krijgen dat wat zij te zeggen hebben heel belangrijk is om ze te prikkelen de enquête in te
vullen .5
Omdat het veel tijd kost om mensen mondeling te ondervragen maakte ik gebruik van een
anonieme enquête. Voordeel hiervan is:








Het verkleint de kans op sociaal wenselijke antwoorden.
Gezien de gevoeligheid van het onderwerp seksualiteit is de drempel lager.
Ondervraagde kan de enquête invullen op een tijdstip dat het hem/haar uitkomt.
De enquête is beknopt en overzichtelijk waardoor het een kleine moeite lijkt hem
in te vullen.
De antwoorden kunnen aangekruist worden, dit is snel en gemakkelijk en verlaagt
dus de drempel hem in te vullen.
Enquête heeft een aantrekkelijke lay out, mensen worden nieuwsgierig naar de
vragen.
De enquête is gemakkelijk te retourneren omdat er een bijgesloten
antwoordenvelop bijgesloten is die niet gefrankeerd hoeft te worden.
Uitkomsten enquête zijn gemakkelijk en snel te analyseren.
Nadeel hiervan is.
 Geen ruimte verdere vragen te stellen.
 Ondervraagde vult enquête misschien niet in.
In eerste instantie wilde ik ook mondeling interviews afnemen bij begeleiders, maar na het
literatuuronderzoek en mijn eigen praktijkervaringen waren mijn gegevens zodanig
compleet dat mijn opdrachtgever voorstelde me te richten op het ontwikkelen van een
cursus seksualiteit bij mensen met evmb.6Ik heb hierover overleg gehad met mijn
begeleider vanuit school en die ging akkoord met een kleine enquête zoals hierboven
beschreven .
5
6
Zie bijlage 4: brief aan eerst verantwoordelijk begeleiders.
Zie apart bijgevoegde cursusmodules.
3.Ondervragen van de arts.
Naar aanleiding van het literatuuronderzoek had ik nog een aantal specifieke vragen aan onze
arts inzake geslachtshormonen en hormoonhuishouding bij mensen met evmb. Ik stelde
hiervoor een kleine topiclijst op.
4. Ondervragen medewerkers van afdeling scholing.
Ook voor dit open interview gebruikte ik een topiclijst.Het ging hier vooral over het
methodisch opstellen van een cursus en de eisen waar zo`n cursus aan moet voldoen. Verder
wilde ik weten hoe scholing vorm krijgt binnen de instelling.
5. Eigen praktijkervaring.
Ik werk zelf met mensen met evmb en heb in verschillende groepen gewerkt waar ik al eerder
met deze doelgroep in aanraking ben gekomen..Vanuit mijn eigen praktijk heb ik dus ook al
veel gezien en meegemaakt. Gedurende dit onderzoek heb ik veelvuldig met collega`s uit het
eigen team ,(maar ook met klasgenoten die werken met mensen met evmb op andere
instellingen) gesproken over dit onderwerp.
6.2.4 Validiteit van het onderzoek.
Ik maakte bij dit onderzoek gebruik van triangulatie omdat ik verschillende
dataverzamelingsmethoden gebruikt heb ,zoals een enquête, literatuuronderzoek en het
ondervragen of praten met mensen.Door gebruik te maken van triangulatie krijg ik een zo
compleet mogelijk ( holistisch) beeld van de situatie.Om een maximum aan variatie te krijgen
heb ik bij het selecteren van mensen die ik de enquête heb toegestuurd gebruik gemaakt van
een a-selecte steekproef.
Wie zijn mijn informanten /respondenten.
Mijn informanten zijn de deskundigen die ik heb ondervraagd,zoals een pedagoog,de arts en
medewerker scholing.
Mijn respondenten zijn de begeleiders die hebben meegewerkt aan mijn enquête.
6.2.5 Analyseren van de gegevens.
Om gegevens te analyseren heb ik gebruik gemaakt van inhoudsanalyse.Ik heb alle
informatie bekeken die ik heb uit literatuur, documenten, tijdschriften en artikelen .Daarnaast
heb ik op grond van het materiaal verkregen door de respondenten een inhoudelijke ordening
gemaakt (datamatrix)waarbij ik heb gezocht naar een samenhang en patronen daarbij kijkend
naar overeenkomsten betreft knelpunten en behoeftes. Ik heb daarbij onderscheid gemaakt
tussen de informatie die betrekking heeft op micro,meso- en macroniveau. Ik heb als het ware
informatie gerangschikt op onderwerp zoals bij mijn deelvragen ook vragen werden gesteld
over verschillende onderwerpen, bijvoorbeeld het onderwerp seksuele ontwikkeling of
kenmerken van de doelgroep.. Daarnaast filterde ik de verkregen informatie op relevantie en
bruikbaarheid.
7:Conclusies.
In dit hoofdstuk geef ik een weergave van de conclusies naar aanleiding van mijn
onderzoek. Ik heb een uitgebreid literatuur onderzoek gehouden, mensen ondervraagt,
gediscussieerd met collega,s en onder 25 begeleiders een enquête verspreid.De respons is
meer dan 50%geweest, 14 begeleiders hebben de enquête ingevuld.Mijn onderzoeksvragen
zijn,zoals beschreven in hoofdstuk 6 ingedeeld in 3 blokken met deelvragen.Het gaat hier
om vragen die betrekking hebben op de cliënt, de begeleiders en de instelling. Ik zal
hieronder per blok de conclusies weergeven.
Conclusies bij blok 1, vragen met betrekking tot de cliënt( zie ook hoofdstuk 2,3).
Seksuele ontwikkelingsfase van mensen met evmb.
Mensen met evmb komen niet verder in hun seksuele ontwikkeling dan de orale of anale
fase.Het hele lichaam is een lustorgaan, vooral huidcontact is belangrijk Ontdekken van het
eigen lijf. Knuffelen en strelen spelen een grote rol. De mond blijft belangrijk voor exploratie
Seksualiteit en intimiteit als basale behoefte.
Beleving van seksualiteit en intimiteit is een recht dat ieder mens heeft en het is een van de
meest basale behoeften van de mens.Wanneer men spreekt over seksualiteit staat de
bevrediging van de (vaak lichamelijke)seksuele behoefte centraal.Wat intimiteit en tederheid
betreft is vooral het relationele gedrag van belang. Het gebied van tederheid,liefkozing,
warmte en geborgenheid.Dit laatste is vooral bij mensen met evmb van belang omdat zij in
meeste geval geheel afhankelijk zijn van zorg en ondersteuning bij alle dagelijkse
gebeurtenissen,hierdoor is er veel lichamelijk contact tussen cliënt en begeleider.
Belang van inzicht bij begeleiders.
Het is belangrijk inzicht te hebben op het ontwikkelingsniveau van de cliënt. Hierdoor kunnen
begeleiders gedrag beter signaleren en interpreteren.Dit inzicht vergroot de mogelijkheid een
cliënt te accepteren,respecteren en iemand ruimte te geven zichzelf ontdekken.
Doelen van begeleiding bij seksualiteit van de cliënt kunnen zijn:
 Vergroten van het gevoel van identiteit/ ik besef.
 Persoon krijgt meer regie op zijn eigen leven.
 Ontdekken van het eigen lichaam.
 Het opdoen van plezierige lichamelijke ervaringen.
 Mogelijkheid krijgen tot het ervaren van contact met anderen.
 Uitbreiding van activiteiten.
.
In 9 van de 14 teams krijgen cliënten geen begeleiding op het gebied van seksualiteit terwijl al
deze begeleiders vinden dat dit wel zou moeten. Slechts 1 begeleider vind dat mensen met
evmb geen seksuele behoeftes hebben, de overige begeleiders denken dat deze behoefte wel
degelijk aanwezig is. 10 begeleiders geven aan dat seksualiteit bij mensen met evmb een
verrijking van het leven kan zijn. Met de stelling dat mensen met evmb te laag van niveau
zouden zijn om seksuele behoeftes te hebben zijn alle begeleiders het oneens. Alle begeleiders
het erover eens dat je gemakkelijk voorbij gaat aan de seksuele behoeften van mensen met
evmb omdat deze behoefte niet altijd duidelijk is. Ondanks dat een ruime meerderheid dus
aangeeft dat seksuele behoeftes aanwezig zijn bij mensen met evmb, en dat seksualiteit een
verrijking van het leven kan zijn ontvangt maar een heel klein gedeelte van de cliënten
daadwerkelijk begeleiding op dit gebied.
Conclusies bij blok 2, vragen met betrekking tot de begeleiders(zie ook hoofdstuk 4,5).
Kritische kanttekening betreft voorlichting aan de doelgroep/begeleiders.
Wanneer je ervan uitgaat dat voorlichting inhoudt dat er sprake is van overdracht van
informatie kun je stellen dat het geven van seksuele voorlichting aan mensen met evmb
gezien hun ernstige verstandelijke beperking niet goed mogelijk is. Door het onvermogen van
mensen met evmb zelf invulling en vorm aan hun leven te geven, nemen begeleiders die taak
over.Daarom moet de begeleider het uitgangspunt zijn bij het geven van voorlichting.De
begeleider ontvangt voorlichting waarop hij/zij adequatere begeleiding kan bieden aan de
cliënten.
Doelen van voorlichting aan begeleiders kunnen zijn:
 Bewustwording van de seksualiteit van cliënten.
 Gedragingen beter kunnen signaleren.
 Inzicht krijgen seksuele hulpvragen of behoeftes van de cliënt.
 Voorlichting draagt bij aan de kennis die de begeleiders hebben over hun cliënt.
 Het geven van handvaten aan begeleiders.
Begeleiders moeten over de volgende kennis beschikken om adequate begeleiding te bieden:
 Weten welke doelen van voorlichting van toepassing zijn op de doelgroep.
 Weten wat het verschil is tussen seksualiteit en intimiteit .
 Weten wat het belang van seksualiteit is bij mensen met evmb .
 Weten wat het belang van draagvlak is over dit onderwerp bij de ouders/familie.
 De sociaal emotionele ontwikkelingsfase van mensen met evmb kennen.
 Seksuele ontwikkelingsfasen en kenmerkend gedrag kennen.
 Doelen van begeleiding bij mensen met evmb kennen betreft seksualiteit .
 Kennis van de hermeneutische cirkel hebben.
 Cliënt methodisch kunnen begeleiden d.m.v een begeleidingsplan.
 Voorwaarden m.b.t privacy kennen.
 Knelpunten op het gebied van seksualiteit bij mensen met evmb kennen.
 Inbreng van de verschillende disciplines kennen.
In 8 van de 14 teams wordt er wel eens gesproken over dit onderwerp, en weet men hoe er
onderling door collega,s over het onderwerp wordt gedacht.Een grote meerderheid van de
begeleiders, 11 van de 14 hebben niet voldoende kennis over dit onderwerp, 7 van hen weten
niet waar ze terecht kunnen voor meer informatie over dit onderwerp. Van deze 11
begeleiders vinden 8 dat er een cursus moet komen en willen deze ook volgen.
Conclusies bij blok 3, vragen met betrekking tot de instelling.( zie ook hoofdstuk 4)
Knelpunten binnen de organisatie/team.
Ontbreken van een visie of beleid.
Omdat mijn werkveldinstelling en “Het Westerhonk”locatie monster ,samen regio West zijn
geworden moest het beleid betreft seksualiteit op elkaar worden afgestemd, hierdoor is er op
dit moment even helemaal geen toegankelijk beleid omdat dit nog in ontwikkeling is.Wel is
er helder,concreet beleid omtrent seksueel misbruik en preventie hiervan. Binnen de instelling
is geen visie of beleid toegespitst op deze doelgroep. Dit is wel belangrijk omdat een heldere
visie en beleid rond seksualiteit ervoor zorgt dat het handelen van begeleiders wordt gestuurd.
Het hebben van beleid maakt dat geleverde zorg toetsbaar wordt en dat begeleiders weten wat
wel en niet kan en mag. Je weet wat je van elkaar mag verwachten en kunt elkaar op gedrag
aanspreken.
Uit mijn enquête kwam naar voren dat 12 van de 14 begeleiders vinden dat het beleid
betreffende seksualiteit niet voldoende onder de aandacht wordt gebracht onder begeleiders, 8
begeleiders zijn zelfs helemaal niet op de hoogte van dit beleid ,3 van hen weten ook niet
waar ze dit beleid kunnen vinden.
Aanwezige informatie niet geschikt voor mensen met evmb.
Binnen mijn werkveldinstelling is veel informatie over seksualiteit zoals documentatie ,een
cursus en inbreng van verschillende disciplines. Deze informatie en kennis is niet toegespitst
op cliënten met evmb en daardoor moeilijk/niet toe te passen op de doelgroep.
Gebrek aan voldoende kennis onder begeleiders.
In de literatuur wordt nauwelijks aandacht besteed aan seksualiteit bij mensen met een (zeer)
ernstige verstandelijke beperking, hierdoor is het lastig kennis te verwerven over dit
onderwerp omdat er geen relevante informatie is om op terug te vallen. Er is onder
begeleiders niet voldoende kennis over seksualiteit bij mensen met evmb. Uit de enquête die
ik heb geanalyseerd kwam dit duidelijk naar voren. Een ruime meerderheid ( 11 van de 14)
van de begeleiders geeft aan dat zij niet voldoende informatie hebben over dit onderwerp.
Discontinuïteit in de zorgverlening.
Op iedere instelling komt het voor dat er door ziekte of personeelsverloop niet continue zorg
kan worden geboden, dit is ook op mijn werkveldinstelling het geval. Vanuit mijn eigen
praktijkervaring weet ik dat je het niet altijd kunt voorkomen dat personeelsleden ziek worden
of een andere baan vinden. Binnen mijn werkveldinstelling bestaat een eigen bureau genaamd
“Bergh werk” waar bij tekorten een beroep op kan worden gedaan.Het voordeel hiervan is dat
de invalkracht ( de zogeheten bergh werker) ervaring heeft in de zorg en vaak al eens op de
groep heeft gewerkt. Dit zorgt ervoor dat er binnen de mogelijkheden die er zijn wel het
nodige aan wordt gedaan de zorgverlening zo continu mogelijk te maken, bij langere
afwezigheid van een collega of een tekort blijft vaak dezelfde berg werker op de groep staan.
Onderwerp is moeilijk bespreekbaar.
Vanuit de gegevens van mijn enquête kwam naar voren dat er over dit onderwerp wel wordt
gesproken.In 8 van de 14 teams weten collega,s ook van elkaar hoe er over het onderwerp
wordt gedacht. Opvallend is dat maar in 4 van deze 8 teams cliënten daadwerkelijk
begeleiding op het gebied van seksualiteit krijgen. Of zij het moeilijk vinden om over dit
onderwerp te praten heb ik niet onderzocht.
Wanneer ik mijn onderzoeksgegevens samenvat kom ik tot de conclusie dat er behoefte is aan
meer informatie over dit onderwerp.Begeleiders geven aan niet voldoende kennis te hebben
over het onderwerp.Het is dus belangrijk dat zij deze kennis op kunnen doen bijvoorbeeld
door een cursus te volgen over seksualiteit bij mensen met evmb. Begeleiders geven aan dat
ze vinden dat deze cursus moet worden ontwikkelt en willen deze ook volgen. Een ruime
meerderheid van de begeleiders is het erover eens dat seksualiteitsbeleving wel degelijk ook
van toepassing is op cliënten met evmb. Slechts een klein aantal cliënten krijgt daadwerkelijk
begeleiding bij seksualiteit, in de teams waar de cliënten begeleiding krijgen weten collega,s
hoe men over het onderwerp denkt, en wordt er in het team over seksualiteit gesproken.
Mijn hypothese klopt gedeeltelijk, begeleiders erkennen wel dat er seksuele behoeftes zijn bij
deze doelgroep maar beamen dat je in de praktijk gemakkelijk voorbij gaat aan deze behoefte
omdat deze behoefte niet altijd gesignaleerd wordt, .Op 1 begeleider na vind men dat het
beleid betreffende seksualiteit niet voldoende onder de aandacht wordt gebracht.Als het
nieuwe beleid klaar is moet er kritisch worden gekeken hoe dit beleid onder de aandacht kan
worden gebracht bij begeleiders, zij zijn niet altijd goed op de hoogte terwijl beleid juist
vertrekpunt van het handelen moet zijn, een richtlijn die houvast geeft.
8. Aanbevelingen.
Naar aanleiding van mijn onderzoek ben ik tot de volgende aanbevelingen gekomen:
Ontwikkelen van een visie en beleid betreffende seksualiteit bij mensen met evmb.
Binnen de instelling is geen visie over seksualiteit bij mensen met evmb, er moet een visie
ontwikkelt worden. Deze visie moet het volgende beschrijven:



Op welke wijze bieden wij mensen met evmb de kansen en mogelijkheden zich op
seksueel gebied te ontplooien.
Hoe worden mensen met evmb in staat gesteld zelf beschikkingsrecht te hebben als het
gaat om seksualiteit en intimiteit.
Welk standpunt nemen wij als instelling in als het gaat om seksualiteitsbeleving en de
kans hiertoe bij deze doelgroep.
Vanuit deze visie moet beleid worden ontwikkelt dat toegespitst is op deze doelgroep, het
doel van deze visie en beleid is dat het begeleiders stuurt, dat het beschrijft hoe wij als
begeleiders om willen gaan met seksualiteit bij mensen met evmb.in dit beleid moet onder
andere staan:







Een helder omschreven visie betreffende seksualiteit bij mensen met evmb.
Hoe men omgaat met privacy.
De doelstellingen van het bieden van begeleiding op het gebied van seksualiteit.
Er moet worden beschreven in hoeverre het mogelijk is om individuele
begeleidingsplannen betreffende seksualiteit op te nemen binnen het bestaande
zorgplan.
Wat is de positie van wettelijk vertegenwoordigers en ouders , op welke wijze worden
zij geïnformeerd en betrokken bij begeleiding op het gebied van seksualiteit.
Grenzen betreffende voorwaarden bij het bieden van ondersteuning bij seksualiteit,
hoever mogen begeleiders gaan in deze begeleiding.
Op welke wijze worden begeleiders ondersteund en geschoold betreffende seksualiteit.
Beleid moet toegankelijk zijn.
Begeleiders moeten voldoende op de hoogte worden gebracht van dit beleid bijvoorbeeld door
dit beleid op woningen waar cliënten met evmb wonen in een teamvergadering te
bespreken.De teamleider en de pedagoog kunnen hier een belangrijke rol in spelen.
Begeleiders moeten worden geïnformeerd hoe ze toegang kunnen krijgen tot dit beleid, waar
ze het kunnen vinden en aan wie ze vragen kunnen stellen als ze deze hebben.
Seksualiteit als vast onderdeel van het Vlaskamp ondersteuningsprogramma/zorgplan.
Op dit moment is het onderwerp seksualiteit geen vast onderdeel van het zorgplan, slechts
wanneer een cliënt al begeleiding ontvangt op dit gebied , of er zich specifieke vragen of
situaties voordoen wordt het benoemd in het zorgplan of in het observatieverslag.Wanneer
seksualiteit een vast item in het zorgplan wordt zullen begeleiders hier sneller mee aan de slag
gaan ,het voorkomt dat men voorbij gaat aan deze begeleidingsvragen en begeleiders zullen
sneller met vragen komen waardoor een gebrek aan kennis eerder wordt opgemerkt. In dit
vaste item moeten expliciete vragen en verwijzingen worden opgenomen waarbij ook de
weerbaarheid en kwetsbaarheid van de cliënt moet worden beschreven.
Begeleiders moeten worden geschoold over dit onderwerp.
Op dit moment is er geen scholing die is toegespitst op deze doelgroep betreffende
seksualiteit. De huidige scholing is te algemeen en daardoor niet geschikt . Er moet scholing
worden ontwikkelt over seksualiteit bij mensen met evmb, bij voorkeur een cursus. In mijn
onderzoeksrapport staat concreet beschreven over welke specifieke kennis begeleiders moeten
beschikken om mensen met evmb begeleiding te bieden betreffende seksualiteit en welke
onderwerpen in deze cursus zeker aan bod moeten komen. Deze cursus zou ingepast kunnen
worden binnen het emb project van het Vlaskamp ondersteuningsprogramma. Het onderwerp
seksualiteit heeft verschillende raakvlakken met de informatie die in dit emb project wordt
gegeven. Mijn onderzoeksrapport is gebaseerd op de visie die Vlaskamp heeft ontwikkelt met
betrekking tot deze doelgroep en sluit hierdoor goed aan . Het is belangrijk dat teams als
geheel deelnemen aan de cursus omdat er voldoende draagvlak moet zijn binnen het team,
ieder teamlid moet over voldoende informatie beschikken, men moet van elkaar weten hoe er
over het onderwerp wordt gedacht.Hierdoor kan eenduidige begeleiding geboden worden.
9. Competentiegerichte kennisontwikkeling.
Naar aanleiding van de uitkomsten van dit afstudeerproject heeft mijn opdrachtgever mij
gevraagd een cursus te ontwikkelen voor begeleiders die werken met mensen met evmb.
In dit hoofdstuk geef ik een onderbouwing bij de methode die ik hanteer bij het schrijven van
de cursus en ik geef overzichtelijk weer waar een cursus gericht op kennis ontwikkeling aan
moet voldoen.
9.1 Cursorisch onderwijs binnen de instelling.
Op dit moment wordt er binnen de instelling vraaggericht gewerkt. In plaats van een heel
scala aan scholingsmogelijkheden beschikbaar te stellen wordt er gekeken welke behoefte er
is op de werkvloer ( vraaggericht in plaats van aanbodsgericht).Teammanagers kunnen ieder
jaar aangeven aan welke scholing er behoefte is binnen hun teams, er vind dan een
scholingsonderzoek plaats waarbij gekeken wordt naar scholingsprioriteiten. Als deze
inventarisatie klaar is wordt er een opleidingsplan gemaakt. Omdat er ook rekening gehouden
moet worden met de budgetten die beschikbaar zijn voor deze scholing stellen teammanagers
hierin prioriteiten, zo heeft de cursus toedienen van medicatie een hogere prioriteit dan de
cursus aanraken en masseren op haptonomische basis.Het is dus de teammanager die de vraag
om scholing kenbaar maakt naar de afdeling opleidingen .
Wanneer ik spreek over scholing binnen de instelling gaat het bijvoorbeeld om trainingen op
de werkplek,buiten de werkplek , zelfstudie, cursussen. Deze scholing wordt gegeven door
interne of externe medewerkers. Dit is sterk afhankelijk van de vraag aan welke scholing
behoefte is.Is de juiste deskundigheid in huis om de scholing intern te geven of moet er
iemand van buitenaf worden aangetrokken? Ook de duur van dit onderwijs kan erg van elkaar
verschillen, sommige scholing duurt een dagdeel terwijl andere scholing 4 dagen kan duren.
De instelling geeft de voorkeur naar training op de werkvloer, op die manier blijft men dicht
bij de praktijk. Op dit moment word scholing getoetst aan de hand van een evaluatieformulier
dat men na het volgen van de scholing in moet vullen. De opbrengst hiervan is niet hoog en
men erkent de noodzaak om scholing in de praktijk beter te evalueren. Wat heeft de scholing
in de praktijk opgeleverd? Men is bezig hier een instrument voor te ontwikkelen.
9.2 Ontwikkelen van cursorisch onderwijs gericht op kennisontwikkeling .
9.2.1Kennis en competenties.
Kennis heeft met cognitie te maken.De term cognitie wordt meestal gebruikt om activiteiten
als denken en redeneren aan te duiden. Denken in abstracte begrippen wordt mogelijk door
taal. Taal is eigelijk het vervoermiddel van opgeslagen kennis. Met voldoende kennis zijn we
in staat abstracte problemen te overdenken en te beredeneren. Kennis wordt gewogen door de
toepassing. In opleidingen of cursussen waar het gaat om competentiegerichte
kennisontwikkeling vindt die toepassing van kennis structureel plaats, in competentiegerichte
leeromgevingen ontwikkelen cursisten ook kennis door deze te gebruiken in de dagelijkse
beroepspraktijk. Begeleiders van mensen met evmb die de cursus volgen die ik heb
ontwikkeld doen eerst door middel van informatie kennis op ,waarna ze deze kennis in de
praktijk toe gaan passen. De kennis die zij hebben opgedaan beïnvloedt hun handelen in de
dagelijkse praktijk naar de cliënt met evmb toe. Dat mensen over kennis beschikken wil
echter niet zeggen dat zij ook competent zijn, dit kan een probleem zijn op het gebied van
begrijpen of de omgeving daagt niet uit of demotiveert tot het gebruik van de aanwezige
kennis. Het is dan ook van belang dat teams als groep mijn cursus volgen. Het is een complex
en gevoelig onderwerp, het is goed mogelijk dat kennis die is opgedaan door een enkel
teamlid niet goed in de praktijk kan worden gebracht,omdat de rest van het team nodige
kennis mist om adequaat te kunnen handelen of motieven van deze ene collega te
begrijpen.Om cliënten bij seksualiteit te begeleiden is eenduidigheid in een team
noodzakelijk.Men moet samen nadenken over normen en waarden, iets wat moeilijk gaat
wanneer slechts een teamlid over de nodige kennis beschikt.( Hegeman.P scholingsmakelaar )
9.2.2 Motieven achter kennisonderwijs.
Motivatie is een “drive”achter het leergedrag van mensen. Motivatie is als het ware de
brandstof voor het leren. De motivatie van een cursist kan zijn bepaald door externe doelen
zoals waardering van collega`s of het behalen van een certificaat. Men spreekt dan van
extrinsieke motivatie. De motivatie kan ook door innerlijke drijfveren van de cursist worden
bepaald, men leert dan zonder druk van buitenaf dit is intrinsieke motivatie. Als er in eerste
instantie bij de cursisten sprake is van extrinsieke motivatie dan is dat geen
probleem.Wanneer de cursus dusdanig pakkend is voor de cursist en dicht bij de praktijk blijft
door middel van casussen is het niet ondenkbaar dat gedurende de cursus intrinsieke motivatie
ontstaat. De cursist raakt geboeid door het onderwerp en komt tot nieuwe inzichten of herkent
situaties zoals beschreven. Omdat er in de literatuur over onderwijs ( zie literatuurlijst) wordt
vermeld dat er in cursussen weinig aandacht wordt besteed aan de motivatie van de cursist
heb ik er voor gekozen te benadrukken waarom het van belang is meer kennis op te doen
over dit onderwerp.Verder is het belangrijk dat cursisten worden uitgenodigd mee te doen aan
de cursus ipv gedwongen deel te nemen aan de cursus.Aanleiding om deel te nemen aan de
cursus kan zijn een directe situatie in de praktijk die vraagt om competenties op dit gebied.
Toch wil ik benadrukken dat juist door slechts kennis te vergaren over dit onderwerp
wanneer er sprake is van een hulpvraag,de grote groep cliënten waarbij de hulpvraag minder
duidelijk aanwezig is wordt vergeten of overgeslagen. Het heeft sterk mijn voorkeur dat
begeleiders op de hoogte worden gesteld van de mogelijkheid om deze cursus te volgen en de
doelen die deze cursus bevat voor zowel cliënt als begeleider.
9.2.3 Helderheid in eisen.
Wanneer je een cursus ontwikkelt is het van belang dat je voor jezelf helder hebt wat je
verwacht van de cursus.Wat moet een cursist na het volgen van de cursus weten?. Het is
belangrijk dat je weet welke kennis aanwezig is onder begeleiders, weten ze al iets over het
onderwerp?. Ik schrijf de cursus voor begeleiders op dagbesteding en wonen, het gaat hier om
mensen die dagelijks te maken krijgen met de doelgroep evmb. Doordat er in de cursus
gebruik wordt gemaakt van casussen is de stof herkenbaar . De kennis,aanwezig bij
begeleiders, is kennis over het gedrag dat in de dagelijkse praktijk waarneembaar is, de stof in
de cursus sluit hier naadloos op aan. Om helderheid te hebben van wat ik verwacht van de
cursisten na het volgen van de cursus heb ik deze eisen beschreven in doelen welke als eerste
worden besproken en ook in de cursusmodule staat. Wat kunnen cursisten verwachten van
deze cursus?. Een doel is bijvoorbeeld: De cursist weet hoe hij/zij de Methodiek van de
hermeneutische cirkel in de praktijk op een cliënt kan toepassen.Het is dus een eis,verpakt als
leerdoel.
9.2.4 Aandacht voor de inhoud .
Wanneer het helder is welke eisen er aan de cursist worden gesteld is het belangrijk dat er
aandacht is voor de inhoud. Voldoende aandacht voor de inhoud is belangrijk voor de mate
van kennisontwikkeling.In een cursus wordt doorgaans veel informatie gegeven ,vaak zowel
door middel van tekst en auditieve en visuele ondersteuning . Het is niet moeilijk om de
aandacht van de cursist te krijgen, wel om deze aandacht vast te houden. Wanneer kennis een
persoonlijke tint krijgt en min of meer emotioneel gelabeld wordt, houd je de aandacht van de
cursist beter vast. De informatie moet de cursist “iets”doen. De informatie moet interessant
zijn voor de cursisten.Om ervoor te zorgen dat de aandacht van de cursist wordt vastgehouden
is de cursus die ik heb gemaakt interactief, het is een wisselwerking tussen de docent en de
cursisten. Ik maak in mijn cursus gebruik van teksten om te lezen,auditieve informatie van de
docent en visuele informatie door middel van afbeeldingen,geprojecteerd op muur of
scherm. Er wordt gebruik gemaakt van herkenbare casussen voor de cursisten en er zijn
opdrachten .Er worden vragen gesteld aan de cursisten en om persoonlijke meningen en
ervaringen gevraagd,er is ruimte voor discussie. Samen werkt men aan een opdracht waarbij
de cursist wordt gestimuleerd actief mee te denken.Mijn verwachting is dat er voldoende
aandacht van de cursisten zal zijn.Het is een boeiend onderwerp waar nog weinig aandacht
aan is besteed, het werpt een ander licht op het onderwerp seksualiteit.
Aandacht voor vorm.
Er zijn verschillende vormen waarop informatie kan worden gegeven, door tekst, door enkel
te luisteren,door gebruik te maken van opdrachten of bijvoorbeeld door middel van een power
point presentatie. Iedere vorm heeft zijn voor-en nadelen. Wanneer het gaat om competentiegerichte kennisverwerving is het belangrijk dat de vorm pakt. In mijn cursus worden
gevoelens besproken en er zit een persoonlijke gevoelsmatige kant aan. Ik vind het te kil en
platonisch slechts tekst op te dreunen. De begeleiders die de cursus volgen zijn gewend met
hun handen in combinatie met hun hoofd te werken. Het onderwerp is te praktijkgericht om
alleen kennis te geven in de vorm waarbij de docent praat en de cursist luistert. Wel heb ik
ervoor gekozen gebruik te maken van een projectiescherm om enkele zaken te verduidelijken,
kort en bondig,waarbij de docent toelichting geeft. Wanneer de cursist alleen teksten in zou
lezen dan neemt dit de aandacht weg van de interactieve onderwijsstijl.Ik kies voor een pauze
om cursisten even de tijd te geven iets voor zichzelf te doen. Dit om de aandacht daarna
opnieuw vast te houden in plaats van dat het te lang wordt en de aandacht verslapt. Daarnaast
geeft het cursisten ook onderling de mogelijkheid ideeën over het onderwerp uit te wisselen.
(Kralingen 2003)
Het belang van opdrachten.
De opdrachten die ik gebruik in de cursus zorgen ervoor dat de cursist moet nadenken over
het onderwerp. Door gezamenlijk opdrachten te maken ontstaat er aandacht voor cursisten
onderling en aandacht voor de docent. Door opdrachten aan te bieden wordt de opgedane
kennis meteen verwerkt. De cursist moet er iets mee doen.
9.2.5 Hulpmiddelen en materialen.
De cursus bestaat uit een cursusmodule met de tekst van de cursus en de doelen.De
materialen die nodig zijn voor de cursus zijn beperkt, het gaat hier om.
-Een overhead en sheets waarop de tekst staat.
- Een verlengsnoer en aanwezigheid van een stopcontact.
-Een schrijfbord met stift of schoolbordkrijt.
-Pennen en papieren voor alle cursisten.
-Voor iedere cursist een moduleboek.
-Voor de docent de eigen versie van het moduleboek waarin de opdrachten en
aandachtspunten staan beschreven als leidraad.
-Tafel en stoel voor iedere cursist.
-Formulier om aanwezigheid op af te tekenen.
-Evaluatieformulier om te peilen hoe cursisten de cursus hebben ervaren.
9.3 Cursus seksualiteit bij mensen met evmb.
De cursus is gebaseerd op mijn onderzoeksrapport.De cursus is voor alle begeleiders,
ongeacht hun werkervaring of opleiding,te begrijpen . De cursus is opgebouwd aan de hand
van de antwoorden die ik heb gevonden op mijn onderzoeksvragen.De basis is dan ook de
hoofdvraagstelling:
9.3.1 Over welke kennis moeten begeleiders beschikken?.
De cursus is opgebouwd uit 2 delen met daar tussenin minimaal een week tijd.Na het eerste
deel welke 1 dagdeel (c.a 4 uur) duurt krijgen de cursisten een opdracht mee. In het tweede
gedeelte wordt de opdracht besproken en wordt er gezamenlijk aan een fictieve casus gewerkt
in de vorm van een opdracht.Deze opdracht komt als laatst,omdat cursisten dan in de praktijk
gaan brengen wat ze zojuist aan kennis hebben opgedaan.
9.3.2 Globale tijdschema van het cursusprogramma.
Deel 1.
1:Inleiding.( +-20 min)
2:Doelen van de voorlichting bespreken.(+-10 min)
3:Beschrijving van de doelgroep. .(+-50 min)
4:Sociaal emotionele ontwikkelingsfase van mensen met evmb. .(+-40 min)
5:Begripsverduidelijking.(+-30min)
6:Visie op seksualiteit/intimiteit bij mensen met evmb.(+-30 min)
7:Het belang van seksualiteit bij mensen met evmb.(+-20min)
8:Seksuele ontwikkelingsfasen.(+- 40min)
9:Doelen van begeleiding van mensen met evmb op het gebied van
seksualiteit.(+- 50min)
Deel 2.
10:Uitleg over de Hermeneutische cirkel.(+-60min)
11:Methodisch begeleiden van de cliënt aan de hand van een
stappenplan.(+- 30min)
12:Voorwaarden met betrekking tot privacy.( +-20min)
13:Het belang van draagvlak bij de ouders/familie.(+-30 min)
14:Knelpunten op het gebied van seksualiteit bij mensen met evmb.(+-30 min)
15:Inbreng van verschillende disciplines.( +_ 20min)
Ik heb het tijdschema ruim genomen en de cursus zal inclusief pauze ongeveer ruim 8 uur
duren,dit zijn 2 dagdelen. Ik heb bij de “beladen”onderwerpen waarbij ik discussie verwacht
of vragen van de cursisten extra tijd genomen.De cursus is verdeeld over 2 aparte dagen .
9.3.3 Rol van de docent.
Van de docent verwacht ik dat hij of zij voldoende kennis heeft van de doelgroep evmb en het
onderwerp seksualiteit.Mijn voorkeur gaat uit naar een pedagoog. Het is niet ondenkbaar dat
er zich specifiek complexe vragen voor zullen doen wanneer cursisten bijvoorbeeld in hun
eigen praktijk op een begeleidingsprobleem of hulpvraag stuitten. Wanneer een pedagoog als
docent fungeert beschikt hij of zij over voldoende kennis om deze vragen te kunnen
beantwoorden.
Het is de bedoeling dat de docent gesprekspartner is en openstaat voor de cursisten en
invoelend is als het gaat om de gevoelens die het volgen van deze cursus met zich mee kan
brengen .De docent heeft aandacht voor handelingsverlegenheid of gewoon verlegenheid.De
docent heeft een uitnodigende houding en maakt voldoende oogcontact met de cursisten. De
opstelling in de ruimte is zodanig dat de cursisten elkaar goed kunnen zien, de docent neemt
een centrale plek in,zodat oogcontact met alle cursisten mogelijk is.De docent vermijd
vakjargon en spreekt duidelijk verstaanbare taal.
Literatuurlijst.
Baarda.DB,de Goede.M.P.M,Teunissen.J (2001) Kwalitatief onderzoek. Groningen.Uitgeverij
Stenfert Kroesse.
Belie.E ,Ivens.C (2000) Seksueel misbruik van mensen met een verstandelijke handicap.
Leuven. Uitgeverij Acco.
Bosch.E (1995) Seksualiteit en relatievorming van mensen met een verstandelijke handicap.
Baarn.Uitgeverij Nelissen.
Bosch.E,Suykerbuyk.E (2000) Seksuele voorlichting aan mensen met een verstandelijke
handicap. Soest.Uitgeverij Nelissen.
de Brie.D, KleiynJ (2001)Praktijk boek bij onderwijs als opdracht. Houten. Uitgeverij Bohn
Stafleu van Lochum.
Van Corcum,Dekker en van de Vegt.(1994) Gehecht aan goede relaties, Congresbundel
NVO-NGBZ-NIP.
Cursus materiaal seksuele voorlichting vanuit de werkveldinstelling.
Dósen.A.(1990).Psychische en gedragsstoornissen bij zwakzinnigen .Amsterdam:Uitgeverij
Boom.
Federatie van ouderverenigingen,(1998) Brochure seksualiteit van mensen met een
verstandelijke handicap.
Federatie van ouderverenigingen (2002) Brochure informatiemateriaal seksuele voorlichting.
Federatie van ouderverenigingen ( 2004) Brochure Checklist beleid rond seksualiteit en
misbruik.
Federatie van ouderverenigingen (2005) Brochure een Weerbaar kind, Een handleiding voor
ouders van een kind met verstandelijke beperkingen over seksualiteit en weerbaarheid.
Frohlich.A(1998) Basale stimulatie.Antwerpen.Uitgeverij Garant.
Heemelaar.M (2000) Seksualiteit,intimiteit en hulpverlening. Houten.Uitgeverij Bohn Stafleu
Van Lochum.
Hulsegge.J,Verheul.A. (1991) Snoezelen,een andere wereld. Nijkerk.Uitgeverij Intro.
Kars.H, Zwets.HJ. (1998)Problemen met het gedrag van mensen met een verstandelijke
handicap. Houten. Uitgeverij Bohn Stafleu Van Lochum.
van Kralingen.R (2003) Competentiegerichte kennisontwikkeling. Soest. Uitgeverij Nelissen.
Luckasson,R<BrothwickDuffy,S,Buntinx,W.Coulter,D.Craig,DReeve,A.Schalock,R.Snell,M.
Spitalnik,D.Spreat.S&Tasse,,M (2002) Mental Retardation: defenition,classification,and
systems of support,AAMR Washington DC.
Markenhof.A,Bastings.M,Oost.H (2002) Een onderzoek presenteren. Baarn .HB uitgevers
Timmers Huigens.D. (1982) Vreugde beleven aan je mens zijn . Lochem .Uitgeverij
Tijdstroom.
Michelbrink.F ( 2003) Praktijkgericht onderzoek in zorg en welzijn. Amsterdam.Uitgeverij
SWP.
Nakken.H (1993)
Lemniscaat.
Meervoudig
gehandicapten,een
zorg
apart.
Rotterdam.Uitgeverij
Sondorp.J,Jansen.H, van Zijderveld.B. (1979) Nu is ze ook nog verlieft. Nijkerk. Uitgeverij
G.F Callenbach.
Sporken.P (1998) Zwakzinnigenzorg en ethiek. Maastricht. Uitgeverij Van Gorcum.
Velema-Drent (2004) Seksualiteit en mensen met een verstandelijke beperking. Kampen.
Uitgeverij Kok.
Vlaskamp.C ,Blokhuis.A en.Ploemen.M (1996) Gewoon bijzonder .Assen Corcum & Cromp.
Werkgroep docenten onderwijszaken. (1989)Het werken met praktijkervaringen in het
onderwijs.
Willem van den Bergh Beleidsnota 2001-2006 (2001). Waar vernieuwing zich verbindt met
traditie.
Personen.
De Gier.C orthopedagoog. s`Heeren Loo West Nederland locatie Willem van den Bergh.
Baktiari.A AVG arts. s`Heeren Loo West Nederland locatie Willem van den Bergh.
Hegeman.P scholingsmakelaar . s`Heeren
Bergh.
Websites .
www.bbi-utrecht.nl
www.cq-raad.nl
www.flekszorg.nl
www.klik.org
www.korrelatie.nl
www.kluweronline.nl
www.leefwijzer.nl
www.nvaz.nl
www.nvsh.nl
www.rng.nl
www.rutgersnissogroep.nl
www.seksualiteit.nl
www.somma.nl
www.stichtingsar.nl
www.zorgwelzijn.nl
Loo West Nederland locatie Willem van den
Bijlage 1:De methodiek van de hermeneutische cirkel toegepast op casus Rob.
Rob is een zeer ernstige verstandelijk beperkte man van 30 jaar met een opvallend groot
lijf.Rob heeft een ernstige lichamelijke beperking waardoor hij niet kan lopen en dus altijd
in een rolstoel zit. Rob is doof aan zijn rechteroor. Rob woont op een residentiele instelling
op een groep met 7 andere bewoners. Rob lacht vaak ,maar kan ook opmerkelijk agressief
zijn,gericht op een ander of naar zichzelf. Krabben,stompen en schreeuwen zijn dan de
meest opvallende gedragingen.Wanneer Rob zich prettig voelt maakt hij zachte
bromgeluiden ,lacht,glundert of kraait hij.Rob kan niet praten maar door de geluiden die
hij uitstoot geeft hij zijn stemming aan.Rob zuigt graag op zijn duim en wiegt graag met
zijn bovenlijf. Rob is incontinent ,daarom draagt hij altijd een luier.De woning van Rob
bevind zich vlak naast de spoorbaan, Rob is gek op treinen en vindt het schitterend gezeten
in zijn rolstoel voor het raam te kijken hoe treinen naderen.Rob zwaait verrukt wanneer hij
een trein ziet,schudt uitbundig met zijn hoofd en kraait het uit, een explosie van geluk.Rob
heeft regelmatig een erectie,die krijgt hij als hij zich lekker voelt. Bijvoorbeeld tijdens het
snoezelen of als hij zijn piemel aanraakt.
Er is een discussie tussen begeleiders ontstaan. De vraag van begeleiders is: Als Rob een
erectie krijgt moet hij daar dan aan kunnen zitten,immers Rob heeft altijd een luier om en
daarom dus geen bewegingsruimte?. Bovendien hebben begeleiders twijfels of iemand die in
de ontwikkelingsfase van Rob verkeert wel behoefte heeft aan seksueel geëxperimenteer?.
Wanneer we de methodiek van de hermeneutische cirkel toepassen op Rob zien we dat:
1.Lichamelijke ontwikkeling:
Lichamelijk is Rob op enkele gebieden niet zo ver ontwikkelt.Hij heeft een opvallend groot
lijf.Rob niet ambulant en zit als gevolg van zijn ernstige lichamelijke beperkingen (
spasticiteit en vergroeiingen aan zijn armen en benen) altijd in een rolstoel.Rob is doof aan
zijn rechteroor. Het niet lukken van zindelijkheidstraining is een gevolg van Rob,s niveau van
functioneren. Rob kan niet praten maar stoot wel geluiden uit waarmee hij zijn stemmingen
aangeeft. Rob heeft regelmatig een erectie en kan een zaadlozing krijgen. Rob wiegt vaak met
zijn bovenlijf, lijkt dit leuk te vinden. Rob zuigt op zijn duim.
2.Verstandelijke ontwikkeling:
Rob heeft een verstandelijke ontwikkeling van iemand van ongeveer 2 jaar. Rob begint bij
enkele gebeurtenissen die hij regelmatig meemaakt associaties te leggen, bij het geluid van
een trein gaat hij al glunderen. Als Rob koffie ziet begint hij uitgelaten te kraaien. Toen Rob
geen luier droeg omdat begeleiders hem de kans wilden geven zijn lichaam te ontdekken
leerde Rob op den duur dat hij een zaadlozing kan krijgen wanneer hij zijn hand over zijn
piemel beweegt.
3.Emotionele ontwikkeling:
Rob vertoont een zeer basale emotionele ontwikkeling. Rob is uiterst gebaad bij vertrouwde
personen en vaststaande,voor hem overzichtelijke situaties en gebeurtenissen. Bij geringe
veranderingen in deze patronen kan Rob zeer angstig reageren hetgeen zich uit in
onrust.Rob,s emotionele ontwikkelingsleeftijd is ongeveer 1 jaar.Wanneer de begeleiding niet
reageert op de voor hem herkenbare en voorspelbare manier kan Rob zichzelf in zijn
toenemende angst en onrust tot bloedens toe krabben stompen .Rob reageert zeer primair, hij
uit zijn beleefde lust of onlust direct.Helder is dat Rob emotioneel gezien op babyniveau
functioneert. ( de orale fase). Rob is op een symbiotische manier aan zijn omgeving
vastgeplakt, hij is totaal afhankelijk en overgeleverd aan zijn omgeving, deze bepaald
uiteindelijk of hij zich wel of niet goed voelt.
4.Sociale ontwikkeling:
Rob is dusdanig gericht op de ander dat herkenning veiligheid verschaft en een vreemde
situatie angst. Dat zie je terug in zijn gedrag. Enkele mensen aan wie hij is gehecht
verschaffen hem een rustig gevoel, hij gaat in zekere zin interactie met ze aan ,ervaart vreugde
aan hen. Hij geniet zichtbaar van hun aanraking,hun koestering. Rob kan dan zachtjes
brommend tegen je aan gaan zitten en maakt een monotoon ontspannen geluid.Vreemde
mensen boezemen hem angst in ,dit kan zich ontladen in agressie op de ander of op zichzelf
gericht.
5.Opvoeding en ontwikkelingsgeschiedenis.
Rob heeft zoals wij dat in de zorg vaak noemen een institutioneel verleden. Robs vader en
moeder hebben Rob altijd een moeilijke jongen gevonden maar houden erg veel van hem.
Nog steeds doet het hen zeer dat ze Rob niet zelf hebben kunnen verzorgen. De ouders van
Rob hebben bewondering voor de manier waarop de begeleiders met Rob omgaan.
Bijlage 2:Het begeleiding/handelingsplan van Rob.
Beschrijving.
Hierin staan de 5 punten die naar voren zijn gekomen na
het toepassen van de hermeneutische cirkel.
Hoofddoel:
Rob leert zijn eigen lichaam te ontdekken
Dicipline
Evb en pedagoog
Werkdoel:
Rob krijgt de mogelijkheid lustvol met zichzelf bezig te
zijn.
vaste
groepsleiding
Activiteit:
Rob krijgt de gelegenheid met zijn lichaam bezig te zijn.
vaste
groepsleiding
Situatie: Rob krijgt iedere avond een uurtje voordat hij
wordt gedoucht in zijn kamer op bed de gelegenheid met
zijn penis te spelen.
vaste
groepsleiding
Evaluatiedatum
Dec 06
20 april 06
Materiaal: Geri care om op zijn matras te leggen voor het
geval Rob urineert of defeaceert. Sfeerlichtje, zacht
muziekje.Het is een aangename temperatuur op de kamer
van Rob zodat hij het niet koud krijgt.
Afspraken: Rob wordt alleen begeleid door vast
vertrouwd personeel. De rapportage ligt in het kantoor en
is alleen voor vaste begeleiders inzichtelijk.De gordijnen
van Rob worden gesloten zodat men van buiten niet naar
binnen kan kijken.Rob wordt niet gestoord door
medebewoners. De ouders van Rob zijn op de hoogte van
dit handelingsplan en de doelstelling.
vaste
groepsleiding
Rol begeleiders:De rol van de begeleiders is miniem,
activiteit is individueel .
Concrete uitvoering: s,avonds rond 8 uur wordt Rob naar
zijn kamer gebracht door een vertrouwde begeleider.In
zijn kamer wordt,wanneer het koud of fris is 10 minuten
van te voren de verwarming aangedaan. Wanneer Rob
naar zijn kamer wordt gebracht doet de begeleider bij
binnenkomst een zacht muziekje aan en het grote licht
uit,gordijnen dicht en een sfeerlichtje aan.Rob wordt met
de tillift op bed gelegd en wordt ontkleed. De deken wordt
half over Rob neergelegd. Het bedhek van Rob gaat
omhoog. Rob krijgt een uurtje de tijd.
vaste
groepsleiding
vaste
groepsleiding
Rapportagepunten:
- Is de activiteit uitgevoerd zoals omschreven?.
- Hoe reageerde Rob op het bezoek aan zijn
kamer?
- Heb je het idee dat Rob de activiteit prettig vind
zoja of nee waar merkte je dat aan?.
- Heb je je gehouden aan de afspraken betreft
privacy?.
Evb en
vaste
groepsleiding
1x per maand
Bijlage 3: Brief aan ethische commissie.
Katwijk datum.
M J Leschot
Treubstraat 95
2221 AP Katwijk
Tel: 071 4082979.
Werkzaam als evb op Paardenlaan 1
Geachte leden van de Ethische Commissie,
In het kader van het afronden van mijn studie Sociaal Pedagogische Hulpverlening schrijf ik
een afstudeer scriptie. Deze scriptie is gebaseerd op praktijkonderzoek. Het onderwerp dat ik
in mijn scriptie behandel is :Seksualiteit bij mensen met ernstige verstandelijke en
meervoudige beperkingen.(evmb cliënten). Vanuit de werkveldinstelling is Colette de Gier
mijn opdrachtgever. Een weergave van de onderzoeksopzet treft u bijgaand aan.
Ik wil door middel van dit onderzoek zicht krijgen op de belevingswereld van zowel cliënt als
hulpverlener betreft het onderwerp seksualiteit en daarnaast tracht ik door middel van dit
onderzoek draagvlak en bewustwording te creëren. Het doel van het onderzoek is het
ontwikkelen van een cursus voor begeleiders die te maken krijgen met seksuele hulpvragen
vanuit deze doelgroep. Mijn onderzoeksrapport kan dienen als informatieve ondersteuning.
Concreet houd dit in dat ik onder 28 evb,ers een enquête wil verspreiden, deze enquête is om
de evb,ers zo min mogelijk te belasten klein gehouden, de cliënt wordt helemaal niet belast.
De enquête is anoniem waardoor de privacy van de evb,er ,en de cliënten waar hij of zij zorg
voor draagt wordt bewaakt. De evb’ers zijn geselecteerd door middel van een A selecte
steekproef. Ik wil een aantal vragen stellen aan Esther Bakhtiari, onze arts. Verder wil ik een
medewerker van de afdeling scholing ondervragen betreft het ontwikkelen van de cursus.
Ik ben mij terdege bewust van de gevoeligheid van dit onderwerp en begrijp dat ik dit
onderzoek niet zonder toestemming van de Ethische Commissie kan uitvoeren. Omdat ik
inmiddels klaar ben met het literatuuronderzoek en voldoende informatie heb verzameld om
begeleiders te ondervragen en de cursus te ontwikkelen ,wil ik eerst uw toestemming alvorens
ik de enquête ga verspreiden .
Natuurlijk ben ik bereid nog verdere toelichting te geven indien u dit wenst.
In afwachting van uw antwoord verblijf ik.
Vriendelijke groet,
M.J Leschot.
Bijlage 4:Brief aan eerst verantwoordelijk begeleiders over de enquête.
Katwijk ,datum
Jose Leschot.
Werkzaam als evb op Paardenlaan 1
Beste collega,
In het kader van het afronden van mijn studie Sociaal Pedagogische Hulpverlening doe ik
onderzoek over seksualiteit bij mensen met een ernstige verstandelijke en meervoudige
beperkingen ( evmb cliënten).Seksualiteit bij mensen met evmb is een onderwerp waar in de
praktijk weinig informatie over te vinden is, terwijl begeleiders mogelijk juist behoefte
hebben aan meer kennis over dit onderwerp.. Ik wil door middel van dit onderzoek in beeld
brengen welke kennis begeleiders nodig hebben om cliënten met evmb te begeleiden bij hun
seksualiteit. Het doel van het onderzoek is het ontwikkelen van een cursus voor begeleiders
die te maken krijgen met seksuele hulpvragen vanuit deze doelgroep, een cursus die ook voor
jou en de cliënten waar jij zorg voor draagt een belangrijke meerwaarde kan hebben wanneer
je in de praktijk te maken krijgt met dit onderwerp.
Omdat jij als directe zorgverlener inhoud en vorm geeft aan de dagelijkse begeleiding van
deze cliënten zijn jouw ervaringen en jouw mening over dit onderwerp van groot belang.
Door middel van een steekproef heb ik een aantal eerst verantwoordelijk begeleiders
geselecteerd die ik door middel van een kleine enquête wil ondervragen. De enquête is
anoniem en de gegevens uit de enquête gebruik ik uitsluitend voor het onderzoek.
Ik wil je vriendelijk verzoeken om bijgesloten enquête zo volledig mogelijk in te vullen en
voor…..(datum) te retourneren door middel van de bijgesloten antwoordenvelop.
Vriendelijke groet,
Jose Leschot.
Bijlage 5:Enquête “Begeleiding bij seksualiteit van EVMB cliënten .
Gedurende deze enquête maak ik gebruik van de term evmb ( voorheen emb), deze term staat voor
ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen.. Binnen de instelling zijn de volgende criteria
opgesteld om te bepalen of iemand tot de doelgroep evmb behoort.





Ernstige of zeer ernstige verstandelijke beperking, vastgesteld op basis van de Sociale
Redzaamheidsschaal (SRZ)
Niet ambulant (score1) hoogstens zitten,volledig afhankelijk van rolstoel ,die niet
zelfstandig voortbewogen kan worden, zowel op lange als korte afstanden.
Semi ambulant (score2) zelfstandig ambulant over korte afstanden zonder of met
hulpmiddelen,niet zelfstandig rolstoelafhankelijk over langere afstanden.
Zintuiglijke problematiek/beperking.
Beperkingen beïnvloeden elkaar op positieve of negatieve wijze.
Beperkingen zijn ontstaan voor het 18e levensjaar.
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------1 . Beleid over seksualiteit op de Willem van de Bergh. ( gekozen antwoordhokje aankruisen )
1.1.Ben jij op de hoogte van het beleid dat door de Willem van de Bergh wordt gevoerd
betreft seksualiteit?.
ja  nee 
1.2.Weet je waar je dit beleid kunt vinden?.
ja  nee 
1.3.Vind je dat het beleid over seksualiteit voldoende onder de aandacht wordt gebracht bij
begeleiders?.
ja  nee 
2. Seksualiteit als onderdeel van de zorgvraag. ( gekozen antwoordhokje aankruisen )
2.1.Wordt er in jouw team wel eens gesproken over het onderwerp seksualiteit bij mensen met evmb?.
ja  nee 
2.2.Ben jij op de hoogte van hoe jouw collega,s over dit onderwerp denken?.
ja  nee 
2.3.Zijn er cliënten met evmb op jouw groep die begeleiding krijgen bij hun seksualiteit?.
ja  nee 
2.4.Vind jij dat cliënten met evmb begeleiding moeten krijgen bij seksualiteit?.
ja  nee 
3.Hieronder staan een aantal stellingen over seksualiteit bij mensen met evmb, geef per stelling
aan of je het eens of oneens bent met deze uitspraak. ( gekozen antwoordhokje aankruisen )
3.1.Mensen met evmb hebben seksuele behoeftes.
Mee eens  oneens 
3.2.Seksualiteit kan bij mensen met evmb een verrijking van hun leven zijn.
Mee eens  oneens 
3.3.Mensen met evmb hebben een “te laag “niveau om seksuele behoeftes te hebben.
Mee eens  oneens 
3.4.Wanneer een cliënt geen uiting van seksualiteit geeft mag men aannemen dat deze behoefte niet
aanwezig is.
Mee eens  oneens 
3.5.Als team ga je gemakkelijk voorbij aan seksuele behoeften van mensen met evmb omdat deze
behoeftes niet altijd even duidelijk zijn.
Mee eens  oneens 
4. Aanwezigheid van informatie voor begeleiders. ( gekozen antwoordhokje aankruisen )
4.1.Heb jij voldoende informatie over het onderwerp seksualiteit bij mensen met evmb?.
ja  nee 
4.2.Weet je waar je terecht kunt als je vragen hebt of meer informatie wilt over dit
onderwerp?.
ja  nee 
4.3.Heb je in de praktijk behoefte aan meer informatie over dit onderwerp?.
ja  nee 
4.4.Vind jij dat er een cursus moet worden ontwikkelt over seksualiteit bij mensen met evmb?.
ja  nee 
4.5.Als je deze cursus op de instelling wordt gegeven, zou je deze dan willen volgen?.
ja  nee 
Indien je nog opmerkingen hebt kun je de ruimte hieronder gebruiken
……………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………….
………………………………………………………………………………………………..
………………………………………………………………………………………………..
………………………………………………………………………………………………..
Ik wil je hartelijk danken voor je medewerking.
Vriendelijke groet,
José Leschot.
Download