Uitspraak GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH Afdeling civiel recht zaaknummer HD 200.067.090/02 arrest van 5 maart 2013 in de zaak van Netherlands Car B.V., gevestigd te [vestigingsplaats], appellante, advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven, tegen: [X.], wonend te [woonplaats], België, geïntimeerde, advocaat: mr. R.M.J. Schoonbrood op het bij exploot van dagvaarding van 21 mei 2010 ingeleide hoger beroep van de door de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Sittard-Geleen gewezen vonnissen van 2 november 2005, 7 juni 2006, 26 november 2008, 10 juni 2009 en 10 maart 2010 tussen appellante - NedCar - als gedaagde en geïntimeerde - [geintimeerde] - als eiser. 1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 185634) Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen. 2. Het geding in hoger beroep 2.1. Bij memorie van grieven heeft NedCar zes grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van de vonnissen waarvan beroep en, kort gezegd, tot afwijzing van de vorderingen van [geintimeerde]. 2.2. Bij memorie van antwoord heeft [geintimeerde] onder overlegging van een productie de grieven bestreden. 2.3. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd. 3. De gronden van het hoger beroep Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven. 4. De beoordeling 4.1. Het gaat in deze zaak om het volgende. [geintimeerde] heeft van 26 maart 1979 tot 1 augustus 1981 bij NedCar gewerkt als productiemedewerker en persbediende. Op laatst genoemde datum werd de arbeidsovereenkomst op grond van reorganisatie beëindigd. Vanaf 6 augustus 1984 is [geintimeerde] weer in dienst getreden van NedCar als assemblagewerker, waarbij hij voornamelijk werkzaamheden heeft verricht als ML-spuiter. Een ML-spuiter diende roestpreventie-materiaal op de onderzijde en in de holle ruimtes van te produceren auto’s aan te brengen, ook wel tectyleren genoemd. Nadat [geintimeerde] wegens arbeidsongeschiktheid in 1988 was uitgevallen en vervolgens arbeidsongeschikt werd bevonden voor 35-45% heeft [geintimeerde] ander passend werk gekregen, waarbij hij uiteenlopende werkzaamheden heeft verricht. Zo is hij in 1989 interne transportmiddelen gaan schoonmaken. Verder heeft hij gewerkt bij de afdeling werkplekondersteuning/support unit. In die hoedanigheid heeft hij vooral schoonmaakwerkzaamheden verricht in en aan het gebouw. In 1998 werd [geintimeerde] opnieuw arbeidsongeschikt bevonden in de klasse 25-35 %. In 2000 werd [geintimeerde] vrijgesteld van werkzaamheden wegens volledige arbeidsongeschiktheid, waarna de arbeidsovereenkomst begin 2002 is beëindigd met toestemming van het CWI. 4.2. [geintimeerde] stelt dat hij tijdens de werkzaamheden voor NedCar is blootgesteld aan toxische stoffen en dat hij dientengevolge OPS (organisch psycho-syndroom) heeft opgelopen. Hij heeft daarbij verwezen naar een rapport van prof. Dr. [neurotoxicoloog] van het Neurotoxicologisch Expertise Centrum van het Openbaar Psychiatrisch Ziekenhuis in [vestigingsplaats] (België), waarin is geconstateerd dat hij lijdt aan OPS. NedCar heeft niet betwist dat [geintimeerde] gedurende de periode 1984 tot 1988 als ML-spuiter gewerkt heeft met toxische stoffen, maar zij stelt dat die blootstelling beperkt is gebleven. Dat [geintimeerde] lijdt aan OPS staat volgens Nedcar geenszins vast. 4.3. Na een comparitie van partijen als gelast in het tussenvonnis van 2 november 2005, heeft de kantonrechter bij (tussen)vonnis van 7 juni 2006 een deskundige benoemd in de persoon van prof. dr. H.P.H. Kremer, neuroloog, verbonden aan het UMC St. Radboud te Nijmegen. De deskundige diende kort gezegd de vraag te beantwoorden of [geintimeerde] aan een beroepsziekte lijdt en indien dat het geval zou zijn, of er enige relatie met de werkzaamheden bij NedCar bestond. Voor de precieze vraagstelling verwijst het hof kortheidshalve naar voornoemd tussenvonnis. De deskundige prof. dr. Kremer heeft op 4 april 2008 zijn rapport uitgebracht aan de kantonrechter. In dat rapport heeft hij gesteld dat hij niet kan uitmaken of er sprake is van CTE (Chronische Toxische Encephalopathie) /OPS. Wel heeft hij vastgesteld dat [geintimeerde] een aantal klachten heeft die niet specifiek zijn voor een CTE/OPS maar daar wel bij passen. Verder heeft hij aangegeven niet te kunnen beoordelen of er sprake is van een aannemelijke blootstelling aan organische oplosmiddelen. Zijn advies luidt dat het onder de gegeven omstandigheden wenselijk zou kunnen zijn om een van de twee Nederlandse Solvent teams in te schakelen. Daarbij dient de vraag te worden beantwoord of er voldoende blootstelling heeft plaatsgevonden aan organische oplosmiddelen en of een neuropsychologisch onderzoek, dat volgens de meest recente inzichten is afgenomen, aanwijzingen laat zien voor organische cerebrale schade. Na conclusiewisseling door partijen heeft de kantonrechter in het tussenvonnis van 26 november 2008 beide partijen gelast nadere gegevens in te brengen. [geintimeerde] diende medische gegevens te verstrekken over de periode tot 1988, terwijl NedCar het (volledig) rapport van Cordaet diende te overleggen. 4.4. Na aktewisseling heeft de kantonrechter wederom een tussenvonnis gewezen op 10 juni 2009. Hij overwoog daarbij ondermeer het volgende. “10.1. Op grond van alle thans voorhanden zijnde gedingstukken, waaronder speciaal de in de punten 9.1 en 9.2 genoemde stukken, komt de kantonrechter tot de conclusie dat [geintimeerde] in elk geval in de periode 1984 tot medio 1988 is blootgesteld aan organische oplosmiddelen, die mogelijkerwijze kunnen leiden tot het OPS syndroom. Volstrekt onduidelijk is echter in welke mate en hoe lang [geintimeerde] is blootgesteld aan deze middelen. De kantonrechter verwijst hierbij speciaal naar productie 2 bij de conclusie van dupliek, waarin o.a. wordt vermeld: “…In de ML hal stond een emmer met terpentina en een handveger om nozzles schoon te houden (taak van spuiters)….” 10.2 Indien [geintimeerde] van mening blijft dat hij ook in de periode van augustus 1981 tot augustus 1984 (incidenteel) werkzaamheden voor Nedcar heeft verricht, dient [geintimeerde] dit te bewijzen, althans aannemelijk te maken. 10.3 Tevens dient [geintimeerde] dan aan te geven en bij betwisting te bewijzen, welke werkzaamheden hij in de laatstgenoemde periode heeft verricht voor Nedcar. [geintimeerde] dient dan bovendien aan te geven welke andere werkzaamheden hij in die periode heeft verricht. 10.4 In de periode daarna tot het einde dienstverband bij Nedcar heeft [geintimeerde] gewerkt als schoonmaker. In die periode kan [geintimeerde] in aanraking zijn gekomen met voornoemde oplosmiddelen. 10.5 [geintimeerde] heeft tot op dit moment niet voldoende duidelijk kunnen maken in welke mate hij is blootgesteld aan oplosmiddelen, terwijl de voornoemde interne notitie van de Arbo-dienst