FORENSISCHE ENTOMOLOGIE Insecten en andere artropoden (nvdr: = geleedpotigen) kunnen erg nuttig zijn bij het gerechtelijk onderzoek van verdachte overlijdens. Na de dood wordt het lijk gekoloniseerd door een opeenvolging van schimmels, bacteriën, insecten en mijten. Insecten planten zich voort op, in en onder het lijk. Ze eten ervan en jagen op elkaar. Door het bestuderen van de insectenfauna op en rond een slachtoffer kan vaak nagenoeg de tijd van overlijden (het postmortale interval of PMI) bepaald worden en niet zelden zelfs de doodsoorzaak. Vaak kan men een minimaal PMI tot op enkele uren nauwkeurig vaststellen, soms moet men zich beperken tot een schatting met een marge van enkel dagen. Door vergelijking van de aanwezige insecten onder het lijk met die op het dode lichaam kan niet zelden aangetoond worden dat het dode lichaam verplaatst werd. Af en toe kan men in de insecten nog restanten van drugs of gifstoffen vinden als ander onderzoek tekortschiet omdat maaginhoud, urine of bloed al verdwenen zijn. Soms wijzen insecten zelfs het moordwapen aan. Zo zijn enkele minuscule bloedspatjes op een schop al voldoende om insecten aan te trekken. Ook bij ernstige en vooral langdurige verwaarlozing van kinderen of bejaarden kunnen insecten helpen. De eitjes, maden en poppen die men in pampers of in wonden kan aantreffen, ‘verraden’ hoe lang die kinderen en bejaarden al verwaarloosd werden. Zelfs bij gedode of mishandelde dieren zijn insecten onnavolgbare rechercheurs die de waarheid aan het licht kunnen brengen. Plaatselijk onderzoek Een grondige analyse op de plaats van de misdaad verloopt volgens een strikt protocol. De forensische entomoloog noteert alle belangrijke observaties op en rond het aangetroffen lijk. Het noteren van de klimatologische gegevens, zoals temperatuur en vochtigheid, is van wezenlijk belang omdat de ontwikkelingsduur van de meeste insecten in hoge mat door deze factoren bepaald wordt. Daarom worden minstens de volgende temperaturen gemeten: de omgevingstemperatuur op 30 cm en 1,3 m van het lijk, de temperatuur op en onder het lijk en de grondtemperaturen na het verwijderen van het lijk. Ook de onmiddellijke omgeving en het landschap worden beschreven. De oriëntatie en ligging van het lijk met de juiste positie van hoofd, armen en benen zijn van belang. Of een lijk al of niet in de zon of schaduw ligt, kan bepalend zijn voor de samenstelling van de insectenfauna. Daarna pas begint de collectie van de soorten op het dode lichaam voor het verplaatst wordt. Met kleefvallen of met een insectennet worden de vliegende insecten verzameld. Zowel volwassen insecten als alle stadia van ei tot larve en pop worden verzameld. Details zoals vervellingshuiden, lege poppen en uitwerpselen van insecten kunnen nuttige informatie bezorgen. Eveneens wordt genoteerd of er predators, zoals mieren, wespen of kevers, voorkomen. De insecten tot op 6 m rond het lijk worden verzameld. Tot slot worden na verplaatsing van het stoffelijk overschot de artropoden verzameld die onder het lijk voorkomen. Insecten en hun stadia in het lijk mogen pas verzameld worden na de lijkschouwing. Voldoende foto’s van de omgeving en het dode lichaam met de al aanwezige insecten zijn onmisbaar voor een juiste interpretatie. Opeenvolging van lijkenpikkers In de natuur wordt alles netjes opgeruimd. ‘Recycleren’ is een modewoord voor mensen, maar in de natuur maakt het een wezenlijk en vanzelfsprekend onderdeel van het leven uit. Ook als een mens doodgaat, blijft er een voorraad van nagenoeg 70 kg voedingsmiddelen liggen. De opruimingsdiensten komen in vlagen en ploegen, afhankelijk van de ontbindingstoestand van het lijk. In de 19 de eeuw beschreef Pierre Megnin al een opeenvolging van acht verschillende horden van terreinveroveraars die elk om beurten het lijk innemen. Van die acht horden uit de oude theorie blijven alleen nog de eerste twee over. Andere factoren, zoals ligplaats, temperatuur en vochtigheid, bepalen in hoge mate de aankomst van de artropoden. Zodra het lichaam begint te ontbinden komt de eerste ploeg opruimers eraan. De blauwe vleesvlieg (C. vomitoria) legt als eerste eitjes rond de natuurlijke openingen, zoals neus, ogen, oren, anus, vagina en penis. Sommige vleesvliegen, zoals de groene vleesvliegen Lucilia spp., leggen hun eieren op warme zonnige plekjes op het lijk. Andere vleesvliegsoorten (Calliphora sp.) prefereren dan weer de schaduwkant. De ene blauwe vleesvlieg (Calliphora vicina) verkiest de nabijheid van de mens en komt vooral in steden voor, terwijl de andere vleesvlieg (C. vomitoria) zich beter thuis voelt in rurale gebieden. Als er een duidelijke lijkgeur aanwezig is, wordt het legertje vleesvliegen versterkt met dambordvliegen (Sarcophaga carnaria). Vleesvliegen komen het meest voor en zijn onze beste informanten. Door hun aantal en vooral door de nauwkeurige kennis waarover we beschikken over hun ontwikkeling van ei tot volwassen insect bij bepaalde temperaturen, verschaffen ze ons de meest bruikbare gegevens. De kortschildkevers zijn soms al aanwezig enkele uren na de dood en blijven gedurende het ontbindingsproces. Ook echte vliegen, zoals de gewone huisvlieg en de herfstvlieg, zoeken hun gading. Vaak heeft het dode lichaam ook al bezoek gekregen van andere aaseters van een grotere orde, zoals vossen of eksters. De aangebrachte bijt- en pikwonden vergemakkelijken de toegang voor insecten en andere artropoden. Na afbraak van de vetten begint de stank zich te verspreiden. Dan komen spekkevers, coprakevertjes en donkergrijze motten (Aglossa pingiunalis). Bij de afbraak en fermentatie van de eiwitten komen de kaasvlieg, de kleine kamervlieg, en opnieuw de coprakevers hun werk doen. Na de ammoniakale gisting beginnen de kleine zwarte vliegjes (Ophyraleucostoma), het parasietvliegje (Triphleba trinervis) en enkele aaskevers (Necrophorus vespilloides, Silpha obscura). Na het opdrogen van het lijk helpen mijtensoorten, zoals de kaasmijt, aan de verdere afbraak. Bij een opgedroogd lijk blijven alleen nog taaie onderdelen over, zoals gedroogde huid, haren en kleren. Dat is geschikt materiaal voor de spekkevers, de pelskever, de museumkever en enkele mottensoorten, zoals de kleermot en de pelsmot. De laatste ploeg die het werk afmaakt, bestaat uit meeltorren en Ptinuskevers. Zelfs als we dood en begraven zijn, kunnen soms vliegen en hun maden ons nog gezelschap houden. De lijkenvlieg (Conicera tibialis) ontwikkelt zich in begraven lijken. De volwassen vlieg kan zich in vier dagen tot op een diepte van 50 cm in de grond werken. Op normale grafdiepte (1 à 2 m) zijn de temperatuurvariaties hooguit 5°C. Daardoor ontwikkelen de eitjes zich maar erg langzaam. De uitgekomen vliegjes kunnen zich naar boven werken – als de bodem niet te hard is zelfs tot boven de grond – om zich dan te bevrijden en een nieuw leven te beginnen. Lijkenvliegjes kunnen wetsdokters belangrijke aanwijzingen geven bij hun onderzoek. Betrouwbare tips De aanwezige insecten vertellen de onderzoekers wel of het dode lichaam verplaatst werd. Lekkage van vloeistoffen uit het lijk zal bepaalde insecten doen verdwijnen en andere zullen sneller op bezoek komen. Door het verschil in PMIwaarde van de insecten op het lijk en de insecten op de bodem onder het lijk kan men praktisch bewijzen dat het lijk verplaatst werd. Soms komen groene vleesvliegen voor in een lijk binnenshuis in een afgesloten ruimte. Normaliter komen die groene vleesvliegen nooit binnenshuis, wat doet vermoeden dat het lijk van buiten naar binnen gebracht werd. Bij misdaadonderzoek is het erg belangrijk de doodsoorzaak te kennen om eventueel de moordenaar te vinden. Soms zijn insecten zelf de doder. Wespen- en bijensteken kunnen bij sommige slachtoffers fatale allergische reacties veroorzaken. Niet zelden wordt een bestuurder door een binnengevlogen bij of wesp in de auto zo in paniek gebracht dat hij door zijn onbeheerste reacties verongelukt. Ouders die zich van hun kind wilden ontdoen door het op te sluiten in een kamer vol wespen werden al door forensische entomologen ontmaskerd. Allerlei vormen van vergiftiging kunnen door onderzoek van bloedsporen, maaginhoud, urine of door analyses van haren en nagels gedetecteerd worden. Als het lijk al te ver verteerd werd, blijven soms alleen nog de insecten en hun ontwikkelingstadia over om sporen van de gifstof te ontdekken. Zo werden al een hele reeks chemische stoffen, zoals insecticiden, verdovingsmiddelen, kwik en drugs zoals cocaïne en heroïne, opgespoord in insecten bij een lijk. Een aantal van deze chemicaliën beïnvloeden ook de ontwikkelingsuur van de insecten. Hoge doses cocaïne versnellen de ontwikkeling van Sarcophagidae. Uiteraard zal een insecticide zoals malathion, dat via de voeding gegeven werd, de normale ontwikkeling van de vleesvliegen in de mondholte vertragen. Massale ontwikkeling van sommige vleesvliegen op bepaalde plaatsen laat vermoeden dat zich daar een wonde of verminking bevond. Vleesvliegen leggen hun eitjes meestal in de gezichtsopeningen en minder in de geslachtsorganen of in de anus, behalve als er een gewelddadige verkrachting plaatsgehad heeft. Een actieve vleesvliegenfauna in deze zone laat een seksueel misdrijf vermoeden. Bron: “GESTOKEN OF GEBETEN, Medisch belangrijke insecten, mijten, teken en spinnen in West-Europa”. Auteur: “Frans Rochette”. Uitgeverij “Standaard Uitgeverij”. 1ste druk – 2de oplage, 1977.