wie spreekt voor het koloniale verleden?

advertisement
WIE
SPREEKT
VOOR
HET
KOLONIALE
VERLEDEN?
Een pleidooi voor
transkolonialisme
Prof. dr. Remco Raben
IHC OratieRaben WT.indd 1
21/09/16 16:41
IHC OratieRaben WT.indd 2
21/09/16 16:41
WIE SPREEK T VOOR HET
KOLONIALE VERLEDEN?
Een pleidooi voor transkolonialisme
Oratie uitgesproken door
Prof. dr. Remco Raben
Bij de aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar
in de ‘Koloniale en postkoloniale literatuur- en cultuurgeschiedenis’
aan de Universiteit van Amsterdam
vanwege de Stichting Indisch Herinneringscentrum
op woensdag 28 september 2016.
IHC OratieRaben WT.indd 3
21/09/16 16:41
VOORWOORD
Geachte lezer,
Wij zijn zeer verheugd met de aanvaarding van het ambt van bijzonder
hoog­leraar in de ‘Koloniale en postkoloniale literatuur- en cultuur­
geschiedenis’ door prof. dr. Remco Raben vanwege de Stichting Indisch
Herinneringscentrum.
Deze bijzondere leerstoel is gevestigd aan de Faculteit der Geestes­
wetenschappen van de Universiteit van Amsterdam en richt zich op de
postkoloniale herinneringscultuur in de naoorlogse periode. Het accent
ligt op de dynamiek van de herinnering en de invloed hierop van migratie,
repatriëring en globalisering. Onderzoek en onderwijs moeten bijdragen
aan een beter begrip van de betekenis van het koloniale verleden voor de
samenleving van vandaag en morgen.
De invulling van de bijzondere leerstoel sluit aan bij het doel van het
Indisch Herinneringscentrum. Het Indisch Herinneringscentrum wil de
herinnering levend houden aan de gebeurtenissen tijdens en na de Tweede
Wereldoorlog in Nederlands-Indië en aan de gevolgen daarvan voor de
Indische gemeenschap. Om niet te vergeten. En om actuele gebeurtenissen,
ontwikkelingen en personen beter te kunnen begrijpen.
Op 1 mei 2015 is prof. dr. Remco Raben benoemd tot bijzonder hoogleraar
Koloniale en postkoloniale literatuur- en cultuurgeschiedenis om voor een
periode van vijf jaar invulling te geven aan de leerstoel Indisch
Herinneringscentrum. Op 28 september hield hij zijn inaugurele rede.
De leerstoel werd eerder met succes en onder veel waardering bekleed door
prof. dr. Bert Paasman en prof. dr. Pamela Pattynama. Raben volgt
Pattynama op en draagt door onderwijs en onderzoek bij aan beter begrip
van de betekenis van het koloniale verleden, de Tweede Wereldoorlog in
Zuidoost-Azië en de nasleep hiervan.
Op deze manier wordt invulling gegeven aan het motto van het
Indisch Herinneringscentrum: ‘Indisch Geheugen voor de Toekomst’.
Bestuur & directie
Indisch Herinneringscentrum
28 september 2016
IHC OratieRaben WT.indd 4
21/09/16 16:41
Mijnheer de decaan,
zeergewaardeerde studenten, collega’s,
lieve vrienden,
Indië is hot. Dat zijn woorden die u kunt
verwachten van iemand wiens leer­
opdracht de koloniale en postkoloniale
literatuur- en cultuurgeschiedenis luidt.
Maar het kolonialisme heeft dusdanige
diepe sporen achtergelaten dat we er
dagelijks mee geconfronteerd worden,
sterker nog: het maakt intrinsiek deel van
ons uit. Dat staat los van de kwestie of
iedereen zich bewust is van het koloniale
verleden dat in ons doorwerkt. Dat is
natuurlijk helemaal niet het geval.
Integendeel. Grote delen van Nederland
verkeren in een staat van ontkenning.
Letterlijk.
De koloniale geschiedenis is
verwarrend, soms zoet, soms onaan­
genaam, maar altijd verwarrend. Een
probleem bij elke benadering van het
koloniale verleden is die van representatie en representativiteit. Iedere uitspraak
over hoe de kolonie was of hoe die werd
ervaren roept de vraag op wie het verhaal
vertelt en voor wie dat dan gold. Bij de
productie en reproductie van de koloniale
geschiedenis zijn we afhankelijk van de
discoursen die door het kolonialisme zelf
in het leven zijn geroepen, door het
koloniale archief, en door de postkoloniale herinneringsculturen, die sterk door de
zingeving van de natie zijn bepaald. Zo
was in Nederland de Japanse bezetting
tijdenlang synoniem aan het interneringskamp; pas 40 jaar later drong het
besef geleidelijk door dat de meeste
Nederlanders de oorlog buiten het kamp
hadden doorgebracht. In Indonesië is
vooral het verhaal van de vrijheidsstrijd
zo dominant dat het al het andere in de
schaduw stelt.1 Andere verhalen bestaan
wel, maar ze zijn ondergeschikt gemaakt
aan het grote nationale narratief. En dat is
jammer, want diversiteit, onbepaaldheid
en verwarring vormen de essentie van de
koloniale, en postkoloniale, situatie.
Kort samengevat is de vraag die
ik wil opwerpen: wie spreekt voor de
koloniale geschiedenis? Wie heeft het
woordvoerderschap? En wat ís dat Indië
eigenlijk? Welke grenzen trekken we? Het
zijn even pertinente als onmogelijke
vragen. Precies die onmogelijkheid tot
plaatsbepaling en afbakening is de
essentie van Indië.
De ingewijden onder u beseffen
natuurlijk dat de vraag in de titel van
deze rede ontleend is aan de ondertitel
van een beroemd essay van de Indiase,
of misschien moet ik zeggen Bengaalse
historicus Dipesh Chakrabarty uit 1992:
‘Who speaks for “Indian” pasts?’2 In dat
artikel laat Chakrabarty zien hoe ‘Europa’
het referentiekader is in ons begrip van
elke geschiedenis, ook die van nietwesterse landen. Een van de uitwegen uit
dit eurocentrische verhaal van de wereld
is een oppositioneel standpunt in te
nemen, bijvoorbeeld door het perspectief
van de gekoloniseerde of van de
emanciperende natie in te nemen. Maar
ook dat heeft weer zijn bezwaren, omdat
de situatie van de gekoloniseerde slechts
in termen van het westerse ontwikkelingsperspectief kan worden beschreven.
Dit is het dilemma waar we ons
in bevinden. In onze postkoloniale wereld
lijken we ons moeilijk te kunnen ont­wor­stelen aan de oppositie tussen het
WIE SPREEKT VOOR HET KOLONIALE VERLEDEN?
IHC OratieRaben WT.indd 5
5
21/09/16 16:41
beschrijft hij zijn vertrek uit Indonesië:
‘Nou tabee dan, land van mijn moeder en
voormoeders. […] Dit is dus het
onher­roepelijke einde. Omdat er tussen
Holland en Indonesië slechts een
SEDIKIT DOOD. UIT: TJALIE
ROBINSON, DIDI IN HOLL AND
(1992), BLZ. 20
koloniale en antikoloniale en de zwaarte­krachtwerking van het Europese beeld
van moderniteit. Dat maakt het
ingewikkeld om de geschiedenis van het
koloniale Indonesië te schrijven. Dat
komt natuurlijk omdat de ervaringen van
de verschillende delen van de Indische
samenleving zo uiteen lijken te lopen.
Bovendien zijn met de dekolonisatie de
bruggen, hoe gammel ze ook waren,
verbrand. Indonesië en Nederland gingen
huns weegs en maakten van de koloniale
geschiedenis heel verschillende dingen.
Niemand heeft het onnatuur­
lijke en dwingende karakter van die
scheiding zo pregnant en ironisch
beschreven als Tjalie Robinson. In zijn
postuum verschenen verhaal ‘Afscheid’
6
alternatief is […] blank óf bruin, Hollands
óf Indonesisch, beschaafd óf onbeschaafd. Ik heb gekozen. Daarom: adieu!’3
Tjalie Robinson was een Indo en het lijkt
voor de hand te liggen dat hij daarom een
soort van essentiële tussenpositie innam.
Dat kan wel zo zijn, maar was het niet
dezelfde Tjalie Robinson die schreef:
‘Niemand voelt zich thuiser in Djakarta
dan ikke’? Zelfs – of juist! – de Indo had
een thuis. Hij steekt wel de draad met de
binaire oppositie tussen kolonisator en
gekoloniseerde – ‘beschaafd óf onbeschaafd’ – maar uit zijn uitroepen blijkt
ook de wanhoop dat hij in die zone tussen
Indonesië en Nederland in de verdrukking
is geraakt. Dat is een van de vele drama’s
van de dekolonisatie.
Hoe het ook zij, de Indo was niet
de enige die door verschillende werelden
was aangeraakt, die dacht dat hij
misschien wel ergens tussen werelden
stond, en die door de dekolonisatie de
trossen moest kappen. Voor veel
Indonesiërs was de dekolonisatie vaak al
even problematisch.4 De Javaanse
filosofe en dichteres Toety Heraty schreef
in 1996 in een autobiografisch artikel
over de schizofrene situatie dat zij, op
Nederlandse scholen onderwezen,
afstand moest nemen van de cultuur die
haar had gevormd toen de kloof van de
dekolonisatie zich verdiepte: ‘een taal om
te vergeten, een mentaliteit om te
vergeten’.5 De natie moest aangeleerd
worden, en dat hield in, zoals Benedict
PROF. DR. REMCO RABEN
IHC OratieRaben WT.indd 6
21/09/16 16:41
Anderson heeft betoogd, dat andere
dingen vergeten moesten worden, of in
elk geval ontkend: oude regionale
loyaliteiten en koloniale achtergronden.6
Maar het was een publiek vergeten; de
verleden. Dat is een zo vanzelfsprekende
vaststelling, dat het alleen maar verbaast
dat het zo weinig analytisch raamwerk
heeft gekregen. De postkoloniale wereld
waarin wij leven, vraagt kennelijk meer
amnesie was onderdeel van het ritueel
van natievorming. Zoals velen van u
weten, zijn ontkennen en vergeten niet
geheel controleerbaar. Het pre-nationale
onderhemd, zo gezegd, hangt vaak nog
wel ergens uit de broek.
Iedereen die de oudere, vaak wat
hoger opgeleide generaties in Indonesië
frequenteert, weet hoezeer Indië
voortleeft, vaak onbenoemd, soms diep
onder de laag vulkanische as van de
turbulente Indonesische geschiedenis, en
altijd vol tegenstrijdigheid over wat nu
Nederlands is, en wat Indonesisch, en wat
er gewonnen en wat verloren is. In 2007
hebben Jos Janssen, Martin van den
Oever en Petra Timmer in het eerste deel
van hun Indonesische portretten in die
vulkaanlagen gegraven, hetgeen een
fascinerende en ontroerende documentaire heeft opgeleverd die laat zien hoe de
Indische erfenis, soms moeizaam, vaak
tegenstrijdig, maar natuurlijk in de
levens van zes bewoners van Yogyakarta
voortleeft.7
De kern van het probleem is dat
de koloniale geschiedenis in veel opzichten
wringt met die van de natie. Indonesië en
Nederland hebben hun eigen versies van
die geschiedenis gecreëerd. Hoe
gecompliceerd en vol tegenstrijdigheden,
het Indonesische verleden is ook een
koloniaal verleden, net zoals, op een
andere wijze, de Nederlandse geschiedenis ook koloniale geschiedenis is. Hoe je
het wendt of keert, het is een gedeeld
om een discours van antagonisme dan
van verwantschap – hoe chaotisch,
tegenstrijdig, en ongelijk die verwantschap ook is.
De erkenning van dit gedeelde
verleden leidt tot een paradox. Kunnen we
aan de ene kant vaststellen dat er iets van
een gedeeld verleden bestaat, aan de
andere kant was er de bittere werkelijkheid van geïnstitutionaliseerde ongelijkheid. De Indiase politicoloog Partha
Chatterjee zag het rasonderscheid als een
allesoverheersend kenmerk van de
koloniale samenleving.8 Zijn concept van
‘the rule of colonial difference’ is een
krachtig statement over het inherent
racisme in koloniale regimes, zelfs als er
pogingen werden ondernomen om een
nominale gelijkheid uit te dragen. Dat is
natuurlijk in de context van NederlandsIndië zeer herkenbaar: ook daar zien we
aan de ene kant de tendens tot vervloeiing, zo sterk dat de koloniale overheid
overwoog om het aloude rascriterium
– het juridisch onderscheid in Inlander,
Vreemde Oosterling en Europeaan – te
herzien, maar aan de andere kant een
diepgeworteld institutioneel racisme.9
De oostelijke en westelijke eindjes
kwamen zelden bij elkaar. En als ze elkaar
al raakten, was het in de hiërarchische
situatie van een cultuuroverdracht die
we modernisering noemen en altijd van
West naar Oost vloeide.
De oorzaken van de historische
scheiding is dus meervoudig: de
WIE SPREEKT VOOR HET KOLONIALE VERLEDEN?
IHC OratieRaben WT.indd 7
7
21/09/16 16:41
scheidslijnen die het koloniale project
tussen de gemeenschappen trok; de
nationale zingeving na de dekolonisatie;
en de westerse claims op moderniteit; dit
alles zorgt ervoor dat de Indonesische en
als verlaten. Het project inspireerde wel
de Japanse gezaghebbers, die vanaf juli
1942 ruim drieduizend Europeanen in de
nagenoeg verlaten kolonie vestigden.11
Het doel was om de Europese burgerman-
Nederlandse geschiedenis uiteen zijn
gaan lopen. Moeten we het Margaret
Thatcher niet nazeggen, die in 1987
verkondigde: ‘There is no such thing as
society’.10 Was er geen koloniale
samenleving? Waren er slechts groepen
die naast of liever langs elkaar heen
leefden? Wat deelden de mensen? Op
welke manier maakten zij deel uit van
dezelfde geschiedenis? Het is een
pertinente vraag in een tijd waarin de
historische narratieven onder druk
blijven staan van nationale en eurocentrische discoursen.
nen uit de samenleving te verwijderen en
hen in hun eigen levensonderhoud te
laten voorzien. De uiteindelijke
doelstelling was om er zo’n 10.000
Europeanen te planten, een aantal dat bij
lange na niet werd gehaald, vermoedelijk
omdat het een kwijnende toestand was
en in kampen opsluiten efficiënter was.
De selectie van kolonisten lijkt
vrij willekeurig te zijn geschied; de
meeste dwangkolonisten kwamen uit
oostelijk Java en werden eerst op
vrijwillige basis, maar al snel op bevel
bijeengebracht.12 Onder hen bevond zich
ook de schrijver Willem Walraven, die
weigerde ook maar een vinger naar een
patjol uit te steken en die er zeven
maanden later door dysenterie en
malaria de dood zou vinden.13 Hoewel de
kolonisten veel bewegingsvrijheid hadden
en er weinig Japans toezicht was, was het
Leven als Inlanders
Het grootste probleem van de
Nederlandse geschiedschrijving en
literatuurbeschouwing is dat zij zich
laten leiden door de ervaringen van een
dunne, meest witte bovenlaag in de
kolonie. Hoe problematisch de toedeling
van natie in de praktijk was, laten
gebeurtenissen tijdens de Japanse
bezettingstijd zien.
Nemen we Kesilir, een gat in het
uiterste zuidoosten van Java, zo’n 50
kilometer van Banyuwangi. Kesilir was in
1932 gestart als een landbouwkolonie
van het Indo-Europees Verbond, in een
poging om de gevolgen van de crisis af te
wenden door de Indo-europeanen tot
landbouw te bewegen. Een groot succes
was het niet; in 1942 was Kesilir zo goed
8
een ellendig oord. De oud-kolonist Rudy
van ’t Hof schreef later over het kamp:
‘het leven [was er] teruggebracht tot het
bestaan van de oorspronkelijke
bevolking, armoedig en slovend hun leven
doorbrengend in een afgelegen oord’.14
In dat Kesilir waren ook mannen
die zich minder gebonden voelden aan de
oude Nederlandse kolonisator. Een groot
aantal liet zelfs duidelijk blijken dat ze de
voormalige machthebbers de rug
toekeerden. Zij vormden een groep die
zich PAGI noemde, uiteraard het Maleise
woord voor ochtend en dus met duidelijke
associaties met de Japanse rijzende zon,
PROF. DR. REMCO RABEN
IHC OratieRaben WT.indd 8
21/09/16 16:41
JOHAN WARMER,
BAMBOELOODSEN
IN KESILIR, C.
1942/1943. AQUAREL.
COLLECTIE MUSEON.
maar ook de afkorting van Persaudaraan
Asia Golongan Indonesia (de Indone­
sische kring van de Aziatische broederschap). De PAGI wist zich te ontwikkelen
tot een grote beweging van minstens
driehonderd, vooral Indo-europese
mannen die zich, al dan niet uit
opportunisme, schaarden achter een idee
van Asianisering van Indonesië. Ze
stelden een rekest op aan de Japanse
leiding met het verzoek vrijgelaten te
worden omdat ze zich Aziaten voelden,
ze spraken uitsluitend Maleis, en droegen
Indonesische kleding.
De meeste aandacht is uitge­gaan naar de leiders van de PAGIbeweging, en vooral naar Piet Hein van
den Eeckhout. Deze was in 1933
betrokken geweest bij de muiterij op
het marineschip de Zeven Provinciën.
Van den Eeckhout ontpopte zich in Kesilir
als leider van de pro-Japanse, of moeten
we zeggen pro-Aziatische groep. In
september 1943 werd Kesilir opgedoekt
en werden de meeste Indo-europese
kolonisten naar de oude jeugdgevangenis
in Tangerang, bij Jakarta, overgebracht.
Daar wisten Van den Eeckhout en enkele
medestanders zich tot kampleiders op te
werpen, waarbij zij een tijdlang een soort
schrikbewind uitoefenden en druk op de
gevangenen zetten om zich tot over­tuigde Groot-Aziaten te bekeren en zich
loyaal aan Japan te verklaren. Uiteindelijk
zou Van den Eeckhout en een handvol
medestanders inderdaad worden vrij­gelaten en zetten zij zich in voor de
trainings- en werkkampen voor Indoeuropese jongens.
De zaak riekt natuurlijk en
vooral het einde smaakte bitter. Maar
goed of kwaad hangt af van de pot waar
we boven hangen. In de keuken van de
Nederlandse koloniale en naoorlogse
oordeelsvorming zijn de Pagisten land­verraders. Maar welk land verraadden ze
eigenlijk? Boven de Indonesische pot, zo
kunt u zich indenken, hangt een andere
lucht.15 Dat deze mensen zich Indonesiër
of althans Aziaat voelden, is niet verwonderlijk. Ruim dertigduizend Europeanen
kozen na de dekolonisatie immers voor
WIE SPREEKT VOOR HET KOLONIALE VERLEDEN?
IHC OratieRaben WT.indd 9
9
21/09/16 16:41
10
een leven in hun geboorteland en voor de
Indonesische nationaliteit.16
Weten we eigenlijk wie de leden
van de PAGI-groep waren en wat hen
bewoog zich bij Van den Eeckhout aan te
de PAGI-groep is nergens publiek
vertegenwoordigd. Los van de vraag of
alle leden zich netjes hebben gedragen
– wat niet het geval is – is de vraag
relevant wat hun pro-Japanse standpunt
sluiten? De Nederlandse leider van het
kolonisatiekamp, J.G. Wackwitz,
karakteriseerde de PAGI-leden als
‘ontevreden en slechte elementen en vele
domme lieden’.17 Een ander kamprapport
noemt de PAGI-leden ‘voornamelijk
Indo-Europeanen van geringe ontwikkeling, vroeger levend aan den zelfkant der
maatschappij’.18 Kunnen we deze mannen
wegzetten als ontevredenen, ontaarden
of domoren? In de sfeer van bezetting en
internering werden de lijnen van loyaliteit
natuurlijk scherp getrokken, maar in de
karakterisering klonk ook iets door van
de vooroordelen van de witte koloniale
Spiessbürger jegens de bruine mede-Nederlander. Nu trok de beweging inderdaad
enkele duistere sujetten aan die
medegevangenen hebben geïntimideerd
en zelfs kleine overtredingen bij de
Japanse kampleiding hebben gerapporteerd, met soms mishandeling en
vermoedelijk zelfs doden tot gevolg. Waar
het me hier echter om gaat, is dat de
keuze die enkele honderden Europeanen
in het Kesilirkamp maakten, niet alleen
als een daad van verraad kan worden
gelezen, maar vanwege de koloniale
verhoudingen heel andere betekenissen
aanneemt.
Het relaas van Kesilir is
voornamelijk bekend uit de teksten van
mensen die het standpunt van de
Pagisten verfoeiden – de verslagen van de
kampcommandanten, dagboeken en
memoires.19 Het verhaal van de leden van
te betekenen had. Er is na de Japanse
capitulatie wel enig onderzoek naar een
aantal PAGI-leden gedaan, maar voor de
meesten is er in strafrechtelijke zin
weinig bezwarends gevonden. Lezen we
de spaarzame geluiden van de PAGIaanhangers in naoorlogse ondervragingsrapporten en rekesten, dan komt
een beeld boven van een vrij amorfe
groep mensen die nogal in de knel hadden
gezeten en die weinig reden hadden om
zich al te loyaal op te stellen jegens de
Nederlandse overheid.
Een zo’n getuigenis uit PAGI-­
hoek zijn de ‘Bekentenissen’ die een van
de kopstukken, Frederik Vodegel, in 1965
optekende – overigens ten behoeve van
een aanvraag om zich als spijtoptant in
Nederland te vestigen. Die aanleiding kan
het verhaal gekleurd hebben, maar toch
klinkt hij niet heel conciliant. Vodegel
beschrijft hoe hij de Japanse bezetting
ervoer als ‘het onafwendbare gevolg’ van
wat hij de Historische Rechtvaardigheid
noemde.20 Had hij op het verkeerde paard
gewed door zich bij de PAGI aan te
sluiten, vroeg hij zich twintig jaar later af.
Hij wist of gaf er geen antwoord op, maar
uit zijn bekentenissen blijkt weinig van
spijt: hij schildert zichzelf af als een
‘have-not’ en beschuldigt de Europese
kampleiding van een ‘arrogante,
uitdagende houding’ en discriminatie.
Hij schreef dat hij geen vriend van
Japan was, maar ook geen vijand, ‘omdat
Nippon de Indische Nederlander in
PROF. DR. REMCO RABEN
IHC OratieRaben WT.indd 10
21/09/16 16:41
principe ook niet als vijand beschouwde’.
In de praktijk wedde hij op meer paarden.
Voor de Japanse inval had Vodegel
gewerkt bij de koloniale marine – waar hij
na het einde van de bezetting ook weer
in de Indonesische schoot verre van
hartelijk was en duizenden daarbij een
gewelddadige dood vonden. Ook dat
tekent de worsteling die de transitie
van kolonie naar natie meebracht.
aanmonsterde. Hoewel hem amnestie
werd verleend en geen strafvervolging
werd ingesteld, kon hij niet bij de marine
terugkeren.21 Hij opteerde voor het Indo­nesische staatsburgerschap, maar kwam
financieel in zulk zwaar weer terecht dat
hij in 1965 verzocht naar Nederland te
emigreren. Indonesië, het land waarvoor
hij eind 1942 had gekozen, had hem niet
gebracht wat hij had gehoopt.
Een ander, anoniem verslag van
een van de medewerkers van Van den
Eeckhout schetst een beeld van een nogal
amorfe beweging, waarin principiëlen en
pragmatisten vaak tegenover elkaar
stonden.22 In elke geval maakt deze
schrijver, die zich had ingezet voor een
trainingskamp van Indo-europese
jongeren in het laatste oorlogsjaar,
duidelijk dat dit binnen de context van de
Japanse pogingen om de samenleving te
organiseren en te trainen een logische en
onvermijdelijke stap was.
Het verhaal van de PAGI is het
verhaal van een keuze die onlosmakelijk
is verbonden met de koloniale samenleving. Waarom zou Soekarno van de
geschiedenis wel gelijk hebben gekregen,
en deze mannen van de PAGI-groep niet?
Er bestaat een naoorlogse foto waarop
Piet van den Eeckhout de hand van
Soekarno schudt. Omdat hij voor de wet
Europeaan was, kijken we heel anders
naar deze foto dan als hij voor de oorlog
Inlander was geweest. Bitter is natuurlijk
wel dat de opname van Indo-europeanen
Op het dambord met witte
en zwarte stukken staat de PAGIgemeenschap dus buitenspel. De
naoorlogse Nederlandse rapporten over
het optreden van de PAGI-groep zijn
unaniem denigrerend en verachtend.
Dat kan in het morele raamwerk van de
meeste andere Europeanen begrijpelijk
zijn, maar het laat onverlet dat deze
mensen keuzes maakten die we niet los
kunnen zien van het probleem van
natietoedeling in koloniaal Indië. Een
kolonie is geen natie, zelfs geen
protonatie. Het is juist een samenleving
waarin dergelijke zingevingen werden
uitgesteld en, natuurlijk, onderdrukt.
De Nederlandse identiteit was een
expat-identiteit. Daarbuiten waren
nationale zingevingen, zelfs onder
Indonesische nationalisten, diffuus en
omstreden. Dat is de essentie van de
koloniale situatie.
De politieke dwaaltochten van
veel PAGI-leden zijn niet alleen het
verhaal van de Indo die tussen de naties
komt te staan. Voor veel Indo’s was dat
helemaal niet het geval. Het gold ook niet
alleen voor zogenoemde tussengroepen
als Indo’s, Chinezen of Ambonezen. De
scheidslijnen, die voor witte Europeanen
misschien wel het duidelijkst lagen,
waren voor grote delen van de samen­
leving helemaal niet zo helder.23
We kunnen twee dingen
concluderen. In de eerste plaats is het
beeld van de geïsoleerde witte
WIE SPREEKT VOOR HET KOLONIALE VERLEDEN?
IHC OratieRaben WT.indd 11
11
21/09/16 16:41
Nederlander die eigenlijk weinig keuze
had, zo dominant geworden dat onze
verbeelding geen ruimte biedt voor wat
de overheersende stemming in Indonesië
was: onzekerheid, contentie en opportu-
Nederlanders voerden druk discussie over
wat Indonesische cultuur nu eigenlijk
was. Dat vraagstuk was onlosmakelijk
verbonden met concepties van wat
modern was en welke plaats Oost en
nisme. Een tweede punt is dat de
verschillende ervaringen meer verband
houden dan de simpele labels als
Nederlanders, Indonesiërs, geïnterneerden of buitenkampers aangeven. We
kunnen de lotgevallen van de verschillende groepen slechts begrijpen als we ze in
hun onderlinge relatie beschouwen. Veel
te lang hebben we de oorlogservaringen
in een soort verzuilde herinneringscultuur geperst. Dan zien we over het hoofd
dat de zuchten die in de interneringskampen klonken ook in de straten van Batavia
te horen waren.24 De inzet van krijgsgevangenen aan de Birmaspoorweg is
ondenkbaar zonder de dwangarbeid van
Indonesische romusha. En de Indoopvoedkampen zijn alleen te verklaren uit
de Japanse organisatie van de samen­
leving en disciplinering van de jeugd.
West daarin hadden.
De beeldvorming over modernisering wordt bijna unaniem in een
hiërarchische verhouding tussen West en
Oost geplaatst. In dat schema hebben de
Indonesiërs de keuze: ze lopen in
modernisering achter bij de Nederlanders
of Europeanen, of ze nemen die van
diezelfde Nederlanders over. Ruw
samengevat: ze zijn achterlijk of na-apers.
Voor dit proces is de term mimicry in
zwang geraakt: het proces waarbij
gekoloniseerden de cultuur van de
kolonisator overnemen. Ze gaan daarbij
overigens wel op hun overheersers lijken,
maar ze zullen nooit gelijk worden.25
Opvallend aan een dergelijke benadering
is dat elke manifestatie van moderniteit
– wat dat ook moge zijn – gerelateerd
wordt aan de hiërarchische verhouding
tussen kolonisator en gekoloniseerden.
Leven als Europeanen
Het zijn niet alleen de constructies van
natie en ras die onze geschiedbeelden
leiden, maar ook onze opvattingen van
moderniteit. Om dat te illustreren
verplaatsen we ons terug in de tijd, naar
de laatste jaren voor de Japanse inval.
Het waren jaren waarin Indië snel
veranderde. De crisis was voorbij, steden
barstten uit hun voegen, commissies
bogen zich over staatkundige hervormingen in de kolonie, auto’s domineerden het
straatbeeld – en Indonesiërs en enkele
12
Een mooi voorbeeld van
mogelijke mimicry is de roman Belenggoe
van de Batak, Maleistalige schrijver
Armijn Pane.26 Het is een redelijk
geslaagde roman, sterk realistisch maar
met een sterke psychologische dimensie,
somber en vol existentiële twijfels, in de
trant van veel modernistische romans in
het interbellum. Er hangt een sfeer van
onvrede en verveling. Belenggoe betekent
‘ketenen’. De ketenen staan voor het
gevoel van de hoofdpersonen vast te
zitten – niet, zoals je gemakkelijk kunt
denken, voor de koloniale overheersing of
voor de klem van de traditie.
PROF. DR. REMCO RABEN
IHC OratieRaben WT.indd 12
21/09/16 16:41
ARMIJN PANE, BELENGGOE
Belenggoe vertelt het verhaal
van de jonge dokter Sukartono, Tono, die
weinig liefde vindt bij zijn echtgenote Tini
en verliefd wordt op een patiënt, de
voormalige prostituée Jah. Wie denkt dat
Tini de gebeten hond is, komt bedrogen
uit. Zij heeft geweigerd zich aan haar man
en zijn drukke praktijk op te offeren.
Bovendien blijkt zij geobsedeerd door een
verdwenen jeugdliefde – die uiteraard in de
loop van de roman opdaagt en de drie­hoeksverhouding vierkant maakt. Als Tini
hoort van de verhouding tussen Tono en
Jah, voelt ze zich vrij om haar eigen plan
te trekken en vertrekt om een weeshuis te
leiden. Ook Jah pakt haar koffers,
beseffend dat zij als gevallen vrouw Tono
nooit een gerespecteerde relatie kan
bieden. Alle ketenen zijn verbroken.
Mij gaat het hier niet over de
kwaliteit van de roman, die uit deze korte
samenvatting behoorlijk larmoyant moet
klinken. Belangrijker voor ons hier is dat
de hoofdpersonen in Belenggoe zich een
volstrekt modern aandoende levensstijl
aanmeten. Dokter Sukartono laat zich in
een auto rondrijden, maakt zijn
afspraken per telefoon, luistert naar de
radio en speelt viool. Nu zijn dat op zich
nogal materiële en oppervlakkige vormen
van moderniteit, maar ze staan voor een
algehele sfeer van een leven ongebonden
door tradities.
Is het een westerse moderniteit?
Kunnen we Sukartono, een fictionele
figuur natuurlijk, karakteriseren als het
type ‘almost the same but not quite’, in
de termen die Homi Bhabha gebruikte om
aan te duiden dat in het koloniale
discours de niet-westerling de cultuur
van de overheerser kan kopiëren maar
nooit gelijk kan worden? Op een subtiele
maar radicale wijze is het Nederlandse
kolonialisme uit de roman geschreven
– we weten dat het er is, maar het is uit
het boek niet op te maken. Er komt geen
wit mens in het boek voor. Natuurlijk, in
de historische werkelijkheid waarin de
roman tot stand kwam waren de
koloniale machtsverhoudingen
onmiskenbaar: vakbonden waren
beteugeld, de Indonesische stem in
gemeenteraden werd bewust klein
gehouden, de meeste nationalistische
activiteiten verboden. Maar dat is
buitenliteraire kennis. Slechts eenmaal
schiet Armijn Pane uit zijn modus: als
Tini op een liefdadigheidsbijeenkomst
piano speelt, krijgt ze commentaar dat ze
westerse muziek speelt en haar eigen
cultuur vergeet.
Lezing van Belenggoe doet ons
afvragen hoe we de moderniteit van de
WIE SPREEKT VOOR HET KOLONIALE VERLEDEN?
IHC OratieRaben WT.indd 13
13
21/09/16 16:41
14
roman moeten karakteriseren. Daarbij is
het de vraag of de hoofdpersonen in
Armijn Pane’s roman, ja of de roman en
de romanschrijver zelf gereduceerd
kunnen worden tot mimicry, tot een
én Indonesisch, westers en oosters
tegelijk, noties die zowel door de
Nederlanders als door henzelf waren
gecreëerd; maar het is niet duidelijk in
hoeverre zijzelf doordrongen waren van
nabootsing en nooit bereiken.
Armijn Pane zocht hyperbewust
naar een moderne taal en een moderne
setting. Daarmee claimde hij, naar mijn
smaak, de moderne cultuur, en gaf
daarmee de Indonesische Indiër een eigen
plaats in de moderne wereld. Maar hij
deed dat zonder zich expliciet van
Nederland of van het Westen af te keren.
Opvallend is dat Armijn Pane zelf aangaf
dat Belenggoe wél ging over het conflict
tussen Oost en West.27 Nu is het maar de
vraag of we ons iets van de intenties van
de schrijver moeten aantrekken, en onder
sommige literatuurwetenschappers is
dat zelfs voltrekt taboe. Wat de schrijver
ook bedoeld mag hebben, de taal van
conflict tussen Oost en West komt in de
roman nauwelijks voor.
Armijn Pane is geen willekeurige
auteur. Hij werkte voor de regeringsuit­
geverij Balai Poestaka en was redacteur
van het tijdschrift Poedjangga Baroe – de
nieuwe dichter. Hij was een smaakmaker
en een voorvechter voor de ontwikkeling
van een moderne Indonesische literatuur.
Maar al definieerden de kopstukken van
Poedjangga Baroe zich als nationalisten,
ze keerden zich niet af van de
Nederlandse, of westerse cultuur als
zodanig.28 Integendeel. Armijn Pane en
zijn kring waren Nederlands-opgeleide
mensen die een Indonesische cultuur
probeerden te construeren. De
Indonesianist Henk Maier zegt hierover:
deze literatoren voelden zich Nederlands
deze paradox.29 Kortom: zij leefden in een
soort van wolk waarin Oost en West,
Nederlands en Indonesisch onmogelijk
gedefinieerd konden worden. Heather
Sutherland noemde de Poedjangga Baroe
dan ook een ‘curieus product van tempo
doeloe’.30
Juist daarom is Belenggoe zo’n
Indische roman, hoewel de witte
overheersers in het boek niet thuisgeven
en al is het in het Maleis geschreven. De
cultuur die het uitademt is onmiskenbaar
die van de hoogopgeleide elite van de
jaren dertig. De vraag is waarom dit dan
minder aanspraak op het Indische zou
kunnen maken dan de literaire bespiegelingen van de blanke expat.
Indonesië in de jaren twintig,
dertig, veertig, vijftig gonsde van de
discussies over het eigene en het andere,
over traditie en moderniteit, over het
nationale en het westerse. In literaire
tijdschriften, op massabijeenkomsten, in
interneringskampen zelfs. Maar
onder­tussen ging het leven door en kreeg
het nieuwe daadwerkelijk een vanzelfsprekendheid die niet voortdurend
gelabeld hoefde te worden. Dat wordt ook
bevestigd door een de TsjechischAmerikaanse historicus Rudolf Mrázek
die in de jaren negentig een groot aantal
bejaarde Indonesiërs over hun ervaringen
in en herinneringen aan de Nederlandse
tijd interviewde.31 Mrázek speelt, net als
Armijn Pane, een subtiel spel met de
moderniteit. Die is eigenlijk overal,
PROF. DR. REMCO RABEN
IHC OratieRaben WT.indd 14
21/09/16 16:41
maar ze is er heel natuurlijk. We zien
een Bataviase, Jakartaanse elite die
Nederlands was opgeleid en op een
volstrekt ontspannen, en vooral luxueuze
manier, de verworvenheden van de veran­-
Kolonialisme
derende cultuur opnemen en op hun
manier ook weer vormgeven. De spanning
kwam pas, zoals we eerder bij Toety Heraty
zagen, toen de vorming van de natie de
oude cultuur in het gedrang bracht.
Het is gemakkelijk om deze
ontwikkelingen te interpreteren in termen
van een opkomende Indonesische midden­klasse die zich de cultuur van de Neder­landse kolonisator eigen wilden maken
omdat deze statusverhogend zou
werken.32 Het begrip ‘cultureel burgerschap’ dat in dezen valt, is echter
misleidend, omdat het altijd uitgaat van
een hiërarchische situatie in de cultuur­overdracht, en van een strategische
keuze om deze cultuur aan te nemen.
Het is, kortom, precies de ‘almost the
same, but not quite’ die Homi Bhabha
signaleerde in het koloniale discours.
Het maakt ons bewust van de
eenzijdige manier waarop we de koloniale
geschiedenis vertellen en ons onvermogen
om buiten de kaders van koloniale
moderniteit te denken. Onze blik is
meestal een kant op gericht. De licht­bundel van moderniteit straalt van West
naar Oost, en van hoog naar laag. Het
reduceren tot een kwestie van mimicry of
een koloniaal gestuurde ‘education of
desire’, doet niet alleen tekort aan de
meervoudige oorsprong van cultuur,33
maar ook het vermogen tot selectie van
de Indonesiërs – en anderen – en de
wezenlijke maar vaak vergeten invloed van
de lokale culturen op de kolonisatoren.
Nederlandse manier de Indonesische
cultuur ontwikkelen; fictieve doktoren en
reëel gefortuneerde Indonesiërs die volop
aan de schwung van de veranderende
samenleving deelnamen – krabbend aan
het oppervlak van de geschiedenis en de
cultuur vervagen de claims van natie, ras
en taal die ons door de politieke
verhoudingen zijn opgelegd.
Wat er tevoorschijn komt is
fragmentarisch en misleidend door de
voortdurende aanspraken van natie,
gemeenschap, Oost en West. Toch zien
we niet alleen koloniale versnippering en
postmoderne deconstructie. We moeten
ons er rekenschap van geven dat deze
mensen dezelfde tijd en ruimte deelden
en dat hun aanwezigheid een grote
constituerende werking heeft gehad op
elkaars leven en ervaringen, en elkaars
cultuur. De kleuren mengen misschien
niet, maar likken als het ware aan elkaars
grenzen.
We hebben gaandeweg deze
gedeelde geschiedenis op manieren
verteld die de andere kant uitsloot. Niet
alleen gaf de koloniale situatie er
aanleiding toe, maar ook de postkoloniale
geschied- en herinneringsculturen
hebben gestimuleerd dat de verwarrende
koloniale geschiedenis in hokjes voor
nationaal gebruik werden geperst. Dat
heeft ons het zicht belemmerd op de
complexiteit en diversiteit van de
koloniale relaties en onze geschied­
schrijving armoedig gemaakt.
Europeanen die als Inlanders moesten
leven; Indo-europeanen die Aziaten
wilden zijn; schrijvers die op een
WIE SPREEKT VOOR HET KOLONIALE VERLEDEN?
IHC OratieRaben WT.indd 15
15
21/09/16 16:41
DE GROOTE
POST WEG OOST,
BANDOENG,
1938
Het roept de vraag op wat we
eigenlijk bedoelen als we ‘koloniaal’
zeggen? Er zwerven wel wat definities
rond, maar in wezen zijn zij vrij
primitieve analytische instrumenten die
ons weinig wijzer maken over de
complexe processen van samenleving en
beïnvloeding. Laura Ann Stoler en
Frederick Cooper hebben zich al afgezet
tegen wat zij het ‘Manicheïsche’ – dus uit
tegenstellingen bestaande – voorstelling
van de laatkoloniale wereld noemen.34
Toch zijn zij vooral bezig met de Europese
kant van het kolonialisme en laten vooral
de hybriditeit van het Europese cohort
zien.35
Er gaat een sterke zwaartekrachtwerking uit van het denken in
koloniale termen. Dat is geen wonder.
Onze archieven, de dagboeken, memoires
en romans zijn voor een groot deel
geschreven door de witte expats in de
kolonie. Wie andere archieven zoekt,
geschreven door die amorfe, verwarrende
silent majority, moet harder zoeken.
Dat levert niet altijd op wat je denkt. In
de jaren negentig hebben Ann Stoler en
16
Karen Strassler een poging gedaan om
het verhaal van de Indonesische
kindermeisjes uit de koloniale tijd te
achterhalen.36 Ze spraken vrouwen die
ondertussen bejaard waren en een
turbulent leven achter de rug hadden.
De onderzoeksters waren gefascineerd
geraakt door de warme herinneringen
van de Nederlandse expatfamilies aan
hun baboes. Strassler en Stoler gingen
op zoek naar een tegenverhaal – naar het
perspectief van deze ultiem subalterne
groep, de vrouwen die geheel afhankelijk
geweest waren van de witte werkgevers.
Het fascinerendste aan de exercitie was
het feit dat er geen tegenverhaal te
vinden was. Er was geen aanklacht,
nauwelijks een herinnering, en zeker geen
nostalgie. Het was ‘werk’ geweest, niets
meer en niets minder. De subalterne
sprak niet. De gekoloniseerde schreef niet
terug. En waarom zou ze ook?37
Tegenover de hegemoniale beelden van
het kolonialisme en van de natie is geen
helder contrapunt te formuleren.
Tegenover eenheid staat slechts
fragmentatie; tegenover lineariteit
PROF. DR. REMCO RABEN
IHC OratieRaben WT.indd 16
21/09/16 16:41
slechts vergruizing; tegenover het
vloeiende narratief slechts de stameling.
Dat maakt het verhaal van een niet-wit,
divers Indië kwetsbaar. Toch zijn het juist
de fragmentatie, de vergruizing en de
staatsmacht is en de koloniale arm niet
overal even diep ingrijpt.39 Een kolonie is
ook maar een mens, schreef de
oud-ambtenaar en schrijver A. Alberts,
en hij wist als geen ander hoe dun, maar
stameling die we moeten toelaten, willen
we het Indische verleden recht doen.
De ervaringen van Nederlanders
en Indonesiërs (en anderen) in ‘Indië’ zijn
niet waterdicht te scheiden. Er is een
transkoloniale blik nodig om te zien hoe
de verschillende leefwerelden in
onderlinge relatie tot elkaar hebben
bestaan. Een transkoloniale manier van
kijken volgt niet per se de vooringenomen
politieke, culturele of raciale scheids­
lijnen die kolonialisme en dekolonisatie
hebben helpen creëren, maar onderzoekt
die lijnen in het licht van de gedeelde
ervaring die het samenzijn in tijd en
ruimte met zich meebrengt. Er klinkt
hier een vage verwantschap door met
wat de Indiase historicus Sanjay
Subrahmanyam het ‘verbonden’,
connected karakter van de geschiedenis
noemt.38 Ook Subrahmanyam, schrijvend
over vroeg-modern Azië, maakt zich
zorgen over de wijze waarop nationalisme ons blind heeft gemaakt voor het
mogelijke bestaan van verbindingen
tussen culturen, regio’s en groepen.
Op geen enkele manier wil ik
betogen dat we onze ogen moeten sluiten
voor de dominante machtsverhoudingen
binnen het kolonialisme en de effecten
van het koloniale racisme. Maar de rule of
colonial difference en de binaire oppositie
tussen overheersers en overheersten is
slechts een deel van het verhaal, om de
misschien wel simpele reden dat macht
in een samenleving niet altijd
niet altijd ongenegen, de koloniale
verhoudingen waren.40
Evenzo is de modernisering van
de Indonesische samenleving niet het
verhaal van een door Nederland geleide
modernisering die na de onafhankelijkheid plaats maakte voor een
Indonesische versie. De Indonesische of
andere niet-Nederlandse stem verdient
een duidelijker plaats in de geschiedenis
van het kolonialisme, die ten slotte ook,
of juist bij uitstek Indonesische
geschiedenis was. Te veel is het
kolonialisme een geschiedenis van de
Nederlanders dáár, en te weinig van de
Indonesiërs zelf geweest. Alleen op die
manier kunnen we voorkomen dat ons
beeld kreupel zal blijven lopen door de
lacunes in de archieven, de doorwerking
van koloniale discoursen en de projectie
van de nationale geschiedenissen.
Doen we dat niet allang? Die
vraag is slechts te beantwoorden met een
reeks wedervragen: waarom hebben we
het altijd over koloniale nostalgie en
hebben nooit de Indonesische nostalgie
onderzocht; waarom weten we zo weinig
over het leven van Europeanen – en
Indonesiërs – buiten de interneringskampen, of over de Indonesiërs en Chinezen in
de kampen; waarom krijgen de ervaringen van Indonesische dwangarbeiders en
seksslavinnen tijdens de Japanse
bezetting zo weinig aandacht; waarom
zijn de Indonesische militairen van het
KNIL geheel buiten beeld gevallen;
WIE SPREEKT VOOR HET KOLONIALE VERLEDEN?
IHC OratieRaben WT.indd 17
17
21/09/16 16:41
18
waarom isoleren we de Nederlandse
moordpartijen tijdens de dekolonisatieoorlog van het omringend Indonesische
geweld; waarom schilderen we de
autorijdende en radioluisterende
dat deden in een unieke legering van
westerse, lokale en andere inspiratiebronnen die in onderling verband en
bovendien in veel opzichten door een
mondiaal proces van verandering werden
Indonesische stedelijke elite in de
koloniale tijd zo gemakkelijk af als
navolgers van een westerse moderniteit;
waarom weten we nagenoeg niets over
de Indonesische ambtenaren in het
koloniaal bestuur; en waarom beschouwen we de moderne koloniale cultuur
nooit vanuit een proces van lokalisering,
maar altijd als een importcultuur uit het
Westen? En waarom rekenen we
Indonesische literatuur eigenlijk niet tot
de Indische literatuur?
Enzovoorts. Het klinkt allemaal
wat activistisch maar het zijn pertinente
kwesties. Ons beeld van het koloniale
verleden, zowel in de publieke ruimte als
in het geschiedbedrijf, is nog op talloze
manieren verbonden met de modellen
die het kolonialisme zelf heeft aangereikt.41 Door de koloniale geschiedenis
binnen strikt Foucaultiaanse of
Gramsciaanse schema’s van een
hegemoniale westerse moderniteit te
interpreteren, ontnemen we veel spelers
de agency die kan verklaren waarom
bepaalde veranderingen in een samen­
leving plaatsvinden. Het is, als ik het een
beetje pretentieus mag zeggen, de
hoogste tijd voor een emancipatie van
onze koloniale geschiedenis uit de
schema’s die het kolonialisme en de
dekolonisatie zelf hebben voortgebracht.
Het koloniale Indië was daarentegen een
plaats en een periode waarin de
bewoners van Indonesië zochten naar
manieren om hun leven vorm te geven en
bepaald en dus niet alleen als het reine
resultaat van de koloniale overheersing
kunnen worden beschouwd.
Samenvatting
In de afgelopen minuten heb ik me
afgevraagd wie er voor het kolonialisme
spreekt. Er volgde een excurs langs de
contouren van de koloniale geschiedenis.
In mijn voorbeelden over pro-Japanse
geïnterneerden en Maleistalige schrijvers
heb ik willen aangeven dat de scheids­
lijnen tussen kolonisator en gekoloniseerde, tussen Nederlandse en Indonesische
ervaringen, tussen Oost en West niet als
gegeven moet worden aangenomen maar
onderdeel uitmaken van een gezamen­
lijke ervaring.
De vraag wie er voor het
kolonialisme kan spreken mondde aldus
uit in een pleidooi voor een koloniale en
postkoloniale herbezinning die niet meer
maar ook niet minder is dan een oproep
tot het openen van de schuifdeuren. Het
gros van de geschiedenis is te afhankelijk
geworden van de koloniale en nationale
archieven die zijn nagelaten. Een
geloofwaardig tegenarchief is echter niet
aanwezig. Het contrapunt van het
koloniale archief is aldus een wijkend
perspectief. Het tegenovergestelde van
een koloniale geschiedenis is niet een
antikoloniale maar een transkoloniale
geschiedenis: een geschiedenis die
PROF. DR. REMCO RABEN
IHC OratieRaben WT.indd 18
21/09/16 16:41
uitgaat van tijd en plaats als ordenende
principes en niet de arbitraire scheidslijnen van natie, ras of taal – hoe relevant
die ook zijn – als gestaald axioma neemt.
Een dergelijke benadering doet ook veel
de orde waren. Maar we kunnen niet
blijven negeren. De koloniale herinnering
en doorwerking zullen een veenbrand
blijven die op gezette tijden in open vuur
zal ontvlammen. De steeds luider
meer recht aan de duizelingwekkend
gecompliceerde toestand van etnische
vermenging en politieke meerkantigheid,
en biedt meer ruimte aan de agency van
de gekoloniseerde.
Een belangrijke rol zie ik
weggelegd voor de letterkunde en de
literatuurgeschiedenis. Zij vormen een
essentiële toevoeging aan het arsenaal
van de historicus, juist omdat de
letterkunde geen aanspraak maakt op
objectiviteit of representativiteit. Zoals
de socioloog Zygmunt Bauman en
schrijver Riccardo Mazzeo onlangs nog
hebben betoogd, zijn literatuur en sociale
wetenschap Siamese tweelingen: ze
streven naar hetzelfde – inzicht – en zijn
daarom volstrekt complementair.42 De
literatuur kan dienen, niet zozeer als bron
van gegevens maar als opener van onze
ogen. Zij zet ramen open, roept vragen
op. En vragen leiden tot inzicht.
Dat inzicht hebben we nodig. De
koloniale geschiedenis is in het huidige
Nederland en Indonesië een bron van
verwarring. ‘Biarkan berlalu akan berlalu’
– laat het verleden toch rusten – zeggen
de Indonesiërs, en ik vrees dat het
Indonesische verleden hier alle aanleiding
toe geeft. Ze zeggen het dan ook heel
vaak, zoals onlangs nog de Indonesische
president ter gelegenheid van zijn bezoek
aan Nederland. Op verschillende
momenten heeft ook premier Rutte zich
in die termen uitgesproken zodra er
koloniale of postkoloniale kwesties aan
wordende roep om de witte onschuld
achter ons te laten en de erfenissen van
het kolonialisme kritisch te onderzoeken,
verplicht ons te luisteren en het
onderzoek, ook het zelfonderzoek, ter
hand te nemen.43
De Indonesische omgang met
het koloniale verleden is ondertussen
even schizofreen en neurotisch als die
van Nederland. Ondanks de recente roep
om de nationale geschiedenis te
herschrijven, wil het koloniale verleden
maar niet lekker integreren in de
nationale geschiedenis.44 Dat daar wel
een behoefte aan is, blijkt uit de
groeiende publieke belangstelling voor
het koloniale verleden, zoals die zich uit
in eclectische, soms ironiserende
verkleedpartijen, waarmee Indonesiërs
pogen de moderne samenleving een
geschiedenis te geven.45
Namen noemen
Ondertussen heeft het kolonialisme soms
ook iets moois voortgebracht. Een van
de fraaiste voorbeelden van koloniale
literatuur is de bundel Namen noemen
van schrijver en oud-Indisch ambtenaar
A. Alberts, een autobiografisch relaas over
zijn Indische jaren. Hij noemt er
nauwelijks namen in. Je zou min of meer
kunnen zeggen dat het Alberts om het
principe ging. Daar was het me vanmiddag ook om te doen, en niet om de namen.
WIE SPREEKT VOOR HET KOLONIALE VERLEDEN?
IHC OratieRaben WT.indd 19
19
21/09/16 16:41
20
Het is gebruik om aan het einde
van een oratie een uitgebreide inventaris
van intellectuele en emotionele schuldverhoudingen te bieden, maar dat is
grenzeloos vervelend en in zo’n groot
gezelschap voor de meesten teleurstellend. Voor de betrokkenen: we weten wat
we aan elkaar hebben gehad. Daarom zit
u waarschijnlijk hier, en niet om te kijken
of u in de index wordt genoemd. Als ik nu
eens wel in strikte categorieën mag
spreken: mijn Leidse leermeesters hebben
laten zien hoe belangrijk het is om over
de grens te kijken; mijn Amsterdamse
collega’s lieten zien hoe belangrijk het is
om van over die grens terug te kijken; op
het NIOD leerde ik hoe onmisbaar en
stimulerend de bijdrage van de getuigen
van buiten de academie voor de
wetenschap is; mijn Indonesische
collega’s en vrienden, ten slotte, hebben
een bescheidener mens van me gemaakt.
Voorts hebben ontelbare mensen me in
de loop van jaren geïnspireerd en
geïrriteerd, en zijn om die redenen
invloedrijk geweest, maar ik zal ze
noodgedwongen ongenoemd laten.
Van een geheel andere orde zijn
Nadia, Hannah en Maaike, mijn dagelijkse
kostgangers. Zij behoeven geen verdere
woorden, behalve
gaan beseffen waar een universiteit toe
dient en hoezeer bureaucratische
kleingrutters en economische grootverdieners het hart van die universiteit
bedreigen, maar ook hoeveel speelruimte
we hebben om de studenten en onszelf
intellectueel uit te dagen – mits we de
formulieren maar blijven invullen.
Ik dank de Utrechtse faculteit
der geesteswetenschappen voor de
ruimhartigheid waarmee ze mijn
aanstelling in Amsterdam mogelijk heeft
gemaakt. Aan de andere kant van de
oversteek vond ik een warm welkom bij
– toch enkele namen, omdat inconsistentie nu eenmaal des mensen is – Thomas
Vaessens en James Kennedy, die de poten
van de leerstoel vormen – en u begrijpt
dat de balans op twee poten precair is.
Buiten hen ben ik er geweldig fier op dat
ik in de eminente voetsporen van Bert
Paasman en Pamela Pattynama mag
treden, al zullen mijn stappen wellicht
andere kanten van de koloniale en
postkoloniale verhoudingen uitgaan.
Op de allerlaatste en allereerste plaats
koester ik de samenwerking met het
Indisch Herinneringscentrum, dat mij
hier heeft geplant en van water voorziet.
Ik zie dat als een buitengewoon voorrecht
en hoop dat het zich het samenspel nog
lang zal heugen. Indië is hot, en laten we
Relevanter in deze ruimte is dat ik met
immens plezier het werk met de studenten en de collega’s in de Amsterdamse
universiteit heb opgepakt. Dat is meer
dan een beleefdheidsfrase. Bovendien zijn
de geesteswetenschappen hier een war
zone, en daar voel ik me thuis. Als kleine
intendant in de discussies rond de
universiteitshervormingen ben ik beter
dat zo houden.
Ik heb gezegd.
PROF. DR. REMCO RABEN
IHC OratieRaben WT.indd 20
21/09/16 16:41
NOTEN
1. William Frederick, ‘Reflections in a moving stream:
Indonesian memories of the war and the Japanese’ in:
Remco Raben (red.), Representing the Japansese
occupation of Indonesia. Personal testimonies and
public images in Indonesia, Japan, and the
Netherlands (Zwolle: Waanders en Amsterdam:
Netherlands Institute for War Documentation 1999)
16-35.
2. Dipesh Chakrabarty, ‘Postcoloniality and the artifice
of history: who speaks for “Indian” pasts?’,
Representations 37 (1992) 1-26.
3. Tjalie Robinson, ‘Afscheid’ in: Idem, Didi in Holland
(Arnhem: Gelderse Culturele Raad 1992) 19-21, aldaar 19.
4. Els Bogaerts en Remco Raben (red.), ‘Beyond empire
and nation’ in: Idem (red.), Beyond Empire and Nation.
The Decolonization of African and Asian societies,
1930s-1960s (Leiden: KITLV Press 2012) 7-21.
5. Toety Heraty, ‘Dekolonisatie, amnesia en anamnese’,
Indische letteren 11-2/3 (1996) 64-73, aldaar 68.
6. Benedict Anderson, Imagined communities.
Reflections on the origin and spread of nationalism
(herziene druk; London en New York: Verso 1991) 205.
7. ‘Indonesische portretten deel 1. Yogyakarta 2006’ van
Jos Janssen, Martin van den Oever en Petra Timmer
(Stichting de Stobbe 2007).
8. Partha Chatterjee, The nation and its fragments.
Colonial and postcolonial histories (Princeton:
Princeton University Press 1993) hoofdstuk 2.
9. Zie bijvoorbeeld Cees Fasseur, ‘Hoeksteen en
struikelblok. Rasonderscheid en overheidsbeleid in
Nederlands-Indië’, Tijdschrift voor geschiedenis 105
(1992) 218-242, aldaar 240-241.
10. ‘There is no such thing as society’: ‘Aids, education
and the year 2000’, Women’s Own (31 oktober 1987)
8-10. Interview van Margaret Thatcher door Douglas
Keay. Zie voor het transcript van het interview en een
reactie van Downing Street 10 http://www.
margaretthatcher.org/document/106689
(geraadpleegd 2 augustus 2016).
11. L. de Jong, Het koninkrijk der Nederlanden in de
Tweede Wereldoorlog 11 b Nederlands-Indië II, eerste
helft (Leiden: Martinus Nijhoff 1985) 351; Idem 11 b
tweede helft, (Leiden: Martinus Nijhoff 1985) 844;
Huub de Jonge, ‘“Be always healthy and happy.” Het
kolonisatiekamp Kesilir tijdens de Japanse bezetting’
in: Wim Willems en Jaap de Moor (red.), Het einde van
Indië. Indische Nederlanders tijdens de Japanse
bezetting en de dekolonisatie (’s-Gravenhage: Sdu
1995) 113-126 en 284.
12. Julika Vermolen, De Dampit affaire. Een vergeten
drama op Oost-Java tijdens de Japanse bezetting
(Amsterdam: De Bataafsche Leeuw 1999) 40.
13. Wim Walraven jr., De groote verbittering.
Herinneringen aan mijn vader (Amsterdam: Bas
Lubberhuizen 1992) 67-78.
14. Rudy Verheem, Bevrijding zonder bevrijders. De ‘Sinjo’
tussen Indië en Nederland (Baarn: Hollandia 1980) 24.
15. Over het Japanse beleid jegens de Indo-europeanen,
zie Elly Touwen-Bouwsma, ‘Japanese minority policy.
The Eurasians on Java and the dilemma of ethnic
loyalty’ in: Peter Post en Elly Touwen-Bouwsma (red.),
Japan, Indonesia and the war. Myths and realities
(Leiden: KITLV 1997) 31-50.
WIE SPREEKT VOOR HET KOLONIALE VERLEDEN?
IHC OratieRaben WT.indd 21
21
21/09/16 16:41
16. Charlotte Laarman, Oude onbekenden. Het politieke
en publieke debat over postkoloniale migranten,
1945-2005 (Hilversum: Verloren 2013) 65.
17. J.G. Wackwitz, Rapport inzake de kolonisatie Kesilir,
NIOD, Indische Collectie, inv.nr. 028991 [oude
nummering]. Uitgegeven als: J.G. Wackwitz, Kesilir juli
1942-september 1943. Rapport van de leider der
kolonisatie (’s-Gravenhage: Moesson z.j.) 45.
18. D.F. Blokhuis, Verslag over het Japansche bewind van
het burgerinterneeringskamp nr. 4 te Tjimahi (Ned.
Indië), NIOD, Indische Collectie 030236-030274 [oude
nummering], aldaar 030250.
19. Wackwitz, Kesilir juli 1942-september 1943; Verheem,
Bevrijding zonder bevrijders; Joh. A.G. Warner, A.C.
Broeshart en A.N. de Wit, Java 1942-1945.
Kampschetsen uit: Kesilir, Banjoe Biroe,
Tjikoedapateuh, 15e bat. in Bandoeng (Rijswijk: Elmar
1984).
20. Bekentenissen, bijlage bij een brief van F. Vodegel aan
de minister van Justitie in Den Haag, 15 mei 1965,
NIOD, Indische Collectie, inv.nr. 067455 [oude
nummering].
21. Uittreksel uit de beschikking van de vice-admiraal,
commandant der zeemacht in Nederlands-Indië, 8
september 1947, NIOD, Indische Collectie, inv.nr.
067456.
22. Zie ‘De Indo-Europeesche gemeenschap gedurende het
tijdvak 8 mrt 1942 tot 15 aug 1945’, Nationaal Archief,
Den Haag, Archief van de Netherland Forces
Intelligence Service [NEFIS] en Centrale Militaire
Inlichtingendienst [CMI] in Nederlands-Indië [code
inventaris 2.10.62], inv.nr. 2550.
23. Over de wisselende houding van Indonesische
intellectuelen jegens de Japanners, zie Ethan Mark,
Appealing to Asia. Nation, culture, and the problem of
imperial modernity in Japanese-occupied Java,
1942-1945 (proefschrift Columbia University, New
York 2003).
24. Minarsih Soedarpo, Niet louter kleine toegenegen­
heden. Herinneringen van een Indonesische vrouw
1924-1952 (Leiden: KITLV 1998) 61.
25. Homi K. Bhabha, ‘Of mimicry and man: the
ambivalence of colonial discourse’ in: Idem, The
location of culture (London en New York: Routledge
1994) 85-92.
26. Armijn Pane, Belenggoe (Batavia: Poestaka Rakjat
1940).
27. Armijn Pane, ‘De Poedjangga Baroe’, De fakkel 9 (1941)
746-760; zie ook Henk Maier, We are playing relatives.
A survey of Malay writing (Leiden: KITLV 2004) 278.
28. Heather Sutherland, ‘Pudjangga Baru: Aspects of
Indonesian intellectual life in the 1930s’, Indonesia 6
(1968) 106-127, aldaar 112.
29. Henk Maier, We are playing relatives, 283.
30. Sutherland, ‘Pudjangga Baru’, 127.
31. Rudolf Mrázek, A certain age. Colonial Jakarta through
the memories of its intellectuals (Durham en London:
Duke University Press 2010).
32. Henk Schulte Nordholt, ‘Modernity and cultural
citizenship in the Netherlands Indies: An illustrated
hypothesis’, Journal of Southeast Asian Studies 42, 3
(2011) 435-457.
22
33. Peter Geschiere, Birgit Meyer en Peter Pels,
‘Introduction’ in: Idem (red.), Readings in modernity in
Africa (London: The International African Institute
2008) 1-7.
34. Frederick Cooper en Ann Laura Stoler (red.), ‘Between
metropole and colony. Rethinking a research agenda’
in: Idem (red.), Tensions of empire. Colonial cultures in
a bourgeois world (Berkeley: University of California
Press 1997) 1-56, aldaar 8.
35. Zie ook Bart Luttikhuis, Negotiating modernity.
Europeanness in late colonial Indonesia, 1910-1942
(proefschrift European University Institute, Florence
2014).
36. Ann Laura Stoler en Karen Strassler, ‘Castings for the
colonial: memory work in “New Order” Java’,
Comparative studies in society and history 42, 1
(2000) 4-48.
37. Zie ook Ratna Saptari, ‘Melalui lensa domestik:
Pembantu rumah tangga dan masalah ingatan dalam
proses dekolonisasi’ in: Erwiza Erman en Ratna
Saptari (red.), Dekolonisasi buruh kota dan
pembentukan bangsa (Jakarta: Obor en KITLV 2013)
342-381, aldaar 371-373.
38. Sanjay Subrahmanyam, ‘Connected histories: notes
towards a reconfiguration of early modern Eurasia’ in:
Victor Lieberman (red.), Beyond binary histories.
Re-imagining Eurasia to c. 1830 (Ann Arbor: The
University of Michigan Press 1999) 289-316.
39. De koloniale variatie hebben Ulbe Bosma en ik
geïllustreerd in de casus van Indische families, zie
De oude Indische wereld 1500-1920 (Amsterdam:
Bert Bakker 2003).
40. A. Alberts, Een kolonie is ook maar een mens
(Amsterdam: G.A. van Oorschot 1989).
41. Dit punt maakte ik ook in ‘De knopen van de
bevrijding. Zeventig jaar Indonesische onafhankelijkheid’, De Groene Amsterdammer (13 augustus 2015)
20-23.
42. Zygmunt Bauman en Riccardo Mazzeo, In praise of
literature (Cambridge: Polity 2016) 10.
43. Gloria Wekker, White innocence. Paradoxes of
colonialism and race (Durham en London: Duke
University Press 2016).
44. Zie bijvoorbeeld Bambang Purwanto, Gagalnya
historiografi Indonesiasentris?! (Yogyakarta: Ombak,
2006); Rommel Curaming, ‘Towards reinventing
Indonesian nationalist historiography’, Kyoto review
of Southeast Asia 3 (2003), http://kyotoreview.org/
issue-3-nations-and-stories/an-introduction-to-indonesian-historiography/ (geraapdpeegd op 11
september 2016).
45. Yatun Sastramidjaja, ‘”This is not a trivialization of
the past”. Youthful re-mediations of colonial memory
in Jakarta’, Bijdragen tot de Taal-, Land- en
Volken­kunde 170 (2014) 443-472; Remco Raben,
‘Postkoloniale saturnaliën’, De Gids 175, 3 (2012)
16-19.
PROF. DR. REMCO RABEN
IHC OratieRaben WT.indd 22
21/09/16 16:41
COLOFON
ISBN: 978-94-90992-06-4
© Indisch Herinneringscentrum, 2016
Vormgeving: A van Anna (Anna Lamslag)
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd,
opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige
vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen
of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de
auteur en uitgever.
IHC OratieRaben WT.indd 23
21/09/16 16:41
Prof. dr. Remco Raben
Prof. dr. Remco Raben is sinds 2007 als universitair docent verbonden aan de Universiteit
Utrecht. Voor die tijd was hij onder meer docent
aan de Universiteit van Amsterdam en senioronderzoeker aan het Nederlands Instituut voor
Oorlogsdocumentatie (NIOD) in Amsterdam.
Raben was als coördinator betrokken bij
verschillende onderzoeksprojecten rond
Indonesië, zoals ‘Van Indië tot Indonesië: De
herschikking van de Indonesische samenleving
1930-60’ en ‘Rethinking Regionalism. Changing
horizons in Indonesia, 1950s-2000s.’
Raben doet onderzoek naar de dekolonisatie
van Nederlands-Indië/Indonesië in een langeretermijnperspectief. In zijn werk legt hij verbanden
tussen de koloniale en postkoloniale ontwikkeling
van Indië/Indonesië en probeert hij een brug
te slaan tussen de vaak gescheiden geschiedperspectieven van de verschillende bevolkingsgroepen. Raben richt zich daarbij op uiteenlopende onderwerpen. Daarnaast houdt hij zich bezig
met de politieke en culturele geschiedenis van
postkoloniaal Europa, koloniaal en revolutionair
geweld in Indonesië, herinneringsculturen, en
niet-westerse en koloniale kunstgeschiedenis. In
Amsterdam concentreert Raben zich op aspecten
van cultuur en herinnering in de (post)koloniale
verhoudingen.
IHC OratieRaben WT.indd 24
21/09/16 16:41
Download