H2: Cellen in werking

advertisement
Samenvatting: Biologie
Door: Eray Albayrak
Datum: Onbekend
H2: Cellen in werking
§2.5: Cellen in soorten en maten
Groeiende kennis
Door betere microscopen en de ontdekking van de elektronenmicroscoop hebben onderzoekers een
steeds beter beeld van de cel gekregen.
Variatie in bouwplan
Tussen planten- en dierencellen blijken meer overeenkomsten te hebben dan verschillen. Plantaardige
cellen onderscheiden zich van dierlijke door een groot centrale vacuole en chloroplasten. Bovendien heeft
een planten cel een celwand. Bacterieën zijn de kleinste levende wezens. Ze zijn eenvoudig van bouw. Ze
hebben geen: celkern, mitochondriën, ER en golgi-systeem. Ze hebben wel: celmembraan, ribosomen en
DNA (los in het grondplasma). Bacterieën hebben wel een celwand maar die verschilt van die van
planten. Bacterie=prokaryoten/panten en dierencel= eukaryoten.
Samen verder
De eerste organismes waren prokaryoten. Eukaryoten kwamen later. De ensymbiosetheorie legt een link
tussen eu- en prokaryoten. Er zou een eukaryoten gevormt worden door het samenvoegen van bacteriën
(zie bron 34 van nectar→BLZ 54 voor meer info).
Virussen
Virussen zijn net als sommige bacteriën ziekteverwekers. Virussen kunnen zich alleen vermenigvuldigen
door middel van een pro- of eukaryoten cel. Virussen planten hun DNA of RNA in een gastheercel en
nemen zo de cel over. Deze cel zal dan meer viruscellen maken. Virus gebruikt alles van de gastheercel en
is dus gewoon een cel met alleen DNA of RNA.
Samenvatting boek
Microscopen zijn onmisbaar voor het bestuderen van cellen. De verschillen tussen plantaardige en
dierlijke cellen zijn minder groot dan die tussen prokaryoten en eukaryoten. Mitochondriën en
chloroplasten zijn vermoedelijk uit prokaryoten ontstaan door ensymbiose. Virussen zijn geen cellen.
Plastiden
Chloroplasten zijn belangrijk voor fotosynthese. Ze zijn omgeven door een membraan. Het inwendige
bestaat uit membranen met chlorofyl. Die wordt gebruik om lichtenergie op te vangen. Hierbij onstaat
onderandere ATP. Die is nodig voor fotosynthese. Fotosynthese is het chemische process dat kooldioxide
en water omzet in glucose en zuurstof. Een chloroplast is een plastiden. Andere plastiden zijn:
chromoplasten en amyloplasten. Alle plastiden hebben een overeenkomende structuur en kunnen
overgaan in elkaar.
Stevig door water
Volwassen planten cellen hebben meestal een grote centrale vacuole(=ruimte omgeven door membraan).
Jonge plantencellen hebben meestal meerdere kleinere vacuole die water opnemen. Hierdoor groeien ze
in de lengte (celstrekking). Vacuolevocht bevat verschillende opgeloste stoffen. Door de vele opgeloste
stoffen nemen vacuole veel water op uit de omgeving. De vacuole zwelt op en drukt tegen de celwand aan
zodat die onderspanning komt te staan. Deze manier geeft de plant stevigheid. Als veel cellen water
verliezen gaat de plant slap hangen.
Samenvatting: Biologie
Door: Eray Albayrak
Datum: Onbekend
Samenvatting boek
Plantencellen hebben verschillende plastide en een grote centrale vacuole. De plastiden kunnen in elkaar
overgaan. Turgor onstaat doordat de celwand onder druk van de vacuole komt te staan.
Begrippenlijst:
Vacuole: een organel in de plantencel dat bestaat uit een membraanblaas gevuld met water en opgeloste
stoffen, zoals suikers, aminozuren, zouten, pigmenten (anthocyanen) en afvalstoffen. De vacuolen speelt
een grote rol bij het tot stand komen van turgor
Chloroplasten: bladgroenkorrel; een plastide in de plantencel. Het bevat de kleurstof bladgroen
(chlorofyl). In chloroplasten vindt de fotosynthese plaats.
Celwand: een stevige omhulling van de cel, dus buiten het celmembraan. De celwand bestaat
hoofdzakelijk uit een netwerk van cellulosevezels, dat ongehinderd grote en kleine moleculen doorlaat.
Planten, schimmels en bacteriën hebben een celwand, dierlijke cellen niet.
Prokaryoten: cellen zonder kern en andere celorganellen die wel in eukaryote cellen aanwezig zijn (pro =
voor, karyon = kern). Prokaryoten zijn eencellige organismen zoals bacteriën, die eenvoudiger van bouw
en kleiner zijn dan eukaryote cellen.
Eukaryoten: organismen waarvan de cellen een kern bezitten (eu = goed of echt, karyon = kern).
Eukaryote cellen hebben een ingewikkelder bouw dan prokaryoten.
Endosymbiosetheorie: de theorie waarbij men aanneemt dat in een eukaryote cel sommige
celorganellen leven, zoals mitochondriën en plastiden, die oorspronkelijk vrijlevende prokaryote
organismen waren (endo = binnen, sym = samen, bios = leven).
Virus: kleine organismeachtige deeltjes die bestaan uit een eiwitmantel met daarbinnen DNA (bij
virussen) of RNA (bij retrovirussen). Virussen zijn geen organismen. Een virus heeft geen organellen, geen
stofwisseling, geen eiwitsynthese. Virussen hebben cellen nodig om zich te kunnen vermeerderen. Daarbij
wordt gebruik gemaakt van de celorganellen en de organisatie in de gastheercel. Virussen zijn duizenden
malen kleiner dan een bacterie. Onder de virussen en retrovirussen komen ziekteverwekkers voor.
Plastiden: een celorganel in de plantencel. Er zijn drie typen plastiden (chloroplast, chromoplast,
amyloplast) die in elkaar kunnen overgaan.
Turgor: de stevigheid (spanning) van een plantencel die ontstaat door de osmotische opname van water.
Daardoor zwelt het cytoplasma op en drukt het celmembraan tegen de celwand. Bij planten zit het
opgenomen water vooral in de vacuole. Turgor komt alleen voor bij organismen die cellen hebben met een
celwand, zoals planten en bacteriën.
Download