Klik hier om de brochure te downloaden

advertisement
Hartelijk welkom op deze fietstocht die je zal gidsen langsheen stille getuigen van de Eerste Wereldoorlog in het grensgebied
(Zelzate, Sas Van Gent, Westdorpe, Overslag en Wachtebeke). De route loopt langs het knooppuntennetwerk van toerisme
Oost-Vlaanderen. Langs deze weg is het vandaag allemaal peis en vree, maar ooit was het anders. Bij iedere bezienswaardigheid vinden jullie een korte uitleg. Wie nog meer achtergrondinformatie wenst, kan gebruik maken van de QR-code aan de
hoofdingang van het Koninklijk Atheneum Zelzate (Onteigeningsstraat 41b - Zelzate).
De vluchtelingenproblematiek blijft spijtig genoeg een actueel thema in de wereld. De eerste oorlogsmaanden van Wereldoorlog I
brachten eveneens heel wat vluchtelingen richting Nederland op de been. Als illustratie kozen we een passage uit de Middelburgsche
Courant van 9 september 1914, die een goed beeld geeft van de vluchtelingenstroom net over de grens.
“Men meldt ons uit Sas van Gent: Alle huizen zijn
hier thans volgepropt met Belgische vluchtelingen
uit de door de Duitschers bezette plaatsen. Met
elken trein komen zich nieuwe uitwijkelingen bij de
reeds aangekomenen voegen, terwijl de wegen
welke naar België leiden, bedekt zijn met menschen
en voertuigen van allerlei soort, die zich in koortsachtige haast naar de Hollandsche grenzen in veiligheid spoeden. Het wordt den aanschouwer wee om
het hart bij het zien van al dezen jammer en ellende,
die noch kunne, noch ouderdom spaart. Maandagavond waren wij getuige hoe een jonge man in het
late avonduur zijne oude 76-jarige moeder in veiligheid trachtte te brengen. Zoo zijn er verscheidene en
allen spreken met verbeten woede over het gehate
ras, dat hen van hunnen haardsteden wegdrijft omdat zij geen genade toonen noch voor onschuldigen
noch voor hen, die met wapens in de hand zich tegen hun geweldenarijen trachten te verdedigen. ‘t Is
afschuwelijk!”
Bestudeer de kaart voor vertrek!
Bij kruisingen, splitsingen en afslagen tussen de knooppunten staan rechthoekige borden met een richtingspijl en het nummer van het knooppunt waar je naartoe rijdt. (Routevolgorde: 84 - 92 - 90 - 79 - 85 - 72 - 83 - 82 - 66 - 68 - 69 - 70 - 84)
BEGIN WERELDOORLOG I IN ZELZATE
De eerste Duitse tekenen van de oorlog waren in
Zelzate merkbaar op 12 oktober 1914. Op de hoek van
de Leegstraat, Wachtebekestraat, aan het café “In het
Lammeke” en op de andere hoek van het estaminet
stopte rond 14.00 uur een Duitse verkenner-cyclist. Na
observatie keerde hij terug naar het Kloosterbos.
Kort daarna volgden drie ulanen te paard, die op dezelfde plaats
afstegen, de Leegstraat observeerden en zich terugtrokken. Die
ulanen waren de voorhoede van het regiment infanterie, in gevechtskledij en
met pinhelm.
Tijdens Wereldoorlog I waren in de Rijksmiddenschool Duitse troepen
gelegerd.
Zelzate werd beschouwd als een “Etappengebiet”. Een etappegebied is het
gebied in de achterwaartse verbindingslijnen van een leger waar de
voorraden bewaard worden en waar de verplegingsdienst zich bevindt. Hier
gingen de Duitse eenheden ook rusten en was er geringe bewegingsvrijheid
voor de lokale bevolking. De inwoners mochten het Etappengebiet amper
verlaten en werden gecontroleerd door de “Etappeninspektion”.
In december 1914 verbleven er meer dan 600 Duitse soldaten in Zelzate.
De Duitsers schreven op de voordeur het mogelijk aantal logés op basis van de
afmetingen van de voorgevel. Verschillende woningen werden in beslag
genomen of omgebouwd tot soldatenheim.
Op de foto zien we de Duitse soldaten van de tweede Kompagnie Landsturm
van het batallion Oberlahnstein.
Ulaan: Duitse ruiterpatrouilles tijdens de Eerste Wereldoorlog
werden door Belgische burgers steevast ulanen genoemd, hoewel
het evengoed dragonders, huzaren of kurassiers konden zijn. De
voor ulanen eertijds karakteristieke stalen lans was in het eerste
decennium van de 20ste eeuw bij alle cavalerieonderdelen als
wapen ingevoerd - vandaar de verwarring. Hun plotselinge
verschijnen en verdwijnen, hun snelle optreden en hun
geheimzinnige tactiek veroorzaakten veel angst.
OORLOGSMONUMENT OP DE MARKT VAN ZELZATE
Het oorlogsmonument herdenkt de inwoners van de gemeente die zijn
omgekomen in de beide wereldoorlogen. Het monument is een ontwerp van Louis Willems (Zelzate 1886-1970) dat hij begin jaren twintig in brons
goot. Tot voor de Tweede Wereldoorlog stonden er twee kanonnen bij opgesteld.
BURGERSLACHTOFFERS
Stefanie Van Holle
Stefanie werd geboren in 1852 en huwde in 1878 met Leonard De Guchtenaere. Ze kregen zes kinderen. Eén van hun kinderen heette
Ida en was herbergierster in café “In ’t Schuttershof” in de Wachtebekestraat. In dit café stierf Stefanie Van Holle onder het laatste
vijandelijk geschut van de Eerste Wereldoorlog, op 11 november 1918.
Florimond De Clercq, Victorine Seels en August Steyaert
Op 16 juli 1917 werd de kleine grenscentrale op het kanaal gebombardeerd door Engelse vliegtuigjes. Twee bommen
werden gedropt, één kwam niet tot ontploffing, de andere raakte het café van Florimond en Victorine. Beiden werden
gedood, net zoals de toen aanwezige August Steyaert. De drie kinderen van het echtpaar overleefden de aanval wel, aangezien zij aan
de andere kant van het huis sliepen.
Stefanie Aerens en Jan Danschutter
Dankzij Madelein Danschutter, kleindochter van Jan Danschutter, hebben we het verhaal van Stefanie en Jan vernomen. Zij
woonden in de Veldbrugstraat in Zelzate (dit gebied werd onteigend door het graven van het nieuwe kanaal).
Haar vader vertelt het verhaal dat hij als zevenjarig jongetje meemaakte.
Op 4 november 1918 was er opnieuw bomalarm in hun buurt. Stefanie Aerens (86 jaar) vluchtte met haar zoon, Jan Danschutter en
kleinzoon, René, in de onderstand in de tuin. Hier werden ze getroffen door een obus, die op het hoofd van Stefanie ontplofte.
René beschreef hoe hij onder het bloed en lichaamsdelen uit de kuil gekropen is. Zijn grootmoeder was onmiddellijk dood, zijn vader
hebben ze nog met een kruiwagen naar het ziekenhuis in Terneuzen gebracht. Daar is hij enkele dagen later overleden aan zijn
verwondingen.
Victor de Lombaert
Deze 19-jarige jongeman woonde in de Kerkstraat 277 in Zelzate. Hij had verzuimd zich aan te geven bij de bezetter toen die
werkwillende jongemannen ronselde in Zelzate. Toen de Duitsers aanbelden aan zijn woning, zette Victor het op een lopen.
Ze schoten de jongeman dood omdat ze dachten dat het een spion was.
De Duitse bevelhebber was zo kwaad dat hij de familie verbood om met meer dan acht personen de begrafenis bij te wonen.
Hijzelf bleef tot het moment dat de kist in de grond verdween, om na te gaan of zijn gebod nageleefd werd.
Alfons De Meulenaere
Deze man is op 29 september 1918 in zijn woning
overleden. Hij was toen veertig jaar oud en van beroep
fabriekswerker. Hij was gehuwd met Emma De Weirdt.
Over de precieze omstandigheden van zijn dood weten we
niets. Via een familielid ontvingen we wel een doodsprentje
van Alfons.
VOEDSELVOORZIENING OP
DE MARKT VAN ZELZATE
Tijdens de oorlog was op de
markt een afdeling van de CRB
(Commission for Relief in Belgium) gevestigd, een Amerikaans
hulpcomité dat ervoor zorgde
dat levensmiddelen in het land
kwamen en verdeeld werden.
Koffie, boter en vlees werden van het menu geschrapt. De Belgen aten vooral brood, maïs, erwten,
rijst, soep en aardappelen. Wie geluk had, kreeg wat
Amerikaans spek te eten. Traditionele recepten werden vervangen door oorlogsrecepten. Vanaf de winter van 1917 werd de voedselschaarste nijpend.
BRUGHUIZEN EN BRUG VAN ZELZATE
De brughuizen werden gebouwd in 1910 door aannemer Victor
Gouwy en waren vroeger de woning van twee families brugwachters. Tot halverwege de jaren zestig lag hier de brug die
een verbinding vormde tussen de linker- en rechterkanaaloever. De eerste elektrisch aangedreven klapbrug kwam er in
1911.
Op 12 oktober 1914 zagen twee werknemers van de fabriek
Sopar hoe de Belgische genietroepen de kabel onbruikbaar
maakten die de elektrische stroom voor de brug aanvoerde.
Het verkeer over het kanaal bleef gedurende de hele oorlog
enkel mogelijk via vlotten of via een met de hand bediende
brug.
De brughuizen hoorden oorspronkelijk bij de brug die over het
tweede kanaaltracé liep. Een tijdlang waren het museum van
de Tweede Gidsen en van Mietje Stroel erin ondergebracht. Na
een grondige opknapbeurt doet het nu dienst als gebouw voor
gemeentelijke diensten en ook de burgemeester van Zelzate
zetelt er.
ELEKTRICITEIT IN ZELZATE
Elektriciteit was tijdens Wereldoorlog I zo goed als onbekend. Slechts enkele bedrijven beschikten over eigen generatoren
om stroom op te wekken. Een paar zeldzame steden en/of dorpen waren op een distributienet aangesloten. In de meeste
Belgische dorpen zou elektriciteit ten vroegste tijdens de twintiger jaren beschikbaar zijn.
Zelzate werd onmiddellijk aangesproken om aan te sluiten op het nieuwe energienetwerk. De Zelzatenaren uitten hun ongenoegen
toen bleek dat het nog een jaar zou duren vooraleer de centrale van Langerbrugge in staat zou zijn om de stroombedeling te verzekeren. Daarvoor had Zelzate al kennis gemaakt met de nieuwe energie. In 1905 gaf de Bestendige Deputatie van Oost-Vlaanderen de
toestemming om een locomobiel te vestigen in Zelzate. Die moest een dynamo aandrijven en zou zo de suikerfabriek van
Frantz Wittouck voorzien van drijfkracht en licht.
Aangezien de elektriciteit in 1913 niet direct kon worden voorzien, werd besloten op een perceel in de Groenstraat (onderstation) een
gebouwtje op te richten, met daarin een stoomlocomobiel en dynamo. Die stond in voor de stroomlevering. Op het kanaal ter hoogte
van ’t Scheepken dreef ook een kleine elektrische centrale. Deze draaide op kolen en voorzag de grensafsluiting van elektriciteit.
In mei 1915 vroegen de Duitsers aan directeur Herry van de centrale van Langerbrugge om elektriciteit te leveren voor de
prikkeldraadversperring die ze aan de Belgisch-Nederlandse grens hadden geplaatst. Omdat hij dit beschouwde als een misdaad tegen
het vaderland weigerde de directeur in te gaan op de vraag van de bezetter. De voorzitter van de Raad van Bestuur, de heer Maurice
Lippens, volgde deze beslissing. De Duitsers besloten dan om zelf de versperring op het Langerbrugse net aan te sluiten. Herry liet
hierop de voedingskabel naar Zelzate afsluiten. De Zelzatenaren en enkele andere grensgemeenten werden op de hoogte gebracht
van dit gebeuren en maakten geen bezwaar.
Het gevolg was dat nieuwe onderhandelingen door de bezettende overheid op touw werden gezet. Aan de CEF (Centrales
Electriques des Flandres) werd gevraagd om, op drie door de Duitsers aan te duiden plaatsen, gebouwtjes op te trekken
waarin men locomobielen zou plaatsen die stroom opwekken. Deze zouden ze gebruiken om de schrikdraad onder spanning
te zetten. Herry weigerde nogmaals. De Duitsers stelden dezelfde vraag aan de suikerfabriek, maar deze weigerde ook.
Tenslotte besloot de bezetter om zelf voor elektriciteit te zorgen, met behulp van een benzinemotor, om zo de
Belgisch-Nederlandse grens onder stroom te zetten.
POLDER SAS VAN GENT
Aan de versperring hadden de bezetters allerlei alarminstallaties
voorzien, zoals hier een bel. De
foto is genomen in de polder van
Sas van Gent, aan de achterzijde
van de huidige glasfabriek en de
Zuid-Chemie. In de witte woning
woonde toen de directeur van die
bedrijven. Een tijd lang was de
omgeving een publiekstrekker omdat het er zogenaamd spookte.
Volgens de overlevering was het
spook dat van een Duitse soldaat
die aan de Poeldijk probeerde te
deserteren en aan de versperring
geëlektrocuteerd werd.
Uit heel Europa en de VS kwamen spokenjagers naar de ruïne op zoek
naar onverklaarbare verschijnselen. Het spookhuis werd eind februari
2011 het slachtoffer van haar eigen succes: buurtbewoners trokken naar
de eigenaar van het spookhuis omdat de bezoekers, ook 's nachts, te veel
overlast zouden veroorzaken. De heemkundige kring van Sas van Gent
probeerde de sloop tegen te houden en diende een bezwaarschrift in.
Daarop besliste de eigenaar de sloop voorlopig uit te stellen, maar op 18
maart 2011, na een gesprek tussen de eigenaar, de buren en de
Heemkundige Kring, werd dan toch beslist het huis te slopen.
GRENS BELGIË - NEDERLAND
Op weg naar knooppunt 90 fietst u langs de
Poeldijkstraat. Bovenstaande foto geeft een
beeld van nu, onderstaande foto dateert uit
Wereldoorlog I. Toen liep hier de elektrische
draadversperring tussen België en Nederland.
Meer informatie over de dodendraad vindt u
verder in deze brochure.
De huidige Belgisch-Nederlandse
grens werd in de 19de eeuw vastgelegd. In 1839 werd in London
het scheidingstraktaat tussen de
koninkrijken van Nederland en
België getekend. Vier jaar later
bepaalde men op de conventie
van Maastricht hoe de grens precies moest gaan lopen. Men besloot toen ook om 388 gietijzeren
(en 356 hardstenen) grenspalen te
plaatsen. De nummering van de
locaties ging van 1
(drielandenpunt Vaals) tot 369
(Noordzee) en langs de grensmaas
werden dubbele palen geplaatst
met hetzelfde nummer. De gietijzeren grensmarkeringen rusten op
een achthoekig fundament en zijn
versierd met de wapens van beide
koninkrijken en het jaartal 1843.
In 1849 verscheen in het staatsblad een reglement voor het onderhoud van de grenspalen. Dit
reglement bepaalt dat de gemeentebesturen hun rijksgrensvak in de
lente van elk jaar moeten inspecteren en daarvan een procesverbaal opmaken.
BELGISCHE VLUCHTELINGEN NAAR SAS VAN GENT
Vanaf augustus 1914 kwam een grote stroom Belgische vluchtelingen over de grens bij Sas van Gent. In totaal werd Nederland door
één miljoen vluchtenden overrompeld. Half oktober waren er in Sas van Gent 2 500 vluchtelingen, die de Duitse bezetter beschouwde
als deserteurs, spionnen en smokkelaars. Toen de situatie in België genormaliseerd was, keerden velen terug.
In 1916 werd de grens gesloten door de onder stroom staande draad, oftewel de dodendraad. Het werd steeds moeilijker om de grens
over te komen. Er lagen een aantal grote fosfaat- en glasfabrieken aan de grens en het grootste deel van de werklieden was afkomstig
uit Zelzate en Assenede. Tot 1916 mochten deze arbeiders de grens passeren met een speciale pas, maar na enige tijd moesten de
arbeiders kiezen: zich in Nederland vestigen of in België blijven. Een aantal koos
ervoor om zich in Nederland te settelen en ze namen hun gezinnen mee. Zo ontstond
er in Sas van Gent een kolonie van een duizendtal Belgen. De directeur van de glasfabriek (zie foto), de heer Jacobs, liet op de fabrieksterreinen grote barakken bouwen,
waar de werknemers een gratis onderkomen vonden. Er werd ook een Belgische
school opgericht en om tegemoet te komen aan de katholieke geloofsovertuiging van
de Belgen werd in de machinekamer van de glasfabriek een kapel ingericht, voorzien
van beelden en een biechtstoel. Een priester verzorgde er wekelijks twee diensten. In
1917 werd hier zelfs de Plechtige Communie gevierd. De afkondiging van de wapenstilstand in 1918 betekende ook het einde van de Belgische kolonie in Sas van Gent.
BOLWERK GENERALITEIT EN SMOKKELEN IN DE GRENSSTREEK
Op deze plek vinden we Bolwerk Generaliteit, oorspronkelijk een militaire verdedigingsplaats waaronder vele tunnels lopen. Deze
werden vooral gebruikt om munitie op te slaan en aan te voeren. Het bastion werd opgetrokken in 1572, tijdens de Tachtigjarige Oorlog, na een aanval van de Watergeuzen. In 1583 veroverden de katholieke Spanjaarden Sas Van Gent, verstevigden de vestiging en
breidden ze uit. In 1644 slaagde Frederik Hendrik Van Oranje erin de Spanjaarden te verdrijven en in de jaren die volgden, werd de
vestiging uitgebreid met 6 andere bolwerken van het leger van Oranje. Bolwerk Generaliteit is het enige van de zeven dat vandaag nog
is overgebleven. In 1790 werd het bolwerk nogmaals gemoderniseerd door de Fransen, maar in 1816 verloor het uiteindelijk zijn
militaire functie. Vandaag de dag is het Bolwerk bij de Sassenaars gekend als ‘de Molenberg’, door de stenen molen die er sinds 1828
pronkt. In Sas Van Gent waren vroeger wel meerdere molens op de bolwerken, maar dit exemplaar hield het langst
stand. De beschadigingen aan de molen dateren uit de Tweede Wereldoorlog en werden nooit hersteld.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog was Sas Van Gent een van
de weinige toegangswegen naar Nederland. Doorgang werd
wel enkel verleend aan diegenen ‘welke met peerd en kar
eetwaren gaan halen’. Dit bevel hield smokkelaars echter
niet tegen. In Sas bakten de bakkers Evarist Blancke en Alfons Willems brood met Amerikaanse bloem voor de
Zelzaatse bevolking en de 600 Duitse soldaten die er bivakeerden. Met een door de Duitsers afgeleverd pasje mochten deze bakkers met paard en broodkar over de grens,
door de prikkeldraad- en elektrische versperring. Over bakker Evarist Blancke is gekend dat hij van zijn bevoorrechte
positie profiteerde om veel Vlaamse brieven over te smokkelen, waardoor deze via Nederland achter de IJzer terechtkwamen. Sinds 1915 sprak men in het hele Meetjesland
overigens van ‘hollandsch brood’ dat werd gemaakt in Sas
Van Gent.
DAGELIJKS LEVEN IN HET SAS VAN GENT
Dankzij Marinus Stouthamer (1879-1943) uit Sas van Gent kunnen we ons een beeld vormen van het dagelijks leven tijdens de Eerste
Wereldoorlog. Hij maakte regelmatig aantekeningen, vooral over de voedselsituatie. Ook al was Nederland officieel niet betrokken bij
de Eerste Wereldoorlog, toch stegen de prijzen voor levensmiddelen sterk. Sommige artikelen waren nog nauwelijks verkrijgbaar
(bijvoorbeeld groene zeep).
Vanaf 1917 begon de Nederlandse regering met voedselrantsoenering. Iedere burger kon enkel voedingswaren kopen via bonboekjes
en –kaarten die men op het gemeentehuis moest afhalen. Vooral brood, melk, aardappelen, peulvruchten, rijst, suiker, koffie, thee,
boter, margarine en vet waren enkel nog verkrijgbaar op de bon. Stouthamer vermeldde het volgende in februari 1917: “Wij zijn met
man, vrouw en drie kinderen, dus dat is met vijf personen. Voor ieder persoon krijgt men een kwart, geldig voor een week, of 28 ons
brood. (…) Wij krijgen 20 kaarten.” Het rantsoen werd nog aangevuld met bruine bonen en erwten. De kwaliteit van het brood was
ronduit slecht omdat in het meel aardappelmeel, gruis en zemelen waren gemengd. Het vulde, maar leverde niet genoeg voedingswaarde.
Ook kleding, schoeisel en leer werden gerantsoeneerd. Alles wat men in het dagelijks leven nodig had, verdubbelde in prijs in vergelijking met vóór 1914. “Bijv. Een compleet herenkostuum kostte nu 50 à 60 gulden, voorheen 20 à 25 gulden.” De brandstof was vooral
steenkool. Stouthamer beschrijft het als volgt: “Brandstof is ook zeer schaars. Iedereen heeft tekort aan kolen en cokes. Daar zijn huishoudens die met 40 kg kolen een heele week moeten toekomen in deze felle kou. Men hoort dan ook al van doodvriezen van arme of
oude menschen. Veel menschen gaan vroeg naar bed omdat men geen kolen of te
weinig eten heeft. Het is een ellendigen toestand.” Als alternatief stookten mensen
met hout of derrie (= een brandstof bestaande uit houtvezels van vergane bomen en
bladeren, een soort turf).
In april 1918 werd de voedselsituatie nijpend. Er was geen vlees meer verkrijgbaar,
alle prijzen stegen pijlsnel, het broodrantsoen werd teruggebracht tot 200 gram per
persoon per dag. Gelukkig kweekte de echtgenote van Marinus Stouthamer bruine
bonen in de eigen tuin en voegde ze deze regelmatig toe bij de bereiding van gerechten. Ze werden zelfs in de koffiemolen gemalen tot bonenmeel. Als men het
meel zeefde, kon men er een smakelijke pannenkoek van bakken of zoetemelkse
pap van koken.
Pas in mei 1919 kwam er een eind aan de distributie en de rantsoenering van levensmiddelen en brandstoffen.
TRANSFORMATORSTATION REEDIJK
Transformatoren worden gebruikt om de in de elektriciteitscentrale opgewekte energie te transformeren naar een hogere- of
lagere spanning. Elektriciteit wordt onder hoge spanning via het
net getransporteerd, maar om deze bruikbaar te maken, moet
de spanning omlaag. Daarom plaatste men in meerdere
woonwijken transformatorhuisjes. Die zetten de spanning op
het net om naar een lagere waarde, zodat de mensen ook thuis
elektriciteit konden gebruiken.
Een van de oudste transformatorhuisjes (1922/23) van Zeeland vinden
we in het Zeeuws-Vlaamse Westdorpe. Het staat op de splitsing van de
Graaf-Jansdijk met de Spoorweg. Vanaf hier werd de elektrische energie aan de gebruikers geleverd.
Westdorpe ging toen een elektrische periode in, al sloot men in het
begin meestal maar 1 of 2 lampjes per woning aan. Pol Heijman was de
installateur in Westdorpe. Hij vertelde: “Indien je er niet bij moet
werken, is een lampje van 16 W. voldoende. Als je wilt naaien of breien,
dan mag het wel 25 W. zijn.”
In 1963 is het transformatorhuisje ontmanteld en verkocht aan de
toenmalige gemeente Westdorpe. Door medewerking van de Gemeente Terneuzen en Stichting Landschapsbeheer Zeeland kon het behouden blijven en weer in oude stijl ingericht worden. Delta N.V. zorgde
voor het publicatiebord. Door deze inspanningen kunnen de inwoners
en toeristen zich ook nu nog een beeld vormen van dit unieke huisje.
MILITAIRE INCIDENTEN IN DE GRENSSTREEK
De inwoners van Zeeuws-Vlaanderen werden vaak opgeschrikt door bommen die door piloten van oorlogvoerende landen verkeerd
werden gegooid. Verder was de navigatietechniek in die tijd nog zeer bescheiden, waardoor piloten vaak uit koers raakten of door
brandstofgebrek moesten landen in het neutrale Zeeuws-Vlaanderen. Zo landde er op 3 juli 1915 een Frans vliegtuig met motorstoring
bij Westdorpe, bemand door twee Engelsen. Het was geraakt door Duits afweergeschut boven Gent.
Nederland kon zijn luchtruim niet verdedigen omdat ze niet het vereiste materiaal hadden, noch de nodige ervaring en piloten. Van de
neergestorte, buitenlandse vliegtuigen staken de Nederlandse militairen wel heel wat op, zoals onderstaand voorbeeld uit Sas van
Gent aantoont: “Op 28 september 1917 stortte een Duitse Gotha G IV neer bij Sas van Gent. Het toestel was na een nachtelijke aanval
op Londen neergehaald tijdens de terugvlucht door een Engelse bommenwerper. De Gotha G IV kwam terecht in een weiland achter de
toenmalige suikerfabriek. Enkel de twee 260pk Mercedesmotoren waren nog bruikbaar, de rest was voor de sloop. Van de drie bemanningsleden raakten er twee gewond.”
Ook Duits afweergeschut, vaak onder de vorm van granaten of granaatsplinters, kwam op Nederlands grondgebied terecht. Op 21
augustus 1917 kwam er in de blauwselfabriek van Sas van Gent een stuk van een granaatkartets neer. Een jongen raakte door de glasscherven gewond. Op het stationsterrein werd een diep gat in de grond geslagen, een kolenwagen doorboord en in de glasfabriek
waren verschillende kabels vernield.
DODENDRAAD
Nadat het traject was vastgelegd, werden palen in de
grond geheid. Het ging veelal om dennenhouten palen,
met daarop porseleinen isolatoren om de stroomdraden aan te bevestigen. Meestal telde de versperring vijf of
zes draden, op een dertigtal centimeter van elkaar gespannen en bevestigd aan de Belgische kant van elke paal. Hoog
daarboven waren nog twee draden aangebracht voor de
stroomvoorziening: de Speiseleitung.
Evenwijdig aan beide zijden van deze versperring, op ongeveer anderhalve tot drie meter afstand, stond een ietwat
lagere en stroomvrije prikkeldraad. Deze moest mensen en
dieren beschermen voor de elektrische stoten.
De dodendraad was een elektrische versperring aan de
grens tussen België en Nederland tijdens Wereldoorlog I.
Deze liep van het Zwin in Knokke tot de voorsteden van
Aken en stond op Belgisch grondgebied, maar volgde niet
heel nauwkeurig de grens. In april en mei 1915 startte
men met de werkzaamheden. De versperring werd niet
van west naar oost of omgekeerd opgebouwd. Men begon op diverse plaatsen met de bouw van losse stroken.
De elektrische afspanning kwam er omdat Duitse soldaten er niet in slaagden om de kilometerslange rijksgrens
hermetisch af te sluiten. Veel mensen konden daardoor
de grens oversteken: vrijwilligers voor het Belgische
leger, spionnen, bezorgers van clandestiene post,
verzetslui, smokkelaars en vluchtelingen. Nederland was
als neutraal land verplicht om zijn grenzen te sluiten en
te bewaken. De Duitse dodendraad heeft dit werk
vereenvoudigd.
De dodendraad volgde de grens, behalve in Sint
-Elooipolder en in Overslag-dorp. De SintElooipolder stond onder controle van de Duitsers, maar de draad stond op Overslagdijk
bovenop de dijk!
De dodendraad verdeelde Overslag-dorp in
twee stukken. De Schoolstraat en een deel van
de “Overslagdorp-straat” werden afgesneden
van de rest van Wachtebeke. Op de BelgischNederlandse grens plaatste Nederland een
‘kippendraad’ van 2 meter hoog. Duitse en
Nederlandse soldaten bewaakten deze grensdraad. De bewoners zaten opgesloten tussen
de draden, maar de kinderen mochten les
volgen op de Nederlandse Overslag en de
volwassenen mochten 3 x per dag één uur naar
Nederland om eten.
Grenswacht op Oudeburgse Sluis
Alle verkeer naar Nederland werd
verboden of kon enkel passeren
onder strenge Duitse controle.
Bezoek aan familieleden of
vrienden “aan de overkant” hing af
van de willekeur van de plaatscommandant. Hij verleende een
schriftelijke - en overigens te betalen - toestemming om het land te
verlaten gedurende enkele uren of
soms voor twee dagen. Wanneer
de Belgen de goedkeuring kregen,
moesten ze via een door de
plaatscommandant aangeduide
poort het land verlaten en langs
dezelfde poort terugkomen.
LEGAAL DE DODENDRAAD PASSEREN
In de dodendraad waren poorten aangebracht: Zivildurchläße bestemd voor de
doortocht van burgers en Militärdurchläße voor militairen. Over de hele grens
moeten er zowat vijfenzeventig poorten zijn geweest: vijftig alleen voor militairen,
negen alleen voor burgers en zestien met een dubbele functie. De poorten waren in
de eerste plaats noodzakelijk om toegang te krijgen tot het “niemandsland” tussen
de dodendraad en de rijksgrens. Daarnaast konden burgers (mits een Passierschein
van de plaatscommandant) naar Nederland reizen, al was de kans niet groot.
ILLEGAAL DE DODENDRAAD PASSEREN
Grensbewoners verzonnen allerlei technieken om alsnog voorbij de dodendraad te geraken. In ruil voor wat geld werden de Duitse
grenswachters omgekocht en op afgesproken ogenblikken werd de spanning op de draden gedurende een kwartiertje afgezet. Velen
zijn op die wijze aan de overkant geraakt, maar velen werden ook verraden door de grenswachter waarmee was afgesproken. Daarnaast kon men proberen de versperring te ontwijken door bijvoorbeeld door een duiker, riool, afvoerbuis of kanaaltje onder de
versperring te kruipen. Vaak maakte men ook gebruik van stokken die aan de bovenzijde een geïsoleerd U-profiel hadden. Soms werd
een ton, waarvan onder- en bovenkant waren weggeslagen, onder de onderste of tussen de onderste en de tweede draad geschoven,
zodat men er vrij veilig kon doorkruipen. De handigste variant hierop was het gebruik van een houten fietsvelg die tussen de onderste
en de tweede draad werd opgespannen. Men gebruikte ook wollen dekens, maar interessanter was nog het gebruik van rubber.
Grensgidsen die vluchtelingen of spionnen door de versperring hielpen, beschikten over rubberen handschoenen en laarzen en soms
zelfs over rubberen pakken.
Tot slot was er het “passeursraam”, een
houten plooibaar raam met geïsoleerde
boven- en onderkant. Dat werd tussen de
draden gespannen, waarna de “passeur”
naar de andere kant kon kruipen.
EINDE DODENDRAAD
De dodendraad werd na de Wapenstilstand (11 november) door de Belgische overheid als oorlogsbuit beschouwd, maar bleek op veel
plaatsen al verdwenen. Het materiaal werd door landbouwers hergebruikt om hun weilanden te omheinen.
SLACHTOFFERS DODENDRAAD
In Zeeuws-Vlaanderen
eiste de elektrische
draadversperring 109
doden, zowel militaire
als burgerslachtoffers.
“Kijk daar ligt hij. Blauwe vlammetjes spelen van het lichaam op, het is een fantastisch gezicht. Licht eens bij. Hij is blijkbaar tusschen
den eersten en tweeden draad doorgekropen. De rechterzijde van het lichaam ligt dan ook reeds over den draad in onze richting, het
linkerbeen hangt over den eerste draad. Hij ligt met het hoofd voorover, den rechterarm en hand op den grond, terwijl de linkerhand
krampachtig den draad omvat. Dood. Juist waar het hoofd en de rechterhand den grond raken spelen de blauwe vlammetjes. … Nu zijn
de vlammetjes niet meer te zien. Zeker de stroom uitgeschakeld. … Daar komt wat aan. Het zijn de Duitschers die speciaal met den
electrischen draad belast zijn. De voorman heeft een haak met geïsoleerd handvat bij zich. … Bij het zwakke schijnsel van hun en onze
lantaarn trekt de Duitscher met zijn haak de doode omver en van de draad af. We zien, dat het lijk stijf is, zoo stijf als een plank. De
man ligt nu op den rug. We kunnen zijn gezicht zien, hij is niet jong meer, 45 tot 50 jaar, een grijzen knevel, een norsch uiterlijk. Een gat
is in zijn voorhoofd gebrand, de neus is gedeeltelijk verbrand en de rechterhand eveneens. Het zijn de plekken, waar het lichaam den grond raakte.”
Sommigen slaagden er wel in de draad succesvol te passeren. De vlucht van een circa 17-jarig meisje uit Wachtebeke mag
niet onvermeld blijven. Vooraleer het haar lukte zich nabij Westdorpe onderdoor de elektrische draad te graven, had zij zich
gedurende een vijftal weken in een bos schuilgehouden, levend van bieten en rapen waarnaar ze ‘s nachts op zoek ging. Tijdens haar
vlucht hadden Duitse grenswachten nog op haar geschoten zonder haar evenwel te raken. “In deerlijk vervallen toestand en meer op
een dier dan op een mensch gelijkend, kwam zij te Westdorpe, waar zij thans bij familie verpleegd wordt.”
BURGERSLACHTOFFER
Gustaaf werd aangehouden door de Duitsers begin juli 1917. Hij
werd beschuldigd van spionage, omdat hij met pijl en boog berichten
over de dodendraad naar Nederland schoot. Gustaaf was koerier
voor de Britse dienst Moreau en vervoerde de brieven in melkkannen met dubbele bodem. Hij werd eerst opgesloten in de gevangenis
van Gent en daarna door de Duitse Krijgsraad ter dood veroordeeld.
MARQUENIE Gustaaf
Geboren te Wachtebeke (Overslag) op 13/9/1884.
Gustaaf woonde op de Ramonshoek (schuin over
St. Laurens Overslag), samen met zijn vrouw, Fierens Hortense en hun 6 kinderen en echtgenote in
verwachting.
Op 11/10/1917 werd hij gefusilleerd op het executieoord van Gent in de Offerlaan 2. Hij werd ter
plaatse begraven. Na de oorlog, in 1919 werd hij
begraven op het kerkhof van Wachtebeke. Zijn
echtgenote werd later in hetzelfde graf begraven.
Tijdens de oorlog had Gustaaf een melkronde voor
een melkerij in Wachtebeke.
KLOOSTERBOS
Het Kloosterbos, ongeveer 100 hectare groot, ligt op het grondgebied van de gemeente Wachtebeke in de hoek van de R4 en de N49.
Het is één van de laatste restanten van wat ooit een uitgestrekt bos- en heidegebied was van Maldegem tot Stekene. Ook het Heidebos in Wachtebeke/Moerbeke en het Stropersbos in Sint-Gillis-Waas/Stekene zijn nog getuigen daarvan.
Waar er mogelijkheden zijn, koopt de Provincie aangrenzende percelen om het bos uit te breiden. Sinds de eerste aankoop breidde
het bos op die manier al uit met meer dan 22 ha. Een behoorlijk deel hiervan mag spontaan verbossen, in andere delen worden nieuwe bomen aangeplant.
Het meest karakteristieke aan het Kloosterbos is de zandgrond. De typische vegetatie met struikheide, berk en zomereik is pas in de
loop van de laatste eeuw vervangen door dennenaanplantingen.
Het bos is volledig gratis toegankelijk. Bijna 8 km wandelpaden zorgen voor rustig wandel- of actief jogplezier. Honden zijn
ook welkom zolang ze aan de leiband blijven. Ruiters hebben afzonderlijke paden. Er loopt eveneens een 3 km lange bewegwijzerde fietsroute door en langs het bos. Bijna 9 ha van het bos is aangeduid als speelzone. Hier mogen kinderen en
jongeren (onder begeleiding) de bospaden verlaten en volop spelen in de natuur. De speelzone is verdeeld in 5 delen, met
elk een eigen mascotte in de vorm van een dier. Zo zijn de speelzones ook gemakkelijk te herkennen.
EINDE WERELDOORLOG I : ANNEXERING
In 1918 wilden de Belgen Zeeuws-Vlaanderen annexeren als vergelding voor een gerucht dat door de gemeente Westdorpe
was verspreid. Er werd gezegd dat de Nederlanders in Limburg Duitse troepen zouden doorgelaten hebben, een gerucht dat
nooit ernstig werd geloofd maar uitgroeide tot een internationaal conflict.
Door dit feit en het verlenen van asiel aan de Duitse keizer, Willem II, was voor België de maat vol. Op het moment dat de
geallieerde overwinnaars in 1919 in Parijs rond de tafel gingen zitten om Europa te herverdelen, eiste de Belgische minister
van Buitenlandse Zaken, Paul Hymans, de volgende gebieden op: Zuid-Limburg ten zuiden van Roermond, plus heel ZeeuwsVlaanderen en de Westerschelde.
“…verklaarde de [Belgische] minister van Buitenlandse Zaken, Paul Hymans, tegenover de Antwerpse krant La Métropole, dat België op
de komende vredesconferentie de volledige herziening van de verdragen van 1839, inclusief de territoriale bepalingen, zou vragen. Zijn
ministerie was druk bezig met het samenstellen van een program van eisen (…) De grote mogendheden, met uitzondering van Frankrijk, hadden nauwelijks belangstelling voor de Belgische eisen. Ondertussen was de Nederlandse regering in het geweer gekomen tegen
de dreigende aanspraken op delen van haar grondgebied.” (Uit Bauwens A. “Bange Jaren”, p. 280)
Er ontstond een haatcampagne in de pers tegen Nederland, vooral gesteund door de Franse pers,
en de diplomatieke betrekkingen tussen België en Nederland werden steeds slechter. De bevolking van Zeeuws-Vlaanderen was niet echt Hollandsgezind, maar de inwoners wilden ook geen
Belgen worden. De Engelse regering, die toen een leidende rol speelde in de wereldpolitiek,
maakte duidelijk dat er geenszins sprake kon zijn van annexatie. Ook Frankrijk en de Verenigde
Staten steunden de onhandig opererende Belgische minister Hymans niet. Zij zagen hem als een
hebzuchtige lastpost en vreesden dat Nederland aansluiting zou kunnen zoeken bij een herlevend
Duitsland, door het verlies van aanzienlijke stukken grondgebied. Het Nederlandse leger maakte
zich al klaar om België 'preventief' binnen te vallen en op een nieuw Europees conflict zaten de
geallieerden niet te wachten. België kreeg in Versailles uiteindelijk alleen van Duitsland de
Oostkantons – de streek van Eupen, Malmedy en Sankt Vith – plus in Afrika de Duitse kolonie
Ruanda-Urundi, als mandaatgebied. In 1919 werd in artikel 31 van het Verdrag van Versailles
bepaald dat de eeuwigdurende neutraliteit van België was vervallen. België kreeg geen
bescherming en verdedigbare grenzen. De annexionistische dreiging was definitief afgewend.
Paul Hymans
BRONNEN
FOTOMATERIAAL
Achiel De Windt - Marc Thienpont - Cyriel De Bruyne
WETENSCHAPPELIJKE BRONNEN
BAUWENS A., HAAK M., “Bange jaren. Zeeuws-Vlaanderen tijdens de Eerste Wereldoorlog”, Aardenburg, 2014, 408p.
DE KEYZER D., “Nieuwe meesters, magere tijden”, Leuven, 2013, 376p.
HUYSMAN S., VAN DEN BROECK Ester “De Eerste Wereldoorlog in het Meetjesland”, een thematische synthese, Comeet, 2011.
KUIPERS J.J.B., “De Staats-Spaanse Linies. Monumenten van conflicten en cultuur”, Vlissingen, 2013, 248p.
LEENDERS H., DE POORTER G., “2014-18 : de oorlog verslaan”, Eeklo, 2013, 77p.
VANNESTE A. em. prof. dr., “De doodendraad”, Gent, 2014, 126p.
TIJDSCHRIFTEN
SINT-LAURENSKLOK, tijdschrift Broeders van Liefde, verschillende jaargangen.
DE TURFSTEKER, tijdschrift Heemkundige Kring Selsaete, verschillende edities.
INTERNETBRONNEN
http://www.on4ckz.be
http://www.hullabaloo.be/woningen/spookhuis-sas-van-gent
http://www.dodendraad.org/
https://nl.wikipedia.org/wiki/Willem_van_Oranje
http://www.molendatabase.org/molendb.php?step=details&nummer=277
http://www.terneuzen.com/historie/geschiedenis/waterkorenmolensasvangent/
http://www.vvvzeeland.nl/nl/vakantie/musea/48597/bolwerk-generaliteit-onderaards-gangenstelsel/west-zeeuws-vlaanderen/sas-van-gent
MET DANK AAN
COLOFON
De leerlingen van het Koninklijk Atheneum Zelzate
Marc Thienpont van de Heemkundige Kring
Achiel De Windt voor zijn postkaartenverzameling
Cyriel De Bruyne voor zijn informatie over de dodendraad
in Overslag
Een uitgave van het Koninklijk Atheneum van Zelzate, september 2015.
VERANTWOORDELIJKE UITGEVER
Koninklijk Atheneum Zelzate
COÖRDINATIE, VORMGEVING, FOTOGRAFIE, REDACTIE EN EINDREDACTIE
Chantal Fontana - Filip Bisschop - Nina Heesakkers - Benjamin Peeters
DANKBAARHEID
Op de elfde dag van de elfde maand om elf uur bliezen de klaroenen op alle fronten het “staakt-het-vuren”. De Duitsers hadden de
wapenstilstand getekend. Een oorlog die meer dan vier jaar duurde was ten einde. Er was eindelijk vrede!
Na de oorlog werden er regelingen getroffen om de vluchtelingen zo snel mogelijk naar huis te doen terugkeren. Van de Belgen die in
Zeeuws-Vlaanderen waren blijven wonen, vertrokken er velen. Anderen bleven. Nog steeds wonen nazaten van hen in de streek.
Vele Belgen toonden zich dankbaar voor de geboden hulp. Tijdens de oorlog werden herhaaldelijk inwoners en burgemeesters
bedankt voor hun inzet en betrokkenheid bij de vluchtelingen. In april 1915 bracht de Belgische minister Poullet in opdracht van de
regering een bezoek aan West-Zeeuws-Vlaanderen. In Sluis, Axel, Koewacht, Hulst en Terneuzen bedankte hij de plaatselijke
overheden en comités.
In alle toespraken waren er woorden van lof en dank! Zoals de woorden van de Belgische onderwijzer C. Calle uit Sluis:
“En, laat het ons ronduit zeggen: Niemand meer dan U heeft die bewijzen van hulde en erkentelijkheid verdiend. Van de eerste uren der
wilde ontstuimige vlucht, toen ’s vijands opmarsch bijna de heele kuststreek ontvolkte; toen angst en ontzetting, toen schrik en
verslagenheid als ’t ware den geest verlamden, en oud en jong, rijk en arm tot een aan waanzin grenzende vertwijfeling gedreven
werden; toen duizenden radeloos opgejaagde vluchtelingen, in onafzienbare verkeersmiddelen, Nederlands veiligen bodem trachtten
te bereiken, toen waart ge daar, niet enkel om de ongelukkige te helpen, in de alledaagsche beteekenis van het woord; niet enkel om
hun brood, kleeding en onderkomen te verschaffen; maar ook om voor alles raad en hulp te bieden; om heul en troost te schenken bij
dit naamlooze wee; om steun en voorziening te vinden; om een inrichting in ‘t leven te roepen, die ten minste voorloopig orde kon
brengen in den chaos, die om ons heerschte.”
Na het lezen van deze brochure kunnen we allemaal tot dezelfde conclusie komen: “Nooit meer Oorlog!”
Voor meer info: bezoek onze website: http://go-zelzate.be
Met steun van:
Download