Hoe klimaat integreren in ontwikkelingssamenwerking? 1. Situering De VODO-werkgroep klimaat/NoordZuid is een overlegorgaan waarin ngo’s uit verschillende sectoren van het Vlaamse maatschappelijke middenveld vertegenwoordigd zijn. Deze werkgroep focust op de mondiale dimensie van de klimaatproblematiek en maakt analyses vanuit een rechtvaardigheidsperspectief. We werken gemeenschappelijke standpunten uit die we vertalen naar de beleidsmakers toe. Reeds enkele jaren hameren we op de noodzaak voor coherentie tussen milieubeleid en ontwikkelingsbeleid. Het klimaatbeleid moet rekening houden met de belangen en consequenties van ontwikkelingslanden en omgekeerd moet ook het ontwikkelingsbeleid rekening houden met de klimaatproblematiek. De linken tussen milieu en ontwikkeling hebben vooral op internationaal niveau een plaats gekregen in het beleidsdiscours. Het internationale debat spitst zich momenteel toe op de vertaling van het principe “gedeelde maar gedifferentieerde verantwoordelijkheid”. De onderhandelingen omtrent een vervolgtraject voor het Kyoto-akkoord concentreren zich grotendeels op de vraag ‘wie is bereid tot wat in een toekomstig klimaatakkoord’. De industrielanden zijn grotendeels verantwoordelijk voor de opwarming van de aarde door hun gecumuleerde broeikasgasuitstoot. Tegelijk stijgt de broeikasgasuitstoot van een aantal belangrijke ontwikkelingslanden (India, China, Brazilië, Indonesië…) aan een zeer sterk tempo. Om de klimaatverandering onder controle te krijgen, zal in het nieuwe klimaatakkoord een belangrijk luik moeten zitten met betrekking tot mitigatie in ontwikkelingslanden. Ontwikkelingslanden worden daarentegen het zwaarst getroffen door de gevolgen van de klimaatopwarming. Ze worden bedreigd door een toenemend risico op langdurige droogteperiodes, natuurrampen en overstromingen door een stijgende zeespiegel. De impact van de klimaatopwarming op landbouw, watervoorziening, biodiversiteit, gezondheid en infrastructuur vormen een acute bedreiging voor de ontwikkelingkansen van deze landen. Alle (bescheiden) pogingen om de millenniumdoelstellingen te bereiken en de armoede in de wereld weg te werken dreigen een maat voor niets te zijn als gevolg van de impact van de klimaatverandering. Gezien de enorme wederzijdse invloed tussen klimaatverandering en ontwikkeling is het noodzakelijk om het ontwikkelingsbeleid, het klimaatbeleid en het energiebeleid op elkaar af te stemmen. Deze integratiediscussie is zich op internationaal niveau volop aan het ontspinnen, maar lijkt in België problematisch. Op politiek niveau blijft het voorlopig bij grote verklaringen en engagementen, die heel dringend vertaald moeten worden naar concrete maatregelen. Op 7 maart 2008 organiseerde de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking Charles Michel een conferentie over Klimaat en Ontwikkelingssamenwerking met als doel een brede gedachtewisseling toe te laten rond de opwarming van de aarde als nieuwe uitdaging voor ontwikkelingssamenwerking. De resultaten van deze conferentie moeten later op het jaar uitmonden in concrete beleidsvoorstellen die geformuleerd zullen worden door Jean-Pascal Van Ypersele, de moderator van de conferentie. Vanuit het Vlaamse middenveld willen we deze opportuniteit aangrijpen om input te leveren voor dit rapport en onze visie te geven op de linken tussen klimaat en ontwikkeling en hoe de Belgische beleidsmakers deze linken kunnen vertalen naar concrete beleidsmaatregelen. 2. Coherentie in het beleid De opwarming van de aarde is een gedeelde verantwoordelijkheid waarbij de verzamelde beleidsmakers van industrielanden een antwoord moeten formuleren op de historisch gegroeide ongelijke verdeling van baten en lasten van de klimaatproblematiek. Dit antwoord kan niet komen van één enkel beleidsdomein, maar moet verschillende bevoegdheidsdomeinen betrekken. Er is nood aan een coherentie en integratie van het beleid waarbij de klimaatopwarming niet enkel een prioriteit is binnen het milieubeleid, maar ook binnen het energiebeleid, het handelsbeleid, het landbouwbeleid, financiën… . De integratie van klimaataspecten in de Belgische ontwikkelingssamenwerking is dus één van de pistes om de linken tussen klimaat en ontwikkeling te vertalen naar het beleid. Uiteraard mag de verantwoordelijkheid voor de opwarming van de aarde en dan vooral het aanpakken van de gevolgen ervan niet afgeschoven worden op het beleidsdomein ontwikkelingssamenwerking. Er moet een effectief beleidsdomeinoverschrijdend politiek overleg plaatsvinden om het klimaatbeleid coherenter en geïntegreerd te maken. Ook de regio’s moeten hierin vertegenwoordigd zijn. Het Belgische investeringsbeleid moet eveneens coherent zijn met de klimaat- en ontwikkelingsdoelstellingen. De steun die België geeft via haar publieke financiële instellingen aan investeringen van Belgische bedrijven in het buitenland, moeten enerzijds hernieuwbare energie promoten en anderzijds bijdragen tot een duurzame ontwikkeling in het zuiden. Bijzondere aandacht moet gaan naar de steun via de Delcrederedienst, de Belgische Technische Coöperatie, de Belgische Maatschappij voor Internationale Investeringen, de Belgische Maatschappij voor Investeringen in Ontwikkelingslanden en zeker ook de rol die handelsmissies spelen. Ook de gewesten (vb Vlaams Agentschap voor Internationaal Ondernemen) mogen hierbij niet over het hoofd worden gezien. Dezelfde opmerking geldt voor de internationale financiële instellingen waarin België een stem heeft. De investeringen die gesteund worden door de Wereldbank zetten landen vandaag vast in fossiele ontwikkelingspaden. We denken in dit verband ook aan de GEF, het GEEREF en de financiering voor het Clean Energy Investment Framework. Er moeten duidelijke ecologische en sociale criteria gehanteerd worden voor het toekennen van investeringssteun via publieke financiële instellingen. 3. Mitigatie in het Noorden Om de globale opwarming van de aarde alsnog binnen de perken te houden, moet België, samen met de andere industrielanden, een ambitieus broeikasgasreductiebeleid voeren. Mitigatie op korte termijn zal immers de adaptatienoden op langere termijn beïnvloeden. Deze link tussen mitigatie en adaptatie moet expliciet erkend worden. Om onomkeerbare effecten en onaanvaardbare risico’s te vermijden, moet de globale temperatuurstijging absoluut onder de kritieke grens van 2°C blijven. Om dit te kunnen realiseren, moeten de globale emissies na 2015 afnemen en dit met ongeveer 80% tegen 2050 in vergelijking met 1990 1. Geïndustrialiseerde landen moeten hierin het voortouw nemen. Het zijn immers deze landen die het meest hebben bijgedragen aan de opwarming van de aarde 2. De uitstoot van broeikasgassen door de geïndustrialiseerde landen moet met minstens 30% dalen tegen 2020 . Ook België mag zijn verantwoordelijkheid in deze globale problematiek niet ontlopen en moet op de internationale fora mee aan de kar trekken van een ambitieus klimaatbeleid. De pogingen van België om zijn nationale reductieverplichtingen af te zwakken door meer flexibiliteit in te voeren zijn dan ook absoluut onaanvaardbaar. Een ernstig klimaatbeleid moet in de eerste plaats gericht zijn op energiebesparing en energie-efficiëntie. Een aanzienlijke vermindering van de energieconsumptie blijft prioritair. Daarnaast moet de energievoorziening gebaseerd worden op hernieuwbare energie.De EU-doelstellingen gelden hier als een minimum. In het kader van de gedeelde maar gedifferentieerde verantwoordelijkheid in het klimaatbeleid vragen we dat de Belgische overheid een interne Europese reductiedoelstelling van 30% tegen 2020 ondersteunt 4. Adaptatie en mitigatie in het zuiden Ontwikkelingslanden zullen het hardst getroffen worden door de gevolgen van de klimaatverandering. Vooreerst, omdat de meeste ontwikkelingslanden in regio’s liggen die vatbaar zijn voor droogtes, overstromingen, orkanen, etc. Daarnaast hebben ontwikkelingslanden minder mogelijkheden om zich aan te passen aan de gevolgen van de klimaatverandering. Ze hebben onvoldoende financiële middelen en technologische kennis om zich voor te bereiden op natuurrampen en andere gevolgen van de opwarming van de aarde. Vooral de minst ontwikkelde landen en de kleine eilandstaten zijn uiterst kwetsbaar. Adaptatiemaatregelen moeten die kwetsbaarheid tegengaan. Het gaat hier bijvoorbeeld om aanpassing van plantvariëteiten, irrigatiewerken, bebossing om erosie tegen te gaan, enz. Bijzondere aandacht moet daarbij gaan naar een meer geïntegreerd beheer van water. De opwarming van de aarde heeft immers een belangrijke impact op de hydrologische cyclus, met een sterke toename van extreme omstandigheden (lange droogtes, toename regenintensiteit met overstromingen tot gevolg, stijging zeewaterniveau, vermindering grondwaterreserves e.d.). Gezien hun historische verantwoordelijkheid in de globale klimaatproblematiek hebben industrielanden niet alleen de morele plicht om zelf ambitieuze reductiedoelstelling te realiseren, maar ook om ontwikkelingslanden te ondersteunen om zich aan te passen aan de gevolgen van de opwarming van de aarde. Daarnaast moeten industrielanden ontwikkelingslanden ondersteunen in hun keuze voor een koolstofarme en duurzame ontwikkeling en het vermijden van ontbossing en bosdegradatie. Hiervoor moeten door de Belgische overheid voldoende financiële middelen en technologie ter beschikking gesteld worden en moet capaciteitsopbouw gestimuleerd worden. 1 België moet bijdragen in de ondersteuning van ontwikkelingslanden, zowel voor wat betreft adaptatie als voor wat betreft koolstofarme en duurzame ontwikkeling en het vermijden van ontbossing en bosdegradatie. IPCC, 2007: Climate Change 2007: Synthesis Report. De geïndustrialiseerde landen zijn verantwoordelijk voor ongeveer drie vierde van alle CO2 uitstoot afkomstig van fossiele brandstoffen sinds 1850. De OECD landen, met minder dan één vijfde van de wereldbevolking, stoten momenteel bijna de helft uit van alle CO2 afkomstig van fossiele brandstoffen. (OECD, IPCC) 2 Het UNFCCC rapport over financiële stromen schat dat 210 miljard $ nodig is voor mitigatiemaatregelen tegen 2030, waarvan 46% (of 69 miljard €) in ontwikkelingslanden3. Een eerlijk aandeel hiervan voor België kan de proportie van de Belgische uitstoot zijn in het totaal van de uitstoot van de Annex 1 landen (bv. 0,78% in 1990), wat overeenkomt met ongeveer 530 miljoen €. Voor de financiering van adaptatie in ontwikkelingslanden lopen de schattingen uiteen 4, maar Oxfam (2007) berekende 50 miljard $/jaar, wat voor het Belgische aandeel van 0,78% in de uitstoot van Annex 1 landen in 1990 overeenkomt met 280 miljoen €. Oxfam schuift een Belgisch aandeel van 1,1% naar voor, gebaseerd op gedifferentieerde verantwoordelijkheid en capaciteit. Externe kredieten Naast de interne reductie-inspanningen om de uitstoot van broeikasgassen op het nationale grondgebied te reduceren, kunnen geïndustrialiseerde landen ook emissiereducties realiseren in het buitenland5. Om een evenwicht te vinden tussen het realiseren van emissiereducties in België en het helpen van ontwikkelingslanden is het noodzakelijk een Europese doelstelling voor bijkomende reductiedoelstelling buiten Europa vast te leggen. We vragen dat België op Europees niveau pleit voor een engagement voor het financiële equivalent6 van 15% bijkomende emissiereducties (bovenop de 30%) door te investeren in adaptatie- en emissiereductieprojecten in ontwikkelingslanden. CDM-projecten hebben een dubbele doelstelling: enerzijds moeten ze emissiereducties realiseren en anderzijdsmoeten ze bijdragen tot een duurzame ontwikkeling in het gastland. In de praktijk blijken de CDM-projecten echter vaak helemaal niet te voldoen aan de noden van de ontwikkelingslanden en is er toenemende kritiek over het gebrek aan additionaliteit 7 en het ontbreken van duurzame ontwikkelingsbezorgdheden 8. Er is ook een slechte regionale spreiding van de CDM-projecten. De armste Afrikaanse landen vallen bijna helemaal uit de boot: investeerders gaan liever daar waar er reeds goede infrastructuur aanwezig is en de risico’s beperkt zijn. Bovendien hebben Afrikaanse landen minder informatie en capaciteit om zelf goede projecten voor te stellen. In samenspraak met de ngo’s moet gezocht worden naar mogelijkheden voor kleinschalige projecten in de Afrikaanse regio. De dienst klimaatverandering van de federale Overheidsdienst voor Leefmilieu is verantwoordelijk voor de aankoop van CDM/JI-projecten in België. In mei 2005 werd een eerste tender gelanceerd met een budget van 10 miljoen euro. Hiervoor werden 16 3 Dit is gebaseerd op een scenario dat tot meer dan 2°C opwarming zal leiden, dus de kosten van mitigatie om onder de 2°C temperatuursstijging te blijvan zijn wellicht hoger. 4 Andere schattingen: UNDP 2007 (World Development Report): 86 miljard $ in 2015; UNFCCC 2007: 28-67 miljard $ in 2030 5 In het Kyoto-protocol werden 3 flexibele mechanismen voorzien waarbij industrielanden een deel van hun reductieverplichtingen voor broeikasgassen in het buitenland kunnen realiseren : Clean Development Mechanisme (CDM), Joint Implementation (JI) en emissiehandel. CDM’s realiseren emissiereducties in ontwikkelingslanden die zelf geen reductiedoelstellingen hebben. Joint Implementation wordt toegepast in andere industrielanden, met name in Oost-Europa Aan een indicatieve prijs van 60€ per ton CO2-eq komt deze 15% neer op ongeveer 51 miljard € per jaar tegen 2020. 7 Zeker bij hydro-electriciteit blijkt dit het geval te zijn. Meer dan een derde van de grote hydro-electrische centrales die door de CDM-Executive Board zijn goedgekeurd werden eigenlijk al bijna afgerond voor CDMgoedkeuring. 89% werden verwacht binnen het jaar voltooid te worden. (http://internationalrivers.org). 8 “Is the CDM fulfilling its environmental objectives? An evaluation of the CDM and options for improvement” a report for WWF by the Öko-Institut, November 2007. 6 kandidaten geselecteerd. Begin 2007 keurde de federale Ministerraad de modaliteiten en procedure van een tweede tender goed voor 22 miljoen euro. België heeft lovende kritieken gekregen over deze procedure, gezien zowel de eerste als de tweede tender expliciet duurzame ontwikkelingscriteria opnemen in de selectie van de projecten. De projecten moeten niet alleen emissierechten genereren, maar ook hoog scoren op het vlak van de duurzaamheid in de partnerlanden. Deze criteria werden opgesteld door een Technisch Comité, samengesteld uit vertegenwoordigers van de overheidsdiensten, de ngo’s, werkgevers en vakbonden. Dit Comité geeft ook advies over de goedkeuring van CDM/JIprojecten voor België. We vragen dat ook in de toekomst duurzaamheidscriteria gebruikt worden voor de aankoop van externe kredieten. We bevelen hierbij aan om kredieten te kopen die gecertificeerd zijn met Gold Standard. Zie voor meer informatie www.cdmgoldstandard.org. Naast de officiële emissiehandel is er ook een vrijwillige markt van compensatiekredieten, waarbij de hoeveelheid broeikasgassen die een bepaalde activiteit veroorzaakt (vb vliegtuigreizen), gecompenseerd worden door ergens anders evenveel broeikasgassen uit de lucht te halen of te vermijden. Onder bepaalde voorwaarden kan deze markt helpen om de overgang naar niet-fossiele en efficiëntere energieproductiesystemen te versnellen, en opportuniteiten leveren voor duurzame ontwikkeling in landen in het zuiden. De compensatieprojecten moeten een reële CO2winst opleveren, maar moeten ook de sociale en ecologische toestand ter plaatse vooruit helpen. De projecten zijn additioneel en vinden plaats met participatie en toestemming van de lokale gemeenschappen. De afgeleverde kredieten moeten onafhankelijk (door een derde partij) worden geverifieerd, tegen strikte en transparante criteria, zoals de Gold Standard gecertificeerde projecten. De Belgische overheden moet zijn vliegtuigreizen compenseren door geloofwaardige kredieten aan te kopen uit projecten die energie-efficiëntie of hernieuwbare energie beogen, die een reële bijdrage leveren aan duurzame ontwikkeling, een belangrijke meerwaarde bieden voor de lokale bevolking en die additionele emissiereducties realiseren 9. Fondsen Op verschillende beleidsniveau’s zijn fondsen opgericht om ontwikkelingslanden te ondersteunen in hun strijd tegen de opwarming van de aarde. Binnen de VN werden drie speciale fondsen opgericht om tegemoet te komen aan de (adaptatie)noden van ontwikkelingslanden, nl het Special Climate Change Fund (SCCF) en het Least Developed Countries Fund (LDCF) onder het Raamverdrag en het Adaptation Fund (AF) onder het Kyoto protocol. Deze fondsen worden beheerd door de Global Environment Facility (GEF), dat als doel heeft ontwikkelingslanden te helpen projecten te financieren die het globale leefmilieu beschermen. Daarnaast heeft de Wereldbank begin 2008 een initiatief gelanceerd aangaande Climate Change Investment Funds. Deze fondsen zouden vanuit een top-down benadering beheerd worden door de rijkste landen, terwijl weinig participatie is voorzien voor ontwikkelingslanden. Ook op Europees niveau werd een fonds opgericht. Eurocommissaris Louis Michel kondigde in september 2007 aan dat de Europese Commissie een Global Climate Change Alliance wil oprichten tussen de EU en de armste ontwikkelingslanden. De bestaande fondsen zijn absoluut ontoereikend en vaak moeilijk toegankelijk voor de meest kwetsbare landen. Zowel bestaande als innovatieve bronnen voor financiering 9 Voorbeelden van verkopers die compenseren met Gold Standard projecten, zijn www.compenCO2.be, www.co2logic.be, www.myclimate.org, www.atmosfair.de, en www.climatefriendly.org. moeten geïdentificeerd worden om voldoende financiële middelen beschikbaar te stellen voor het zuiden. Gezien het principe “de vervuiler betaalt” zijn het de industrielanden die voor een realistische financiering moeten zorgen. Vrijwillige mechanismen zullen hiervoor niet volstaan. Er moeten verplichte engagementen worden vastgelegd (voorbeeld koolstoftaks, percentage van het bnp, …). Er moet gezocht worden naar innovatieve financieringsbronnen voor het financieren van adaptatie en mitigatie (o.a. technologie transfer, vermeden ontbossing). Het Belgische (en Europese) ontwikkelingsbeleid heeft er alle belang bij zich te mengen in dit debat en pro-actief op zoek te gaan naar nieuwe mogelijkheden (carbon tax, auctionning, …). Nieuwe klimaatfondsen mogen niet via de Wereldbank gekanaliseerd worden. Andere multilaterale fondsen moeten de voorkeur krijgen. België moet overwegen om bij te dragen tot het LDC-fonds binnen het VNRaamverdrag of het Europese GCCA. Veiling van emissierechten Een concrete optie voor bijkomende financiering is alvast de volgende: Onder het Europese emissiehandelssysteem moeten vanaf 2012 alle emissierechten voor de Europese industrie geveild worden, in overeenstemming met het principe dat de vervuiler betaald, en vooral om de marktwerking ten volle te laten bijdragen aan CO2-reducties in Europa. De inkomsten van deze veiling kunnen gebruikt worden voor klimaatbescherming onder de vorm van mitigatie- en adaptatieprojecten, waarvan minstens de helft in ontwikkelingslanden. De 50% die bestemd is voor ontwikkelingslanden mag niet besteed worden aan CDM projecten, aangezien deze projecten juist als doel hebben de reductiedoelstelling van EUlanden te helpen realiseren. De middelen voor ontwikkelingslanden (uit de 50%) bestemd voor adaptatie moeten bijdragen tot het VN Adaptatie fonds, en niet als lening gekanaliseerd worden (bv. GEEREF). Door de fondsen via het Adapatiefonds te kanaliseren wordt specifiek aandacht besteed aan kwetsbare landen. De 50% voor ontwikkelingslanden mag niet als ODA geteld worden, maar moet additioneel gezien worden aan de ODA doelstellingen (opbrengsten van veiling mogen niet als 0,7% geteld worden). België moet op Europees vlak pleiten voor 100% veiling van emissierechten tegen 2012 met gebruik van de inkomsten hiervan voor klimaatbescherming, waarvan minstens de helft in ontwikkelingslanden. 5. Integratie klimaat in ontwikkelingssamenwerking Politiek gedragen engagement Tot op heden was er een gebrek aan politieke interesse om het klimaatthema te integreren in de Belgische ontwikkelingssamenwerking. Naast enkele loze verklaringen en lippendienst is er nooit serieuze aandacht besteed aan de mogelijke synergieën tussen klimaat en ontwikkeling. Er is dringend nood aan een gedragen politieke visie om een klimaatgerelateerd ontwikkelingsbeleid tot stand te brengen. We vragen dan ook dat er op korte termijn een duidelijk engagement komt in de regeringsverklaring en de beleidsplannen van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking om meer aandacht te besteden aan klimaat in de Belgische ontwikkelingssamenwerking. Evenredige middelen vrijmaken Daaraan verbonden moeten ook menselijke, financiële en institutionele middelen vrijgemaakt worden om klimaat te integreren in de Belgische ontwikkelingssamenwerking. Vanuit verschillende bronnen kregen we niet mis te verstane signalen dat er onvoldoende personeel, kennis en middelen beschikbaar zijn om klimaat te integreren in de bestaande ontwikkelingssamenwerking. Tevens is het cruciaal om vanuit het ontwikkelingsbeleid andere beleidsprocessen op te volgen die belangrijke implicaties hebben voor ontwikkelingslanden. De internationale klimaatonderhandelingen hebben bijvoorbeeld een enorme ontwikkelingsdimensie en het Belgische ontwikkelingsbeleid moet meer betrokken zijn bij de Belgische/Europese standpuntbepaling in deze. Ook het Europese / Belgische energiebeleid heeft enorme consequenties voor ontwikkelingslanden (biobrandstoffen, aankoopbeleid externe kredieten, financiering adaptatie, … ). Binnen dit beslissingsproces worden de belangen van ontwikkelingslanden onvoldoende vertegenwoordigd. Ook voor dergelijke beleidsprocessen is het dus van cruciaal belang dat het ontwikkelingsbeleid betrokken wordt om mogelijke synergieën tussen energiebeleid en ontwikkelingsbeleid te detecteren en te sturen waar nodig. Zowel op kabinettair niveau, als op administratief niveau is er dringend nood aan bijkomend personeel om klimaatthema’s in brede zin proactief en beleidsdomeinoverschrijdend op te volgen. Tenslotte moet werk gemaakt worden van interne capaciteitsopbouw binnen de Belgische administratie, zowel bij de ambtenaren die in Brussel gestationeerd zijn, als bij de mensen die in de partnerlanden werken. De impact van de opwarming van de aarde op landen in het zuiden en de gevolgen ervan voor hun ontwikkelingskansen moeten algemeen gekend zijn bij iedereen die te maken heeft met ontwikkelingssamenwerking. Wij vragen op korte termijn een concrete strategie (inclusief planning, verantwoordelijke actoren en budgetering) om dergelijke interne capaciteit uit te bouwen. Mainstreamen van klimaat in ontwikkelingsbeleid De ‘Zorg voor het leefmilieu’ is als sectoroverschrijdend thema opgenomen in de wet op de internationale samenwerking van van 25 mei 1999. De aandacht voor leefmilieu is de laatste jaren echter van de ontwikkelingsagenda verdwenen. Tot het eind van de jaren ’90 gebeurde ontwikkelingshulp vaak op een projectmatige basis waardoor de donor eigen prioriteiten kon aanbrengen. Door de heroriëntering van het ontwikkelingsdiscours aan het einde van de vorige eeuw verschoof de focus van ontwikkelingssamenwerking naar armoedebestrijding en werd de voorkeur gegeven aan directe budgettaire steun, gelinkt aan de prioriteiten vermeld in de PRSP’s (Poverty Reduction Strategy Papers). Dergelijke PRSP’s vertrekken vanuit een eenzijdige economische visie en bieden geen strategie voor een duurzame economische, ecologische en sociale ontwikkeling. Milieuen klimaataspecten komen zelden aan bod. In de dialoog met partnerlanden moet klimaat op de agenda gezet worden, opdat deze dimensie geïntegreerd zou worden in de nationale plannen en strategieën (Poverty Reduction Strategy Papers, maar ook National Adaptation Plans of Action, National Sustainable Development Strategies). Ook in het handel- en landbouwbeleid van de Belgische ontwikkelingssamenwerking moeten klimaataspecten een prominente plaats krijgen om coherentie te verzekeren. Financiering De armste lagen van bevolking zijn het meest kwetsbaar voor de gevolgen van de klimaatverandering. Zij hebben een gebrekkige toegang tot schaarse hulpbronnen en de natuurlijke omgeving is voor deze bevolkingsgroepen de basis van hun voortbestaan (huisvesting, voedsel, medicijnen, etc.). Elke verandering in hun leefmilieu bedreigt hun voedsel, bezittingen en gezondheid. Armoedebestrijding draagt bij tot het verminderen van de kwetsbaarheid van deze bevolkingsgroepen. Door de toegang tot hulpbronnen te verbeteren kunnen deze bevolkingsgroepen zich beter wapenen tegen de gevolgen van de klimaatverandering. Om de milleniumdoelstellingen te halen heeft men zich geëngageerd om tegen 2010 0,7% van het BNP te besteden aan ontwikkelingshulp. Het ontwikkelingsbudget moet zo snel mogelijk worden opgetrokken naar de reeds lang beloofde 0,7% van het bbp. Bij deze afspraken is op geen enkele manier rekening gehouden met de gevolgen van klimaatverandering. Naast de traditionele armoedebestrijding zijn er echter verschillende redenen waarom ontwikkelingssamenwerking een bijkomende rol moet spelen in adaptatie en mitigatie in het zuiden: De klimaatverandering zal vooral de meest kwetsbaren in het zuiden treffen, de belangrijkste doelgroep van de ontwikkelingssamenwerking; Aanpassing aan klimaatverandering moet lokaal ingebed zijn. Hetzelfde geldt voor projecten van ontwikkelingssamenwerking; Klimaatverandering zal hoe dan ook interfereren met ontwikkelingsinspanningen. Gezien de aanwezige expertise binnen ontwikkelingssamenwerking en de verwevenheid tussen ontwikkelingsprojecten en klimaat-gerelateerde projecten (vnl. adaptatieprojecten, vermeden ontbossing, …). brengt het internationale klimaatbeleid dus nieuwe taken en verantwoordelijkheden met zich mee voor samenwerkingsverbanden met landen in het zuiden. De bestaande ontwikkelingssamenwerking, met zijn reeds zeer beperkte middelen, mag niet geheroriënteerd worden naar de inspanning die industrielanden moeten doen in het kader van hun klimaatverplichtingen. Bijkomende klimaatgebonden activiteiten binnen de ontwikkelingssamenwerking moeten dan ook additioneel zijn aan de 0,7% doelstelling. België heeft zich in 2001 internationaal geëngageerd om aandacht te besteden aan klimaatverandering binnen ontwikkelingssamenwerking. Samen met enkele andere industrielanden en de EU verklaarde België om tussen 2005 en 2008 jaarlijks 410 miljoen euro vrij te maken voor klimaatgerelateerde Ontwikkelingssamenwerking (Bonndeclaratie). Concreet betekent dit engagement voor België dat er elk jaar 12 miljoen Euro aan klimaatgerelateerde ontwikkelingsprojecten besteed wordt. Het is niet eenvoudig om na te gaan of dit engagement ook in de praktijk gerealiseerd wordt. De methode om de Bonn-toewijsbaarheid van ontwikkelingsprojecten te bepalen is immers niet gestandaardiseerd en de rapportering ervan wordt herleid tot het zoeken naar klimaataanrekenbare project(onderdel)en binnen traditionele ontwikkelingsactiviteiten. Sommige (milieu)projecten dragen impliciet of gedeeltelijk bij tot het opvangen van de gevolgen van de klimaatverandering (bos, landbouw, water, energie, etc.), maar er worden vanuit de Belgische ontwikkelingssamenwerking geen expliciete klimaatprojecten uitgevoerd. Bij de evaluatie van de Bonn-afspraak blijkt dat dit bedrag zowel in 2005 als in 2006 wel werd gehaald hoewel er zeer weinig moeite werd gedaan om dit Verdrag ook naar de geest ervan in te vullen (bij begroting en planning). Binnen de geest van de Bonn-verklaring moeten additionele klimaatgerelateerde ontwikkelingsprojecten opgestart worden. Hierover moet transparant gecommuniceerd worden. Ontwikkelingsprojecten klimaatbestendig maken Vele ontwikkelingsprojecten zijn uiterst gevoelig voor wijzigingen in het klimaat. Zo stelde de Wereldbank al dat een kwart van de ontwikkelingsprojecten op termijn te lijden dreigt te hebben onder de klimaatverandering. Ontwikkelingsprojecten moeten gescreend worden op de impact van de klimaatverandering en aangepast worden opdat ze klimaatbestendig zouden zijn. Capaciteitsopbouw en technologie-overdracht Ontwikkelingssamenwerking moet specifieke aandacht besteden aan technologieoverdracht en capaciteitsopbouw. Industrielanden hebben immers de nodige kennis en technologieën in huis om ontwikkelingslanden toe te laten een koolstofarme en duurzame ontwikkeling te verwezenlijken. Deze kennisoverdracht betreft niet enkel mitigatie, maar ook adaptatie, deelname aan de koolstofmarkt en deelname aan de internationale onderhandelingen. De Belgische ontwikkelingssamenwerking moet in de partnerlanden ondersteuning bieden voor het opstellen en implementeren van kwalitatieve en duurzame CDM-projecten. De Belgische OS moet zijn partnerlanden op korte termijn ook ondersteuning bieden voor het opbouwen van onderhandelingscapaciteit in het kader van de internationale klimaatonderhandelingen. Tijdens de VN-klimaattop in Bali gaven de ontwikkelingslanden een sterk politiek signaal door zich bereid te verklaren om ook hun bijdrage te willen leveren tot de noodzakelijke globale emissiereducties, mits ondersteuning weliswaar van industrielanden in de vorm van technologie-overdracht, financiële middelen en capaciteitsopbouw. De Belgische ontwikkelingssamenwerking moet erover waken dat deze beloftes nageleefd worden op een manier die volledig in lijn ligt met de doelstellingen duurzame ontwikkeling (m.a.w. het moet gaan om duurzame technologiën, die bv. ook inpasbaar zijn in doelstellingen duurzame landbouw) Vermeden ontbossing Ontbossing in de tropen draagt 20- 25 % bij aan de broeikasgasemissies wereldwijd en heeft tevens enorme negatieve effecten onder meer op biodiversiteit, luchtkwaliteit, lokale gemeenschappen en inheemse volkeren. Ook verwijnt door ontbossing de natuurlijke bescherming tegen extreme weersomstandigheden. Indien effectief ontworpen kunnen inspanningen om ontbossing tegen te gaan zowel mitigatie als adaptatiedoelstellingen genereren, met inbegrip van biodiversiteitsbehoud en duurzame ontwikkeling. Momenteel bestaat geen doeltreffend multilateraal beleidskader om ontbossing tegen te gaan, maar er worden volop onderhandellingen gevoerd om in een post-2012 akkoord een mechanisme op te nemen dat voldoende stimulansen geeft om ontbossing en bosdegradatie tegen te gaan. Hierbij moet ook de garantie gegeven worden dat de rechten van inheemse volken en lokale gemeenschappen gerespecteerd zullen worden. De Belgische ontwikkelingssamenwerking zou pilootprojecten moeten lanceren die bijdragen aan het reduceren van ontbossing in de partnerlanden en het bevorderen van duurzaam bosbeheer. Dergelijke projecten moeten een optimale synergie nastreven met duurzame landbouw. Daarnaast moeten in de Belgische ontwikkelingssamenwerking meer aandacht, geld en middelen vrijgemaakt worden voor duurzaam bosherstel. Belgîë kan ondermeer gaan experimenteren met conservation concessions, waar we lokaal betalen voor bosbehoud als internationale milieudienst. Biobrandstoffen Ook het biobrandstoffen-dossier heeft directe linken met de ontwikkelingskansen van landen in het zuiden en dus ook met het beleidsdomein ontwikkelingssamenwerking. De toenemende vraag naar biobrandstoffen zorgt vandaag reeds voor grote duurzaamheidsproblemen in het zuiden (concurrentie met voedselproductie en toenemende voedselprijzen, grondconflicten en mensenrechtenschendingen, toenemende armoede en slechte arbeidsomstandigheden). Biomassa mag enkel een rol spelen in onze energievoorziening indien dit bijdraagt tot een duurzame ontwikkeling in noord en zuid. Er moeten dan ook afdwingbare duurzaamheidscriteria worden opgesteld om de negatieve effecten van de productie van biomassa te minimaliseren. De Belgische Ontwikkelingssamenwerking moet duurzaamheid promoten bij de productie van biomassa. Projecten gericht op lokale energievoorziening moeten hierbij prioritair zijn en de baten ervan moeten ten goede komen aan de lokale bevolking. Gezien het Europese beleid rond biobrandstoffen weinig tot geen aandacht besteedt aan de sociale aspecten vragen we extra aandacht voor de naleving van internationale verdragen ter bescherming van de sociale rechten. De Belgische ontwikkelingssamenwerking moet investeren in capaciteitsopbouw en ondersteuningsmaatregelen die de duurzaamheid van biomassaproductie in zijn partnerlanden moet garanderen. Vooral kleine producenten hebben dergelijke ondersteuning nodig (vb om duurzaamheidscriteria na te leven, om certificering aan te vragen). Het Belgische energiebeleid mag de voedselsoevereiniteit niet hypothekeren en ook de Belgische ontwikkelingssamenwerking moet de biobrandstofproblematiek benaderen vanuit een voedselzekerheidsperspectief. Waterbeheer Binnen de portefeuille van de Belgische ontwikkelingssamenwerking wordt ongeveer 5% van de middelen besteed aan waterprojecten. De klimaatsverandering heeft immense gevolgen voor de toegang en het beheer van water in de meeste partnerlanden van de Belgische coöperatie. Het is daarom belangrijk dat : er in het ontwikkelingsbeleid meer aandacht en middelen gaan naar de verbetering van toegang tot en gebruik van water; de waterprogramma’s die de Belgische samenwerking ondersteunt vertrekken vanuit een concept van Integraal WaterBeheer en anticiperen op de verwachtte impact van de klimaatsverandering op de watercyclus; de Belgische samenwerking, in die partnerlanden waar ze actief kan participeren aan het nationale beleid en competentieopbouw met betrekking tot water, de principes van IWB en adaptatie bepleit en ondersteunt.