Standpunt klimaat en ontwikkeling

advertisement
Hoe klimaat integreren in ontwikkelingssamenwerking?
1. Situering
De VODO-werkgroep klimaat/NoordZuid is een overlegorgaan waarin ngo’s uit
verschillende sectoren van het Vlaamse maatschappelijke middenveld vertegenwoordigd
zijn. Deze werkgroep focust op de mondiale dimensie van de klimaatproblematiek en
maakt analyses vanuit een rechtvaardigheidsperspectief. We werken gemeenschappelijke
standpunten uit die we vertalen naar de beleidsmakers toe. Reeds enkele jaren hameren
we op de noodzaak voor coherentie tussen milieubeleid en ontwikkelingsbeleid. Het
klimaatbeleid moet rekening houden met de belangen en consequenties van
ontwikkelingslanden en omgekeerd moet ook het ontwikkelingsbeleid rekening houden
met de klimaatproblematiek.
De linken tussen milieu en ontwikkeling hebben vooral op internationaal niveau een
plaats gekregen in het beleidsdiscours. Het internationale debat spitst zich momenteel
toe op de vertaling van het principe “gedeelde maar gedifferentieerde
verantwoordelijkheid”. De onderhandelingen omtrent een vervolgtraject voor het
Kyoto-akkoord concentreren zich grotendeels op de vraag ‘wie is bereid tot wat in een
toekomstig klimaatakkoord’. De industrielanden zijn grotendeels verantwoordelijk
voor de opwarming van de aarde door hun gecumuleerde broeikasgasuitstoot.
Tegelijk stijgt de broeikasgasuitstoot van een aantal belangrijke ontwikkelingslanden
(India, China, Brazilië, Indonesië…) aan een zeer sterk tempo. Om de klimaatverandering
onder controle te krijgen, zal in het nieuwe klimaatakkoord een belangrijk luik moeten
zitten met betrekking tot mitigatie in ontwikkelingslanden.
Ontwikkelingslanden worden daarentegen het zwaarst getroffen door de gevolgen
van de klimaatopwarming. Ze worden bedreigd door een toenemend risico op
langdurige droogteperiodes, natuurrampen en overstromingen door een stijgende
zeespiegel. De impact van de klimaatopwarming op landbouw, watervoorziening,
biodiversiteit, gezondheid en infrastructuur vormen een acute bedreiging voor de
ontwikkelingkansen van deze landen. Alle (bescheiden) pogingen om de
millenniumdoelstellingen te bereiken en de armoede in de wereld weg te werken dreigen
een maat voor niets te zijn als gevolg van de impact van de klimaatverandering.
Gezien de enorme wederzijdse invloed tussen klimaatverandering en ontwikkeling is het
noodzakelijk om het ontwikkelingsbeleid, het klimaatbeleid en het energiebeleid op
elkaar af te stemmen. Deze integratiediscussie is zich op internationaal niveau volop aan
het ontspinnen, maar lijkt in België problematisch. Op politiek niveau blijft het voorlopig
bij grote verklaringen en engagementen, die heel dringend vertaald moeten worden naar
concrete maatregelen.
Op 7 maart 2008 organiseerde de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking Charles
Michel een conferentie over Klimaat en Ontwikkelingssamenwerking met als doel een
brede gedachtewisseling toe te laten rond de opwarming van de aarde als nieuwe
uitdaging voor ontwikkelingssamenwerking. De resultaten van deze conferentie moeten
later op het jaar uitmonden in concrete beleidsvoorstellen die geformuleerd zullen
worden door Jean-Pascal Van Ypersele, de moderator van de conferentie.
Vanuit het Vlaamse middenveld willen we deze opportuniteit aangrijpen om input te
leveren voor dit rapport en onze visie te geven op de linken tussen klimaat en
ontwikkeling en hoe de Belgische beleidsmakers deze linken kunnen vertalen naar
concrete beleidsmaatregelen.
2. Coherentie in het beleid
De opwarming van de aarde is een gedeelde verantwoordelijkheid waarbij de verzamelde
beleidsmakers van industrielanden een antwoord moeten formuleren op de historisch
gegroeide ongelijke verdeling van baten en lasten van de klimaatproblematiek. Dit
antwoord kan niet komen van één enkel beleidsdomein, maar moet verschillende
bevoegdheidsdomeinen betrekken. Er is nood aan een coherentie en integratie van het
beleid waarbij de klimaatopwarming niet enkel een prioriteit is binnen het milieubeleid,
maar ook binnen het energiebeleid, het handelsbeleid, het landbouwbeleid, financiën… .
De integratie van klimaataspecten in de Belgische ontwikkelingssamenwerking is dus één
van de pistes om de linken tussen klimaat en ontwikkeling te vertalen naar het beleid.
Uiteraard mag de verantwoordelijkheid voor de opwarming van de aarde en dan vooral
het aanpakken van de gevolgen ervan niet afgeschoven worden op het beleidsdomein
ontwikkelingssamenwerking.

Er moet een effectief beleidsdomeinoverschrijdend politiek overleg plaatsvinden
om het klimaatbeleid coherenter en geïntegreerd te maken. Ook de regio’s
moeten hierin vertegenwoordigd zijn.
Het Belgische investeringsbeleid moet eveneens coherent zijn met de klimaat- en
ontwikkelingsdoelstellingen. De steun die België geeft via haar publieke financiële
instellingen aan investeringen van Belgische bedrijven in het buitenland, moeten
enerzijds hernieuwbare energie promoten en anderzijds bijdragen tot een duurzame
ontwikkeling in het zuiden. Bijzondere aandacht moet gaan naar de steun via de
Delcrederedienst, de Belgische Technische Coöperatie, de Belgische Maatschappij voor
Internationale Investeringen, de Belgische Maatschappij voor Investeringen in
Ontwikkelingslanden en zeker ook de rol die handelsmissies spelen. Ook de gewesten (vb
Vlaams Agentschap voor Internationaal Ondernemen) mogen hierbij niet over het hoofd
worden gezien. Dezelfde opmerking geldt voor de internationale financiële instellingen
waarin België een stem heeft. De investeringen die gesteund worden door de Wereldbank
zetten landen vandaag vast in fossiele ontwikkelingspaden. We denken in dit verband
ook aan de GEF, het GEEREF en de financiering voor het Clean Energy Investment
Framework.

Er moeten duidelijke ecologische en sociale criteria gehanteerd worden voor
het toekennen van investeringssteun via publieke financiële instellingen.
3. Mitigatie in het Noorden
Om de globale opwarming van de aarde alsnog binnen de perken te houden, moet
België, samen met de andere industrielanden, een ambitieus
broeikasgasreductiebeleid voeren. Mitigatie op korte termijn zal immers de
adaptatienoden op langere termijn beïnvloeden. Deze link tussen mitigatie en
adaptatie moet expliciet erkend worden. Om onomkeerbare effecten en
onaanvaardbare risico’s te vermijden, moet de globale temperatuurstijging
absoluut onder de kritieke grens van 2°C blijven. Om dit te kunnen realiseren,
moeten de globale emissies na 2015 afnemen en dit met ongeveer 80% tegen
2050 in vergelijking met 1990 1. Geïndustrialiseerde landen moeten hierin het
voortouw nemen. Het zijn immers deze landen die het meest hebben bijgedragen
aan de opwarming van de aarde 2. De uitstoot van broeikasgassen door de
geïndustrialiseerde landen moet met minstens 30% dalen tegen 2020 . Ook België
mag zijn verantwoordelijkheid in deze globale problematiek niet ontlopen en moet
op de internationale fora mee aan de kar trekken van een ambitieus klimaatbeleid.
De pogingen van België om zijn nationale reductieverplichtingen af te zwakken
door meer flexibiliteit in te voeren zijn dan ook absoluut onaanvaardbaar.


Een ernstig klimaatbeleid moet in de eerste plaats gericht zijn op
energiebesparing en energie-efficiëntie. Een aanzienlijke vermindering van de
energieconsumptie blijft prioritair. Daarnaast moet de energievoorziening
gebaseerd worden op hernieuwbare energie.De EU-doelstellingen gelden hier als
een minimum.
In het kader van de gedeelde maar gedifferentieerde verantwoordelijkheid in het
klimaatbeleid vragen we dat de Belgische overheid een interne Europese
reductiedoelstelling van 30% tegen 2020 ondersteunt
4. Adaptatie en mitigatie in het zuiden
Ontwikkelingslanden zullen het hardst getroffen worden door de gevolgen van de
klimaatverandering. Vooreerst, omdat de meeste ontwikkelingslanden in regio’s liggen
die vatbaar zijn voor droogtes, overstromingen, orkanen, etc. Daarnaast hebben
ontwikkelingslanden minder mogelijkheden om zich aan te passen aan de gevolgen van
de klimaatverandering. Ze hebben onvoldoende financiële middelen en technologische
kennis om zich voor te bereiden op natuurrampen en andere gevolgen van de opwarming
van de aarde. Vooral de minst ontwikkelde landen en de kleine eilandstaten zijn
uiterst kwetsbaar. Adaptatiemaatregelen moeten die kwetsbaarheid tegengaan.
Het gaat hier bijvoorbeeld om aanpassing van plantvariëteiten, irrigatiewerken,
bebossing om erosie tegen te gaan, enz. Bijzondere aandacht moet daarbij gaan
naar een meer geïntegreerd beheer van water. De opwarming van de aarde heeft
immers een belangrijke impact op de hydrologische cyclus, met een sterke
toename van extreme omstandigheden (lange droogtes, toename regenintensiteit
met overstromingen tot gevolg, stijging zeewaterniveau, vermindering
grondwaterreserves e.d.).
Gezien hun historische verantwoordelijkheid in de globale klimaatproblematiek
hebben industrielanden niet alleen de morele plicht om zelf ambitieuze
reductiedoelstelling te realiseren, maar ook om ontwikkelingslanden te
ondersteunen om zich aan te passen aan de gevolgen van de opwarming van de
aarde. Daarnaast moeten industrielanden ontwikkelingslanden ondersteunen in hun
keuze voor een koolstofarme en duurzame ontwikkeling en het vermijden van ontbossing
en bosdegradatie. Hiervoor moeten door de Belgische overheid voldoende financiële
middelen en technologie ter beschikking gesteld worden en moet capaciteitsopbouw
gestimuleerd worden.

1
België moet bijdragen in de ondersteuning van ontwikkelingslanden, zowel
voor wat betreft adaptatie als voor wat betreft koolstofarme en duurzame
ontwikkeling en het vermijden van ontbossing en bosdegradatie.
IPCC, 2007: Climate Change 2007: Synthesis Report.
De geïndustrialiseerde landen zijn verantwoordelijk voor ongeveer drie vierde van alle CO2 uitstoot afkomstig
van fossiele brandstoffen sinds 1850. De OECD landen, met minder dan één vijfde van de wereldbevolking,
stoten momenteel bijna de helft uit van alle CO2 afkomstig van fossiele brandstoffen. (OECD, IPCC)
2
Het UNFCCC rapport over financiële stromen schat dat 210 miljard $ nodig is voor
mitigatiemaatregelen tegen 2030, waarvan 46% (of 69 miljard €) in
ontwikkelingslanden3. Een eerlijk aandeel hiervan voor België kan de proportie van de
Belgische uitstoot zijn in het totaal van de uitstoot van de Annex 1 landen (bv. 0,78% in
1990), wat overeenkomt met ongeveer 530 miljoen €. Voor de financiering van adaptatie
in ontwikkelingslanden lopen de schattingen uiteen 4, maar Oxfam (2007) berekende 50
miljard $/jaar, wat voor het Belgische aandeel van 0,78% in de uitstoot van Annex 1
landen in 1990 overeenkomt met 280 miljoen €. Oxfam schuift een Belgisch aandeel van
1,1% naar voor, gebaseerd op gedifferentieerde verantwoordelijkheid en capaciteit.
Externe kredieten
Naast de interne reductie-inspanningen om de uitstoot van broeikasgassen op het
nationale grondgebied te reduceren, kunnen geïndustrialiseerde landen ook
emissiereducties realiseren in het buitenland5. Om een evenwicht te vinden tussen het
realiseren van emissiereducties in België en het helpen van ontwikkelingslanden is het
noodzakelijk een Europese doelstelling voor bijkomende reductiedoelstelling buiten
Europa vast te leggen.

We vragen dat België op Europees niveau pleit voor een engagement voor het
financiële equivalent6 van 15% bijkomende emissiereducties (bovenop de 30%)
door te investeren in adaptatie- en emissiereductieprojecten in
ontwikkelingslanden.
CDM-projecten hebben een dubbele doelstelling: enerzijds moeten ze emissiereducties
realiseren en anderzijdsmoeten ze bijdragen tot een duurzame ontwikkeling in het
gastland. In de praktijk blijken de CDM-projecten echter vaak helemaal niet te voldoen
aan de noden van de ontwikkelingslanden en is er toenemende kritiek over het gebrek
aan additionaliteit 7 en het ontbreken van duurzame ontwikkelingsbezorgdheden 8. Er is
ook een slechte regionale spreiding van de CDM-projecten. De armste Afrikaanse
landen vallen bijna helemaal uit de boot: investeerders gaan liever daar waar er reeds
goede infrastructuur aanwezig is en de risico’s beperkt zijn. Bovendien hebben
Afrikaanse landen minder informatie en capaciteit om zelf goede projecten voor te
stellen.

In samenspraak met de ngo’s moet gezocht worden naar mogelijkheden voor
kleinschalige projecten in de Afrikaanse regio.
De dienst klimaatverandering van de federale Overheidsdienst voor Leefmilieu is
verantwoordelijk voor de aankoop van CDM/JI-projecten in België. In mei 2005 werd een
eerste tender gelanceerd met een budget van 10 miljoen euro. Hiervoor werden 16
3
Dit is gebaseerd op een scenario dat tot meer dan 2°C opwarming zal leiden, dus de kosten van mitigatie om
onder de 2°C temperatuursstijging te blijvan zijn wellicht hoger.
4
Andere schattingen: UNDP 2007 (World Development Report): 86 miljard $ in 2015; UNFCCC 2007: 28-67
miljard $ in 2030
5
In het Kyoto-protocol werden 3 flexibele mechanismen voorzien waarbij industrielanden een deel van hun
reductieverplichtingen voor broeikasgassen in het buitenland kunnen realiseren : Clean Development Mechanisme (CDM),
Joint Implementation (JI) en emissiehandel. CDM’s realiseren emissiereducties in ontwikkelingslanden die zelf geen
reductiedoelstellingen hebben. Joint Implementation wordt toegepast in andere industrielanden, met name in Oost-Europa
Aan een indicatieve prijs van 60€ per ton CO2-eq komt deze 15% neer op ongeveer 51 miljard € per jaar tegen
2020.
7
Zeker bij hydro-electriciteit blijkt dit het geval te zijn. Meer dan een derde van de grote hydro-electrische
centrales die door de CDM-Executive Board zijn goedgekeurd werden eigenlijk al bijna afgerond voor CDMgoedkeuring. 89% werden verwacht binnen het jaar voltooid te worden. (http://internationalrivers.org).
8
“Is the CDM fulfilling its environmental objectives? An evaluation of the CDM and options for improvement”
a report for WWF by the Öko-Institut, November 2007.
6
kandidaten geselecteerd. Begin 2007 keurde de federale Ministerraad de modaliteiten en
procedure van een tweede tender goed voor 22 miljoen euro. België heeft lovende kritieken
gekregen over deze procedure, gezien zowel de eerste als de tweede tender expliciet
duurzame ontwikkelingscriteria opnemen in de selectie van de projecten. De projecten
moeten niet alleen emissierechten genereren, maar ook hoog scoren op het vlak van de
duurzaamheid in de partnerlanden. Deze criteria werden opgesteld door een Technisch
Comité, samengesteld uit vertegenwoordigers van de overheidsdiensten, de ngo’s,
werkgevers en vakbonden. Dit Comité geeft ook advies over de goedkeuring van CDM/JIprojecten voor België.

We vragen dat ook in de toekomst duurzaamheidscriteria gebruikt worden
voor de aankoop van externe kredieten. We bevelen hierbij aan om
kredieten te kopen die gecertificeerd zijn met Gold Standard. Zie voor meer
informatie www.cdmgoldstandard.org.
Naast de officiële emissiehandel is er ook een vrijwillige markt van
compensatiekredieten, waarbij de hoeveelheid broeikasgassen die een bepaalde activiteit
veroorzaakt (vb vliegtuigreizen), gecompenseerd worden door ergens anders evenveel
broeikasgassen uit de lucht te halen of te vermijden. Onder bepaalde voorwaarden kan
deze markt helpen om de overgang naar niet-fossiele en efficiëntere
energieproductiesystemen te versnellen, en opportuniteiten leveren voor duurzame
ontwikkeling in landen in het zuiden. De compensatieprojecten moeten een reële CO2winst opleveren, maar moeten ook de sociale en ecologische toestand ter plaatse vooruit
helpen. De projecten zijn additioneel en vinden plaats met participatie en toestemming
van de lokale gemeenschappen. De afgeleverde kredieten moeten onafhankelijk (door
een derde partij) worden geverifieerd, tegen strikte en transparante criteria, zoals de
Gold Standard gecertificeerde projecten.

De Belgische overheden moet zijn vliegtuigreizen compenseren door
geloofwaardige kredieten aan te kopen uit projecten die energie-efficiëntie of
hernieuwbare energie beogen, die een reële bijdrage leveren aan duurzame
ontwikkeling, een belangrijke meerwaarde bieden voor de lokale bevolking en die
additionele emissiereducties realiseren 9.
Fondsen
Op verschillende beleidsniveau’s zijn fondsen opgericht om ontwikkelingslanden te
ondersteunen in hun strijd tegen de opwarming van de aarde. Binnen de VN werden drie
speciale fondsen opgericht om tegemoet te komen aan de (adaptatie)noden van
ontwikkelingslanden, nl het Special Climate Change Fund (SCCF) en het Least Developed
Countries Fund (LDCF) onder het Raamverdrag en het Adaptation Fund (AF) onder het
Kyoto protocol. Deze fondsen worden beheerd door de Global Environment Facility (GEF),
dat als doel heeft ontwikkelingslanden te helpen projecten te financieren die het globale
leefmilieu beschermen.
Daarnaast heeft de Wereldbank begin 2008 een initiatief gelanceerd aangaande Climate
Change Investment Funds. Deze fondsen zouden vanuit een top-down benadering
beheerd worden door de rijkste landen, terwijl weinig participatie is voorzien voor
ontwikkelingslanden. Ook op Europees niveau werd een fonds opgericht.
Eurocommissaris Louis Michel kondigde in september 2007 aan dat de Europese
Commissie een Global Climate Change Alliance wil oprichten tussen de EU en de armste
ontwikkelingslanden.
De bestaande fondsen zijn absoluut ontoereikend en vaak moeilijk toegankelijk voor de
meest kwetsbare landen. Zowel bestaande als innovatieve bronnen voor financiering
9
Voorbeelden van verkopers die compenseren met Gold Standard projecten, zijn www.compenCO2.be,
www.co2logic.be, www.myclimate.org, www.atmosfair.de, en www.climatefriendly.org.
moeten geïdentificeerd worden om voldoende financiële middelen beschikbaar te stellen
voor het zuiden. Gezien het principe “de vervuiler betaalt” zijn het de industrielanden die
voor een realistische financiering moeten zorgen. Vrijwillige mechanismen zullen hiervoor
niet volstaan. Er moeten verplichte engagementen worden vastgelegd (voorbeeld
koolstoftaks, percentage van het bnp, …).



Er moet gezocht worden naar innovatieve financieringsbronnen voor het
financieren van adaptatie en mitigatie (o.a. technologie transfer, vermeden
ontbossing). Het Belgische (en Europese) ontwikkelingsbeleid heeft er alle belang
bij zich te mengen in dit debat en pro-actief op zoek te gaan naar nieuwe
mogelijkheden (carbon tax, auctionning, …).
Nieuwe klimaatfondsen mogen niet via de Wereldbank gekanaliseerd worden.
Andere multilaterale fondsen moeten de voorkeur krijgen.
België moet overwegen om bij te dragen tot het LDC-fonds binnen het VNRaamverdrag of het Europese GCCA.
Veiling van emissierechten
Een concrete optie voor bijkomende financiering is alvast de volgende: Onder het
Europese emissiehandelssysteem moeten vanaf 2012 alle emissierechten voor de
Europese industrie geveild worden, in overeenstemming met het principe dat de vervuiler
betaald, en vooral om de marktwerking ten volle te laten bijdragen aan CO2-reducties in
Europa. De inkomsten van deze veiling kunnen gebruikt worden voor
klimaatbescherming onder de vorm van mitigatie- en adaptatieprojecten, waarvan
minstens de helft in ontwikkelingslanden.
De 50% die bestemd is voor ontwikkelingslanden mag niet besteed worden aan CDM
projecten, aangezien deze projecten juist als doel hebben de reductiedoelstelling van EUlanden te helpen realiseren.
De middelen voor ontwikkelingslanden (uit de 50%) bestemd voor adaptatie moeten
bijdragen tot het VN Adaptatie fonds, en niet als lening gekanaliseerd worden (bv.
GEEREF). Door de fondsen via het Adapatiefonds te kanaliseren wordt specifiek aandacht
besteed aan kwetsbare landen.
De 50% voor ontwikkelingslanden mag niet als ODA geteld worden, maar moet
additioneel gezien worden aan de ODA doelstellingen (opbrengsten van veiling mogen
niet als 0,7% geteld worden).

België moet op Europees vlak pleiten voor 100% veiling van emissierechten tegen
2012 met gebruik van de inkomsten hiervan voor klimaatbescherming, waarvan
minstens de helft in ontwikkelingslanden.
5. Integratie klimaat in ontwikkelingssamenwerking
Politiek gedragen engagement
Tot op heden was er een gebrek aan politieke interesse om het klimaatthema te
integreren in de Belgische ontwikkelingssamenwerking. Naast enkele loze verklaringen en
lippendienst is er nooit serieuze aandacht besteed aan de mogelijke synergieën tussen
klimaat en ontwikkeling. Er is dringend nood aan een gedragen politieke visie om een
klimaatgerelateerd ontwikkelingsbeleid tot stand te brengen.

We vragen dan ook dat er op korte termijn een duidelijk engagement komt in de
regeringsverklaring en de beleidsplannen van de minister voor
Ontwikkelingssamenwerking om meer aandacht te besteden aan klimaat in de
Belgische ontwikkelingssamenwerking.
Evenredige middelen vrijmaken
Daaraan verbonden moeten ook menselijke, financiële en institutionele middelen
vrijgemaakt worden om klimaat te integreren in de Belgische
ontwikkelingssamenwerking. Vanuit verschillende bronnen kregen we niet mis te
verstane signalen dat er onvoldoende personeel, kennis en middelen beschikbaar zijn om
klimaat te integreren in de bestaande ontwikkelingssamenwerking.
Tevens is het cruciaal om vanuit het ontwikkelingsbeleid andere beleidsprocessen op te
volgen die belangrijke implicaties hebben voor ontwikkelingslanden. De internationale
klimaatonderhandelingen hebben bijvoorbeeld een enorme ontwikkelingsdimensie en het
Belgische ontwikkelingsbeleid moet meer betrokken zijn bij de Belgische/Europese
standpuntbepaling in deze.
Ook het Europese / Belgische energiebeleid heeft enorme consequenties voor
ontwikkelingslanden (biobrandstoffen, aankoopbeleid externe kredieten, financiering
adaptatie, … ). Binnen dit beslissingsproces worden de belangen van ontwikkelingslanden
onvoldoende vertegenwoordigd. Ook voor dergelijke beleidsprocessen is het dus van
cruciaal belang dat het ontwikkelingsbeleid betrokken wordt om mogelijke synergieën
tussen energiebeleid en ontwikkelingsbeleid te detecteren en te sturen waar nodig.

Zowel op kabinettair niveau, als op administratief niveau is er dringend nood aan
bijkomend personeel om klimaatthema’s in brede zin proactief en
beleidsdomeinoverschrijdend op te volgen.
Tenslotte moet werk gemaakt worden van interne capaciteitsopbouw binnen de Belgische
administratie, zowel bij de ambtenaren die in Brussel gestationeerd zijn, als bij de
mensen die in de partnerlanden werken. De impact van de opwarming van de aarde op
landen in het zuiden en de gevolgen ervan voor hun ontwikkelingskansen moeten
algemeen gekend zijn bij iedereen die te maken heeft met ontwikkelingssamenwerking.

Wij vragen op korte termijn een concrete strategie (inclusief planning,
verantwoordelijke actoren en budgetering) om dergelijke interne capaciteit uit te
bouwen.
Mainstreamen van klimaat in ontwikkelingsbeleid
De ‘Zorg voor het leefmilieu’ is als sectoroverschrijdend thema opgenomen in de wet op
de internationale samenwerking van van 25 mei 1999. De aandacht voor leefmilieu is de
laatste jaren echter van de ontwikkelingsagenda verdwenen. Tot het eind van de jaren
’90 gebeurde ontwikkelingshulp vaak op een projectmatige basis waardoor de donor
eigen prioriteiten kon aanbrengen. Door de heroriëntering van het ontwikkelingsdiscours
aan het einde van de vorige eeuw verschoof de focus van ontwikkelingssamenwerking
naar armoedebestrijding en werd de voorkeur gegeven aan directe budgettaire steun,
gelinkt aan de prioriteiten vermeld in de PRSP’s (Poverty Reduction Strategy Papers).
Dergelijke PRSP’s vertrekken vanuit een eenzijdige economische visie en bieden geen
strategie voor een duurzame economische, ecologische en sociale ontwikkeling. Milieuen klimaataspecten komen zelden aan bod.


In de dialoog met partnerlanden moet klimaat op de agenda gezet worden,
opdat deze dimensie geïntegreerd zou worden in de nationale plannen en
strategieën (Poverty Reduction Strategy Papers, maar ook National Adaptation
Plans of Action, National Sustainable Development Strategies).
Ook in het handel- en landbouwbeleid van de Belgische
ontwikkelingssamenwerking moeten klimaataspecten een prominente plaats
krijgen om coherentie te verzekeren.
Financiering
De armste lagen van bevolking zijn het meest kwetsbaar voor de gevolgen van de
klimaatverandering. Zij hebben een gebrekkige toegang tot schaarse hulpbronnen
en de natuurlijke omgeving is voor deze bevolkingsgroepen de basis van hun
voortbestaan (huisvesting, voedsel, medicijnen, etc.). Elke verandering in hun leefmilieu
bedreigt hun voedsel, bezittingen en gezondheid. Armoedebestrijding draagt bij tot het
verminderen van de kwetsbaarheid van deze bevolkingsgroepen. Door de toegang tot
hulpbronnen te verbeteren kunnen deze bevolkingsgroepen zich beter wapenen tegen de
gevolgen van de klimaatverandering.
Om de milleniumdoelstellingen te halen heeft men zich geëngageerd om tegen 2010
0,7% van het BNP te besteden aan ontwikkelingshulp.

Het ontwikkelingsbudget moet zo snel mogelijk worden opgetrokken naar de
reeds lang beloofde 0,7% van het bbp.
Bij deze afspraken is op geen enkele manier rekening gehouden met de gevolgen van
klimaatverandering. Naast de traditionele armoedebestrijding zijn er echter verschillende
redenen waarom ontwikkelingssamenwerking een bijkomende rol moet spelen in
adaptatie en mitigatie in het zuiden:
 De klimaatverandering zal vooral de meest kwetsbaren in het zuiden treffen, de
belangrijkste doelgroep van de ontwikkelingssamenwerking;
 Aanpassing aan klimaatverandering moet lokaal ingebed zijn. Hetzelfde geldt voor
projecten van ontwikkelingssamenwerking;
 Klimaatverandering zal hoe dan ook interfereren met ontwikkelingsinspanningen.
Gezien de aanwezige expertise binnen ontwikkelingssamenwerking en de
verwevenheid tussen ontwikkelingsprojecten en klimaat-gerelateerde projecten
(vnl. adaptatieprojecten, vermeden ontbossing, …). brengt het internationale
klimaatbeleid dus nieuwe taken en verantwoordelijkheden met zich mee voor
samenwerkingsverbanden met landen in het zuiden.


De bestaande ontwikkelingssamenwerking, met zijn reeds zeer beperkte
middelen, mag niet geheroriënteerd worden naar de inspanning die
industrielanden moeten doen in het kader van hun klimaatverplichtingen.
Bijkomende klimaatgebonden activiteiten binnen de
ontwikkelingssamenwerking moeten dan ook additioneel zijn aan de 0,7%
doelstelling.
België heeft zich in 2001 internationaal geëngageerd om aandacht te besteden aan
klimaatverandering binnen ontwikkelingssamenwerking. Samen met enkele andere
industrielanden en de EU verklaarde België om tussen 2005 en 2008 jaarlijks 410 miljoen
euro vrij te maken voor klimaatgerelateerde Ontwikkelingssamenwerking (Bonndeclaratie). Concreet betekent dit engagement voor België dat er elk jaar 12 miljoen
Euro aan klimaatgerelateerde ontwikkelingsprojecten besteed wordt. Het is niet
eenvoudig om na te gaan of dit engagement ook in de praktijk gerealiseerd wordt. De
methode om de Bonn-toewijsbaarheid van ontwikkelingsprojecten te bepalen is immers
niet gestandaardiseerd en de rapportering ervan wordt herleid tot het zoeken naar
klimaataanrekenbare project(onderdel)en binnen traditionele ontwikkelingsactiviteiten.
Sommige (milieu)projecten dragen impliciet of gedeeltelijk bij tot het opvangen van de
gevolgen van de klimaatverandering (bos, landbouw, water, energie, etc.), maar er
worden vanuit de Belgische ontwikkelingssamenwerking geen expliciete klimaatprojecten
uitgevoerd. Bij de evaluatie van de Bonn-afspraak blijkt dat dit bedrag zowel in 2005 als
in 2006 wel werd gehaald hoewel er zeer weinig moeite werd gedaan om dit Verdrag ook
naar de geest ervan in te vullen (bij begroting en planning).

Binnen de geest van de Bonn-verklaring moeten additionele
klimaatgerelateerde ontwikkelingsprojecten opgestart worden. Hierover moet
transparant gecommuniceerd worden.
Ontwikkelingsprojecten klimaatbestendig maken
Vele ontwikkelingsprojecten zijn uiterst gevoelig voor wijzigingen in het klimaat. Zo stelde
de Wereldbank al dat een kwart van de ontwikkelingsprojecten op termijn te lijden dreigt te
hebben onder de klimaatverandering.

Ontwikkelingsprojecten moeten gescreend worden op de impact van de
klimaatverandering en aangepast worden opdat ze klimaatbestendig zouden
zijn.
Capaciteitsopbouw en technologie-overdracht
Ontwikkelingssamenwerking moet specifieke aandacht besteden aan technologieoverdracht en capaciteitsopbouw. Industrielanden hebben immers de nodige kennis en
technologieën in huis om ontwikkelingslanden toe te laten een koolstofarme en duurzame
ontwikkeling te verwezenlijken. Deze kennisoverdracht betreft niet enkel mitigatie, maar
ook adaptatie, deelname aan de koolstofmarkt en deelname aan de internationale
onderhandelingen.


De Belgische ontwikkelingssamenwerking moet in de partnerlanden
ondersteuning bieden voor het opstellen en implementeren van kwalitatieve en
duurzame CDM-projecten.
De Belgische OS moet zijn partnerlanden op korte termijn ook ondersteuning
bieden voor het opbouwen van onderhandelingscapaciteit in het kader van de
internationale klimaatonderhandelingen.
Tijdens de VN-klimaattop in Bali gaven de ontwikkelingslanden een sterk politiek signaal
door zich bereid te verklaren om ook hun bijdrage te willen leveren tot de noodzakelijke
globale emissiereducties, mits ondersteuning weliswaar van industrielanden in de vorm
van technologie-overdracht, financiële middelen en capaciteitsopbouw.

De Belgische ontwikkelingssamenwerking moet erover waken dat deze
beloftes nageleefd worden op een manier die volledig in lijn ligt met de
doelstellingen duurzame ontwikkeling (m.a.w. het moet gaan om duurzame
technologiën, die bv. ook inpasbaar zijn in doelstellingen duurzame landbouw)
Vermeden ontbossing
Ontbossing in de tropen draagt 20- 25 % bij aan de broeikasgasemissies
wereldwijd en heeft tevens enorme negatieve effecten onder meer op
biodiversiteit, luchtkwaliteit, lokale gemeenschappen en inheemse volkeren. Ook
verwijnt door ontbossing de natuurlijke bescherming tegen extreme
weersomstandigheden. Indien effectief ontworpen kunnen inspanningen om
ontbossing tegen te gaan zowel mitigatie als adaptatiedoelstellingen genereren,
met inbegrip van biodiversiteitsbehoud en duurzame ontwikkeling. Momenteel
bestaat geen doeltreffend multilateraal beleidskader om ontbossing tegen te gaan,
maar er worden volop onderhandellingen gevoerd om in een post-2012 akkoord
een mechanisme op te nemen dat voldoende stimulansen geeft om ontbossing en
bosdegradatie tegen te gaan. Hierbij moet ook de garantie gegeven worden dat de
rechten van inheemse volken en lokale gemeenschappen gerespecteerd zullen worden.


De Belgische ontwikkelingssamenwerking zou pilootprojecten moeten lanceren
die bijdragen aan het reduceren van ontbossing in de partnerlanden en het
bevorderen van duurzaam bosbeheer. Dergelijke projecten moeten een
optimale synergie nastreven met duurzame landbouw.
Daarnaast moeten in de Belgische ontwikkelingssamenwerking meer aandacht,
geld en middelen vrijgemaakt worden voor duurzaam bosherstel. Belgîë kan
ondermeer gaan experimenteren met conservation concessions, waar we
lokaal betalen voor bosbehoud als internationale milieudienst.
Biobrandstoffen
Ook het biobrandstoffen-dossier heeft directe linken met de ontwikkelingskansen van
landen in het zuiden en dus ook met het beleidsdomein ontwikkelingssamenwerking. De
toenemende vraag naar biobrandstoffen zorgt vandaag reeds voor grote
duurzaamheidsproblemen in het zuiden (concurrentie met voedselproductie en
toenemende voedselprijzen, grondconflicten en mensenrechtenschendingen, toenemende
armoede en slechte arbeidsomstandigheden). Biomassa mag enkel een rol spelen in onze
energievoorziening indien dit bijdraagt tot een duurzame ontwikkeling in noord en zuid.
Er moeten dan ook afdwingbare duurzaamheidscriteria worden opgesteld om de
negatieve effecten van de productie van biomassa te minimaliseren. De Belgische
Ontwikkelingssamenwerking moet duurzaamheid promoten bij de productie van
biomassa. Projecten gericht op lokale energievoorziening moeten hierbij prioritair zijn en
de baten ervan moeten ten goede komen aan de lokale bevolking.
Gezien het Europese beleid rond biobrandstoffen weinig tot geen aandacht besteedt aan
de sociale aspecten vragen we extra aandacht voor de naleving van internationale
verdragen ter bescherming van de sociale rechten.


De Belgische ontwikkelingssamenwerking moet investeren in capaciteitsopbouw
en ondersteuningsmaatregelen die de duurzaamheid van biomassaproductie in
zijn partnerlanden moet garanderen. Vooral kleine producenten hebben dergelijke
ondersteuning nodig (vb om duurzaamheidscriteria na te leven, om certificering
aan te vragen).
Het Belgische energiebeleid mag de voedselsoevereiniteit niet hypothekeren en
ook de Belgische ontwikkelingssamenwerking moet de biobrandstofproblematiek
benaderen vanuit een voedselzekerheidsperspectief.
Waterbeheer
Binnen de portefeuille van de Belgische ontwikkelingssamenwerking wordt ongeveer 5%
van de middelen besteed aan waterprojecten. De klimaatsverandering heeft immense
gevolgen voor de toegang en het beheer van water in de meeste partnerlanden van de
Belgische coöperatie. Het is daarom belangrijk dat :



er in het ontwikkelingsbeleid meer aandacht en middelen gaan naar de
verbetering van toegang tot en gebruik van water;
de waterprogramma’s die de Belgische samenwerking ondersteunt vertrekken
vanuit een concept van Integraal WaterBeheer en anticiperen op de
verwachtte impact van de klimaatsverandering op de watercyclus;
de Belgische samenwerking, in die partnerlanden waar ze actief kan
participeren aan het nationale beleid en competentieopbouw met betrekking
tot water, de principes van IWB en adaptatie bepleit en ondersteunt.
Download