Colloquium ter gelegenheid van de zestigste verjaardag van de Universele Verklaring van de rechten van de mens 10 december 2008 Openingstoespraak door de Voorzitter van de Senaat __________ Monseigneur, Meneer de Minister (à confirmer) Meneer de Voorzitter van het Grondwettelijk Hof, Collega’s Senatoren, Dames en Heren, Op 10 december 1948 nam de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in het Palais de Chaillot in Parijs de Universele Verklaring van de rechten van de mens aan. Omdat de Senaat de verjaardag van die Verklaring erg belangrijk vindt, organiseert hij deze speciale bijeenkomst voor senatoren, deskundigen en burgers die actief zijn op het vlak van de mensenrechten of die door hun opvoedende rol de kennis en de toepassing van de Verklaring moeten bevorderen. Ik ben Z.K.H. Prins Philippe bijzonder dankbaar dat hij door zijn aanwezigheid zijn steun wil betuigen aan alle mensen die zich inzetten om de doelstellingen van deze fundamentele tekst volledig te verwezenlijken. De Universele Verklaring van de rechten van de mens was de eerste internationale bevestiging dat iedereen waardig en gelijk is - al telde de UNO op het ogenblik dat de Verklaring werd aangenomen slechts 58 lidstaten. De idee dat eenieder onvervreemdbare rechten heeft als mens en dat die rechten bijgevolg in elke samenleving en door elke regering in acht moeten worden genomen, is uiteraard al veel ouder. De filosofen uit de eeuw van de Verlichting hebben in belangrijke mate bijgedragen tot de ontwikkeling van die idee, die trouwens in het algemeen wordt beschouwd als een deel van de erfenis van de Verlichting. De afkondiging van de “Verklaring van de rechten van de mens en de burger” tijdens de Franse Revolutie in 1789 was een cruciale fase in de verspreiding van die gedachte. Die Verklaring was een reactie op de onrechtvaardigheden van het Ancien Régime. Zo ook leefde kort na de Tweede Wereldoorlog bij de internationale gemeenschap een enorme verontwaardiging over de wreedheden en de barbaarsheid waartoe de miskenning van en de minachting voor de mensenrechten tijdens dit conflict hadden geleid. Dat resulteerde enerzijds in de oprichting van een instrument voor vredeshandhaving (de UNO), en anderzijds in de bekrachtiging van de absolute voorrang van de mensenrechten door middel van een inventaris van deze rechten, die veel ruimer was dan die van de Verklaring van 1789. De heer Bossuyt zal ons straks een uiteenzetting geven over het historisch en theoretisch kader van de Universele Verklaring. Ik wil hierover enkel zeggen dat het doen aanvaarden van de universele aard van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden mijns inziens één van de belangrijkste verworvenheden van deze Verklaring is. De westerse oorsprong van het begrip raakt niet aan zijn universele geldigheid. Die universele aard werd in 1948 al betwist, zoals blijkt uit de memoires van Eleanor Roosevelt, redactiecomité van de Verklaring. de voorzitster van het Dit debat is nu opnieuw actueel vanwege de toenemende tendens om zich te beroepen op culturele eigenheden. Om tegen die trend in te gaan en de verworvenheden van de Universele Verklaring te beschermen, moet men voortdurend trachten iedereen te overtuigen door middel van een open en respectvolle dialoog tussen de culturen. Deze zestigste verjaardag van de Verklaring is een gelegenheid om stil te staan bij de reeds behaalde resultaten en de uitdagingen die we nog moeten aangaan. De balans is verdeeld. Ik geloof dat iedereen het erover eens is dat er opvallende vooruitgang is geboekt op normatief en institutioneel gebied door de oprichting van een grootschalig internationaal stelsel ter bescherming en bevordering van de mensenrechten (zonder nog te spreken over regionale instrumenten zoals het Europees Verdrag voor de rechten van de mens). Dat positieve resultaat bewijst het nut van de Verenigde Naties tegenover degenen die daaraan zouden twijfelen. Er is een reeks mondiale verdragen in werking getreden om de beginselen van de Verklaring te verduidelijken en uit te voeren. De belangrijkste hebben betrekking op: de burgerrechten en politieke rechten; de economische, sociale en culturele rechten; de strijd tegen rassendiscriminatie; de strijd tegen discriminatie van vrouwen; de strijd tegen foltering; de rechten van het kind; de rechten van personen met een handicap; de rechten van migrantenwerkers en hun familieleden. België is partij bij al deze verdragen behalve het verdrag met betrekking tot de migrantenwerkers, en bij verschillende facultatieve protocollen ter zake. Professor Ergeç zal meer in detail ingaan op deze juridische uitlopers van het Verdrag. Ik wil enkel wijzen op een specifiek aspect van deze acht verdragen, namelijk dat zij alle voorzien in een controlemechanisme door de oprichting van (“verdragsorgaan” genoemd). een onafhankelijk toezichtscomité De verdragsluitende Staten moeten geregeld bij dit comité verslag uitbrengen over de uitvoering van het verdrag en het doet aanbevelingen om de Staten te helpen om hun beleid en wetgeving te verbeteren. De parlementen zijn tot op heden te weinig betrokken bij deze toezichtsmechanismen. Ze werken amper mee aan het opstellen van de rapporten van hun land of aan de follow-up van de tot hen gerichte aanbevelingen. Ons parlement is geen uitzondering. Als verkozen vertegenwoordigers van de bevolking van hun land zouden de parlementsleden in dit debat nochtans niet afwezig mogen blijven. Hierin zie ik een taak voor de commissies van onze Senaat. Zij zouden zich nog meer kunnen inzetten voor het zonet beschreven toezichtsmechanisme door onze periodieke rapporten in het kader van de verdragen en de opmerkingen van de verdragsorganen te bespreken met de bevoegde minister. Dat zou een tastbaar resultaat zijn van de viering van vandaag. De internationale instrumenten die ik net heb vermeld, zijn niet de enige verwezenlijking van de Verenigde Naties. Er zijn ook de verdragen die bedoeld zijn om de zwaarste schendingen van de mensenrechten te bestraffen, met name het Internationaal Verdrag inzake de Voorkoming en de Bestraffing van Genocide, dat de Algemene Vergadering van de VN bijna tegelijk met de Universele Verklaring heeft aangenomen (namelijk op 9 december 1948). Een grote stap in de goede richting op dat vlak was de oprichting van het Internationaal Strafhof tien jaar geleden. De balans van de pogingen van de Verenigde Naties om de facto een einde te maken aan de massale schendingen van de mensenrechten, is tot op heden echter ontgoochelend. Hopelijk zal het nieuwe begrip “verantwoordelijkheid om te beschermen” de Verenigde Naties in staat stellen efficiënter op te treden. Dat begrip, goedgekeurd door de VNlidstaten in de verklaring van hun top van 2005, zou het veel meer omstreden begrip “recht op inmenging” moeten vervangen. Het genocidedrama in Rwanda heeft ertoe geleid dat het begrip door de internationale gemeenschap is aanvaard. De wil om het toe te passen in concrete situaties is echter veel minder groot, zoals we hebben kunnen vaststellen tijdens de crisis in Darfur en zelfs nu in Oost-Congo. Uit die voorbeelden blijkt dat de uitvoering van de Verklaring van de rechten van de mens een enorme uitdaging blijft. Op diverse plaatsen in de wereld worden de meest elementaire mensenrechten flagrant en op grote schaal geschonden. Zelfs in landen die in vrede leven en waar de rechtsstaat over het algemeen wordt geëerbiedigd, blijft er nog heel wat te doen. We moeten dagelijks en op alle fronten blijven strijden. De twee spreeksters die straks het woord nemen, zullen het hebben over twee aspecten die onze speciale aandacht verdienen : de rechten van het kind en het geweld tegen vrouwen. We stellen tevens vast dat niets definitief verworven is. Wat dat betreft, is het terrorisme in twee opzichten een aanzienlijke uitdaging. Enerzijds blijkt uit terrorisme per definitie onverdraagzaamheid, geslotenheid en minachting voor de mensenrechten. De bestrijding van terrorisme doet echter ook specifieke problemen rijzen van inachtneming van de mensenrechten. Door veiligheid boven vrijheid te stellen, dreigt men enkele van de meest fundamentele mensenrechten uit te hollen, zoals het absolute verbod op foltering en de rechten van de verdediging. De strijd voor de mensenrechten moet ten slotte ook een strijd zijn tegen de ellende en de armoede in de wereld. We moeten vaststellen dat de vooruitgang inzake de toepassing van de door de Universele Verklaring bekrachtigde economische en sociale rechten achterblijft op de verwezenlijkingen inzake burgerrechten en politieke rechten. Dat wordt westerse landen overigens vaak door de rest van de wereld verweten. Die mislukking is te verklaren door het ontbreken van strenge controlemechanismen met betrekking tot die rechten. Bovendien kan de eerbiediging van die rechten enkel worden afgedwongen als daarvoor de nodige economische middelen beschikbaar zijn. De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens bevat in dat verband een artikel 28, dat luidt : “Een ieder heeft recht op het bestaan van een zodanige maatschappelijke en internationale orde, dat de rechten en vrijheden, in deze Verklaring genoemd, daarin ten volle kunnen worden verwezenlijkt.”. Onderontwikkeling is een voortdurende ontkenning van dat recht. De volledige verwezenlijking van de idealen van de Verklaring kan daarom niet worden losgekoppeld van de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling, en zelfs niet van de strijd tegen de milieuverloedering, zoals de VN-Secretaris-Generaal verklaart in zijn boodschap naar aanleiding van de zestigste verjaardag van de Verklaring, die we dadelijk zullen horen. Kortom, tegenover de rechten die elk individu krachtens de Verklaring heeft, staat de solidariteitsplicht. Dat zijn enkele overwegingen die ik ter inleiding van dit debat met u wil delen. We luisteren dus nu naar de boodschap van dhr. Ban Ki-moon, Secretaris-Generaal van de VN.