Hoge Raad: vermelding all-in prijs bij telefoonabonnement inclusief

advertisement
Regelingen en voorzieningen
CODE 5.1.5.42
Hoge Raad: vermelding all-in prijs bij telefoonabonnement inclusief
toestel is niet voldoende
bronnen
CB (Cassatieblog), 2016-33, geplaatst op 18 februari 2016 door Kasper Jansen
Vermelding all-in prijs bij telefoonabonnement inclusief toestel volstaat niet
HR 12 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:236 (Lindorff/A)
(1) Art. 7:61 lid 2 BW en 7A:1576 lid 2 BW vereisen dat bij een telefoonabonnement inclusief toestel in
de overeenkomst de door de consument te betalen koopprijs voor de mobiele telefoon afzonderlijk wordt
bepaald.
(2) De rechter dient ambtshalve te beoordelen of aan deze voorwaarde is voldaan, en kan zo nodig ook
ambtshalve de overeenkomst vernietigen of oordelen dat deze geen rechtsgevolg heeft.
(3) In geval van een nietige of vernietigde overeenkomst mag de consument in beginsel volstaan met
teruggave van het toestel in de staat waarin dit zich op het moment van de teruggave bevindt, zonder
een gebruiksvergoeding verschuldigd te zijn.
Achtergrond
In het arrest Lindorff/Statia uit 2014 oordeelde de Hoge Raad dat een 'telefoonabonnement inclusief
toestel' in beginsel wordt beheerst door de wettelijke regels inzake consumentenkrediet (art. 7:57 e.v.
BW) en koop op afbetaling (art. 7A:1576 e.v. BW), tenzij de aanbieder stelt en zo nodig aannemelijk
maakt dat de door de consument verschuldigde abonnementskosten niet (mede) strekken tot afbetaling
van de telefoon. Deze beslissing heeft vervolgvragen doen rijzen met betrekking tot de op
telefoonaanbieders rustende informatieplichten, en de rechtsgevolgen van schending daarvan. Deze
vervolgvragen beantwoordt de Hoge Raad in de onderhavige prejudiciële beslissing.
Voldoet vermelding van een all-in prijs aan de wet?
Allereerst beantwoordt de Hoge Raad de vraag of de aanbieder van een telefoonabonnement inclusief
toestel kan volstaan met de vermelding van een zogenaamde 'all-in prijs' voor abonnement, mobiele
telefoon en kredietkosten tezamen. Het antwoord luidt ontkennend.
Voor wat betreft het consumentenkrediet volgt dat uit art. 7:61 lid 2 onder e BW, waarin is bepaald dat
in de kredietovereenkomst het goed ter financiering waarvan het krediet strekt en de contante prijs
daarvan moeten worden vermeld. Voor telefoonabonnementen inclusief toestel is dat (dus) de koopprijs
van de telefoon. Slechts met deze informatie, tezamen met de overige te vermelden gegevens zoals het
jaarlijkse kostenpercentage, is de consument in staat een weloverwogen beslissing te nemen over het
krediet voor de verkrijging van de mobiele telefoon, zo overweegt de Hoge Raad met referte aan de
beschermingsstrekking van de achterliggende Richtlijn consumentenkrediet.
Een koop op afbetaling is ingevolge art. 7A:1576 lid 2 BW 'niet van kracht' voordat partijen de door de
koper te betalen prijs hebben bepaald. Onder verwijzing naar de parlementaire geschiedenis van deze
bepaling overweegt de Hoge Raad dat, ter bescherming van het belang van de koper, duidelijk moet zijn
CODE 5.1.5.42
Regelingen en voorzieningen
wat de koopprijs van de door hem gekochte zaak is, en dat die prijs (daarom) in de overeenkomst
afzonderlijk moet zijn bepaald. Nu uit een all-in prijs zonder specificatie van de afzonderlijke
kostenposten niet valt af te leiden wat de prijs is van de mobiele telefoon, is daarmee niet voldaan aan
art. 7A:1576 lid 2 BW.
Ambtshalve toetsing door de rechter?
Vervolgens beoordeelt de Hoge Raad de sanctionering van het niet-melden van de koopprijs voor de
mobiele telefoon, in het bijzonder indien – zoals vaak en ook in dit geval – de consument niet in rechte
verschijnt (of geen hierop toegespitst verweer voert). Ambtshalve toetsing kan dan uitkomst bieden, zo
oordeelt de Hoge Raad.
Wat betreft het consumentenkrediet leidt de Hoge Raad uit de totstandkomingsgeschiedenis van art.
7:61 lid 2 BW af dat in geval van een schending daarvan onder meer vernietiging op de voet van art.
3:40 lid 2 BW mogelijk is. Vervolgens wijst hij op de rechtspraak van het HvJEU over de ambtshalve
toepassing van Europees consumentenrecht, die in het teken staat van de verzekering van een 'effectieve
bescherming van de consument'. Tegen deze achtergrond concludeert de Hoge Raad dat de rechter,
indien het telefoonabonnement een consumentenkrediet inhoudt, ambtshalve moet beoordelen of
partijen hebben voldaan aan art. 7:61 lid 2 BW, en zo nodig de kredietovereenkomst ook ambtshalve kan
(dus niet: moet) vernietigen. Een en ander geldt ook indien tegen de consument verstek is verleend, mits
de rechter de beginselen van hoor in wederhoor in acht neemt en met dien verstande dat de rechter geen
vernietiging tegen de wil van de consument kan uitspreken.
Wat betreft de koop op afstand geldt ingevolge art. 7A:1576 lid 2 BW dat deze 'niet van kracht' is, indien
de door de koper te betalen prijs niet in de overeenkomst is bepaald. Onder verwijzing naar de
beschermingsstrekking van dit artikel overweegt de Hoge Raad dat de rechter zo nodig ambtshalve moet
onderzoeken of aan art. 7A:1576 lid 2 BW is voldaan, en zo nodig ambtshalve kan oordelen dat de koop
op afbetaling geen rechtsgevolg heeft. Aldus kiest de Hoge Raad voor 'eenzelfde benaderingswijze' als bij
het consumentenkrediet, wat hij nader motiveert met de overweging dat dit – gegeven het feit dat bij
een telefoonabonnement inclusief toestel beide regelingen in de praktijk steeds naast elkaar van
toepassing zullen zijn – 'de hanteerbaarheid van de onderhavige regels ten goede komt'.
Gelet op de meergenoemde beschermingsstrekking kan volgens de Hoge Raad 'als regel niet gezegd
worden' dat nietigheid of vernietiging van de overeenkomst naar maatstaven van redelijkheid en
billijkheid onaanvaardbaar is, ook niet voor zover de consument dientengevolge de beschikking heeft
gehad over een mobiele telefoon 'zonder dat hij daarvoor iets hoeft te betalen'.
Afwikkeling (ver)nietig(d)e overeenkomst: vergoeding verschuldigd?
Ten slotte gaat de Hoge Raad in op de afwikkeling van de nietige of vernietigde overeenkomst, en meer
concreet op de verplichtingen die op de consument rusten ten aanzien van het toestel in de situatie dat
de overeenkomst niet van kracht of vernietigd is wegens schending van de op de aanbieder rustende
informatieplichten.
De Hoge Raad stelt voorop dat er zich op dit punt 'velerlei feitelijke variaties' kunnen voordoen, zodat in
het kader van de beantwoording van de desbetreffende prejudiciële vraag moet worden volstaan met
'enkele hoofdlijnen'. Deze hoofdlijnen luiden als volgt.

Geen vergoeding waardevermindering
De consument die ingevolge art. 6:203 BW gehouden is tot teruggave van het toestel, mag in beginsel
volstaan met teruggave van het toestel in de staat waarin dit zich op het moment van de teruggave
bevindt, zonder dat hij verplicht is tot vergoeding van de waardevermindering die het toestel sinds de
ontvangst ervan heeft ondergaan.
2
Regelingen en voorzieningen

CODE 5.1.5.42
Schadevergoeding wegens onvoldoende zorg
Wel dient de consument ingevolge art. 6:204 lid 1 BW vanaf het moment waarop hij redelijkerwijze met
een verplichting tot teruggave rekening moet houden, als een 'zorgvuldig schuldenaar' voor het toestel
zorg te dragen. Dat moment ligt niet reeds op het moment van de ontvangst van het toestel, nu de
consument niet geacht kan worden te weten dat de aanbieder niet aan de uit art. 7:61 lid 2 BW of
7A:1576 lid 2 BW voortvloeiende eisen heeft voldaan.

Schadevergoeding wegens niet-teruggave
Voor een eventuele verplichting tot schadevergoeding wegens niet-teruggave van het toestel is ingevolge
art. 6:74 lid 2 BW verzuim van de consument en dus in de regel een ingebrekestelling van de zijde van
de aanbieder vereist.

Restitutie onverschuldigd betaalde koopsom
Op zijn beurt zal de aanbieder ook moeten teruggeven wat hij op grond van de niet tot stand gekomen of
vernietigde overeenkomst heeft ontvangen. Het gaat dan om het gedeelte van de door de consument
betaalde maandtermijnen dat bestemd was voor de voldoening van de koopsom c.q. de aflossing van het
krediet, inclusief de daarmee verband houdende kosten. Een en ander komt in mindering op de vordering
van de aanbieder. In geval van verstek kan de rechter deze vermindering ingevolge art. 139 Rv ook
ambtshalve toetsen, in het kader van de beoordeling of de vordering hem 'onrechtmatig of ongegrond
voorkomt'.

Geen vergoeding voor genot
Dan resteert nog de vraag of de consument gehouden is een vergoeding te betalen voor het genot dat hij
van het toestel heeft gehad. Volgens de Hoge Raad bieden art. 6:203 lid 3, 6:210 en 6:278 BW hiervoor
geen grondslag, omdat de aanbieder op zijn beurt ook niet het genot, 'doch slechts' de eigendom van het
toestel moet verschaffen. Dit laat onverlet dat de consument wel gratis genot heeft gehad van het
toestel, ten koste van de aanbieder, zodat de vraag rijst of art. 6:212 BW (inzake ongerechtvaardigde
verrijking) een grondslag voor vergoeding biedt. Ook hier houdt de Hoge Raad de boot af: het zou in
strijd zijn met 'de effectieve bescherming van de consument die door de art. 7:61 en 7A:1576 BW wordt
geboden', indien de consument naast teruggave van het toestel en een eventuele schadevergoeding
wegens onvoldoende zorg of niet-teruggave, ook zou moeten betalen voor het genot dat hij van het
toestel heeft gehad.
3
Download