Doen wat nodig is Kadernota sociaal domein 20 februari 2014 1 Voorwoord Een verandering start je niet alleen. Die moet ontstaan in de stad, bij en met de partners en de professionals. En bij en met de inwoners om wie het uiteindelijk gaat. In de afgelopen drie jaar heeft de stad meegewerkt in themagroepen, werkconferenties en praktijkwerkplaatsen. In een consultatieronde gaven zeventig reacties een schat aan informatie en ideeën. We hebben de opmerkingen en suggesties uit heel Almere meegenomen. Ze zijn verwerkt in het document dat voor u ligt: de kadernota sociaal domein ‘Doen wat nodig is’. Anders en beter Vanaf 1 januari 2015 krijgt de gemeente er forse taken bij op het gebied van de AWBZ, de jeugdzorg en werk en inkomen. Daarmee worden wij als gemeente verantwoordelijk voor bijna de gehele maatschappelijke ondersteuning aan onze inwoners. Wat mij betreft is dit vooral een kans. Een kans om het anders te doen. En om het beter te doen. Anders en beter betekent ook: zoveel mogelijk doen met de beschikbare middelen. De bezuinigingen die het Rijk aan de gemeenten oplegt, zijn – zoals het zich laat aanzien / fors. De grote uitdaging wordt om ervoor te zorgen dat we uitkomen met de beperkte beschikbare middelen. En dat Almeerders in een kwetsbare positie de zorg en ondersteuning blijven krijgen die nodig is. Zorg en ondersteuning die hen weer veerkracht geeft. Zodat kinderen gezond en veilig kunnen opgroeien, mensen kunnen meedoen naar vermogen en zelfredzaam en samenredzaam zijn. Ik ben ervan overtuigd dat we dit kunnen bereiken door uit te gaan van burgerkracht en door een effectieve en efficiënte sociale ondersteuningsstructuur te bouwen. Ruimte voor professionals Almere gaat professionals in de stad de ruimte geven om te doen wat nodig is. Professionals moeten minder worden belast met bureaucratie en moeten gewoon hun werk kunnen doen. Door verkokering, versnippering en dwingende procedures lopen bestaande systemen nu vast. Het systeem achter de hulpverleners moet anders en beter gaan werken. Daarmee bedoel ik het systeem om onze inwoners heen: de sociale infrastructuur. Aan het wijzigen van deze sociale infrastructuur werkt Almere onder de naam ‘Transitie Sociaal Domein’. Het systeem verandert niet van de ene op de andere dag. Het is een proces van zoeken en leren. Van verkennen en beslissen. Zonder het exacte eindresultaat te kennen, moeten we nu een aantal besluiten nemen over de kaders die aan de basis liggen van het nieuwe stelsel. Die kaders moeten worden vastgelegd om verder te kunnen bouwen. Dat is wat we met deze kadernota beogen. Daar staan we met elkaar voor. Ineke Smidt Wethouder Participatie, Zorg en Inkomen 2 Inhoud Voorwoord Hoofdstuk 1: Het sociale domein en de transitie Hoofdstuk 2: Voor de inwoners van Almere 2.1 2.2 2.3 De inwoners van Almere Verantwoordelijkheid voor nieuwe groepen Hoe houden we zicht op de resultaten? Hoofdstuk 3: Visie en ambitie 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 Visie Ambitie: wat willen we bereiken? Hoofdlijnen van het Almeerse beleid: burgerkracht en ondersteuning Beleidsuitgangspunten De rol van de gemeente DEEL I BURGERKRACHT Hoofdstuk 4: Burgerkracht en de kracht van de samenleving 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 Samenvatting Eigen kracht Samenredzaamheid Initiatieven uit de samenleving Vrijwillige inzet Hoofdstuk 5: Participatie, iedereen doet mee 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 Samenvatting De inclusieve stad Fysieke toegankelijkheid Wonen Werken Vrije tijd Hoofdstuk 6: Preventie en vroegsignalering 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 Samenvatting Opvoeden en leren Rondkomen met je inkomen Gezondheid Veiligheid DEEL II ONDERSTEUNING Hoofdstuk 7: Lokale ondersteuningsstructuur 7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6 7.7 7.8 Samenvatting Gebiedsgericht werken Één huishouden, één plan, één aanpak, ook op school Vorming van de teams van wijkwerkers en het netwerk van gezinsbegeleiders De plaats van jeugd(hulp) in de ondersteuningsstructuur Aansturing Als er meer nodig is Digitale ondersteuningsstructuur 3 Hoofdstuk 8: Toegang 8.1 8.2 8.3 8.4 8.5 Samenvatting Zelf oplossingen vinden Signalering Toegang tot ondersteuning Regelgeving voor de toegang tot ondersteuning Hoofdstuk 9: Vormen van ondersteuning 9.1 9.2 9.3 9.4 9.5 Samenvatting Soorten ondersteuning Uitgangspunten bij ondersteuningsvormen Basisinfrastructuur Meer samenhang in ondersteuning Hoofdstuk 10: Ondersteuning, regionaal en landelijk 10.1 10.2 10.3 Samenvatting Regionale samenwerking bij de decentralisatietaken Ondersteuning die landelijk wordt georganiseerd Hoofdstuk 11: Kwaliteit en verantwoording 11.1 11.2 11.3 Samenvatting Kwaliteit Verantwoording Hoofdstuk 12: Bekostiging 12.1 12.2 12.3 12.4 12.5 12.6 Samenvatting Bekostiging van algemene (welzijns)voorzieningen Bekostiging van wijkwerkers en gezinsbegeleiders Inkoop en bekostiging van voorzieningen waarvoor een toegangsbepaling nodig is Verstrekking van voorzieningen met toegangsbepaling aan inwoners Eigen bijdrage Hoofdstuk 13: Financieel kader 13.1 13.2 13.3 13.4 13.5 13.6 13.7 Samenvatting Slimmer en anders werken Geldstromen binnen het sociale domein: sociaal deelfonds Financieel kader en besteding van middelen binnen het sociaal domein Overgangsverplichtingen Frictiekosten Overgangsjaar 2015 Hoofdstuk 14: Risicomanagement 14.1 14.2 De inzet van planning en risicomanagement Risico’s vanuit gemeentelijk oogpunt Hoofdstuk 15: En nu verder Bijlagen Bijlage 1: Hoofdpunten uit de Participatiewet, de Wmo 2015 en de Jeugdwet Bijlage 2: Ondersteuningsmodel bij de Participatieladder Almere Bijlage 3: Verklarende woordenlijst Bijlage 4: Bronnen 4 managementsamenvatting De gemeente Almere krijgt er in 2015 omvangrijke taken bij op het gebied van zorg en ondersteuning. In deze kadernota is verder uitgewerkt op welke wijze de gemeente Almere uitvoering gaat geven aan deze extra taken. Deze kadernota is een vervolg op het beleidskader sociaal domein dat het College van BenW in juni 2012 heeft vastgesteld. De nota is geldig voor de jaren 2014/2017. Bij de ontwikkeling van deze nota zijn bewoners, maatschappelijke partners, de WMO raad, de cliëntenraad Almere, en andere cliëntenorganisaties betrokken. In drie wijken is al met de nieuwe wijkgerichte aanpak geëxperimenteerd. Ervaringen uit deze wijken zijn gebruikt. Wat gaat er in 2015 veranderen? • De gemeente wordt als gevolg van de nieuwe jeugdwet verantwoordelijk voor alle jeugd en opvoedhulp, de jeugdbescherming en jeugdreclassering, en de aanpak van kindermishandeling. Ook de jeugd GGZ en de zorg voor kinderen met een lichte verstandelijke beperking worden gemeentelijke verantwoordelijkheden. • Wijzigingen in de WMO geeft de gemeente de verantwoordelijkheid voor de begeleiding van mensen met een beperking, de dagbesteding, ‘kort verblijf’ buitenshuis en het begeleid wonen. De gemeente was al verantwoordelijk voor het bevorderen van participatie en zelfredzaamheid van bewoners. • Door de participatiewet zal er vanaf 2015 geen nieuwe instroom meer zijn in de sociale werkvoorziening. De gemeente zal waar nodig zelf vormen van beschut werken organiseren. De Wajong staat vanaf 2015 alleen nog open voor jonggehandicapten die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn. Jongeren die niet aan die criteria voldoen vallen onder de participatie wet en zijn daarmee aangewezen op de gemeente voor ondersteuning bij de re/ integratie naar werk. Werken vanuit een visie Startpunt zijn de talenten en mogelijkheden van mensen. De inwoners staan centraal. Mensen worden aangesproken op hun vermogen zelf hun problemen op te lossen. Daarbij is er aandacht voor mensen in een kwetsbare positie; zij moeten ook kunnen participeren. Almere bouwt voort op de ‘kantelingsgedachte’ die nu al in de WMO wordt toegepast. De gemeente beperkt zich niet tot het afhandelen van claimgerichte aanvragen, maar verkent eerst goed ‘de vraag achter de vraag’, en welke mogelijkheden de cliënt heeft om het probleem zelf op te lossen. Pas daarna wordt samen met de cliënt de meest passende oplossing bedacht. Deze kanteling leidt niet alleen tot grotere efficiëntie, het leidt ook tot betere kwaliteit en betere resultaten. De gemeente verbindt zich aan drie resultaten 1. Kinderen in Almere groeien vellig en gezond op 2. Almeerders doen mee naar vermogen 3. Almeerders zijn zoveel als mogelijk zelfredzaam en samenredzaam. Burgerkracht en participatie De gemeente stimuleert burgerkracht, waardoor inwoners zelfredzaam zijn, de eigen regie houden, naar elkaar omzien en zich voor elkaar inzetten. Burgerinitiatieven maar ook het ondersteunen van vrijwilligerswerk krijgen alle aandacht. Almere moet een inclusieve stad zijn, een stad waarin iedereen mee kan doen. Waar de openbare ruimte, het openbaar vervoer en de scholen toegankelijk zijn voor mensen met een beperking. Waar voor iedereen geschikte woningen zijn. Waar kwetsbare groepen niet op te grote afstand van de arbeidsmarkt staan. Ook goede vrijetijdsvoorzieningen zijn belangrijk in een inclusieve stad. 5 Welke ondersteuning gaat de gemeente geven? Op wijkniveau komen 16 teams van wijkwerkers. Medewerkers van diverse geledingen (als jeugdgezondheidszorg, algemeen maatschappelijk werk, vrijwilligerswerk, wijkverpleegkundige etc.) werken samen in de wijkteams. Deze samenwerking wordt geregeld in een convenant. De wijkteams kijken naar leefbaarheid en veiligheid, dragen bij aan eigen initiatieven van bewoners en signaleren problemen. Zij voeren de keukentafelgesprekken waarin de eigen mogelijkheden van bewoners worden onderzocht. Het wijkteam werkt samen met instanties die aanvullende hulp bieden, zoals de schulphulpverlening, jeugdhulp instellingen, bijstandsconsulenten, het UWV, GGZ/instellingen etc. Bij complexe problematiek kan het wijkteam de hulp van gezinsbegeleiders inroepen. Op stadsdeelniveau wordt een netwerk van gezinsbegeleiders gevormd. Dit netwerk bestaat uit organisaties die vanuit hun specifieke deskundigheid nu al een vorm van gezinsbegeleiding leveren, opnieuw door middel van convenantsamenwerking. De wijkteams en het netwerk van gezinsbegeleiders worden aangestuurd door een gemeentelijke manager, die in elk stadsdeel zal worden aangesteld. Bij zeer complexe problematiek of wanneer de samenwerking stokt, blijft de gemeentelijke brandpuntfunctionaris de autoriteit houden om voor alle partijen bindende beslissingen te nemen. Ook komt er een digitale ondersteuningsstructuur voor werkers in het veld. Daar kan algemene informatie worden gehaald en gedeeld. In VNG verband wordt een ICT/systeem ontwikkeld wat voldoet aan de eisen van informatievoorzieningen aan de gemeenteraad, adequate uitwisseling van informatie over cliënten, waarborgen van privacy en transparantie ten opzichte van de cliënt. Preventie en vroegsignalering De jeugdgezondheidszorg heeft een belangrijke rol in het signaleren van opvoedproblemen en het ondersteunen van ouders. Maar ook de scholen krijgen een belangrijke rol. Een kind, een gezin, een plan, ook op school. Hiervoor worden integrale kindcentra opgezet. Preventie betekent ook het ondersteunen van gezinnen bij het oplossen van hun financiële problemen en zo het opgroeien in armoede tegen te gaan. Het betekent ook het stimuleren van een gezonde levensstijl, en het verbeteren van het leefklimaat en de veiligheid in de wijken. Het voorkomen van jeugdbendes en jeugdcriminaliteit via de jeugdinterventieteams is hierbij van groot belang. Professionals blijven gebruik maken van de al bestaande Flevolandse verwijsindex risicojongeren, zodat altijd duidelijk is of een jongere al bij een professional in beeld is. Er komt een nieuwe stedelijke organisatie voor integrale jeugdgezondheidszorg, die wijkgericht gaat werken. Medewerkers van die organisatie gaan deel uitmaken van de wijkteams. Ook medewerkers die nu bij de afdeling toegang van het Bureau Jeugdzorg werken kunnen bij deze organisatie worden ondergebracht. Toegang tot ondersteuning De toegang tot gespecialiseerde vormen van zorg en ondersteuning (altijd maatwerkvoorzieningen) verloopt via de wijkteams of via de gezinsbegeleiders. Dit gaat op basis van een gemeentelijke toegangsbepaling. Overigens kan ook de huis/ of jeugdarts verwijzen naar jeugdhulp, en zal de gemeentelijke afdeling sociale zaken toegang tot uitkeringen onder de nieuwe participatiewet blijven verlenen. Bij overige vragen die bij het stadhuis binnenkomen worden de wijkteams ingeschakeld. Toegang tot ondersteuning zal in verdere regelgeving worden uitgewerkt. Een huishouden, een plan, een aanpak. Ook op school Almere wil dat ondersteuning in het sociale domein altijd in samenhang wordt gegeven. Dus één ondersteuningsplan per huishouden voor alle vormen van zorg en ondersteuning die nodig zijn, ook op school. Dit is een fundamentele breuk met het verleden, waarin inwoners gewend zijn geraakt dat er voor elke vraag een ander loket is, met een eigen intake, werkwijze etc. Er komt één budget (uitgezonderd specifieke rijksdoeluitkeringen), dat in een aantal deelbudgetten wordt verdeeld. In deze kadernota zijn tien beleidsuitgangspunten opgenomen om een samenhangende ondersteuning mogelijk te maken. 6 Regionale samenwerking De nieuwe jeugdwet verplicht samenwerking met andere gemeenten. Gespecialiseerde residentiële jeugdhulp (zowel opvoed en opgroeihulp, als GGZ en LVB zorg) en crisisopvang worden samen met de andere Flevolandse gemeenten georganiseerd. Ook het nieuwe meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling, de jeugdbescherming en de jeugdreclassering worden op het niveau van de regio Flevoland opgepakt. Zeer gespecialiseerde vormen van jeugdzorg (zoals gesloten jeugdzorg, gespecialiseerde diagnostiek etc.) worden landelijk ingekocht, waarbij de bekostiging via de individuele gemeenten loopt. De gemeente zoekt samenwerking met andere gemeenten om het toetreden tot de arbeidsmarkt van groepen mensen met een beperking mogelijk te maken. Kwaliteit en verantwoording Met aanbieders van specialistische vormen van hulp en ondersteuning worden raamafspraken gemaakt over zorgvormen en kwaliteit en prijs, maar niet over volume. Cliënten kunnen een keuze maken uit de verschillende aanbieders. De gemeente stelt eisen aan de kwaliteit van de aanbieders van hulp en ondersteuning. Deels zijn deze eisen wettelijk voorgeschreven. Almere zal daarnaast veel aandacht geven aan de klanttevredenheid en klantervaring. Via resultaatgerichte subsidiëring kan worden beoordeeld of de activiteiten maatschappelijke effecten en resultaten hebben. De verantwoording en rapportage aan het Rijk (verticale verantwoording) is tot een minimum beperkt. In plaats daarvan zal aan de gemeenteraad worden gerapporteerd (horizontale verantwoording). En nu verder… In de aanloop naar de transitiedatum zal de werkwijze van de wijkteams en het netwerk van gezinsbegeleiders verder worden uitgewerkt. In een integrale verordening zullen werkprocessen worden vastgelegd. De nieuwe organisatie voor jeugdgezondheidszorg zal worden opgezet en er zal een besluit vallen over de opzet van het nieuwe AMHK. Ook zal de systematiek van bekostiging en inkoop verder uitgewerkt. Twee jaar na de transitiedatum wordt de nieuwe ondersteuningstructuur geëvalueerd. 7 Hoofdstuk 1: Het sociale domein en de transitie De Transitie Sociaal Domein in Almere Gemeenten krijgen er vanaf 1 januari 2015 omvangrijke taken bij op het gebied van de zorg en ondersteuning aan inwoners. Het gaat om een wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015) en om de nieuwe Jeugdwet en Participatiewet. Passend onderwijs wordt een nieuwe verantwoordelijkheid van het onderwijs. De gemeente Almere heeft besloten om de decentralisaties niet apart op te pakken, maar in samenhang met elkaar en met andere aspecten van het sociale domein. Daarmee maken we optimaal gebruik van de kansen om de samenhang voor inwoners te verbeteren. We grijpen de decentralisaties aan om het anders en beter te doen. En zoveel mogelijk met de beschikbare middelen. Almere gaat de ondersteuning aan inwoners op een andere manier organiseren: slimmer en effectiever, dichtbij in de wijken. We willen minder verkokering en meer samenwerking tussen organisaties. Één huishouden, één plan, één aanpak. Ook op school. We zien de mogelijkheden van mensen en de samenredzaamheid als startpunt. Wanneer er professionele ondersteuning nodig is, moet die aansluiten op de eigen mogelijkheden en laagdrempelig, op maat en dicht bij mensen worden georganiseerd. Om dit te bereiken, werken we sinds eind 2011samen met partners aan een nieuwe sociale infrastructuur. Deze fungeert als landingsbaan voor de nieuwe taken. De verschillende decentralisatietaken worden in Almere in samenhang opgepakt.Het beleid richt zich niet op afzonderlijke doelgroepen, maar op de vragen van inwoners. Of dit nu kinderen, jongeren, volwassenen of ouderen zijn. We werken volgens het principe ‘één huishouden, één plan, één aanpak. Ook op school.’ Wat gaat er veranderen? Vanaf 1 januari 2015 wordt met de nieuwe Wmo, de Jeugdwet en de Participatiewet de verantwoordelijkheid van de gemeente binnen het sociale domein veel groter: veel nieuwe taken, veel nieuwe klantgroepen en een aanmerkelijke groei van het budget. Met de nieuwe Wmo 2015 wordt de gemeente vanaf 1 januari 2015 verantwoordelijk voor extramurale begeleiding (individuele begeleiding, groepsbegeleiding en dagbesteding voor mensen die zelfstandig thuis wonen), kortdurend verblijf, de inloop in de geestelijke gezondheidszorg, begeleid wonen op participatie gericht en het vervoer naar begeleidingsactiviteiten. Bovendien stuurt het Rijk in de langdurige zorg (AWBZ) op een sterke vermindering van plaatsen in verzorgings/ en verpleeghuizen. Meer mensen hebben straks dus (extra) ondersteuning vanuit de Wmo nodig om langer thuis te kunnen blijven wonen. Ook de regelgeving binnen de Wmoondergaat sterke wijzigingen. Tegelijkertijd wordt er fors gekort op huidige Wmo/taken (huishoudelijke hulp). De Jeugdwet regelt dat de gemeente met ingang van 1 januari 2015 verantwoordelijk wordt voor alle jeugdhulp, de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen en de jeugdreclassering. Dit in aanvulling op een aantal preventieve taken die al bij de gemeente liggen. Het begrip jeugdhulp omvat de ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en hun ouders bij alle denkbare opgroei/ en opvoedproblemen, psychische problemen en stoornissen. Het betreft zowel vormen van ambulante hulp als een verblijf bij pleegouders, hulp in medische kinderdagverblijven, psychiatrische zorg, begeleiding en persoonlijke verzorging bij een beperking. De Participatiewetvervangtvanaf 2015 de huidige Wet werk en bijstand, de Wet sociale werkvoorziening en delen van de Wajong. De gemeente wordt verantwoordelijk voor inkomensondersteuning en voor de participatie en re/integratie van een bredere doelgroep met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Op het onderdeel (Wet) werk en bijstand vinden zowel in 2014 als in 2015 belangrijke wijzigingen plaats (zie ook hoofdstuk 9). De Wet passend onderwijs regelt dat zoveel mogelijk leerlingen regulier onderwijs kunnen volgen en dat kinderen die dat nodig hebben speciaal onderwijs krijgen. De 8 verantwoordelijkheid voor de uitvoering van deze wet ligt bij het onderwijs. De gemeente moet vanuit de Jeugdwet ‘op overeenstemming gericht overleg’ voeren met de organisatie voor passend onderwijs. In aanvulling op bovengenoemde wetgeving legt het Rijknadere regelgeving vastin de Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB). Dezeregelgeving kan van grote invloed zijn op de manier waarop de gemeente de wetten moet uitvoeren. Naast de nieuwe wetten blijft er nog een aantal andere, bestaande, wetten op het gemeentelijke sociale domein van kracht: de Wet publieke gezondheid, de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening en een aantal specifieke regelingen op het gebied van werk en inkomen. Daarnaast heeft het kabinet het voornemen de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) per 1 januari 2014 af te schaffen. Daarvoor in de plaats komt een nieuwe regeling, uitgevoerd door de gemeenten. Naast de gemeentehebben/krijgen nog twee andere partijen een belangrijke verantwoordelijkheid binnen het sociale domein/zorgdomein: / zorgverzekeraars voor de uitvoering van de Zorgverzekeringswet, waaronder huisartsenzorg, zorg door wijkverpleegkundigen, de functie persoonlijke verzorging en de geestelijke gezondheidszorg voor volwassenen; / zorgkantoren (AWBZ) voor de langdurige zorg (in het bijzonder verzorgings/ en verpleeghuiszorg). Voorbehoud De wetgeving is op het moment van schrijven van deze kadernota nog niet vastgesteld. De kaders en concepten zijn wel al bekend. Ook over het financiële kader voor gemeenten, het overgangsregime en de precieze cliëntenaantallen is nog niet alles bekend. Recent is informatie over de historische verdeling van de jeugdbudgetten verschenen. Binnenkort komt er vergelijkbare informatie over de Wmo beschikbaar. In mei 2014 verwachten we duidelijkheid over alle budgetten. Desondanks krijgen gemeenten / zoals het er nu naar uitziet / de opgave om op 1 januari 2015 de nieuwe taken uit te voeren. Deze invoeringsdatum dwingtons om nu de volgende stap te zetten, ondanks de onduidelijkheden en onzekerheden. We moeten nu richtinggevende besluiten nemen om de implementatie verder te kunnen voorbereiden en om de noodzakelijke uitwerkingen te kunnen maken. Alleen dan kunnen we als gemeente tijdig klaar zijn. Alleen dan kunnen we zorgorganisaties en andere maatschappelijke organisaties de tijd bieden om hun organisatie en administratie voor te bereiden. En alleen dan kunnen we direct bij het aanvaarden van de nieuwe taken in samenhang gaan werken. Tegelijkertijd moeten we er rekening mee houden dat nieuwe informatie en wijzigingen in wetgeving en/of budgetten ertoe kunnen leiden dat er aanvullende of gewijzigde besluiten nodig zijn. Antwoord op alle vragen? Met de overgang van een reeks taken naar de gemeente zijn er nog veel vragen. Vragen van inwoners, van maatschappelijke organisaties en van de politiek. In deze kadernota wordt zo goed mogelijk beschreven hoe de toekomst eruitziet en daarmee komt er antwoord op een aantal van die vragen. Maar er blijven ook heel veel vragen onbeantwoord: zijn we wel in staat om deze complexe opgave tot een goed einde te brengen? Kunnen er verschillen tussen gemeenten ontstaan en is dat erg? Kan de gemeente in haar rol van regisseur voldoende ruimte geven voor de noodzakelijke nieuwe ontwikkelingen? Hoe gaat de gemeente om met al die bezuinigingen? Deze kadernota voor het sociale domein brengt antwoorden en samenhang. Elke lezer herkent ongetwijfeld dingen envindt voeding voor de activiteiten waar hij mee bezig is. Elke lezer zal ook ongetwijfeld dingen missen. Belangrijk voor alle lezers is dat het er met deze kadernota vooral om gaat dat we steeds meer werken vanuit dezelfde principes en ons richten op dezelfde doelen. Het proces van de transitie tot nu toe 9 Het Programma Transitie Sociaal Domein is gestart op 1 oktober 2011. Het programmaplan ‘De kracht van Almere in 3D’ is door het college vastgesteld in januari 2012. In juni 2012 is het beleidskader ‘Naar een nieuwe sociale infrastructuur in Almere’ door het college vastgesteld. Tevens is toen (juli 2012) een bijbehorende reeks uitgangspunten bekrachtigd door de gemeenteraad. In juli 2013 is de uitwerking van het beleidskader via een consultatienota ‘Samenwerken aan de Transitie Sociaal Domein in Almere’ ter consultatie aangeboden aan de gemeenteraad, aan inwoners en maatschappelijke partners. De resultaten van deze consultatieronde zijn in het college en in de raad besproken en zijn de basis geweest voor de uitwerking in deze nota. Betrokkenheid van inwoners en maatschappelijke partners Deze kadernota is het resultaat van een samenwerkingsproces met inwoners en partners. Er is intensief samengewerkt aan de totstandkoming van dit document. Professionalsin de stad zien niet alleen wat nodig is, maar ook wat overbodig en ineffectief is. In het proces van de transitie zijn zij op allerlei manieren betrokken via werkconferenties en werkgroepen. Verder zijn er drie praktijkwerkplaatsen en andere pilots van start gegaan. Ook in de consultatieronde gaven de professionalsin de stad waardevolle reacties en ideeën. Meer dan ooit is hun ervaring nodig om een nieuwe sociale werkelijkheid te construeren. In de afgelopen jaren hebben ook de formele inspraakorganen als de Wmo/Raad, het Cliëntenberaad Almere (CBA), cliëntenorganisaties en patiëntenverenigingen (verenigd in het Breed Overleg) intensief meegedacht over de decentralisaties en de nieuwe sociale infrastructuur. De adviesraden gaan de burgerparticipatie opnieuw vormgeven door het oprichten van een gemeenschappelijke netwerkorganisatie binnen het sociale domein. Deze netwerkorganisatie gaat (via een open sollicitatieronde) de nieuwe Adviesraad Sociaal Domein vormgeven die de gemeente integraal adviseert. De maatschappelijke partners zijn samen met de gemeente verantwoordelijk voor de maatschappelijke effecten. De beoogde resultaten zijn gemeenschappelijk benoemd. Deze worden getoetst via indicatoren, maar vooral ook via vertelsessies en publiek verantwoorden aan elkaar en met elkaar. Ontwikkelingen binnen de gemeentelijke organisatie De taken van de gemeente binnen het sociale domein nemen sterk toe. Dat vereist een organisatie die daar klaar voor is. Een organisatie die goed in staat is om signalen vanuit de stad op te pikken en die zich snel, adequaat en met de juiste expertise, kan organiseren rondom vragen uit de stad. De gemeente werkt toe naar een integratie van (onderdelen van) de diensten Publiekszaken en Maatschappelijke Ontwikkeling om dit mogelijk te maken. Geldigheidsduur kadernota Deze kadernota is in principe geldig voor de jaren 2014 tot en met 2017. Daarmee geeft het document richting aan het transitieproces en het bouwen aan de nieuwe sociale infrastructuur. Dat proces is gestart in 2011, heeft een belangrijke mijlpaal op 1 januari 2015 en gaat daarna zeker nog verder door. Om tot praktische uitvoering te komen, moet er nog veel worden uitgewerkt en doordacht. Dit gebeurt onder andere via het opstellen van verordeningen, het nemen van financiële besluiten en het samenstellen van uitvoerings/ of beleidsplannen. Vernieuwingen krijgen geleidelijk hun beslag en resultaten worden geleidelijk geboekt. Tijdens het transitieproces rapporteert de wethouder twee keer per jaar aan de gemeenteraad over de voortgang op het niveau van maatschappelijke effecten en afgesproken resultaten. Een tussenevaluatie wordt uitgevoerd na twee jaar, rond 1 januari 2016. Indien nodig wordt de kadernota tussentijds bijgesteld. 10 Leeswijzer Deze kadernota is opgebouwd rond de twee pijlers van het Almeerse beleid binnen het socialedomein: het versterken van burgerkracht en het organiseren van efficiënte en effectieve ondersteuning. Deel I van dit document beschrijft hoe burgerkracht werkt in Almere, hoe we werken aan participatie voor iedereen en hoe we inzetten op preventie en voegsignalering. Deel II beschrijft hoe we de nieuwe sociale infrastructuur gaan vormgeven. Dit deel is een nadere uitwerking van het beleidskader ‘Naar een nieuwe sociale infrastructuur in Almere’ en van de consultatienota ‘Samenwerken aan de Transitie Sociaal Domein in Almere’. Aan de hand van de thema’s lokale ondersteuningsstructuur, toegang, vormen van ondersteuning, bekostiging enkwaliteit en verantwoording beschrijven we hoe het nieuwe ondersteuningsstelsel eruit komt te zien. Ook beschrijven we hoe de regionale en bovenregionale ondersteuning hierin past. Ter afsluiting wijden we enkele hoofdstukken aan het financiële kader, het risicomanagement en een vooruitblik op het proces voor de komende jaren. 11 Hoofdstuk 2: Voor de inwoners van Almere Wat betekenen de veranderingen in het sociale domein voor een stad als Almere? En welke vraagstukken en kenmerken zijn er in Almere die om specifiek lokaal beleid vragen? Almere is een stad van pioniers en ondernemende mensen. Mensen die gewend zijn te bouwen aan hun stad en nieuwe samenleving. Anders dan andere steden kent Almere een relatief kleine kern van maatschappelijke organisaties waarmee de stad is opgebouwd. De pioniersgeest van de stad is ook nu voelbaar als kracht voor verandering en doorontwikkeling. Dit maakt het voor de gemeente ook mogelijk om vanuit partnerschap snel te schakelen. Delen van Almere worden nu letterlijk opgebouwd en inwoners staan samen met organisaties in de klei om een fysieke en sociale omgeving op te bouwen. Andere delen van de stad bestaan al iets langer. Ook daar is de stad nog steeds jong in jaren. Met de Schaalsprong maakt de stad als geheel de komende dertig jaar nog een aanzienlijke groei door. Wat betekent dit alles voor de sociale infrastructuur? In de afgelopen jaren is door onderzoek steeds meer inzicht ontstaan in hoe de stad ervoor staat. Op allerlei niveaus zijn gegevens beschikbaar: op stedelijk niveau, op het niveau van stadsdelen, wijken, buurten en op straatniveau. In een trendanalyse (2013) zijn resultaten van allerlei onderzoeken gebundeld. Die resultaten gebruiken we nu om inzicht te geven in de sociale staat van Almere (paragraaf 2.1). In de paragraaf daarna geven we zicht op de nieuwe klantgroepen die in het kader van de decentralisatietaken naar de gemeente komen (paragraaf 2.2). Daarbij komt ook de mogelijke stapeling van effecten bij bepaalde groepen inwoners aan de orde. In paragraaf 2.3 laten we zien hoe Almere de ontwikkeling van stad en inwoners verder gaat monitoren. 2.1 De inwoners van Almere Kinderen in Almere Almere is een jonge stad en dat blijkt ook uit het aantal kinderen dat er woont. Tot het jaar 2020 blijft het aantal redelijk stabiel rond de 32.000. In de jaren daarna neemt het aantal kinderen in de leeftijdsgroep van 0 tot 12 jaar toe tot zo’n 46.000 kinderen. Deze toename wordt veroorzaakt door de groei van de stad. Met 85% van de kinderen gaat het goed. Zo’n 15% vraagt om begeleiding en specifieke aandacht. Er zijn aandachtspunten. Zo neemt het aantal kinderen dat opgroeit in een minimumhuishouden (nu één op de zes) toe. Ook overgewicht bij kinderen blijft toenemen. Almere is daarnaast de gemeente met het hoogste aantal eenoudergezinnen (11,4% ten opzichte van 6,4% landelijk). Jongeren in Almere Ook het aantal jongeren groeit de komende jaren gestaag en in de jaren daarna fors. De groep jongeren in de leeftijd van 12 tot 18 jaar neemt toe met ruim 5.000 tot ruim 20.000 jongeren. De groep jongeren tussen de 18 en 25 jaar groeit op de lange termijn met ruim 5.000 in aantal, tot een kleine 25.000 jongeren. De groei heeft betekenis voor het aanbod op de arbeidsmarkt en voor de nodige investeringen in bijvoorbeeld onderwijs/ en vrijetijdsvoorzieningen. Het aandeel werkloze jongeren neemt in Almere, net als in heel Nederland, sinds begin 2011 geleidelijk toe. Begin 2013 is de werkloosheid onder jongeren 15%. Dit is hoger dan het landelijke gemiddelde van 13%. Door de aanhoudende economische crisis betreft dit steeds vaker ook hogeropgeleide jongeren. Volwassenen in Almere (25-50 jaar en 50–74 jaar) Op de lange termijn verschuift de leeftijd van de Almeerders geleidelijk. De groep mensen in de leeftijdsgroep van 25 tot 75 jaar neemt toe. In 2040 tot zelfs tweederde van de hele populatie. Dat is 17% meer dan nu. In deze groep is het aandeel huishoudens uit de zogenaamde lagere middenklasse gegroeid van 29% in 2009 naar 37% in 2012. De verklaring ligt gedeeltelijk in het groeiend aantal eenpersoonshuishoudens en eenoudergezinnen en waarschijnlijk in de crisis, waardoor het inkomen per huishouden is gedaald. 12 De groep jonge huishoudens (25/ tot 50/jarigen) blijft tot het jaar 2020 ongeveer gelijk in aantal (75.000 personen) en groeit daarna gestaag tot ruim 105.000 personen in 2040. Er is een zeer grote arbeidsparticipatie binnen de jonge huishoudens en ook op andere gebieden is de participatiegraad hoog. Deze groep Almeerders doet veel aan vrijwilligerswerken 86% vindt zichzelf gezond. Deze groep is extra gevoelig voor sociaal/economische ontwikkelingen.Het overgrote deel is tweeverdiener en heeft een gezamenlijk inkomen dat net iets hoger ligt dan het Nederlands gemiddelde. Als echter een van de twee inkomens wegvalt, ontstaan er problemen. Dit wordt mede veroorzaakt door het hoge aantal koopwoningen. Almere kent daarnaast naar verhouding veel zzp’ers(11%) en alleenstaande ouders (8.922 huishoudens). Dit zijn groepen die extra kwetsbaar zijn voor inkomensschommelingen. In huishoudens van tweeverdieners en alleenstaande ouders is de combinatie zorg en arbeid een aandachtspunt. Het is lastig voldoende tijd te reserveren voor kinderen, zeker als er sprake is van een combinatie met andere problemen (bijvoorbeeld: 25% van de eenoudergezinnen is een minimumhuishouden). Almeerders voelen zich gezond, maar de helft van de volwassenen heeft overgewicht. Verder weten we dat bijna 10% een zware drinker is (inclusief nieuwe doelgroepen zoals vrouwen van 50 jaar en ouder) en dat 6 tot 8% last heeft van ernstige depressies. Dit betekent iets voor de investering in de netwerken van Almeerders. Aandacht voor gezondheid en bewegen moeten in de programma’s voor een gezond Almere nog meer bijdragen aan preventie. De groep mensen in de leeftijd van 50 tot 75 jaar (‘empty nesters’) stijgt in Almere in de periode tot 2042 tot 80.000 personen. Bij deze groep volwassenen zien we een zeer hoge (arbeids)participatiegraad. Empty nesters zijn de basis voor het vrijwilligerswerk in Almere. We zien dat deze groep een grotebijdrage levert op allerlei terreinen, daar ook steeds meer tijd aan besteedt en zich betrokken voelt bij de leefomgeving. We weten dat deze groep zeer veel mantelzorg levert. Een steeds groter aantal personen (nu 10%) geeft echter aan dat zij overbelast zijn. Dit gegeven is een aandachtspunt voorde verdere ontwikkeling van mantelzorgondersteuning.Voor de empty nesters geldt veel meer dan voor de andere groepen volwassenen dat verlies aan arbeid niet gemakkelijk kan worden opgevangen. Ouderen in Almere In de komende decennia groeit Almere mee in de algemene trend van vergrijzing. De groep 75/plussers maakt de komende dertig jaar een grote groei door in Almere. Het aantal ouderen groeit van ruim 6.500 personen naar ruim 23.000 personen. Veel Almeerse ouderen (98%) wonen zelfstandig, waarderen hun eigen woning en woonomgeving enorm en voelen zich betrokken bij hun buurt. Hierdoor doen ze een relatief klein beroep op intramurale voorzieningen (verzorgings/ of verpleeghuizen). Er is daarentegen wel een grote behoefte aan ondersteunende voorzieningen thuis of in de directe woonomgeving. Wmo/voorzieningen worden op dit moment voor driekwart gebruikt door ouderen. Voor Almere is deze inzet vrij nieuw. Almere is immers nog steeds een erg jonge stad. Ruim 40% van de senioren voelt zich matig eenzaam en 11% zelfs zeer eenzaam. Dit is een mogelijke oorzaak van gezondheidsproblemen. Almeerse ouderen ervaren meer mobiliteitsbeperkingen dan gemiddeld in Nederland. Het aantal gevallen van dementie gaat in de komende jaren sterk stijgen van 1.200 mensen nu tot ongeveer 5.000 in 2040. In pilots en projecten wordt de aandacht nu specifiek op de ouder wordende Almeerder gelegd. Vergeleken met andere gemeenten scoort Almere hoog op het aantal, de inzet en de ondersteuning van vrijwilligers. Het aantal mantelzorgers is ongeveer gelijk aan andere gemeenten. De tevredenheid over de ondersteuning aan mantelzorgers is hoog in Almere. Van alle Almeerse huishoudens heeft 15% een minimuminkomen (tot 120% van het sociaal minimum). Van alle 65/plushuishoudens is 23% een minimumhuishouden. De ontwikkeling van minimumhuishoudens kent in Almere een stijgende trend. 13 2.2 Verantwoordelijkheid voor nieuwe groepen De gemeente wordt met de decentralisaties verantwoordelijk voor de participatie en ondersteuning van nieuwe groepen inwoners. Een verantwoordelijkheid die voorheen elders was belegd (Rijk, provincie, zorgkantoren AWBZ). Huidige en nieuwe doelgroep Jeugdwet Voor de doelgroep kinderen en jongeren is de gemeente op dit moment al verantwoordelijk voor informatie en advies, het signaleren van problemen, toegang tot hulpaanbod, lichte pedagogische hulp en coördinatie van zorg. Verder valt de jeugdgezondheidszorg al onder verantwoordelijkheid van de gemeente (Wet publieke gezondheid). Door de decentralisatie van de Jeugdwet wordt de gemeente ook verantwoordelijk voor alle andere soorten jeugdhulp. De doelgroep valt uiteen in drie subgroepen: / jeugd/ en opvoedhulp: ambulante zorg, pleegzorg, residentiële zorg, jeugdbescherming, jeugdreclassering; / jeugd/GGZ (geestelijke gezondheidszorg voor jeugd): diagnostiek, kortdurende behandeling, eerstelijns psychologische hulp, gezinsbehandeling, langdurige zorg; / jeugd/(l)vb (jeugd met een licht verstandelijke beperking): individuele begeleiding, dagbesteding, kortdurend verblijf, gespecialiseerde behandeling. Het aantal kinderen dat in Almere hulp in een van deze categorieën ontvangt, is nog niet geheel duidelijk. Landelijk aangeleverde cijfers spreken elkaar tegen en in lokaal onderzoek lijkt nog sprake van dubbeltellingen. De voorlopige cijfers worden gepresenteerd in bijlage 1. Huidige en nieuwe doelgroep Wet maatschappelijke ondersteuning Op dit moment heeft de gemeente in de Wmo al een brede verantwoordelijkheid voor (de ondersteuning bij) de participatie en zelfredzaamheid van inwoners. Deze verantwoordelijkheid gaat van het zorgen voor sociale samenhang en participatie in brede zin tot het bieden van compenserende voorzieningen, maatschappelijke opvang en verslavingszorg.In de nieuwe Wmo 2015 komt daar een aantal taken en klantgroepen bij: de begeleiding bij de participatie en zelfredzaamheid van mensen met een beperking, dagbesteding, het organiseren van kort verblijf (logeerhuis, respijtzorg) en begeleid wonen. De aantallen huidige gebruikers (globaal op basis van gegevens uit 2012) van deze ondersteuningsvormen zijn opgenomen in onderstaande tabel. Tabel 2.1: Aantallen huidige gebruikers Wmo-ondersteuning Type Wmo-ondersteuning Begeleiding individueel Begeleiding in een groep (dagbesteding) Vervoer Kortdurend verblijf Begeleid wonen Aantallen gebruikers 1.884 836 449 113 305 Binnen deze ondersteuningsvormen is er nog een grote diversiteit aan ondersteuningsvragen en klantgroepen. Het gaat bijvoorbeeld om mensen met psychische problematiek, een verstandelijke of lichamelijke beperking, een zintuiglijke beperking of dementie. De belangrijkste kenmerken van de groep mensen die op dit moment begeleiding ontvangen: / 55% van de mensen valt in de leeftijdsgroep 18/65 jaar. / De meest voorkomende beperkingen zijn: somatische aandoeningen/ziektes (45%), psychiatrische aandoeningen/ziektes (25%) en verstandelijke handicaps (15%). / Mensen met een psychiatrische aandoening, verstandelijke handicap of zintuiglijke handicap maken vaker gebruik van individuele begeleiding / Mensen met een psychiatrische aandoening vormen de grootste groep in de dagbesteding. 14 Huidige en nieuwe doelgroepen Participatiewet Voor de Participatiewet geldt dat de gemeente nu al verantwoordelijk is voor mensen die een beroep doen op bijstand of bijzondere bijstand. Daarnaast is de gemeente al verantwoordelijk voor de sociale werkvoorziening (Wsw). Met de Participatiewet gaat hierin veel veranderen. Vanaf 2015 is er geen nieuwe instroom meer in de sociale werkvoorziening. De gemeente kan – voor degenen die daarop zijn aangewezen – andere vormen van ‘beschut werken’ organiseren. Voor de ongeveer 550 Almeerders die op 1 januari 2015 werkzaam zijn binnen de Wsw, verandert er niets. Zij behouden hun rechten. Wel neemt de rijksbijdrage voor deze plaatsen met €5.000 per plaats af, waardoor er een aanzienlijk financieel risico voor de gemeente ontstaat. De ongeveer 36 nieuwe mensen die per jaar een beroep doen op de Wsw, hebben onder de nieuwe Participatiewet een vorm van beschut of begeleid werk nodig. De Wajong (uitgevoerd door het UWV) staat per 1 januari 2015 naar verwachting alleen nog open voor jonggehandicapten die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn. Aanvragers die niet duurzaam of niet volledig arbeidsongeschikt worden bevonden, kunnen een beroep doen op de nieuwe Participatiewet voor inkomensondersteuning en/of ondersteuning bij participatie/re/integratie naar werk. Het huidige Wajong/bestand wordt in de periode van 2015 tot en met 2017 stapsgewijs herkeurd. De Wajongers die na herkeuring geacht worden (gedeeltelijk) te kunnen werken, gaan met de gemeente aan de slag om uit te stromen naar werk. De verwachting is dat het in Almere gaat om een groep van ongeveer 1.400 mensen. Daarbij is er een jaarlijkse instroom van ongeveer 130 nieuwe mensen. Overlap in doelgroepen, stapeling van effecten Tussen doelgroepen van de verschillende wetten is veel overlap. Denk aan mensen die een beroep doen op de Participatiewet en daarnaast begeleiding of voorzieningen ontvangen via de Wmo. Of kinderen die een vorm van jeugdhulp ontvangen, terwijl de ouders ondersteuning krijgen bij het aanpakken van schulden of verslaving. Nu de gemeente nog niet beschikt over cliëntgegevens, kan deze overlap nog niet in beeld worden gebracht. Wel weten we dat er in de huidige situatie al een aanmerkelijke overlap is tussen de Wmo en de Wwb. Het Centraal Bureau van de Statistiek heeft op aanvraag van de grote steden en in samenwerking met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gegevens over het gebruik van regelingen gekoppeld. Het gaat om het gebruik van een groot aantal regelingen en voorzieningen op het gebied van inkomen, zorg, beperkingen en (deels) jeugd. Het doel van de koppeling is het in beeld brengen van de mate van stapeling of samenloop van meerdere regelingen per huishouden. Het overgrote deel van de Almeerders maakt gebruik van één of meer regelingen. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de tien meestgebruikte regelingen door Almeerders (op basis van gegevens uit 2010). De tabel toont ook het gebruik van de regelingen in heel Nederland. Tabel 2.2: Tien meest gebruikte regelingen in Almere en Nederland Regeling Almere Wettelijk eigen risico (100%) 77% Toeslagen 67% Wtcg, CER of aftrek bijzondere ziektekosten 34% WW 11% WAO overig (exclusief Wajong) 9% Bijstand 8% Bijzondere bijstand 5% Ziektewet 2010 4% Huishoudelijke verzorging 3% Speciaal onderwijs of leerlinggebonden financiering 2% Nederland 74% 68% 38% 7% 8% 6% 5% 3% 5% 2% 15 Het gebruik van regelingen is in sociaal/economisch zwakkere wijken groter dan in andere wijken. Behalve naar het gebruik per regeling is ook onderzoek gedaan naar de samenhang tussen regelingen. Er is vaak samenhang tussen regelingen als bijstand, bijzondere bijstand en schuldsanering. En ook tussen regelingen op het gebied van AWBZ en Wmo. 2.3 Hoe houden we zicht op de resultaten? Ook in de toekomst blijft de gemeente allerlei onderzoek en monitoring uitvoeren. Daarmee volgen we de algemene sociale staat van de stad. Daarnaast doen we ook specifiek onderzoek naar de resultaten van de Wmo (Wmo/monitor), de Jeugdwet, de ontwikkelingen op het gebied van werk en inkomen en de gezondheid van inwoners. Verder vragen we de maatschappelijke partners op allerlei manieren verslag te doen van trends en ontwikkelingen in de stad en presenteren ze deze ook aan elkaar in vertelsessies. Teams van wijkwerkers (zie ook hoofdstuk 7) krijgen een belangrijke rol in het volgen van wat er leeft en speelt in de wijken. Daarbij krijgen zij drie aanvullende instrumenten om de ontwikkelingen in de wijk en de resultaten van hun werk te monitoren: - straatkubus: een instrument om inzicht te krijgen in de vraagstukken die spelen op straatniveau; wijkscan: een periodiek uitgevoerde scan van de ontwikkelingen in de wijk op het gebied van demografie, leefbaarheid, veiligheid, participatie en de vraag naar ondersteuning; dashboard: een instrument voor het monitoren van de kwaliteit en de inhoudelijke en financiële resultaten van de wijkteams. Met dit dashboard kan de gemeente (wijkwerkers en wijkmanager) voortdurend volgen welke budgetten worden besteed, welke ondersteuning wordt ingezet, wat de tevredenheid van inwoners daarover is en welke resultaten worden behaald. 16 Hoofdstuk 3: Visie en ambitie 3.1 Visie Met de decentralisaties krijgt Almere de verantwoordelijkheid voor bijna de gehele maatschappelijke ondersteuning aan inwoners – kinderen, volwassenen en ouderen. De gemeente krijgt hiermee de mogelijkheid om samenhangend beleid te voeren, gericht op preventie van problemen, participatie van inwoners en het bieden van perspectief. De visie van het college is dat de inwoners van Almere centraal staan. Daarbij nemen we steeds de totale leefsituatie van mensen in ogenschouw. We starten bij de mogelijkheden en talenten van mensen. We spreken het zelfoplossend vermogen aan en tegelijkertijd hebben we aandacht voor mensen in een kwetsbare positie. We bouwen voort op de ‘kantelingsgedachte’ die op dit moment al wordt toegepast in de Wmo. In plaats van het behandelen van claimgerichte aanvragen gaan professionals en inwoners de vraag en behoefte / maar ook de eigen mogelijkheden / goed verkennen, om daarna te zoeken naar passende oplossingen. We denken daarbij vanuit mogelijkheden en talenten. Het behoud van de eigen regie, zelfredzaamheid en zelfoplossend vermogen staat voorop. Daarmee verwacht de gemeente een grotere kwaliteit van ondersteuning te realiseren, een betere aansluiting te vinden op de werkelijke vraag van inwoners en ook de beschikbare middelen efficiënter te kunnen inzetten. In de visie van Almere is het van belang dat professionals de ruimte krijgen om te doen wat nodig is. Dat vergt een zekere mate van (gecontroleerd) vertrouwen, goede opleiding en training en de juiste instrumenten om het werk te kunnen doen. Het college heeft deze visie vervat in tien principes (afkomstig uit het programmaplan ‘De kracht van Almere in 3D’ uit 2012). Dit zijn de waarden van waaruit we werken. 17 De tien principes voor het sociaal domein in Almere 1. Geluk en welbevinden Draagt wat we doen bij aan het geluk, het welbevinden en de kwaliteit van leven van Almeerders? 2. Burgerkracht De mogelijkheden en talenten van kinderen en volwassenen staan centraal. We bieden kansen voor ontwikkeling en scheppen ruimte om kracht en talenten in te zetten voor de samenleving. We spreken mensen aan op hun verantwoordelijkheden. 3. Voorkomen is beter dan genezen We hebben veel aandacht voor preventie. 4. Nabijheid, als mens naast mens De persoonlijke relatie, laagdrempelige ondersteuning die nabij is, het goed op de hoogte zijn van de situatie, doortastendheid. 5. Integraal, holistisch Het denken vanuit de samenhang, zowel van een persoon in relatie tot zijn omgeving, als vanuit de samenhang tussen verschillende levensgebieden. 6. Sterk aan elkaar Mensen worden sterk aan elkaar. Dat geldt ook voor organisaties. Zij benutten elkaars krachtbronnen en vullen elkaar aan. Het geheel is meer dan de som der delen. 7. Wederkerigheid Iedereen heeft iets te geven. Elke ontvanger van hulp vragen wij zijn capaciteiten ook in te zetten voor anderen. 8. Niemand is ongezien We signaleren (het ontstaan van) problemen tijdig en zetten zo nodig hulp in. 9. Eropaf! De professionele houding wordt gekenmerkt door alertheid, een praktische instelling, doortastendheid en nabijheid. 10. Duurzaam en effectief Oplossingen die voor de betrokken mensen effectief, betekenisvol en langdurig goed zijn. Gezonde, toekomstbestendige sociale systemen. Het ondersteuningsstelsel is van goede kwaliteit volgens de geldende maatstaven. 18 3.2 Ambitie: wat willen we bereiken? De ambitie in Almere is groot. De inzet op het sociaal domein kenmerkt zich door inzet op preventie, participatie en het bieden van perspectief. Dit is niet alleen een kreet. Het betekent ook dat er fundamentele keuzes worden gemaakt. Bijvoorbeeld door de inzet op preventie te behouden en zoveel mogelijk te voorkomen dat de bezuinigingen aan de basis plaatsvinden. ‘Voorkomen is beter dan genezen’ geldt nog steeds! Preventie, participatie en perspectief vragen om inzet in de wijken. Om een grote inzet van inwoners en organisaties. En om een veranderende overheid die verantwoordelijkheid teruglegt bij inwoners en professionals. Met de Transitie Sociaal Domein werkt Almere aan drie resultaten: Kinderen groeien gezond en veilig op. Mensen doen mee naar vermogen. Mensen zijn zoveel mogelijk zelfredzaam en samenredzaam. - 3.3 Hoofdlijnen van het Almeerse beleid: burgerkracht en ondersteuning De maatschappelijke doelen moeten behaald worden met een budget waar fors op bezuinigd wordt en binnen wettelijke kaders die vanuit de Rijksoverheid worden opgelegd. Dat is geen eenvoudige opgave. Daar is niet alleen een forse stelselwijziging voor nodig, maar ook een andere mindset bij overheid, professionals en inwoners. We moeten anders en innovatiever gaan werken. We moeten meer gebruikmaken van de zelfredzaamheid van inwoners en de kracht van de samenleving, we moeten meer integraal werken, beter gebruikmaken van nabije voorzieningen en meer sturen op resultaat. Een transformatie! Om maatschappelijke doelen te behalen binnen de financiële en wettelijke kaders, zetten we in op twee sporen die in samenhang worden opgepakt: 1. Het vergroten van burgerkracht: het zien, herkennen, ruimte geven aan, behouden en vergroten van de eigen regie en zelfredzaamheid van inwoners, ook in ondersteuningstrajecten en ongeacht hun leeftijd. Dit spoor is uitgewerkt in Deel I van deze kadernota. Wat mogen we verwachten als we de burgerkracht weten te vergroten? - Inwoners nemen meer eigen verantwoordelijkheid voor hun situatie en lossen problemen meer zelf op. De ondersteuning door het sociale netwerk en/of informele organisaties neemt toe ten opzichte van de inzet van professionele organisaties. De initiatieven van inwoners voor de stad en medebewoners nemen toe. De veronderstelling is dat de kracht van de samenleving groter wordt als er meer aandacht is voor preventie. Er ontstaan minder problemen, of deze lopen minder hoog op. In dat geval is ondersteuning vanuit de overheid soms minder nodig. Als er wel ondersteuning nodig is, gaan we zoveel mogelijk uit van de mogelijkheden en talenten die mensen hebben. Zo leggen we opnieuw de verbinding met burgerkracht en bouwen we aan een samenhangend systeem. 2. Het inrichten van efficiëntere en effectievere ondersteuning: we bieden ondersteuning aan de inwoners van Almere die het (tijdelijk) niet zelfstandig redden. Dit spoor is uitgewerkt in Deel II van deze kadernota. 19 Hoe ziet efficiëntere en effectievere ondersteuning eruit? - Door een betere signalering en ‘er eerder bij zijn’ kunnen we ondersteuning inzetten voordat problemen te hoog oplopen. De ondersteuning kan daardoor vaak ook lichter van aard zijn. De toegang tot ondersteuning is laagdrempelig en dichtbij (in de wijk of het stadsdeel). Daar waar meervoudige ondersteuning geboden wordt, is er voor elk huishouden één plan en één aanpak, ook op school. De ondersteuning is samenhangend. De ondersteuning wordt ingezet in aanvulling op de eigen mogelijkheden van mensen en de inzet door het netwerk. Er is een goede afstemming tussen hulpverleners die betrokken zijn bij een gezin of huishouden. Goede nazorg en waakvlamcontact door wijkwerkers voorkomt terugval. We weten dat sommige mensen ondersteuning nodig hebben om zelfredzaam te zijn en te kunnen participeren in de samenleving. Sterker nog, er is een groep mensen die intensieve ondersteuning en zorg nodig heeft, in veel gevallen langdurig.Ondanks de bezuinigingen moet de benodigde ondersteuning voor die groep mensen beschikbaar blijven. Daarom wil Almere die ondersteuning slimmer en beter organiseren. Oog voor iedereen Werken aan het versterken van burgerkracht, zelfredzaamheid en samenredzaamheid betekent niet dat we geen oog hebben voor mensen die (al dan niet tijdelijk) ondersteuning nodig hebben. We realiseren ons terdege dat er een groep mensen is die het zonder ondersteuning niet redt. Voor hen zorgen we dat die ondersteuning er is en blijft. 3.4 Beleidsuitgangspunten Op basis van het bovenstaande vragen we aan de gemeenteraad om de volgende beleidsuitgangspunten vast te stellen. Op basis daarvan gaat het college werken aan de realisatie van de nieuwe sociale infrastructuur in Almere die verderop in deze kadernota wordt toegelicht. 20 Beleidsuitgangspunten Transitie Sociaal Domein A. De 10 principes voor het beleid in het sociaal domein zijn (zie ook p. 18): 1. Geluk en welbevinden 2. Burgerkracht 3. Voorkomen is beter dan genezen 4. Nabijheid, als mens naast mens 5. Integraal, holistisch 6. Sterk aan elkaar 7. Wederkerigheid 8. Niemand is ongezien 9. Eropaf! 10. Duurzaam en effectief B. Burgerkracht is het leidende principe bij het beleid voor het sociale domein. De inwoner wordt aangesproken op wat redelijkerwijs van hem verwacht kan worden. De inspanning van de gemeente is aanvullend daarop. Daarbij wordt het principe van wederkerigheid – binnen de mogelijkheden van de inwoner / toegepast. C. De ondersteuning en zorg aan inwoners krijgen integraal vorm op alle levensdomeinen door: a. te werken volgens het principe één huishouden, één plan, één aanpak. Ook op school; b. samenwerking te formaliseren met en tussen verschillende partners op basis van hun eigen professionele expertise; c. het organiseren van integrale jeugdgezondheidszorg van 0 tot 19 jaar in één organisatie voor de jeugdgezondheidszorg in Almere; d. de regelgeving voor ondersteuning binnen het sociale domein op te nemen in één integrale verordening; e. het sturen op nieuwe en vanuit het perspectief van de vrager samenhangende ondersteuningsvormen. Ook individuele cliëntondersteuning wordt hierin meegenomen. D. De lokale ondersteuningsstructuur en toegang worden primair gebiedsgericht, dichtbij de inwoners en laagdrempelig georganiseerd. In de regionale samenwerking binnen het sociale domein is het uitgangspunt: ‘lokaal waar het kan, regionaal waar nodig’. E. De gemeentelijke regierol in het sociale domein krijgt vorm door – naast het reguliere toezicht op maatschappelijke effecten en middelen – ook toezicht te houden op processen, procedures, kwaliteit, budget en samenwerking. F. Er komt een regionale crisisdienst (waarin onder andere verplichte taken zijn opgenomen op het gebied van OGGZ en van het huidige Steunpunt Huiselijk Geweld en Advies/ en Meldpunt Kindermishandeling). G. De gemeente realiseert voldoende algemene en voorliggende voorzieningen om te voldoen aan de vraag. Dit gebeurt volgens het principe van het in de wet vastgelegde getrapte toekenningsproces van algemene voorliggende naar specifieke maatwerkvoorzieningen. Bovendien realiseren we vormen van preventie en vroegsignalering. H. De gemeente realiseert een naar de omvang van de vraag voldoende niveau van algemene en voorliggende voorzieningen. Dit volgens het principe van het in de wet vastgelegde getrapte toekenningsproces van algemene voorliggende naar specifieke maatwerkvoorzieningen. Bovendien realiseren we vormen van preventie en vroegsignalering. 21 I. Voor de verschillende vormen van ondersteuning worden verschillende passende vormen van bekostiging gehanteerd. De bekostiging van algemene (welzijns)voorzieningen vindt bij voorkeur plaats via resultaatgerichte subsidieverlening. Dat geldt ook voor de teams van wijkwerkers en gezinsbegeleiders. Zo wordt de doorontwikkeling geborgd van de infrastructuur die de afgelopen jaren binnen het sociaal domein is opgebouwd. Voorzieningen waarvoor een toegangsbepaling is vereist, worden ingekocht op basis van een (bestuurlijke) aanbesteding of via een resultaatgerichte subsidie. J. Bij de bekostiging van individuele (maatwerk)voorzieningen is keuzevrijheid voor inwonerseen leidend principe. K. i. Er wordt één ontschot en geoormerkt budget gevormd voor het sociale domein. Dit gebeurt conform het landelijke ontschotte sociaal deelfonds, uitgezonderd specifieke doeluitkeringen en budgetten voor de Wet bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (BUIG). Het budget wordt in de uitwerking verdeeld in een aantal deelbudgetten voor: a. ondersteuning die bovenlokaal (landelijk/regionaal) wordt ingekocht; b. bepaalde zeer specialistische vormen van individuele ondersteuning; c. algemene vormen van ondersteuning, stedelijk georganiseerd; d. inkomensondersteunende voorzieningen; e. wijkgerichte voorzieningen en ondersteuning (wijkteams, netwerk van gezinsbegeleiders en overige ondersteuning); f. overige uitvoeringskosten van de gemeente, waaronder apparaatskosten. ii. De hoogte van de (deel)budgetten wordt jaarlijks bij de programmabegroting vastgesteld. L. Overschotten binnen het sociaal deelfonds zullen gereserveerd blijven binnen het sociaal domein, om zodoende tegenvallers of knelpunten op te kunnen vangen op korte, dan wel middellange termijn. 3.5 De rol van de gemeente Het sociaal domein is een complex veld met veel verschillende partijen, belangen en strategische posities. De roep om gemeentelijke regie is groot en tegelijkertijd is er een roep om loslaten: stel inwoners in staat ‘hun burgerkracht’ te versterken en stel professionals in staat om ‘te doen wat nodig is’. De financiële armslag binnen het sociaal domein wordt beperkter. De economische crisis en de grote bezuinigingen op de decentralisatietaken stellen gemeenten voor financiële afwegingen en vergroten de noodzaak om controle en grip te houden op de uitgaven. Ten slotte is er de roep om kwalitatieve, effectieve en een verantwoorde besteding van de overheidsmiddelen. Voor de gemeentelijke overheid is het een voortdurend balanceren tussen de verschillende rollen: van aanjager en regisseur tot controleur en handhaver. Van dienstverlener en hulpverlener tot manager en kwaliteitsbewaker. Ook in het proces van de Transitie Sociaal Domein worden deze verschillende rollen van de gemeente zichtbaar. De gemeente zal meer sturen op resultaat, bijvoorbeeld via publiek verantwoorden.Als basis voor de toetsing van de resultaten en de verantwoording op het sociaal domein zijn 10 maatschappelijke effecten vastgesteld. 22 De 10 maatschappelijke effecten in het sociale domein 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. Ontwikkelkansen van kinderen en jongeren zijn vergroot (Talentontwikkeling jongeren) Kinderen groeien gezond en veilig op (Kinderen) Iedereen doet naar eigen kunnen mee, ongeacht zijn of haar beperkingen (Participatie) Inwoners en het bedrijfsleven zijn meer betrokken bij de eigen leef/ en woonomgeving, ter verbetering van de buurten, wijken en de stad en totstandkoming van sociale verbanden in de buurten (Leefbaarheid en sociale cohesie) Meer Almeerders nemen deel aan vrije tijdsactiviteiten in de eigen stad (Vrije tijd) Het aanbod van (vrijetijds)voorzieningen is beter afgestemd op de vraag van inwoners (Vrije tijd, welzijn en ondersteuning). Meer Almeerders hebben een gezonde leefstijl (Gezondheid) Meer Almeerders hebben toegang tot informatie en noodzakelijk advies, bemiddeling en zorg (Ondersteuning en zorg). Minder overlast door bepaalde doelgroepen; zoals jongeren, verslaafden (Veiligheid). Meer Almeerders zijn financieel zelfredzaam (Inkomen) Het college kiest tegelijkertijd voor een steviger toezicht op processen, procedures, kwaliteit en samenwerking. De reden daarvoor is dat het college de sturing op de sociale infrastructuur in dit omvangrijke transitieproces zwaar laat wegen. Bovendien kan het college daarmee de onafhankelijkheid bij de toegangsprocessen beter waarborgen. Hetzelfde geldt voor de participatie van meerdere partners met een eigen deskundigheid. Gemeenschappelijke uitgangspunten voor de verschillende rollen de gemeente zijn: - We behouden datgene wat goed is en bouwen daarop voort. - We gaan uit van de (innovatie)kracht van professionals en maatschappelijke organisaties. - We hebben oog voor diversiteit van aanbieders en partners. Publiek verantwoorden Op 14 mei 2013 hebben achttien gesubsidieerde instellingen en de gemeente Almere de intentieovereenkomst Publiek Verantwoorden ondertekend. Gezamenlijk worden stappen gezet om de verticale verantwoording te beperken tot de minimaal benodigde informatie. De gemeentelijke partners en het college gaan uit van onderling vertrouwen bij het verantwoorden en / daar waar noodzakelijk / van vertrouwelijkheid. Instellingen krijgen de ruimte om hun verantwoordelijkheid waar te maken binnen de beschikbare middelen en om doelen en maatschappelijke effecten te realiseren. Het maatschappelijke veld krijgt gezamenlijk meer invloed op het behalen van beoogde effecten binnen het sociaal domein. Ook komt er meer aandacht voor horizontale verantwoording: het vertellen aan elkaar en aan de inwoners. Informeren moet leiden tot een groter vermogen om te leren en te innoveren. De centrale vraag daarbij is ‘doen we het goede en doen we dat goed genoeg?’. 23 DEEL I: BURGERKRACHT Mensen doen mee, kijken naar elkaar om, nemen initiatief en zorgen voor elkaar. Burgerkracht is er. Almere neemt burgerkracht als uitgangspunt van haar beleid binnen het sociale domein. We zien en erkennen de kracht van inwoners en maken mogelijk dat mensen die meer kunnen zich inzetten. Daarmee bouwen we aan de kracht van de samenleving. Burgerkracht Burgerkracht is een breed begrip. Letterlijk is het de kracht van de burger. De kracht om regie in eigen hand te houden. De kracht om voor zichzelf te zorgen (eigen kracht en zelfredzaamheid) en voor anderen (samenredzaamheid). En de kracht om (samen met anderen) initiatief te nemen om de eigen leefwereld, zowel fysiek als sociaal, te verbeteren. De veronderstelling is dat er minder problemen ontstaan en/of problemen minder hoog oplopen wanneer de kracht van de samenleving toeneemt en wordt ingezet op preventie. Dan is ondersteuning vanuit de overheid soms minder nodig. Hiervoor bestaat al veel wetenschappelijk bewijs. Ook onderzoek van verschillende gemeenten wijst uit dat deze aanpak succesvol is en in veel opzichten winst oplevert. Wanneer in de ondersteuningstructuur ook de kracht van de samenleving optimaal wordt benut, dan staat er werkelijk een sterke sociale infrastructuur. Binnen het sociale domein zijn er zowel vanuit de gemeente als vanuit inwoners en organisaties al veel initiatieven, activiteiten en voorzieningen die bijdragen aan burgerkracht, preventie en vroegsignalering. Daarop bouwen we voort. In dit deel van de kadernotageven we een schets van wat er nu al is en hoe de nieuwe sociale infrastructuur nog beter bijdraagt aan deze ontwikkelingen. In hoofdstuk 4 komt aan de orde hoe burgerkracht in Almere werkt. Hoofdstuk 5 beschrijft hoe we werken aan participatie voor iedereen. En hoofdstuk 6 toont hoe we inzetten op preventie en vroegsignalering. 24 Hoofdstuk 4: Burgerkracht en de kracht van de samenleving 4.1 Samenvatting Burgerkracht is er. De gemeente geeft ruimte om burgerkracht optimaal te benutten. We bewaken en borgen de kracht van inwoners om voor zichzelf te zorgen en om de regie in eigen hand te houden. Dat doen we in de ondersteuningsstructuur en in de gekantelde werkwijze (paragraaf 4.2). Samenredzaamheid maken we mogelijk door mantelzorgers en vrijwilligers te ondersteunen, door vraag en aanbod bij elkaar te brengen en door mensen uit te nodigen iets terug te doen wanneer zij zelf een vorm van ondersteuning ontvangen (paragraaf 4.3). Ook geven we ruimte aan burgerinitiatieven, zowel in regelgeving als financieel. De teams van wijkwerkers gaan de verbinding tussen vrijwilligersinitiatieven en professionele zorg versterken (paragraaf 4.4). Tot slot blijft Almere investeren in de ondersteuning van vrijwilligerswerk (paragraaf 4.5). 4.2 Eigen kracht Met eigen kracht doelen we enerzijds op de mogelijkheid om voor jezelf te zorgen en zelf oplossingen te vinden voor vragen en problemen. De gemeente helpt inwoners daarbij door goede informatie en advies te bieden (zie ook paragraaf 8.1). Anderzijds doelen we op de manier waarop een inwoner zelf regie houdt op de ondersteuning die hij/zij nodig heeft. De (gekantelde) werkwijze in het ondersteuningsstelsel maakt dat mogelijk. 4.3 Samenredzaamheid Naar elkaar omzien en je inzetten voor een ander, dat is samenredzaamheid. En dat gebeurt in Almere al heel veel. Door mantelzorgers, vrijwilligers en betrokken buren. Almere wil de samenredzaamheid verder vergroten. Dat doen we door mantelzorgers en vrijwilligers goed te ondersteunen. En door steeds meer mensen uit te dagen zich actief in te zetten voor de stad. Dat gaat niet vanzelf. Weten mensen of iemand op hun aanbod zit te wachten? Beseft iemand dat hij/zij iets te bieden heeft? De gemeente faciliteert het bijeenbrengen van vraag en aanbod en het versterken van sociale netwerken. Ook de teams van wijkwerkers kunnen daarbij een initiërende en faciliterende rol spelen. In de ondersteuningsstructuur werken we het principe van wederkerigheid verder uit. Als mensen een beroep doen op ondersteuning vanuit de overheid, nodigen we hen actief uit iets terug te doen, op hun eigen niveau en naar eigen mogelijkheden.Kunnen zij zich met hun talenten ook inzetten voor een ander? Project ‘Wmo meets WWB’ Mensen met een uitkering doen klussen in en om het huis bij mensen die ondersteuning nodig hebben. In 2012 is in opdracht van de gemeente Almere onderzocht hoe dit kon gaan werken. De uitkomsten waren positief en worden verder in de praktijk gebracht. 4.4 Initiatieven uit de samenleving Almere is een stad van pioniers en ondernemende mensen. Mensen die gewend zijn te bouwen aan hun stad en een nieuwe samenleving. Er zijn tal van initiatieven van inwoners, werkgevers, verenigingen, kerken en vrijwilligersorganisaties. De uitdaging is om inwoners en organisaties veel meer bewust te ondersteunen, te faciliteren en te stimuleren. De gemeente werkt er samen met professionele organisaties aan om het mogelijk te maken dat initiatieven van mensen een succes kunnen worden. Uitnodigen, morele steun bieden, zichtbaar maken, medewerking aanbieden en samen met betrokkenen afspraken maken over het speelveld en de regels. We bieden feitelijke steun door het opheffen van belemmeringen en zo nodig door het leveren van een financiële bijdrage. De teams van wijkwerkers dragen ertoe bij dat er meer verbinding ontstaat tussen informele (vrijwillige) initiatieven en professionele zorg en welzijnsorganisaties. 25 4.5 Vrijwillige inzet Vrijwilligerswerk is goud waard. Vrijwilligers leveren een onschatbare bijdrage aan de stad. Heel veel Almeerders doen vrijwilligerswerk, vaak zelfstandig, of in een of ander georganiseerd verband (bijvoorbeeld een vereniging, een kerk of via een vrijwilligersorganisatie). Almere investeert in de ondersteuning van vrijwilligerswerk en blijft daar ook de komende jaren op inzetten. Maatschappelijke stage ‘Jong geleerd, oud gedaan’. Onder dat motto maken kinderen tijdensde maatschappelijke stage kennis met vrijwilligerswerk en leveren zij een bijdrage aan de samenleving. 26 Hoofdstuk 5: Participatie, iedereen doet mee! 5.1 Samenvatting Participatie is letterlijk ‘meedoen aan’ de samenleving. Een besluit of en in welke mate iemand wil meedoen, is voorbehouden aan ieder individu. Samenleving en gemeente hebben een rol in het wegnemen van drempels en het stimuleren van mensen om mee te doen. In dit hoofdstuk beschrijven we de ‘inclusieve stad’ en hoe we daaraan werken (paragraaf 5.2). Bijvoorbeeld door de openbare ruimte, het openbaar vervoer en de scholen fysiek toegankelijk te maken – ook voor mensen met een beperking (paragraaf 5.3). Ook zorgen we dat er voor iedereen voldoende geschikte woningen zijn (paragraaf 5.4) en dat er kansen zijn op de arbeidsmarkt (paragraaf 5.5). Tot slot hebben we aandacht voor de mogelijkheden die vrijetijdsvoorzieningen bieden om inwoners mee te laten doen (paragraaf 5.6). 5.2 De inclusieve stad Meedoen, deelnemen aan, participatie. Het zijn de woorden van deze tijd. De meeste Almeerders doen mee, maar niet voor iedereen is meedoen vanzelfsprekend of eenvoudig. Sommige mensen voelen zich buitengesloten. Omdat ze geen werk hebben. Omdat ze weinig sociale contacten hebben. Omdat ze door een beperking minder gemakkelijk kunnen meedoen dan mensen zonder beperking. Of simpelweg omdat bepaalde gebouwen niet toegankelijk zijn. Almere werkt aan een samenleving waarin iedereen zoveel mogelijk meedoet en daarin hebben we één ambitie: we werken aan een inclusieve stad. Een inclusieve stad is een stad zonder letterlijke drempels en ook zonder figuurlijke drempels. In een inclusieve stad is er een goede fysieke toegankelijkheid van openbare gebouwen en voorzieningen, wonen mensen zo veel mogelijk samen in de wijk, nemen ze deel aan het reguliere onderwijs en werken ze in een reguliere arbeidssituatie. Er is oog en respect voor diversiteit. 5.3 Fysieke toegankelijkheid Om mee te kunnen doen aan de samenleving, moeten inwoners letterlijk en figuurlijk toegang krijgen tot die samenleving. Wat voor gezonde, mondige, krachtige, zelfredzame inwoners van onze stad normaal en eenvoudig is, is dat niet voor mensen in een kwetsbare positie. Almere zorgt voor goede toegankelijkheid en doorgankelijkheid van de openbare ruimte en van voorzieningen, ook voor mensen met een beperking. Verder hebben we aandacht voor de bereikbaarheid van locaties met het openbaar vervoer en de toegankelijkheid van het openbaar vervoer. De teams van wijkwerkers en de vormen van ondersteuning moeten straks voor iedereen letterlijk en figuurlijk goed toegankelijk zijn. De informatie over toegankelijkheid is straks onderdeel van de (digitale) sociale kaart van Almere. Zo kunnen bijvoorbeeld wijkwerkers –als het gaat over mobiliteit/ in gesprek met inwoners beter inschatten waar precies de ‘bottleneck’ zit. Ook de school moet fysiek toegankelijk zijn voor ieder kind. De gemeente werkt actief aan het realiseren van schoolgebouwen met optimale leeromgevingen, toegankelijk voor en passend bij elk kind. Ouders en kinderen worden gestimuleerd om, veel meer dan voorheen het geval was, zelfstandige vormen van leerlingenvervoer uit te proberen, zoals het reizen per openbaar vervoer of fiets. De afstand tot de school of een eventuele beperking van een kind mag geen drempel vormen om het kind naar school te laten gaan. Inzet van leerlingenvervoer en vervoersvoorzieningen op basis van de Wmo helpen hierbij. 5.4 Wonen Algemeen geldt het uitgangspunt dat er voldoende geschikte woningen moeten zijn voor alle doelgroepen. Voor een aantal doelgroepen betekent dit een extra uitdaging. Zo zijn er bijvoorbeeld woningen nodig voor jongeren, zodat ook zij zelfstandig kunnen wonen. Voor 27 ouderen en mensen met een beperking geldt dat we willen bevorderen dat mensen zo lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen. De ontwikkelingen in de langdurige zorg, waarbij de toegang tot verzorgings/ en verpleeghuizen van rijkswege fors beperkt wordt, spelen hierbij een rol. Hoewel het percentage Almeerders dat thuis woont relatief al erg hoog is (98%), zijn er toch maatregelen nodig. Corporaties, welzijns/ en zorgorganisaties en cliëntorganisaties brengen gezamenlijk in kaart wat er nodig is om een geschikte woonplek voor alle inwoners van Almere waar te maken. Relevante besluiten hierover zijn opgenomen in de Uitvoeringsagenda Wonen met Welzijn en Zorg. 5.5 Werken Het hebben van werk is niet voor iedereen vanzelfsprekend. In de ondersteuningsstructuur is volop aandacht voor trajecten om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt te begeleiden. Van dagbesteding en beschut werk tot regulier, betaald werk als dat mogelijk is. Door aandacht te besteden aan toegankelijkheid van werk voor kwetsbare groepen, voorkomen we dat er een afstand tot de arbeidsmarkt ontstaat. Gemeente en werkgevers werken samen aan verbeteringen op dit vlak. Enerzijds door een gezond economisch (en internationaal) vestigingsklimaat te organiseren en anderzijds door mogelijkheden voor mensen te creëren om te participeren op de arbeidsmarkt. We werken actief samen in regionaal verband (zie ook hoofdstuk 10). Een belangrijk initiatief is het verbeteren van de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt en een sluitende aanpak voor kwetsbare jongeren. Dit is een aanpak voor kwetsbare jongeren bij de sprong van school naar werk. Daarnaast kan een passend sportaanbod mensen helpen uit een sociaal isolement te komen en een zinvolle dagbesteding te hebben. Daarmee worden zij geholpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt. 5.6 Vrije tijd Sport, cultuur en andere vrijetijdsvoorzieningen bieden mensen de mogelijkheid om in contact te komen met anderen. Om mee te doen. Daarnaast is het de plek van ontmoeten en van signaleren. Het is het meest wijdverspreide netwerk in de stad, dat diep in de haarvaten van wijken zit. Daarmee zijn het belangrijke voorzieningen die participatie bevorderen. Sportverenigingen bieden mensen de mogelijkheid in verenigingsverband te sporten en elkaar te ontmoeten, terwijl combinatiefunctionarissen en buurtsportcoaches zorgen voor laagdrempelig aanbod op playgrounds en scholen in de directe woonomgeving van inwoners. Op deze manier worden mensen niet alleen in staat gesteld om te sporten, te bewegen en anderen te ontmoeten. Zij kunnen ook hun talenten ontdekken en verder ontwikkelen, eventueel onder professionele begeleiding. Almere zorgt dat er voldoende voorzieningen zijn en dat ze laagdrempelig en toegankelijk zijn voor iedereen, ook voor mensen in een kwetsbare positie. Dat bewerkstelligen we bijvoorbeeld via het Stadsfonds, dat kinderen uit minimumgezinnen helpt om toch te kunnen deelnemen aan sport en cultuur. 28 Hoofdstuk 6: Preventie en vroegsignalering 6.1 Samenvatting Voorkomen is beter dan genezen. Almere wil voorkomen dat problemen van mensen hoog oplopen en zet in op preventie en vroegsignalering. Bestaande trajecten en projecten op het gebied van preventie, vroegsignalering en opvoeding worden stevig ingebed in de nieuwe sociale infrastructuur. De lijnen met de teams van wijkwerkers en gezinsbegeleiders zijn kort. In dit hoofdstuk gaan we nader in op de preventie/inspanningen op gebied van opvoeden en leren (paragraaf 6.2), inkomen (paragraaf 6.3), gezondheid(paragraaf 6.4) en veiligheid (paragraaf6.5). 6.2 Opvoeden en leren Via de jeugdgezondheidszorg (de consultatiebureaus) zijn nagenoeg alle Almeerse kinderen in beeld. De jeugdgezondheidszorg heeft daarmee een belangrijke signalerende rol en een rol in de opvoedondersteuning van ouders. Ook het onderwijs en de scholen hebben een belangrijke rol als het gaat om kinderen gezond en veilig te laten opgroeien en om alle kinderen ontplooiingskansen te bieden. Vroegsignalering, preventie en een doorgaande lijn binnen het onderwijs aan jongeren van 0 tot 23 jaar zijn hierbij essentieel. Integrale kindcentra spelen hierin een belangrijke rol. Alle professionals (van leidster van een kinderdagverblijf, leerkracht en intern begeleider tot kinder/ en jongerenwerker en jeugdverpleegkundige) in Almere die met jeugd werken, denken vanuit hun eigen expertise actief mee met jeugdigen en hun ouders bij het oplossen van vraagstukken. Indien nodig geven zij de juiste richting aan voor ondersteuning door de wijkwerkers of gezinsbegeleiders (jeugdzorg). Doorstart Doorstart richt zich op gezinnen die de opvoeding van hun kinderen niet op eigen kracht aankunnen en weinig steun uit hun omgeving krijgen. De vrijwilligers van doorstart stimuleren de ouders om zelf oplossingen te vinden. Zo neemt het zelfvertrouwen van ouders en kinderen toe. Bron: website Humanitas. Binnen de LEAplus (voorheen Lokaal Educatieve Agenda), het passend onderwijs en de zogeheten sluitende aanpak jongeren wordt de kwaliteit van het onderwijs verbeterd. Daarnaast is er oog voor samenhang. Samenhang tussen jeugdhulp, het voorkomen van voortijdig schoolverlaten, de aanpak van jeugdwerkloosheid, een vangnet en springplank voor kwetsbare jongeren en de aansluiting op onderwijs en arbeidsmarkt. Dit om vanuit het onderwijs de ontwikkeling van elk kind maximaal mogelijk te maken om vervolgens goed voorbereid deel te kunnen nemen aan de maatschappij. Almere leest voor Om ouders en kinderen te ondersteunen actief te zijn met taal, is naast de website almereleestvoor.nl ook een reeks woordenschatboekjes ‘ik zoek een woord’ ontwikkeld. De boekjes worden uitgereikt aan ouders die hun kind inschrijven voor de basisschool. Het zijn spel/ en voorleesboekjes die kunnen worden gebruikt om de woordenschat van kinderen uit te breiden. De boekjes stimuleren de taalontwikkeling van jonge kinderen met verhalen en plaatjes uit het dagelijkse leven. (Voor)lezen is heel belangrijk bij de ontwikkeling van kinderen. Taal is de basis van kennis. Professionals maken gebruik van ESAR voor vroegsignalering. ESAR is de Flevolandse Verwijsindex Risicojongeren (VIR) en staat voor Elektronisch Signaleringssysteem Alle Risicojeugd. Het is bedoeld als instrument om risicojeugd (kinderen en jongeren met problemen op meerdere leefgebieden) vroegtijdig te signaleren en te ondersteunen. Daarbij 29 gaat het om het uitwisselen van ‘dat/informatie’ (signaleren dat er een probleem is met een kind of gezin) en niet om het uitwisselen van ‘wat/informatie’ (inhoudelijke informatie over het probleem). Het systeem helpt daarmee voorkomen dat de problemen van jongeren verergeren. Daarnaast zijn er verschillende preventieprogramma’s gericht op kinderen en ouders in risicogezinnen. De Wet passend onderwijs regelt dat zoveel mogelijk leerlingen regulier onderwijs kunnen volgen en tegelijk dat kinderen die dat echt nodig hebben speciaal onderwijs krijgen. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van deze wet ligt bij het onderwijs, maar heeft stevige verbinding met de wijk en het gezin. Ook hier geldt: éénhuishouden, éénplan, één aanpak, ook op school. Laaggeletterdheid bij volwassenen Niet kunnen lezen en schrijven is een belangrijke drempel voor mensen om mee te kunnen doen. Almere zet actief in op het bestrijden van laaggeletterdheid bij volwassenen. In de projecten ‘Taal doet het’ en ‘Taal voor het leven’ wordt gewerkt aan het opsporen van laaggeletterdheid en het leren lezen door de inzet van getrainde vrijwilligers. 6.3 Rondkomen met je inkomen Voor een aantal mensen is rondkomen lastig. Steeds meer kinderen in Almere groeien op in armoede. Dit heeft ook invloed op de mate waarin zij kunnen participeren. Vanzelfsprekend zijn mensen daar in principe zelf voor verantwoordelijk. Ter ondersteuning van het rondkomen faciliteert de gemeente budgettrainingen en andere projecten gericht op het voorkomen van financiële problemen. Als er financiële problemen zijn, dan zet de gemeente in op het opsporen van de oorzaak en het stabiliseren of oplossen van de schulden. Wijkwerkers krijgen een rol in dit traject van schuldstabilisatie.De organisatie PLANgroep verzorgt de toegang tot de schulddienstverlening. geWoon Geluk Ymere, De Alliantie, GoedeStede en de gemeente Almere willen inwoners die financiële problemen hebben / huurders en kopers / helpen. Dit gebeurt met de cursus ‘geWoon Geluk’. Deze cursus is bedoeld om mensen in moeilijke situaties te helpen. De cursus geeft handvatten om financiële zaken weer op orde te krijgen. Het programma bestaat uit drie bijeenkomsten. 6.4 Gezondheid De nieuwe sociale ondersteuningsstructuur en de vormen van ondersteuning zijn erop gericht om mensen met een (fysiek en/of geestelijk) gezondheidsprobleem te ondersteunen. Door ook stevig in te zetten op preventie, voorlichting en het bevorderen van een gezonde levensstijl, dragen we eraan bij dat mensen langer gezond blijven. De speerpunten van het recent vastgestelde Almeerse gezondheidsbeleid zijn: - meer Almeerders op een gezond gewicht; het versterken van de mentale en fysieke weerbaarheid; erkenning van de expertise en ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers; het tegengaan van overmatig gebruik van alcohol en drugs. We stimuleren en activeren inwoners om letterlijk en figuurlijk in beweging te komen. Daarbij zijn organisaties op het gebied van onderwijs, sport, cultuur en welzijn belangrijk. Ook zien we steeds meer initiatieven van groepjes mensen die zelf via hun eigen netwerk in beweging komen. Almere wordt JOGG/gemeente (Jongeren op Gezond Gewicht). 30 Jongeren op Gezond Gewicht (JOGG) JOGG is een lokale, wijkgerichte, duurzame en integrale aanpak rondom jongeren, ouders en omgeving. JOGG is de beweging waarbij iedereen in de stad zich inzet om gezond eten en bewegen voor jongeren gemakkelijk en aantrekkelijk te maken. Jongeren (0/19 jaar), hun ouders en hun omgeving staan hierbij centraal. Het is een lokale aanpak waarbij niet alleen ouders en gezondheidsprofessionals zich bezighouden met de leefstijl van de kinderen, maar bijvoorbeeld ook winkeliers, bedrijven, scholen en de gemeente zelf. De wijkverpleegkundigen van de ‘Zichtbare Schakel’ zijn een belangrijke verbinding tussen de medische eerste lijn en het sociale domein. De gemeente dringt er bij de zorgverzekeraar op aan dat deze schakel wordt uitgebreid. Playing for success Playing for success is een programma van tien weken voor leerlingen die door sociale factoren minder presteren op het gebied van rekenen, taal en ICT. Playing for success wordt georganiseerd bij voetbalclub Almere City FC en stadslandgoed De Kemphaan. Door de combinatie van onderwijs, sport en natuur verbeteren deelnemers hun vaardigheden en krijgen ze meer zelfvertrouwen. 6.5 Veiligheid Met de groei van Almere worden de veiligheidsthema’s complexer en vertoont Almere de ‘normale’ kenmerken van een grote stad. Net als elke andere grote stad heeft Almere te maken met burenruzies, overlast door gezinnen met veel problemen, drugspanden, jeugdoverlast en criminaliteit. Een instrument om op wijkniveau te werken aan verbetering van het leefklimaat en de veiligheid is de Integrale Wijkaanpak. Daaraan zijn ook andere projecten verbonden op het gebied van stedelijke vernieuwing. De teams van wijkwerkers krijgen straks een belangrijke rol in het signaleren van problemen en het vroegtijdig zoeken naar oplossingen. Daarbij gaan zij intensief samenwerken met de (jeugd)agenten en de veiligheidsmanagers in de wijken. Het speerpunt ‘jeugd en veiligheid’ in het Actieprogramma Veiligheid van de gemeente Almere kent een aanpak waarbij preventie en repressie hand in hand gaan. Deze aanpak sluit aan opverschillende andere programma’s binnen de gemeente. Er is een scala aan preventieprojecten vanuit jeugdzorg, welzijn en onderwijs die in zekere mate bijdragen aan het voorkomen van jeugdcriminaliteit. Een belangrijke rol is weggelegd voor de aanpak van jeugdgroepen in de stad via de jeugdinterventieteams. Samenwerking tussen deze teams en de teams van wijkwerkers krijgt vorm binnen de nieuwe sociale infrastructuur. 31 DEEL II - Ondersteuning Met de Transitie Sociaal Domein zet de gemeente in op de doelstelling dat jeugd en mensen die (tijdelijk) verminderd zelfredzaam zijn zoveel mogelijk mee kunnen doen in de maatschappij en zo veilig en zelfstandig mogelijk kunnen blijven wonen. Deze ontwikkelingen zijn hard nodig. De bestaande systemen dreigen vast te lopen. De huidige manier van indiceren, verantwoorden en bekostigen heeft geleid tot fragmentatie, medicalisering, institutionalisering en jaarlijks stijgende kosten. De kwaliteit en toegankelijkheid van ondersteuning voor inwoners staan hierdoor onder druk. Reden voor een omslag in de aanpak. De kortingen die met de transitie gepaard gaan vergroten de noodzaak van een fundamenteel andere aanpak: voortbouwen op het bestaande leidt automatisch tot nog grotere tekorten en minder kwaliteit. De gewenste kanteling van verzorgingsstaat naar participatiestad, van vangnet naar springplank, is een forse uitdaging, maar biedt tegelijk grote kansen. Het is voor het eerst dat de gemeente de regie kan voeren over zo’n groot deel van de ondersteuningsstructuur. Er ligt een kans om een lokaal ondersteuningsstelsel te bouwen dat minder versnipperd en minder bureaucratisch is. Een ondersteuningsstelsel dat uitgaat van wat mensen (en hun omgeving) zelf nog kunnen, in plaats van claimbare rechten op strak omlijnde vormen van zorg. Er ligt een kans om de ondersteuning vanuit nabijheid vorm te geven, integraal en beginnend bijde vraag van een persoon of een gezin. Want die vragen volgen maar zelden de indeling zoals van tevoren door beleidsmakers bedacht. Voor inwoners zitten er geen schotten tussen werk, zorg of opvoeden. Er ligt ook een kans om professionals de ruimte te geven om samen met inwoners richting te geven aan de ondersteuning. Professionalsmaken vanuit hun deskundigheid een afweging over de inzet van middelen en voelen zich daar medeverantwoordelijk voor. Door in het ondersteuningsstelsel bovendien nadrukkelijker een koppeling te leggen met burgerkracht, vroegsignalering en preventie, ontstaat een stelsel dat optimaal bijdraagt aan een krachtig sociaal domein. Kortom: het moet anders en beter en het kan goedkoper. Het nieuwe ondersteuningsstelsel kenmerkt zich onder andere door integrale dienstverlening aan inwoners, wijkgericht werken, een fundamentele aanpassing van werkprocessen, informatisering en bekostigingssystemen en bovenal een andere manier van denken en handelen. Niet het compensatiebeginsel (recht op zorg of denken in termen van producten), maar doen wat nodig is. Tabel II.1: Ondersteuning in de oude en nieuwe situatie Van Naar Ondersteuning is gericht op het ‘opheffen’ van Ondersteuning is gericht op participatie beperkingen en het vergroten van eigen mogelijkheden Ondersteuning leidt tot overnemen van de eigen Ondersteuning is gericht op behoud en regie het vergroten van de eigen regie Ondersteuning is versnipperd, wordt geboden op Ondersteuning is laagdrempelig, basis van richtlijnen en protocollen samenhangend en op maat Voor ondersteuning moet je naar een loket, Ondersteuning vindt, daar waar mogelijk voorzieningen zijn vaak ver weg en nodig, dicht bij inwoners plaats Er wordt snel gekozen voor professionele en Er is veel aandacht voor preventie. specialistische ondersteuning Ondersteuning is eenvoudig waar mogelijk, specialistisch waar nodig Ondersteuning wordt geleverd door veel Ondersteuning wordt geleverd volgens het verschillende hulpverleners die onvoldoende principe één huishouden, één plan, één samenwerken aanpak, ook op school 32 Een belangrijk onderdeel van het nieuwe stelsel zijn de teams van wijkwerkers. In Almere oefenen we met het concept via praktijkwerkplaatsen en andere pilots. We zetten in op het versterken van de kracht van inwoners. De relatie met de huisartsen als ‘partner in de eerste lijn’ en de jeugdgezondheidszorg moet verstevigd worden en de werkprocessen tussen de teams en de stedelijke dienstverlening moeten ‘lean en mean’ worden ingericht. In voorgaande hoofdstukken hebben we beschreven wat de rol van de teams van wijkwerkers is bij het versterken van de burgerkracht en bij preventie en vroegsignalering. In de volgende hoofdstukken gaan we in op de organisatie van het ondersteuningsstelsel: de structuur, toegangsprocessen, vormen van ondersteuning, bekostiging, kwaliteit en verantwoording. Ook de regionale samenwerking komt aan de orde. De richtinggevende beslissingen over het ondersteuningsstelsel staan benoemd en worden toegelicht. Op basis hiervan en met input van de praktijkwerkplaatsen zullen er nog tal van punten worden uitgewerkt en vastgelegd in verordeningen, financiële besluiten, uitvoeringsplannen en beleidsplannen. 33 Hoofdstuk 7 - Lokale ondersteuningsstructuur struc·tuur(de; v; meervoud: structuren) manier waarop een samengesteld geheel is opgebouwd De ambitie is om de huidige complexe en soms gefragmenteerde ondersteuningsstructuur in een aantal jaren zodanig om te vormen dat integrale en samenhangende ondersteuning aan inwoners beter mogelijk wordt. De nieuwe structuren stimuleren burgerkracht en voorzien in passende aanvullende ondersteuning voor mensen die dat nodig hebben. We geven professionals ons vertrouwenen de ruimte om tedoen wat nodig is. 7.1 Samenvatting Om de ondersteuning dicht bij de mensen te brengen, kiest Almere ervoor om gebiedsgericht te werken (paragraaf 7.1) in teams van wijkwerkers en een netwerk van gezinsbegeleiders. Er worden zestien teams van wijkwerkers gevormd. De wijkwerkers werken aan een veilige en sociale wijk en bieden (toegang tot) ondersteuning aan inwoners. Wanneer de problematiek meervoudig, langdurig of complex is, schakelt de wijkwerker een gezinsbegeleider in. Voor het vormen van de teams van wijkwerkers en het netwerk van gezinsbegeleiders werkt de gemeente samen met partners in de stad volgens het principe één huishouden, één plan, één aanpak, ook op school. Daarmee werken we aan meer samenhang in de ondersteuning en aan een betere aansluiting op de vraag van inwoners (paragraaf 7.2). De samenwerking tussen partners in de gebieden krijgt vorm in convenanten waarin afspraken worden gemaakt over de inzet van medewerkers, de rollen, taken en verantwoordelijkheden, het beheer en overdracht van dossiers, de kwaliteit en de resultaten (paragraaf 7.3). De samenstelling van de teams van wijkwerkers wordt gebaseerd op de wijkscan (zie ook paragraaf 2.3). De nieuw te vormen organisatie voor jeugdgezondheidszorg (0/19 jaar) vervult een belangrijke rol voor kinderen en ouders. Jeugdgezondheidszorg krijgt ook een plek in de teams van wijkwerkers (paragraaf 7.4). Gemeentelijke managers sturen de teams van wijkwerkers en het bijbehorende netwerk aan op proces, budget, samenwerking en kwaliteit van dienstverlening (paragraaf 7.5). Voor het oplossen van crisissituaties is er een brandpuntfunctie en een (te vormen) regionale crisisdienst (paragraaf 7.6). Ter ondersteuning van de beschreven lokale ondersteuningsstructuur wordt er gewerkt aan een digitaal ondersteuningssysteem (paragraaf 7.7). De ondersteuning die bovenlokaal wordt georganiseerd, beschrijven we in hoofdstuk 10. 7.2 Gebiedsgericht werken De ondersteuningsstructuur wordt gebiedsgericht georganiseerd in teams van wijkwerkers (wijkniveau) en in een netwerk van gezinsbegeleiders dat in teams op stadsdeelniveau samenwerkt. We brengen daarmee de ondersteuning dicht bij de mensen, organiseren een betere samenwerking tussen hulpverleners en meer samenhang in de ondersteuning. Figuur 7.1: Illustratie van de nieuwe lokale ondersteuningsstructuur 34 In Almere worden zestien teams van wijkwerkers en een stadsbreed netwerk van gezinsbegeleiders gevormd. Bij de grootte en de indeling van de wijken is uitgegaan van criteria zoals schaalgrootte, aard en omvang van de problematiek en bevolkingsopbouw. Verder is er gekeken naar de wijkindeling van onder andere het passend onderwijs. In overleg met maatschappelijke partners zijn er enige aanpassingen gedaan in de gekozen wijkindeling. Figuur 7.2: Wijkindeling zestien teams van wijkwerkers Voor het netwerk van gezinsbegeleiders wordt een stedelijk netwerk gevormd uit de organisaties die vanuit hun specifieke deskundigheid nu ook al een vorm van gezinsbegeleiding leveren. Dat zijn bijvoorbeeld jongerencoaches, jobcoaches, gezinscoaches en medewerkers in de intensieve pedagogische thuishulp, vroeghulp en OGGZ/begeleiding. Zij werken vanuit dit stedelijke netwerk in teams in de stadsdelen Almere Haven (inclusief Almere Hout), Almere Stad West, Almere Stad Oost, Almere Buiten en Almere Poort. 7.3 Eén huishouden, één plan, één aanpak, ook op school Almere werkt toe naar een veel grotere samenhang in de ondersteuning binnen het sociale domein. Het uitgangspunt is dat we werken volgens het principe ‘één huishouden, één plan, één aanpak, ook op school’. Daarmee bedoelen we dat we breed kijken naar de ondersteuningsvragen die er in het hele gezin of huishouden spelen, dat de oplossingen in samenhang worden gezocht, dat er op basis daarvan één ondersteuningsplan wordt gemaakt en dat de ondersteuners hun aanpak op elkaar afstemmen. Daarmee bereiken we dat de ondersteuning zo efficiënt en effectief mogelijk is. We zetten deze nieuwe werkwijze af tegen de ‘oude’ manier van werken, waarbij er sprake is van verschillende loketten waarbij inwoners zelf hun weg ernaartoe moeten vinden, elke organisatie zijn eigen intake doet, een eigen plan opstelt en een eigen aanpak kiest en het productaanbod vooral afhangt van de sector en de specifieke deskundigheid van een organisatie. 35 Figuur 7.3: Schematische weergave van de oude en nieuwe manier van werken Bron: Maatschappelijke kosten/batenanalyse frontlijnteam gemeente Leeuwarden, 2012 Natuurlijk zijn er vaak ook eenvoudige vragen waarvoor een eenvoudige oplossing mogelijk is. De nieuwe werkwijze beoogt niet om moeilijk te doen waar het gemakkelijk kan. Het is aan de wijkwerkers en de gezinsbegeleiders om de geëigende weg hierin te kiezen. Ook onderzoeken we nog of afhandeling van eenvoudige vragen via andere kanalen mogelijk blijft of wordt. Waarmee kunnen inwoners terecht bij de wijkwerkers? - Hoe vind ik ondersteuning bij de opvoeding van mijn kinderen? Hoe los ik de ruzie met mijn buren op? Wie kan mij helpen met geldkwesties of schulden? Wat is er te doen voor mij en/of mijn kinderen in de wijk? Kan ik helpen of iets doen voor iemand anders? Hoe verbeter ik de moeizame relatie met mijn partner? Hoe kom ik in contact met anderen in de buurt? Ik maak mij zorgen over mijn werkloosheid, wie kan mij helpen? De wijkwerkers helpen niet alleen één/op/één met vragen. Zij doen ook van alles om de wijk socialer en actiever te maken. 36 Wat doen de teams van wijkwerkers? Wat doen de gezinsbegeleiders? De teams van wijkwerkers zijn de oren en de ogen in de wijk. Ze zijnoutreachend, aanwezig en laagdrempelig bereikbaar. Zij gaan: Gezinsbegeleiders zorgen voor snelle, gecoördineerde en op elkaar afgestemde ondersteuning bij meerdere hulpvragen in één huishouden. Zij hebben mandaat om een rondetafelgesprek en aanvullende ondersteuning in te zetten. Ze ondersteunen een individu of een gezin bij het voeren van de regie en maken samen met de inwoner een ondersteuningsplan. Dit gebeurt eventueel in aanvulling op het ondersteuningsplan dat de inwoner al met een wijkwerker heeft gemaakt. Voor de uitvoering van het plan zetten de gezinsbegeleiders zo nodig aanvullende ondersteuning in. - - werken aan een sociaal prettige en veilige wijk door bijvoorbeeld: - het signaleren van kansen en problemen in de wijk; - een oogje in het zeil te houden; - initiatieven van inwoners voor buurt en wijk helpen mogelijk te maken; - het (laten) organiseren van nieuwe (algemene) wijkgerichte vormen van ondersteuning gericht op vragen van inwoners; - het opbouwen van informele zorgnetwerken in de wijk (zie ook paragraaf 9.2 over de basisinfrastructuur). inwoners met een hulpvraag ondersteunen door: - het voeren van een breed (keukentafel)gesprek.Dit is een gesprek over de gehele situatie van de persoon of het gezin. In dit gesprek is aandacht voor de eigen mogelijkheden van de persoon, voor de mogelijkheden tot ondersteuning vanuit het sociale netwerk en voor eventueel noodzakelijke aanvullende ondersteuning. Is aanvullende ondersteuning nodig waarvoor een toegangsbepaling is vereist, dan kan de wijkwerker die toegang verlenen (zie ook hoofdstuk 8); - het bieden van (kortdurende) ondersteuning aan mensen in een kwetsbare positie (maximaal drie tot vijf gesprekken); - het inschakelen van en/of samenwerken met een gezinsbegeleider wanneer de problematiek meervoudig, complex en/of langdurig is; - het bieden van nazorg en onderhouden van waakvlamcontact. Zodra de inwoner weer of beter in staat is zelf de regie te voeren, kan de gezinsbegeleider zijn inzet afbouwen en de ondersteuning terug laten vloeien naar de wijkwerker. De wijkwerker komt zo nodig weer in beeld als contactpersoon. De keuze voor een gezinsbegeleider hangt af van de voorkeur van de inwoner en van de benodigde deskundigheid. Hoe ziet de samenwerking tussen de wijkwerkers en gezinsbegeleiders eruit? De samenwerking tussen de twee teams kent vloeiende overgangen, waarbij een warme overdracht (van beide kanten) een basisgegeven is. De werkers kennen elkaars rollen, taken en verantwoordelijkheden en benutten elkaars expertise ter ondersteuning van de vraag van de inwoner. Het team van wijkwerkers organiseert goede samenwerking met instanties zoals de huisartsenpost, politie, scholen, woningbouwcorporaties, bewonersorganisaties, sportverenigingen, combinatiefunctionarissen en buurtsportcoaches. 37 7.4 Vorming van de teams van wijkwerkers en het netwerk van gezinsbegeleiders De samenwerking tussen partners die deelnemen in de teams van wijkwerkers en het netwerk van gezinsbegeleiders wordt geregeld in een convenant. In dit convenant worden vooralsnog afspraken gemaakt over: - inzet van medewerkers; rollen; taken en verantwoordelijkheden; beheer en overdracht van dossiers; kwaliteit; resultaatverplichtingen. De convenantsamenwerking biedt de nodige flexibiliteit om in de beginfase de samenwerking vorm te geven. Als convenantsamenwerking niet leidt tot voldoende samenhang, samenwerking zonder ‘piketpaaltjes’ en resultaat, dan kiezen wealsnog voor een steviger verband. Er volgt daneen gezamenlijke uitvoeringsorganisatie voor het wijkwerk en/of de gezinsbegeleiding in Almere. Hiervoor zijn verschillende vormen mogelijk: een coöperatie, een stichting of een gemeentelijke uitvoeringsorganisatie. Samenstelling teams van wijkwerkers De samenstelling van ieder team van wijkwerkers is afhankelijk van de aard en omvang en de problematiek van de wijk (die in beeld wordt gebracht door een wijkscan). De teams bieden nadrukkelijk ruimte aan alle typen organisaties (groot en klein) om te participeren. De wijkwerkers zijn medewerkers van verschillende organisatie. Ze werken vanuit hun eigen deskundigheid (bijvoorbeeld algemeen maatschappelijk werk, opbouwwerk, vrijwilligerswerk, jeugdgezondheidszorg, gemeentelijke vormen van ondersteuning, cliëntondersteuning en wijkverpleegkunde). Ze zijn generalist naar de inwoners toe en specialist binnen het team. Binnen het team kunnen zij afspraken maken over de verdeling van aandachtsgebieden en taken. Het team van wijkwerkers vervult een belangrijke plek in het bredere netwerk van de wijk. De wijkwerkers werken samen met bijvoorbeeld bewoners(platforms), scholen, woningcorporaties, huisartsen en de politie. En daarnaast zo nodig met instanties die aanvullende ondersteuning kunnen bieden, zoals de schulddienstverlening, de GGZ, instellingen voor jeugdhulp of begeleiding/thuiszorg, bijstandsconsulenten, het UWV, maatschappelijke opvang en verslavingszorg. 38 Figuur 7.4: Samenstelling teams van wijkwerkers praktijk/ ondersteuner Team van wijkwerkers huisarts GGZ algemeen maatschappelijk werk schoolmaatschappelijk werk opbouwwerk politie en coördinator vrijwilligerswerk wijkagent jeugdverpleegkundige opvoedadviseur participatieadviseur/gemeentelijke consulent medewerker bureau toegang wijkverpleegkundige woning/ medewerker passend onderwijs corporatie consulent cliëntondersteuning huisarts praktijk/ ondersteuner bewoners (/platform) inkomens/ consulent scholen en intern begeleiders Diverse instellingen die aanvullende ondersteuning bieden, waaronder: UWV, GGZ, schulddienstverlening, bijstandsconsulenten, re/integratie, instellingen voor jeugdhulp of begeleiding/thuiszorg. Samenstelling teams van gezinsbegeleiders Er wordt een stedelijk netwerk van gezinsbegeleiders gevormd. Van daaruit worden vaste werkers verbonden aan de vijf stadsdelen. Het netwerk wordt gevormd door inzet van professionals van specifieke organisaties met een brede blik en een hoge mate van deskundigheid op een of meerdere gebieden. Bijvoorbeeld op het gebied van jeugdhulp, jeugdbescherming, jeugdreclassering, GGZ, werk en inkomen, gehandicaptenzorg (voor mensen met een lichamelijke, geestelijke en/of zintuiglijke beperking), ouderenzorg en dementie, NAH (niet/aangeboren hersenletsel) of verslavingszorg. Conferentie ‘Als er meer nodig is’ In november 2013 organiseerde de gemeente samen met partners een stadsbrede conferentie over de manier waarop we de ondersteuning gaan organiseren bij mensen met meer complexe problematiek. Dit ook naar aanleiding van de opmerkingen die zijn gemaakt in de consultatieronde (zie ook hoofdstuk 1). Op de drukbezochte conferentie gingen partners met elkaar in gesprek over hoe we – ook als er meer nodig is – goede samenwerking kunnen organiseren tussen wijkwerkers en gezinsbegeleiders. We leerden dat in die processen vooral een warme overdracht moet plaatsvinden. Ook was er aandacht voor situaties waarbij er minder kan: hoe zorgen we ervoor dat we niet met teveel hulpverleners te lang blijven zorgen en ondersteunen? Wanneer kan iemand het weer zelf? Samenwerking tussen wijkwerkers en gezinsbegeleiders De wijkwerkers komen voor een forse taak te staan. Zij werken samen met inwoners aan een prettige, veilige en sociale wijk. Daarnaast vormen zij de toegangspoort voor alle inwoners met een ondersteuningsvraag. Ze bekijken deze vragen en problemen in een breed perspectief. Vervolgens maken ze de inschatting of een inwoner de vraag zelf of met zijn netwerk kan 39 oplossen of dat er toch aanvullende ondersteuning nodig is. Ze moeten de vaak precaire balans vinden tussen terughoudend en doortastend zijn. Tussen zelf oplossen en extra ondersteuning inzetten. Om ervoor te zorgen dat hun beoordeling zoveel mogelijk ‘in één keer juist’ is, kunnen de wijkwerkers in het beoordelingsproces zo nodig de expertise van de gezinsbegeleider inroepen (collegiale consultatie). Daarmee wordt de overgang van wijkwerker naar gezinsbegeleider een vloeiende overgang. Verder wordt het wijkwerken gefaciliteerd door opleiding, intervisie, het aanreiken van instrumentarium en ondersteuning door een manager. Delen van kennis en informatie Het college neemtnog een nader besluit over de manier waarop en de voorwaarden waaronder het vormen en delen van dossiers kan plaatsvinden. Daarbij besteedt zij bijzondere aandacht aan de privacy en de eigen regie van inwoners. Netwerksamenwerking Op dit moment zijn er op allerlei onderdelen van het sociale domein vormen van georganiseerde samenwerking tussen partners. Bijvoorbeeld de OKé/netwerksamenwerking, het Veiligheidshuis, het Ketenoverleg Dementie, het OGGZ/netwerk, de Integrale Netwerken en het passend onderwijs. Gemeente en partners gaan samen onderzoeken hoe die netwerksamenwerking in de toekomst vorm moet krijgen. Daarnaast kijken we gezamenlijk naar passende scholing voor medewerkers. De wijkwerker De wijkwerker is iemand met veel competenties. Hij* moet kennis hebben van de wijk en de sociale kaart, van mogelijke problematiek en mogelijke oplossingen. Hij beschikt over empatisch vermogen, kan goed luisteren en doorvragen en heeft een open houding. De wijkwerker is een generalist die breed kijkt naar de situatie en de vraag van de inwoner. Hij heeft specifieke kennis en vaardigheden vanuit zijn vakgebied. Hij is voortdurend op zoek hoe hij initiatieven van wijkbewoners de ruimte kan geven en hoe hij het samen met anderen mogelijk kan maken dat mensen zelf oplossingen vinden voor hun situatie. De wijkwerker is dus een goed geschoolde professional die een deskundige beoordeling van de situatie maakt en die op doortastende wijze de hulp kan inzetten die nodig is. Hij weet wanneer hij specialistische ondersteuning moet inschakelen. Voor de wijkwerker is een competentieprofiel opgesteld en wordt een scholingsprogramma gemaakt. * Voor de leesbaarheid van de tekst spreken we hier van ‘hij’ waar we ‘hij of zij’ bedoelen. 7.5 De plaats van jeugd(hulp) in de ondersteuningsstructuur De ondersteuning aan kinderen en gezinnen wordt zo veel mogelijk samenhangend vormgegeven: één huishouden, één plan, één aanpak, ook op school. Werkers van de (nieuw te vormen) jeugdgezondheidszorgorganisatie gaan deelnemen aan de teams van wijkwerkers. We vormen één stedelijke organisatie voor de integrale jeugdgezondheidszorg. In de consultatieronde (zie hoofdstuk 1) werd deze keuze door de respondenten ondersteund. De jeugdgezondheidszorg (JGZ) wordt straks op verschillende plaatsen in de stad uitgevoerd, daar waar kinderen zijn en gezinnen wonen: op scholen, in gezondheidscentra, op Integrale Kindcentra. In die stedelijke organisatie krijgen naast de huidige JGZ/medewerkers ook medewerkers van het onderdeel Toegang van Bureau Jeugdzorg een plek. De JGZ/medewerkers kunnen gezinsbegeleiders inschakelen. Vanuit de ambitie om meer samenhangende ondersteuning te bieden aan gezinnen, nemen medewerkers van de JGZ straks ook deel aan de te vormen teams van wijkwerkers. Daarmee wordt de expertise op het gebied van jeugdhulp in de wijkteams geborgd. 40 Het OKé/punt blijft als ‘merknaam’ bestaan en blijft een herkenbaar (virtueel) informatie/ en adviespunt voor ouders en kinderen. Daarnaast krijgen inwoners ook de mogelijkheid om hun vraag aanhet wijkteam te stellen. De professionals achter het OKé/punt hebben de mogelijkheid om bij een vraag te verwijzen naar het wijkteam.Bij de ontwikkeling van de nieuwe ondersteuningsstructuur zijn de adviezen van het rekenkamerrapport OKé/punt en de evaluatie van de zorgcoördinatie meegenomen. Dit is bijvoorbeeld terug te zien in de werkwijze met één regisseur (wijkwerker, gezinsbegeleider), de wijze van samenwerking tussen wijkwerker en gezinsbegeleider en de gegevensoverdracht c.q. dossiervorming. 7.6Aansturing De aansturing van de teams van wijkwerkers en het netwerk van gezinsbegeleiders gebeurt door een manager van de gemeente. Per stadsdeel is deze manager procesmatigverantwoordelijk voor zowel de verschillende wijkteams als voor het netwerk van gezinsbegeleiders. Hij vervult een belangrijke rol in het monitoren en bewaken van de processen binnen en tussen de teams, de budgetten, de kwaliteit van de dienstverlening, de resultaten en de samenwerking tussen partners. Hij ziet er bijvoorbeeld op toe dat processen vraaggericht blijven verlopen, dat de objectiviteit in de gespreksvoering voldoende geborgd is en dat de doorverwijzingen onafhankelijk zijn. Ook opleiding en vormen van intervisie kunnen hieraan bijdragen. In de consultatieronde (zie hoofdstuk 1) zijn over dit onderwerp belangrijke suggesties gedaan. Ten eerste werd het belang van onafhankelijkheid bij de toegangsprocessen benadrukt. Men wees op het risico van doorverwijzen naar de eigen organisatie of juist het nietverwijzen naar kleine, onbekende organisaties. De budgetverantwoordelijkheid wordt door deze manier van aansturing zo laag mogelijk in de organisatie neergelegd en blijft in handen van de gemeentelijke organisatie. 7.7Als er meer nodig is Gezinsbegeleiders komen in beeld als de situatie in een gezin complexer wordt. Zo nodig kunnen zij aanvullende vormen van ondersteuning inzetten. Als de veiligheid van kinderen in het geding is, kunnen er vormen van drang worden toegepast. De hiervoor beschikbare methodieken zijn gericht op het zoveel mogelijk voorkomen van een jeugdbeschermingsmaatregel. Is dit toch nodig, dan wordt de Raad voor de Kinderbescherming ingeschakeld. Soms is er sprake van een ernstige situatie waarin de hulpverlening stagneert. Of er ontstaat een acute situatie waarinsnel een oplossing nodig is.In Almere werken we al langer met een zogenaamde brandpuntfunctionaris. Deze komt in actie als de hulpverlening, ondanks ieders inzet, stagneert. Bijvoorbeeld wanneer: - de communicatie niet op gang komt, omdat betrokken professionals niet goed samenwerken; de betrokken professionals het niet met elkaar eens zijn; één of meerdere professionals zich niet aan gemaakte afspraken houden; er wel overeenstemming is over inhoud en urgentie van de hulpverlening, maar de capaciteit voor de uitvoering ontbreekt; ondanks alle inspanningen het beoogde resultaat niet wordt bereikt en het onduidelijk is waarom. Brandpuntfunctie bij de gezinsbegeleider In de toekomst beleggen we de brandpuntfunctie in principe bij de gezinsbegeleider. Deze heeft in bovenbeschreven lastige situaties de rol om ‘door te pakken’, kan zo nodig een rondetafelgesprek organiseren en maakt in samenspraak met betrokkenen keuzes over het ondersteuningsplan. Doorzettingsmacht In uitzonderlijke gevallen kan de stedelijke brandpuntfunctionaris betrokken worden en, na alle partijen gehoord te hebben, een beslissing nemen die voor alle partijen bindend is. Dit gebeurt alleen als dit de enige manier is om uit de impasse te komen of om de veiligheid van een of 41 meerdere kinderen te waarborgen.Over deze doorzettingsmacht zijn bestuurlijke afspraken gemaakt met zorgaanbieders, de politie en het Openbaar Ministerie. Regionale crisisdienst De taken van het huidige Steunpunt Huiselijk Geweld en het Advies/ en Meldpunt Kindermishandeling worden geïntegreerd in één nieuw Steunpunt Advies en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK). Dit meldpunt en de vangnettaken voor OGGZ/bemoeizorg worden, zo mogelijk, belegd bij een (nog te vormen) regionale crisisdienst. Centrale Toegang Flevoland blijft de toegang tot maatschappelijke opvang en vrouwenopvang. In relatie tot de regionale crisisdienst onderzoekt het college of de huidige functie van vangnet en advies op wijkniveau kan worden georganiseerd. Daarnaast worden de verbindingen met het Veiligheidshuis en de Raad voor de Kinderbescherming uitgewerkt. 7.6 Digitale ondersteuningsstructuur Ter ondersteuning van de nieuwe lokale infrastructuur wordt er gewerkt aan een digitaal ondersteuningssysteem. Een systeem dat op het brede sociale domein ondersteunend is aan de werkprocessen van de professionalsin het veld, de teams van wijkwerkers en het netwerk van gezinsbegeleiders. In het systeem kan de vraag van een inwoner worden geregistreerd, maar ook een dossier worden aangemaakt, bijgehouden en/of overgedragen. Een belangrijk aandachtspunt daarbij is dat ook de inwoner zelf inzage moet kunnen hebben in het dossier en dat zijn/haar privacy voldoende wordt gewaarborgd. Binnen de gemeente zijn systemen beschikbaar die hiervoor kunnen worden ingezet. Deze systemen worden aangepast en in de praktijk getest. Tegelijkertijd wordt er op landelijk niveau door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Kwaliteitsinstituut Nederlandse Gemeenten (KING) gewerkt aan één systeem dat aan alle eisen voldoet en dat landelijk kan worden uitgerold. 42 Hoofdstuk 8: Toegang toe·gang (de; m; meervoud: toegangen) Weg waarlangs je ergens kunt komen 8.1 Samenvatting Toegang / in brede zin / is de weg waarlangs inwoners tot een oplossing van hun probleem of hulpvraag kunnen komen. Dat begint met het formuleren van de vraag en het stellen ervan. Mensen zoeken het antwoord meestal eerst in hun naaste omgeving. Bijvoorbeeld binnen hun eigen gezin, bij iemand uit hun netwerk, bij de huisarts, op school of in hun geloofsgemeenschap. Daar waar een inwoner met zijn vraag komt, wordt hij verder geholpen. Door de informatie over de mogelijke oplossingen breed te delen en bekend te maken, kunnen allerlei personen en organisaties een inwoner de juiste weg wijzen. Almere helpt inwoners om zoveel mogelijk zelf antwoord te vinden op hun vragen (paragraaf 8.2). Daartoe werkt Almere aan een virtueel sociaal domein met daarin allerlei handige applicaties. Zorgmijders en inwoners die de weg niet kunnen vinden, komen via een goed systeem van signalering op de juiste plek (paragraaf 8.3). Wanneer een nader gesprek of aanvullende ondersteuning nodig is, worden inwoners zoveel mogelijk doorgestuurd naar de teams van wijkwerkers. Wijkwerkers en gezinsbegeleiders doen de toegangsbepaling voor aanvullende vormen van ondersteuning (zie paragraaf 8.4). Het afwegingskader voor de inzet van aanvullende ondersteuning wordt vastgelegd in één integrale verordening voor het sociaal domein (paragraaf 8.5). In geval van crisis kan de brandpuntfunctionaris of de regionale crisisdienst direct toegang verlenen tot de noodzakelijke zorg. Is de inwoner niet tevreden over de geboden oplossing of de wijze waarop hij/zij is behandeld, dan staan hem/haar de mogelijkheid van bezwaar en beroep en een klachtenprocedure ter beschikking. 8.2 Zelf oplossingen vinden In veel gevallen kunnen mensen zelf een oplossing vinden. Bijvoorbeeld door huisgenoten, familie of vrienden in te schakelen of rechtstreeks de weg te vinden naar algemene voorzieningen en/of informele vormen van ondersteuning (vrijwilligersinitiatieven). De gemeente wil bevorderen dat mensen dit nog meer gaan doen.Hiervoor is een cultuurverandering nodig. Mensen zijn nu nog gewend aan hun ‘recht’ op ondersteuning door de overheid. We werken toe naar een situatie waarin mensen nog meer zelf de regie nemen, hun eigen mogelijkheden benutten (ook financieel) en een beroep doen op het eigen netwerk en de eigen woonomgeving. We willen wederkerigheid bevorderen. Er blijft altijd aandacht voor de mate waarin mensen dit kunnen, zodat waar nodig gepaste ondersteuning wordt geboden. In deze cultuurverandering speelt communicatie en het gesprek met inwoners een belangrijke rol. Virtueel sociaal domein Almere werkt toe naar een digitale infrastructuur die inwoners helpt om zelf een antwoord te vinden op hun vraag of om in contact te komen met mensen die ondersteuning kunnen bieden. Dit ‘virtuele sociale domein’ wordt de plek waar allerlei handige applicaties voor inwoners beschikbaar zijn. Organisaties en bedrijven worden uitgedaagd om applicaties te ontwikkelen. Voorbeelden van bestaande applicaties zijn het OKé/punt, de digitale sociale kaart, vraag/ aanbodwebsites, de EigenKrachtWijzer en Senior/Live. Inwoners worden straks ook door professionals actief uitgenodigd om gebruik te maken van applicaties. Er is ook altijd een niet/ digitaal alternatief om vragen te stellen of informatie te vinden. We zorgen ervoor dat de beschikbare algemene vormen van ondersteuning (waar geen toegangsbepaling voor is vereist) breed bekend zijn bij inwoners en bij organisaties waar inwoners met hun vragen aankloppen. Bijvoorbeeld de koffieochtenden in een buurthuis, de bibliotheek, scootmobieluitleenpunten en de BoodschappenPlusBus. 43 8.3 Signalering Sommige mensen gaan niet op zoek naar ondersteuning. Zij mijden organisaties die hulp kunnen bieden of zijn niet in staat de weg te vinden. Door de gebiedsgerichte infrastructuur met de teams van wijkwerkers en de verbindingen met andere professionals in de wijk werken we toe naar een eerdere en adequatere signalering van problemen. De wijkwerkers moeten bekend, zichtbaar, vindbaar en bereikbaar zijn. Ook voor andere hulp/ en dienstverleners, buurtbewoners en organisaties die met ondersteuningsvragen te maken krijgen. De wijkwerkers moeten nauw samenwerken en korte lijnen hebben met in de wijk waar veel inwoners komen (bijvoorbeeld school, kinderopvang, huisarts). Zo kunnen signalen snel worden opgepakt en teruggekoppeld. Ook het nieuw te vormen AMHK, de samenvoeging van het Advies/ en Meldpunt Kindermishandeling en Steunpunt Huiselijk Geweld, vormt een belangrijk kanaal voor signalering. Signalering op verschillende niveaus In de nieuwe sociale infrastructuur krijgt signalering meer aandacht op alle niveaus: 1. Familie, kennissen, buren: inwoners signaleren zelf en doen daar ook iets mee. 2. Georganiseerde vrijwillige signalering: buurtpreventieprojecten, telefooncirkels, vriendenkringen, Senior/Live. 3. Semiprofessionele signalering: zelfhulpgroepen, preventietrainingen (bijvoorbeeld Opvoeden Samen Aanpakken en de Kindertelefoon). 4. Eerstelijns professionals: wijkwerkers, huisartsen, politie, woningcorporaties, thuiszorg, jeugdgezondheidszorg. 5. Tweedelijns professionals en meldpunten: Advies/ en Meldpunt Kindermishandeling, Steunpunt Huiselijk Geweld, Vangnet en Advies. In de verdere uitwerking van het beleid ontwikkelt en implementeert de gemeente per niveau een aantal instrumenten en activiteiten. Aandachtspunten daarbij zijn: - de verschuiving naar de lagere niveaus: er eerder bij zijn en een meer proactieve houding vanuit de samenleving; de integratie van verschillende bestaande signaleringsinstrumenten rondom het principe één huishouden, één plan, één aanpak, ook op school. 8.4 Toegang tot ondersteuning Als mensen een ondersteuningsvraag hebben, kunnen ze die op allerlei plaatsen stellen: op het stadhuis, op school, bij de huisarts, bij de jeugdgezondheidszorg. Ze worden daar zo goed mogelijk geholpen. Inwoners kunnen ook gebruikmaken van algemene voorzieningen. Bij het zoeken naar oplossingen kan een inwoner ook altijd terecht bij de wijkwerker. Deze voert een breed (keukentafel)gesprek met de inwoner en helpt hem/haar bij het vinden van oplossingen. Cliëntondersteuning De gemeente wordt verantwoordelijk voor het beschikbaar stellen van informatie, advies en andere vormen van kortdurende cliëntondersteuning. Cliëntondersteuning is het ondersteunen van een inwoner/cliënt bij het vinden van een oplossing voor een probleem. Cliëntondersteuning wordt een belangrijk onderdeel van de taak van de wijkwerkers. De specifieke deskundigheid van MEE bij de ondersteuning van mensen met een beperking wordt geïntegreerd binnen de teams. Als het nodig is, kunnen aanvullende vormen van ondersteuning worden ingezet. Het besluit om aanvullende ondersteuning (maatwerkvoorzieningen) in te zetten, leggen we zoveel mogelijk bij de wijkteams. Daarmee stroomlijnen we de toegang tot ondersteuning zoveel mogelijk via één toegangspoort. De wijkwerkers krijgen het mandaat om aanvullende ondersteuning in te zetten. Ook in de consultatieronde (zie hoofdstuk 1) gaven veel mensen aan dat het wijkteam de primaire toegang moet zijn: “Zorg voor een herkenbare en laagdrempelige toegang in de wijk. En geef dit een ambitie mee.” 44 Toegangsbepaling Met toegangsbepaling bedoelen we het besluit van de wijkwerker of gezinsbegeleider om maatwerkvoorzieningen in te zetten. Voor het nemen van dat besluit wordt een afwegingskader toegepast dat is opgenomen in één (of meer) gemeentelijke verordening(en) (zie ook paragraaf 8.5). Om welke vormen van ondersteuning het gaat, staat beschreven in hoofdstuk 9. Voor de Wmo geldt dat de toegang formeel alleen door de gemeente (een ambtenaar) kan worden gegeven. Over hoe dit in de praktijk gestalte krijgt, maken we nadere afspraken in de wijkteams. Er is nog een aantal uitzonderingen: - Voor jeugdhulp kan ook de huisarts, de jeugdarts, de arts/specialist of een rechter toegang verlenen (wettelijk voorschrift). Voor uitkeringen onder de nieuwe Participatiewet (de voormalige Wet werk en bijstand) blijft de gemeentelijke afdeling Sociale Zaken (inkomensconsulenten) de toegang verlenen. Voor schulddienstverleningstrajecten blijftPLANgroep de toegang verlenen. Voor de maatschappelijke opvang en vrouwenopvang in Flevoland verleent Centrale Toegang Flevoland de toegang. Deze verschillende toegangskanalen maken het lastiger om zicht te houden op de ondersteuning diewordt ingezet. Ook de brede blik en de samenhang in de ondersteuning kan in gevaar komen. We onderzoeken hoe we deze problemen kunnen voorkomen of beperken, bijvoorbeeld door een goed systeem van informatiedeling. Indicatiestelling of toegangsbepaling? De indicatiestelling in de huidige AWBZ is gebaseerd op de beperkingen van een individu. Dit zorgt voor een zekere objectiviteit in de beoordeling, maar biedt geen ruimte of prikkel voor maatwerk. De gemeentelijke toegangsbepaling wordt juist meer gebaseerd op de ondersteuningsvraag en de mate waarin iemand zelf kan voorzien in een oplossing. Daardoor kan meer maatwerk worden geboden en sluit de ondersteuning optimaal aan op de eigen mogelijkheden van de hulpvrager. Door te werken met een vast afwegingskader wordt willekeur voorkomen. Tweede laag toegang Het team van wijkwerkers heeft de mogelijkheid om inwoners met complexe problemen door te geleiden naar de gezinsbegeleiders. Die hebben op hun beurt ook mogelijkheden om toegang te verlenen tot vormen van ondersteuning waarvoor een toegangsbepaling is vereist. In geval van crisis kan de brandpuntfunctionaris of de regionale crisisdienst direct toegang verlenen tot de noodzakelijke zorg. Mandaat voor toegang Wijkwerkers en gezinsbegeleiders krijgen het mandaat om toegang te verlenen tot maatwerkvoorzieningen. Daaraan wordt een / nader te bepalen / maximumbedrag gekoppeld. Boven dat bedrag is een aanvullende toets nodig, bijvoorbeeld van een tweede inhoudelijk deskundige (het vierogenprincipe) of van de manager. Om te kunnen blijven doen wat nodig is, moet bij die toetsing de inhoudelijke beoordeling leidend blijven. Regels hieromtrent worden nader uitgewerkt. 45 Toegang via het stadhuis (via telefoonnummer 14 036 of via de balie) De medewerkers in het gemeentelijke C@llcenter en aan de balies: - blijvenbeschikbaar voor inwoners om vragen aan te stellen; - kunnen inwoners wijzen op de algemene vormen van ondersteuning (waar geen toegangsbepaling voor zijnvereist) en andere mogelijke oplossingen; - kunnen aanvragen in ontvangst nemen en registeren. De medewerkers schakelen vervolgens wijkwerkers in voor de beoordeling en afhandeling van de aanvraag (met uitzondering van uitkeringen en schulddienstverlening). Stroomlijnen van de toegang In de huidige situatie is de toegang tot ondersteuning voor inwoners versnipperd. In de toekomst willen we dit meer stroomlijnen. We willen via de teams van wijkwerkers zoveel mogelijk komen tot één toegangspoort voor ondersteuning op alle leefgebieden. Met één toegangspoort kunnen we het uitgangspunt ‘één huishouden, één plan, één aanpak, ook op school’ het beste borgen. Dit betekent dat we de huidige werkwijze van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) niet overnemen en dat de indicatiefunctie van Bureau Jeugdzorg ophoudt te bestaan. Het gemeentelijke loket voor de Wmo (Servicepunt Z) wordt geïntegreerd in de teams van wijkwerkers. Het toegangsproces tot bovenlokale jeugdhulp wordt ingebed in het lokale proces. 8.5 Regelgeving voor de toegang tot ondersteuning Er is regelgeving nodig voor het bepalen van de juiste ondersteuning en de mate waarin de gemeente daarin voorziet. Daarmee wordt voor inwoners duidelijk waar ze op kunnen rekenen en wordt voor professionals duidelijk welke stappen zij in het gesprek met inwoners moeten volgen. Er komt zo mogelijk1 één integrale verordening met één integraal afwegingskader dat voldoet aan de vereisten van de genoemde wetgeving.De regelgeving die de gemeente vastlegt – in principe de gemeentelijke verordening / wordt gebaseerd op de wetgeving binnen het sociale domein. Vanaf 2015 dus op basis van de Participatiewet, de Wet maatschappelijke ondersteuning, de Jeugdwet, Wet gemeentelijke schuldhulpverlening en de Wet publieke gezondheid. Het afwegingskader dat in de verordening wordt vastgelegd, vormt de leidraad voor het gesprek en eventueel voor het bepalen van de toegang tot ondersteuning. Dit afwegingskader is gebaseerd op het gedachtegoed van de ‘kanteling’ inde Wmo. De afweging bij de beslissing wordt vastgelegd in het ondersteuningsplan en indien nodig in een besluit volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb).Dit besluit staat open voor bezwaar en beroep. Ook kunnen inwoners die niet tevreden zijn over de afhandeling van hun vraag gebruikmaken van de gemeentelijke klachtenregeling. 1 Indien dit op basis van wetgeving mogelijk/toegestaan is. 46 Het gesprek Het ondersteuningsplan Wanneer een inwoner met behulp van de digitale infrastructuur en andere hulpmiddelen nog onvoldoende oplossing heeft gevonden, kan een gesprek met een wijkwerker plaatsvinden. Dat gebeurt bij voorkeur in de thuissituatie – een keukentafelgesprek /, maar ergens anders is ook mogelijk. Vaak is één gesprek voldoende, soms is er meer nodig. Dit beoordeelt de wijkwerker. Wanneer op basis van de ondersteuningsvraag en de uitkomsten van het gesprek blijkt dat aanvullende (professionele) ondersteuning nodig is, maken inwoner en wijkwerker een ondersteuningsplan. In het gesprek verkennen de wijkwerker en de inwoner de vraag en behoefte / maar ook de eigen mogelijkheden / om daarna te zoeken naar passende oplossingen. Het uitgangspunt is dat mensen zelf de regie en de mogelijkheden hebben om tot oplossingen te komen. In het gesprek komen alle levensgebieden en de situatie van het hele gezin/huishoudenaan bod. Iedere situatie is uniek en vraagt om specifieke oplossingen. Mogelijkheden van mensen, talenten en dingen die wél goed gaan zijn vaak een belangrijk startpunt voor verandering van iemands situatie. Vaak blijkt dat creatieve oplossingen gevonden kunnen worden en is er geen verdere professionele ondersteuning nodig. Daarin staan de ondersteuningsvraag en de gekozen oplossingen beschreven. In het ondersteuningsplan is altijd aandacht voor de combinatie van eigen inzet, inzet door de omgeving en aanvullende ondersteuning (maatwerkvoorzieningen). De inwoner moet instemmen met dit plan. Bij de maatwerkvoorzieningen is er bezwaar en beroep mogelijk. Gezinsbegeleiders Soms is de complexiteit van de ondersteuningsvraag zo groot dat de wijkwerker de ondersteuning van een gezinsbegeleider inzet. Ook deze gezinsbegeleider kan toegang bieden tot aanvullende ondersteuning. Samen met de inwoner stelt de gezinsbegeleider een ondersteuningsplan op. 47 Hoofdstuk 9: Vormen van ondersteuning on·der·steu·nen(ondersteunde, heeft ondersteund) - iets (van onderen) steunen, zodat het niet kan vallen - helpen, bijstaan vorm (de; m; meervoud: vormen; verkleinwoord: vormpje) uiterlijke gedaante 9.1 Samenvatting In hoofdstuk 7 en 8 is beschreven via welke ondersteuningsstructuur mensen naar verschillende vormen van ondersteuning kunnen worden geleid en hoe de toegang tot ondersteuning verloopt. Dit hoofdstuk gaat in op de vraag welke vormen van ondersteuning we slimmer, beter, meer of minder moeten inzetten om de in hoofdstuk 3 geschetste beleidsdoelen te realiseren. We beschrijven ook hoe we willen zorgen dat de verschillende vormen van ondersteuning / ook die van buiten de gemeente komen / zo goed mogelijk op elkaar aansluiten. Almere vindt dat ondersteuning vraaggericht moet zijn, moet aansluiten bij de doelen die inwoners willen bereiken en moet uitgaan van de talenten en mogelijkheden van mensen. Deze ondersteuning wordt waar mogelijk en zinvol dichtbij in de wijk en in (onderlinge) samenhang geboden. Waar mogelijk en zinvol passen we het principe van wederkerigheid toe (paragraaf 9.1).We zetten meer in op vormen van ondersteuning die bijdragen aan preventie en vroegsignalering, versterking van de burgerkracht en versterking van het sociale netwerk. We streven zoveel mogelijk naar maatwerk en naar oplossingen die passen bij de situatie van inwoners. De ondersteuningsvormen worden in toenemende mate algemeen toegankelijk en collectief georganiseerd. Dit is vanuit het oogpunt van de kosten efficiënter en bovendien is er dan geen toegangsbepaling nodig. We werken toe naar een basisinfrastructuur in de wijken voor eenvoudige ondersteuning (paragraaf 9.2). Tot slot streven we naar meer samenhang in de ondersteuning volgens het principe één huishouden, één plan, één aanpak, ook op school (paragraaf 9.3). 9.2 Soorten ondersteuning We onderscheiden in het sociale domein verschillende soorten van ondersteuning: 1. Oplossingen in eigen kring: inwoners lossen hun vragen zelf of binnen hun eigen netwerk op, eventueel na advies en/of informatie van een professional; 2. Begeleiding door een wijkwerker (kortdurend en/of eenvoudig) of gezinsbegeleider (complex en/of meervoudig); 3. Algemene voorzieningen: voorzieningen waar elke inwoner (soms tegen betaling) zonder toegangsbepaling gebruik van kan maken. Deze voorzieningen zijn relatief het goedkoopst, maar zijn het minst toegesneden op individuele vragen. Voorbeelden zijn: vrijwillige hulp/ondersteuning, maaltijdservice, buurthuis (inloop en activiteiten), preventieve cursussen (budgetteren, opvoedondersteuning, solliciteren), zelfhulpgroepen, algemene opvoedondersteuning, leenscootmobielen, sportparken, sporthallen en playgrounds (inclusief de sportactiviteiten die daar georganiseerd worden); 4. Individuele vormen van ondersteuning en maatwerkvoorzieningen: individuele ondersteuning kan in de vorm van een maatwerkvoorziening (voorheen zorg in natura) of in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) dat persoonsvolgend onder voorwaarden wordt verstrekt. Hiervoor is een toegangsbepaling noodzakelijk. Bij deze vormen van ondersteuning kan het gaan om lichte en zware vormen van ondersteuning.Voorbeelden van lichte ondersteuning zijn: specifieke begeleiding in de thuissituatie, Wmo/voorzieningen, collectief vervoer, specifieke opvoedondersteuning, lichte ambulante hulpverlening, ambulante jeugdhulp (jeugd/GGZ, jeugd/lvb), dagbesteding, respijtzorg, logeerzorg en re/ integratietrajecten.Voorbeelden van zware individuele ondersteuning zijn: specialistische en/of zeer intensieve begeleiding in de thuissituatie, beschermd en begeleid wonen, 48 residentiële zorg, gesloten jeugdzorg, jeugdreclassering, jeugdbescherming, pleegzorg en crisisopvang. Deze laatste vormen van zware jeugdzorg worden in regionaal verband georganiseerd en ingekocht. Figuur 9.1 Basisinfrastructuur Gezin en sociaal netwerk eigen kracht samenredzaamheid matching vraag en aanbod Aanvullende ondersteuning signaleren, informeren, adviseren, consulteren, organiseren, oplossen en doorverwijzen EigenKrachtWijzer sociale kaart doe/ budget informele zorgnetwerken vrijwilligers team van wijkwerkers vrienden familie buren mantelzorgers experts gezins/ begeleiders Algemeen Maatwerk ondersteuning in en rond het huis wijk en stadsdeel woonvoorziening lokaal dagbesteding dagopvang lokaal en regionaal dagbesteding lokaal en regionaal vervoer wijk en stadsdeel vervoer en rolstoelen lokaal en regionaal opvoed/ ondersteuning wijk en stadsdeel inkomens/ ondersteuning lokaal welzijns/ activiteiten wijk kort verblijf lokaal en regionaal maatschappelijke opvang, bemoeizorg en verslavingszorg lokaal en regionaal re/integratie lokaal en regionaal re/integratie wijk en stad(sdeel) Ondersteuning Ondersteuning is in alle gevallen maatwerk en kan bestaan uit een samenspel van eigen inzet, inzet van het sociale netwerk, informele ondersteuning en aanvullende professionele ondersteuning. Die aanvullende ondersteuning kan verschillende vormen aannemen: - oplossingen in eigenkring; begeleiding door een wijkwerker of gezinsbegeleider; algemene vormen van ondersteuning; individuele vormen van ondersteuning en maatwerkvoorzieningen. In alle gevallen is het van belang dat de ondersteuning effectief is voor de zelfredzaamheid en participatie in de samenleving van de persoon in kwestie. Steeds wordt gekeken wat de verantwoordelijkheid en mogelijkheden van de persoon zelf zijn. Wat kan hij zelf en samen met anderen? De ondersteuning sluit daarop aan. 9.3 Uitgangspunten bij ondersteuningsvormen Bij de in te zetten vormen van ondersteuning streven we ernaar dat de ondersteuning voldoet aan een aantal criteria. De ondersteuning: - is maatwerk. De ondersteuning sluit aan op de vraag en de situatie van de inwoner c.q. het huishouden. De eigen mogelijkheden en die van het netwerk worden betrokken; sluit aan bij de doelen die de inwoner wil bereiken; wordt waar mogelijk en zinvol dichtbij (in de wijk) aangeboden; is samenhangend en integraal; gaat uit van talenten en mogelijkheden van de inwoner; 49 - volgt waar mogelijk en zinvol het principe van wederkerigheid. We zetten meer in op vormen van ondersteuning die bijdragen aan preventie en vroegsignalering, versterking van de burgerkracht en versterking van het sociale netwerk. We streven zoveel mogelijk naar maatwerk en naar oplossingen die passen bij de situatie van inwoners. De ondersteuningsvormen worden echter in toenemende mate algemeen toegankelijk en collectief georganiseerd. Daarmee ontstaat er een beweging van individuele maatwerkvoorzieningen naar meer algemene en collectief georganiseerde voorzieningen. Dit is vanuit kostenoogpunt efficiënter en bovendien is er geen toegangsbepaling nodig. 9.4 Basisinfrastructuur Om de participatie, zelfredzaamheid en samenredzaamheid van inwoners beter te faciliteren, werken we toe naar een basisinfrastructuur: een basis van algemene en collectieve vormen van ondersteuning in de wijk. Welke van onderstaande basisvoorzieningen nodig zijn en wat de omvang ervan moet zijn, hangt af van de wijkscan (zie paragraaf 2.3). Het gaat om: - informatie en advies op het gebied van opvoeding, werk, participatie en zorg/ondersteuning; ontmoeting, (lotgenoten)contact, activering, ontplooiing, talentbenutting en –ontwikkeling en (sport)activiteiten; organisatie van maaltijden, boodschappen, huishoudelijke hulp, klussen en vervoer om zolang mogelijk zelfstandig te kunnen wonen; sollicitatie/ en re/integratieactiviteiten, vormen van dagbesteding in relatie tot welzijnswerk; opvoedondersteuning (zoals oudertrainingen, ontmoetingsgroepen en opvoedspreekuren) en basisjeugdgezondheidszorg met het rijksvaccinatieprogramma. 9.5 Meer samenhang in ondersteuning We streven naar meer samenhang in de ondersteuning volgens het principe één huishouden, één plan, één aanpak, ook op school. Hieronder geven we weer wat dat betekent voor verschillende levensdomeinen. Samenhang in ondersteuning voor jeugd en gezin, ook op school en tijdens kortdurend verblijf De gemeente wordt verantwoordelijk voor alle ondersteuning op het gebied van jeugd en gezin. Dat is een aanzienlijke uitbreiding van de huidige taken. Bij de ondersteuning van kinderen en gezinnen is het organiseren van (meer) samenhang essentieel. De inzet op school wordt verbonden aan de inzet in de thuissituatie en vice versa. Een doorgaande lijn voor kinderen van 0 tot 12 jaar binnen Integrale Kindcentra draagt hieraan bij. De ondersteuning aan verschillende kinderen in een gezin wordt in samenhang opgepakt (één gezin, één plan). Bij ondersteuningsvragen op het gebied van opvoeden wordt ook gekeken naar mogelijke andere ondersteuningsvragen in het gezin. Bijvoorbeeld vraagstukken op het gebied van inkomen en werk. De ondersteuning die op dit moment al vanuit het OKé/punt geboden wordt, wordt ingebed in de nieuwe sociale infrastructuur.Specifieke aanvullende ondersteuningsvormen gericht op jeugd en gezin zijn vaak licht, gericht op opvoeden en opgroeien. Soms betreft het zwaardere vormen van ondersteuning, zoals psychiatrische hulp, gezinsbehandeling, dagbesteding voor kinderen met een beperking en verslavingszorg. Er zijn ook ondersteuningsvormen die regionaal worden georganiseerd (zie hoofdstuk 10): (semi)residentiële zorg, pleegzorg, jeugdbescherming en jeugdreclassering. Voor samenhangende ondersteuning op het gebied van jeugd en gezin is afstemming met het (passend) onderwijs belangrijk. Een goed voorbeeld van hoe dit in de praktijk kan werken is de voorlopersaanpak‘Passend onderwijs en zorg voor jeugd’, geïnitieerd door de ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De voorlopersaanpak richt zich in Almere op: - innovatieve vormen van zorg binnen het onderwijs (‘Sterk in de klas’ in het basisonderwijs en middelbaar onderwijs en ‘Sterk in de kinderopvang’); 50 - integrale zorgtoewijzing (hoe organiseer je de samenhang tussen zorgadviesteams en de teams van wijkwerkers?); een sluitende aanpak voor de jeugd; een sluitende aanpak voor de verbinding tussen onderwijs en arbeid (zie ook de kadernota ‘Sluitende Aanpak Jongeren, een springplank naar werk’). De voorlopersaanpak en andere waardevolle pilots en proeftuinen in Almere leveren informatie op voor de ontwikkeling van het ondersteuningsaanbod in Almere. Samenhang in ondersteuning gericht op werk en participatie De gemeente wordt vanaf 2015 verantwoordelijk voor de participatie van mensen die aangewezen zijn op dagbesteding en beschut werk (voorheen geregeld via de Wet sociale werkvoorziening en de Wajong). De gemeente blijft verantwoordelijk voor de participatie en re/integratie van de voormalige doelgroep van de Wet werk en bijstand. De nieuwe taken gaan gepaard met bezuinigingen.Daarnaast neemt de beleidsvrijheid op onderdelen toe. Reden te meer om te onderzoeken hoe we het in Almere zo slim mogelijk kunnen organiseren. In onderstaande figuur is een aantal bestaande kolommen gericht op participatie en werk (Wajong, Wsw, Wwb en AWBZ) in verhouding geplaatst tot de Almeerse participatieladder en de loonwaardeschaal. Dit geeft een beeld van de overeenkomsten tussen de verschillende doelgroepen. Er is een overlap in doelgroepen die gebruikmaken van arbeidsmatige dagbesteding, beschut werk en toeleiding naar regulier werk. Daarom kijken we waar we dwarsverbanden kunnen benutten en hoe we de ondersteuning in samenhang kunnen vormgegeven. maatschappelijke waarde welzijn nieuwe stijl Figuur 9.2 De Almeerse participatieladder in relatie tot wetgeving werk en 2 participatie Wajong Wsw Wwb AWBZ Participatiewet, Wmo Loon/ waarde Trede 6: regulier werk Trede 5: 100% gesubsidieerd 80% werk Trede 4: Wsw buiten, arbeidsbemiddeli 50% detachering, toeleiding ng arbeids/ beschut werk arbeid 30% Trede 3: potentie arbeidsactivering dagbesteding 20% C en D beschut werk Trede 2: Activering sociale activering Wwb dagbesteding Trede 1: A en B zorg Vanuit de participatieladder gedacht gelden de volgende principes: - - Het verzilveren van maatschappelijke waarde is vooral aan de orde bij mensen die zich op de bovenste treden (5 en 6) van de ladder bevinden. Hoe hoger op de ladder, hoe belangrijker het verzilveren en vergroten van de economische waarde wordt. Hoe hoger op de ladder, hoe meer er ook van mensen mag worden gevraagd in termen van mobiliteit en flexibiliteit in hun (arbeids/)participatie. Hoe lager op de ladder, hoe dichterbij de ondersteuning wordt georganiseerd (wijkgericht). Er moet sprake zijn van een doorgaande ontwikkellijn van de onderste trede naar de bovenste. Uiteindelijk moet iedereen zich ontwikkelen en participeren naar vermogen. Daar 2 In de bijlage 2 is een nadere uitwerking opgenomen van het ondersteuningsmodel dat hoort bij de Almeerse participatieladder. 51 - waar een beschutte omgeving nodig is voor participatie, realiseren we die. Daar waar een reguliere omgeving mogelijk is, gaat dit voor. Ofwel: beschut waar nodig, regulier waar het kan. De werkgever moet ontzorgd worden. Van belang is een goede verhouding tussen de belangen van de inwoner, de gemeente en de werkgever. Verder biedt welzijn nieuwe stijl kansen, omdat deze betrekking heeft op alle treden van de ladder. Welzijnsvoorzieningen zijn toegankelijk voor iedereen. Ze vormen een verbinding (in de wijk) naar andere functies. Het gaat hier om buurtcentra, activeringscentra, dagbestedingcentra en overige ontmoetingsplekken. Door hierin meer samenhang aan te brengen (ook in relatie tot de teams van wijkwerkers) ontstaan kansen om (vrijwilligers)werk, welzijn en dagbesteding integraal in te zetten en breder te benutten. Enerzijds voor ontplooiing en talentontwikkeling van individuen, anderzijds om uiting te geven aan het principe van wederkerigheid. Een plek waar mensen echt iets voor elkaar kunnen betekenen en waar professionele ondersteuning kan worden geboden, als dat nodig is. De Cartoon De Cartoon is een uniek samenwerkingsproject van buurtbewoners, Kwintes en De Schoor. Een veelzijdige horecagelegenheid waar buurtbewoners kunnen lunchen en dineren. Buurtrestaurant De Cartoon wordt geëxploiteerd door deelnemers van Kwintes. De Cartoon is op 21 september 2013 geopend. Op 21 oktober 2013 is het Clubhuis van Kwintes verhuisd naar De Cartoon. De deelnemers van Kwintes komen nu dus naar De Cartoon en ondernemen daar tal van activiteiten, waaronder de exploitatie van het buurtrestaurant. Samenhangende ondersteuning in en rond het huis Ondersteuning in en rond het huis is erop gericht om inwoners te helpen zo lang mogelijk thuis te blijven wonen. We zorgen ervoor dat het ondersteuningsaanbod optimaal op elkaar aansluit: algemene voorzieningen, de basisinfrastructuur in de wijk, ondersteuning door wijkwerkers en aanvullende individuele ondersteuning. Verder is het van belang dat er een goede aansluiting is opde ondersteuning en zorg georganiseerd vanuit de Zorgverzekeringswet. De gemeente zet in op afspraken met de zorgverzekeraar. Een aantal voorzieningen dat nu nog individueel wordt georganiseerd, wordt mogelijk een algemene voorziening. Bijvoorbeeld de huishoudelijke hulp. We spreken in de toekomst liever over klussen in en rond het huis (tuinonderhoud, klusjes, maaltijden, hond uitlaten, lichte schoonmaakondersteuning). Daarmee wordt de brede ondersteuning in en rond het huis een algemene voorziening waarvan iedereen tegen betaling gebruik kan maken. Voor de Wmo/ doelgroep kan er een gemeentelijke vergoeding tegenover staan. Voor wat betreft de ondersteuning van mantelzorgers wordt het huidige beleid voortgezet. Hulp bij het huishouden als algemene voorziening De gemeente Tilburg heeft deindividuele voorzieningen hulp bij het huishouden 1 (HH1) en hulp bij het huishouden 2 (HH2) vanaf 1 januari 2013 al vervangen door een algemene voorziening persoonlijke dienstverlening. In de praktijk betekent dit: geen uitgebreide indicatiestelling meer, geen beschikkingen en geen eigen bijdragen vanuit het Centraal Administratiekantoor (CAK). Tilburg neemt als lokale overheid een meer faciliterende rol aanen zorgt dat de algemene voorziening veel eenvoudiger en gemakkelijker hanteerbaar is voor inwoners die het echt nodig hebben. Voor de Tilburgers die tot de Wmo/doelgroep behoren, betekent het dat zij na een lichte toetsing op verschillende plekken in de stad tegen een inkomensafhankelijk tarief dienstencheques kunnen inkopen. Deze cheques kunnen zij verzilveren voor ondersteuning in en rondom het huis. Samenhang in ondersteuning op gebied van vervoer Met de fors beperktere middelen willen we vervoer dat noodzakelijk is voor inwoners om te kunnen participerenblijven organiseren. Vervoer mag niet de reden zijn om niet te participeren. 52 We onderzoeken de mogelijkheid van het meer toegankelijk maken van het openbaar vervoer voor mensen die aangewezen zijn op doelgroepenvervoer en hebben aandacht voor het leren reizen met het openbaar vervoer.Daarnaast zoeken we naar nieuwe collectieve vormen van vervoer, slimme combinaties van vervoer (leerlingenvervoer, Wmo/vervoer), (georganiseerd) vervoer door vrijwilligers en de toepassing van het principe van samenredzaamheid daarbij. Zelfstandig reizen naar school Vanuit de gemeente faciliteren wij ouders en kinderen om zelfstandig te reizen naar school en om gebruik te maken van openbaar vervoer in plaats van taxivervoer.Dat doen we door kinderen het openbaar vervoer uit te laten proberen. Wanneer het niet lukt, kunnen ze terug naar bijvoorbeeld het taxivervoer. Zo proberen wij het gebruik van het openbaar vervoer en de zelfstandigheid van kinderen te stimuleren.Een mooi voorbeeld hiervan is te zien in het filmpje over Joep en Iris, te zien via YouTube. Samenhangende inkomensondersteuning De invoering van nieuwe taken op het gebied van inkomensondersteuning (Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten en Compensatieregeling Eigen Risico) en wijzigingen in huidige taken (Wet werk en bijstand) hebben gevolgen voor de inkomenspositie van inwoners.Onderstaand een overzicht van de van rijkswege aangekondigde maatregelen. 1. Landelijke regelingen die worden gedecentraliseerd: - gedeeltelijke afschaffing van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg); - afschaffing van de Compensatieregeling Eigen Risico (CER); - invoering van een maatwerkvoorziening voor inkomensondersteuning (inclusief de mogelijkheid voor een eigen bijdrage); - een eigen bijdrage voor de maatschappelijke opvang (MO). 2. Landelijke regelingen die ingrijpend veranderen: - omvormingvan kindregelingen; - invoeringvan eenhuishoudtoeslag. 3. Lokale regelingen met een toename of afname van beleidsvrijheid: - centralisering van de toeslagen in de Wet werk en bijstand (WWB) en invoering van een kostendelersnorm; - afschaffing van categoriale bijzondere bijstand (waaronder de langdurigheidstoeslag). Door het aan elkaar verbinden van de budgetten binnen het sociale domein ontstaat de mogelijkheid tot ontschotting. Dat bevordert efficiëntie en effectiviteit. Daarnaast moet de gemeente keuzes maken in het al dan niet heffen van een eigen bijdrage voorWmo/ voorzieningen en over de hoogte van die eigen bijdrage. Nadere besluitvorming hierover volgt in het kader van de verordening sociaal domein (zie ook paragraaf 8.5). Om te komen tot een (meer) samenhangende inkomensondersteuning is nader onderzoek nodig naar cumulatie/effecten bij verschillende doelgroepen op de bestedingsruimte van betrokkenen. Dit onderzoek dient zich te richten op een bredere doelgroep dan de doelgroep van minimumhuishoudens. Op die manier kunnen ook de gevolgen voor de groep chronisch zieken en gehandicapten worden meegenomen. 53 Hoofdstuk 10: Ondersteuning, regionaal en landelijk 10.1 Samenvatting Almere werkt niet in een vacuüm aan de decentralisatieopgaven. De gemeente ziet de opgaven als een kans om samenwerking te organiseren op regionaal (paragraaf 10.2) en landelijk niveau (paragraaf 10.3). Voor een deel is die samenwerking wettelijk bepaald. Voor een ander deel levert de samenwerking kennisvermeerdering en schaalvoordelen op. 10.2 Regionale samenwerking bij de decentralisatietaken De Flevolandse wethouders (gemeenten Almere, Dronten, Lelystad, Noordoostpolder, Urk en Zeewolde) zien de decentralisatieopgaven als kans om samenwerking te organiseren. Daarom is er sinds juli 2011 een bestuurlijk overleg Transitie Sociaal Domein Flevoland. Samenwerking is essentieel omdat klantgroepen zich niet beperken tot de ondersteuning binnen de eigen gemeente. Er is ondersteuning over regiogrenzen heen. Voorbeelden hiervan zijn inwoners die voor dagbesteding, werk of logeeropvang een voorziening gebruiken in een andere gemeente. Ook zijn sommige vormen van ondersteuning zo specialistisch of worden zo zelden ingezet dat een gemeente deze niet zelf organiseert. Het uitgangspunt bij de regionale samenwerking is ‘lokaal waar mogelijk, regionaal waar nodig’. De uitwerking van de intentie staat in het werkplan ‘Regionale samenwerking Flevolandse gemeenten’. In dat document wordt per decentralisatie inzicht gegeven in de onderdelen waarop we wettelijk moeten samenwerken en aanvullende punten waarop gemeenten willen samenwerken. Binnen de samenwerking is oog voor de eigen identiteit van gemeenten, maar ook voor lopende samenwerkingsverbanden. De samenwerking is gebaseerd op een gedeelde visie: - Xjeugd en jongeren veilig laten opgroeien. Xmensen zo lang mogelijk actief zelfstandig laten participeren in de maatschappij. Xschooluitval voorkomen. Xmeer mensen aan het werk, minder mensen in de uitkering/bijstand. Xeconomische zelfredzaamheid. Xgezondheidsbevordering en voorkomen van verloedering en achteruitgang van mensen. Xmensen in een kwetsbare positie de ondersteuning bieden die noodzakelijk is. Participatiewet Ook voor de uitvoering van de Participatiewet en het bredere arbeidsmarktbeleid werkt Almere samen met de Flevolandse gemeenten. Voor het socialewerkvoorzieningsbedrijf (SW/bedrijf) is er een gemeenschappelijke regeling van Almere met de gemeenten in het Gooi. In dit verband wordt – mede door de ontwikkelingen rond de Participatiewet – de toekomstige rol van het SW/bedrijf onderzocht. Daarnaast werken de gemeenten samen met de metropoolregio Amsterdam op het gebied van de arbeidsmarkt. In Flevoland gaan de gemeenten bij de samenwerking op het gebied van de Participatiewet tot nu toe uitvan een overlegstructuur zonder formele organisatievorm. Iedere gemeente blijft zelf verantwoordelijk voor de te nemen besluiten. Mogelijk wordt in de Participatiewet een vorm van verplichte samenwerking opgenomen. In dat geval vindt er aanpassing van de samenwerkingsvorm plaats. Samenwerking is er op het gebied van arbeidsmarktstrategie en de opzet van een samenwerkingsnetwerk om mensen met een arbeidsbeperking door te sturennaar reguliere werkgevers (het ‘Werkbedrijf’, een uitvloeisel van het Sociaal Aakkoord). Zo maakt de gemeente samen met de regio het toetreden van de groepen werkzoekenden met een beperking mogelijk. Daar waar nodig wordt er zorg en begeleiding georganiseerd. Gemeenten en werkgevers zoeken naar de wederzijdse rolverdeling om problemen op de arbeidsmarkt stuurbaar te maken. Enerzijds door een gezond economisch vestigingsklimaat te organiseren en anderzijds door mogelijkheden te creëren voor inwoners/medewerkers met een arbeidsbeperking om te participeren op de arbeidsmarkt. Werkgevers zijn nog altijd 54 terughoudend bij het aannemen van mensen uit deze groep werkzoekenden. De gemeente en de werkgevers zijn wel bereid om gezamenlijk te werken aan de arbeidsparticipatie van werkzoekenden met een afstand tot de arbeidsmarkt. Een oplossing wordt gezocht in regionale samenwerkingsverbanden tussen de regiogemeenten, onderwijsinstellingen, bemiddelingsorganisaties en werkgevers/ en sectorvertegenwoordigers. Daarbij wordt begeleiding naar/op de werkplek en ondersteuning van bedrijven georganiseerd. AWBZ/Wmo Voor de nieuwe Wmo beperkt de samenwerking tussen gemeenten zich op dit moment tot kennisuitwisseling. Daarnaast trekken we samen op in onderzoek en analyse van de nieuwe doelgroepen. Mogelijk worden er nog afspraken gemaakt over gedeeld gebruik van voorzieningen als dagbesteding en logeeropvang door inwoners buiten de eigen gemeentegrenzen. Er is op dit moment geen aanleiding om te komen tot verdere geformaliseerde vormen van samenwerking. Jeugdwet Samenwerking met regiogemeenten op het gebied van de Jeugdwet is verplicht. De zes Flevolandse gemeenten ondertekenden met de provincie Flevoland, de provinciale jeugdzorgaanbieders en Bureau Jeugdzorg Flevoland een convenant en samenwerkingsovereenkomst (2012). Daarin staan bestuurlijke afspraken over het waarborgen van de continuïteit van zorg. Deze afspraken zijn verder uitgewerkt in het door het Rijk verplicht gestelde regionaal transitiearrangement (oktober 2013). Er is afgesproken dat de inkoop van regionaal georganiseerde ondersteuningsvormen in Flevoland (zie kader) per gemeente plaatsvindt, met afstemming op regionaal bestuurlijk niveau. De verdere regionale afspraken rond inkoop, toegang en werkprocessen op het gebied van jeugdhulp worden uitgewerkt op basis van het Regionaal transitieplan zorg voor jeugd Flevoland 2014/2017. Afgesproken is dat inkoop van regionaal georganiseerde ondersteuningsvormen in Flevoland (zie tabel) per gemeente afzonderlijk plaatsvindt met afstemming op regionaal bestuurlijk niveau. De verdere regionale afspraken rond inkoop, toegang en werkprocessen op het gebied van jeugdhulp worden uitgewerkt op basis van het Regionaal Transitieplan Zorg voor Jeugd Flevoland 2014/2017. Onderdelen regionale samenwerking Jeugdwet - pleegzorg (residentieel en crisisopvang); specifieke jeugdhulp voor verstandelijk beperkten (residentiële onderdelen); specifieke jeugdhulp voor jeugd/GGZ (residentiële onderdelen); jeugdbescherming en jeugdreclassering; meldpunten huiselijk geweld en kindermishandeling. 10.3 Ondersteuning die landelijk wordt georganiseerd Een landelijk coördinatiebureau sluit raamovereenkomsten met aanbieders namens alle gemeenten. Het koopt een aantal zeer specialistische vormen van jeugdhulp in. Inzet en bekostiging van deze jeugdhulp vindt plaats via individuele gemeenten. Dit geldt voor: - jeugdzorgPlus (gesloten jeugdzorg); GGZ met een landelijk functie; expertise/ en behandelcentrabij geweld in afhankelijkheidsrelaties onder de 18 jaar; zorg aan sterk gedragsgestoorde, licht verstandelijk gehandicapte jeugd (j/sglvg); gespecialiseerde diagnostiek, observatie en exploratieve behandeling aan jeugd met een (lichte) verstandelijke beperking; GGZ met bijkomende complexe problematiek; forensische jeugdhulp. Voor enkele ondersteuningsvormen zoals de Kindertelefoon en het Vertrouwenswerk wordt landelijk door gemeenten een collectieve financiering uitgewerkt. 55 Hoofdstuk 11: Kwaliteit en verantwoording kwa•li•teit (de; v; meervoud: kwaliteiten) mate waarin iets goed is; gesteldheid, hoedanigheid, aard ver•ant•woor•den (verantwoordde, heeft verantwoord) rekenschap geven van, rechtvaardigen: 11.1 Samenvatting Hoe bevorderen en bewaken we de kwaliteit van de zorg en de dienstverlening aan inwoners? En welke verantwoording over de uitgaven van publieke middelen verwachten we? In dit hoofdstuk laten we zien hoe we aan de voorkant van processen goed aangeven waar ze aan moeten voldoen: kwaliteitseisen (paragraaf 11.1). Daarnaast laten we zien hoe we aan de achterkant nagaan of die gevraagde kwaliteit geleverd wordt tegen de gemaakte afspraken over resultaten en middelen: verantwoording (paragraaf 11.2). Een belangrijk principe in de nieuwe sociale infrastructuur is ruimte voor vertrouwen in inwoners en professionals. De gemeente kiest niet voor het dichtregelen en voor minutieuze verantwoordingssystemen. Tegelijk is het van belang om zorgvuldig om te gaan met publieke middelen. 11.2 Kwaliteit Aan zorgaanbieders worden kwaliteitseisen gesteld. Een groot deel daarvan zijn ‘vaste’ eisen die door de Rijksoverheid worden opgelegd. Daarnaast kan de gemeente zelf ook eisen stellen aan de kwaliteit van de aanbieders die zij tot hun ‘markt’ toelaten. Eisen die passen bij de lokale behoeften. Wettelijke eisen In de drie wetten staan verschillende kwaliteits/ en verantwoordingseisen. Deze eisen gaan bijvoorbeeld over: - inzet van gekwalificeerd personeel; van toepassing zijnde kwaliteitskeurmerken; criteria voor certificering van instellingen die jeugdhulp bieden; effectiviteit van de geboden zorg/voorzieningen; de wijze van verantwoording afleggen over inzet van middelen aan het Rijk. We onderzoeken welke kwaliteits/ en verantwoordingseisen uit de wetten voortvloeien en vertalen deze naar normen waaraan de gemeentelijke organisatie en haar (contract)partners/aanbieders moeten voldoen. Zodoende kan ‘aan de voorkant’(bij inkoop/aanbesteding en subsidieverstrekking) een passende set aan vereisten worden opgesteld. Aanvullende kwaliteitseisen van de gemeente Klanttevredenheid en klantbeleving zijn belangrijke graadmeters voor kwaliteit. In het systeem van kwaliteit en verantwoording krijgt klanttevredenheid / of breder: klantervaring / bijzondere aandacht.Partijen krijgen de opdracht de individuele klanttevredenheid doorlopend of periodiek via externen te meten en hierover te rapporteren aan de gemeente. Op basis van de Almeerse visie op het sociaal domein zijn tien principes vastgesteld (zie hoofdstuk 3). We werken toe naar een kwaliteitsmanifest op basis van deze principes. Aan partners wordt gevraagd dit manifest te onderschrijven en aan te geven op welke wijze zij de opgenomen principes voor hun branche operationaliseren. 11.2 Verantwoording Het is van belang te sturen op kosten, effecten en kwaliteit. Daarvoor is een passende verantwoordingssystematiek nodig, op basis van en gericht op: - wettelijke regels (doel/ en rechtmatigheid); de gemeentelijke sturingsfilosofie; 56 - administratieve lastenverlichting; effectmeting en bijsturing; publiek verantwoorden. De verantwoordingssystematiek wordt toegespitst op de te onderscheiden betrokken partijen zoals contractpartners, subsidiënten, wijkteams en teams van gezinsbegeleiders. Een instrument waar de afgelopen periode meer ervaring mee is opgedaan, is dat van resultaatgerichte subsidieverlening. De gemeente wil deze werkwijze voortzetten en uitbreiden. Bij deze manier van subsidieverlening ligt de nadruk meer op maatschappelijke effecten en resultaten en minder op gekwantificeerde activiteiten. Op alle relevante plekken binnen de administratieve organisatie komt aandacht voor fraudepreventie en controle. Verantwoording aan het Rijk De minister van Binnenlandse Zaken komt in december 2013 met een brief over de nadere informatieverstrekking aan het Rijk. In principe wordt de verticale verantwoording sterk beperkt (zie ook hoofdstuk 13 over het sociaal deelfonds). Het Rijk kan een onderzoek instellen bij onderbesteding van budget. In dat geval worden de prestaties van de gemeente beoordeeld. Via de systemen van monitoring (zie paragraaf 2.3) bereidt de gemeente zich hierop voor. Verantwoording aan de gemeenteraad De gebruikelijke lokale horizontale verantwoording aande gemeenteraad is ook van toepassing op de decentralisatietaken. Bovendien dient jaarlijks de zogenaamde Informatie aan derden (IV/3) te worden verstrekt. Daarnaast is er de controleverklaring van de accountant op de jaarrekening van de gemeente. De verantwoording van het college aan de gemeenteraad gaat via de huidige cyclus van begroting, voorjaarsnota en de jaarrekening. Convenant bestuurlijk verantwoorden met de partners in de stad In mei 2013 ondertekende het college een intentieovereenkomst voor de ontwikkeling van publiek verantwoorden in Almere (zie hoofdstuk 1). Dit wordt het komend halfjaar verder uitgewerkt met als doel om onder andere de gemeenteraad te informeren over de sturing en advies op maatschappelijke effecten. Verantwoording bij maatwerkvoorzieningen Maatwerkvoorzieningen worden direct in natura ingezet. Inwoners leggen over het gebruik ervan geen aparte verantwoording af. Wel wordt periodiek klanttevredenheidsonderzoek uitgevoerd en ook inzichtelijk voor inwoners gepubliceerd. De aanbieders van maatwerkvoorzieningen leveren verantwoording over de geboden ondersteuning zoals het staat in het programma van eisen bij de aanbesteding. Verantwoording pgb-houders Voor de verantwoording van een persoonsgebonden budget staan specifieke eisen in de verordening (zie paragraaf 8.5), gebaseerd op de wettelijke vereisten. Een aantal mensen gebruikt op basis van de AWBZ een persoonsgebonden budget (pgb) waarmee zij ondersteuning inkoopt. Het kan hierbij gaan om stabiele situaties, waarin al langdurig ondersteuning wordt geboden. Als deze ondersteuning naar tevredenheid is en goedkoper uitpakt dan ondersteuning in natura, dan continueert het individuele pgb vanaf het moment dat de gemeente verantwoordelijk wordt voor het aanbieden van de benodigde ondersteuning. Om te vermijden dat er onnodig veel tijd (en geld) wordt gestoken in de administratieve verantwoording van het pgb, wordt een lichte vorm van periodieke verantwoording ingevoerd. 57 Hoofdstuk 12: Bekostiging be·kos·ti·gen(bekostigde, heeft bekostigd) De kosten dragen van; betalen 12.1 Samenvatting In het beleidskader ‘Naar een nieuwe sociale infrastructuur in Almere’ staat dat we een integraal en samenhangend systeem van bekostiging opzetten dat het behalen van de doelstellingen bevordert. De nieuwe taken die de gemeente erbij krijgt binnen het sociale domein gaan gepaard met forse budgetkortingen vanuit het Rijk. De uitdaging is om ervoor te zorgen dat we de middelen inzetten op de meest efficiënte en effectieve manier en binnen de financiële kaders. Daarbij is het principe van eigen regie en keuzevrijheid als belangrijk uitgangspunt meegenomen. We maken in de tekst een onderscheid tussen voorzieningen waar wel en geen toegangsbepaling voor nodig is. De bekostiging van algemene (welzijns)voorzieningen gaat bij voorkeur via resultaatgerichte subsidieverlening (paragraaf 12.2). Ook voor de teams van wijkwerkers en gezinsbegeleiders werken we met subsidieverlening (paragraaf 12.3). Voorzieningen waarvoor een toegangsbepaling is vereist, worden ingekocht op basis van een subsidie of een bestuurlijke aanbesteding (paragraaf 12.4). Verstrekkingen van voorzieningen waar een toegangsbepaling voor nodig is, vinden plaats via een maatwerkvoorziening in natura of een persoonsgebonden budget nieuwe stijl (paragraaf 12.5). De eigenbijdrageregelingen worden op dit moment nog nader uitgewerkt (paragraaf 12.6). 12.2 Bekostiging van algemene (welzijns)voorzieningen Onder de algemene welzijnsvoorzieningen vallen alle formele en informele vormen van ondersteuning waar geen toegangsbepaling voor is vereist. Denk aan de bibliotheek, de BoodschappenPlusBus, vrijwilligersinitiatieven en vrijwilligersondersteuning, zoals maatjesprojecten, welzijn, buurtcentra en mantelzorgondersteuning. De partners die deze voorzieningen leveren, zijn onderdeel van belangrijke samenwerkingsverbanden in de stad. We bouwen een langdurige relatie met hen op en borgen deze. Als we dat niet doen, brengen we de sociale infrastructuur forse schade toe. Om die reden worden deze vormen van algemene (welzijns)voorzieningen bekostigd via een (resultaatgestuurde) subsidie. Om grip en sturing te houden op de resultaten, bouwen we voort op de ervaringen die we hebben opgedaan met resultaatgestuurde subsidieverlening (RSV). 12.3 Bekostiging van de teams van wijkwerkers en het netwerk van gezinsbegeleiders Met de vorming van de teams van wijkwerkers worden sommige huidige activiteiten van organisaties voortaan in wijkteamverband uitgevoerd. Denk aan maatschappelijk werk, cliëntondersteuning en opbouwwerk. De subsidieverlening aan de organisaties wordt hier dan ook op aangepast en de subsidieafspraken worden vastgelegd in een convenant. In de subsidieafspraken staan ook de uren die wijkwerkers inzetten om lichte vormen van ondersteuning te bieden (maximaal drie gesprekken). Als er meer uren individuele ondersteuning nodig zijn dan de wijkwerker kan leveren (bijvoorbeeld extra maatschappelijk werk), dan worden deze ingezet als maatwerkvoorziening (met toegangsbepaling). Ook voor de gezinsbegeleiders geldt dat hun werk als begeleider/aanspreekpunt voor een huishouden of gezin bekostigd wordt via de genoemde subsidie. Wanneer zij als gezinsbegeleider daarnaast een vorm van (specialistische) ondersteuning verlenen, wordt die inzet bekostigd als een maatwerkvoorziening. De gemeentelijke manager is verantwoordelijk voor een onafhankelijk besluit. Dit wordt nog nader uitgewerkt. 58 12.4 Inkoop en bekostiging van voorzieningen waarvoor een toegangsbepaling nodig is Bij de inrichting van de bekostigingssystematiek voor voorzieningen waarvoor een toegangsbepaling is vereist, zijn drie leidende principes: - zo groot mogelijke keuzevrijheid voor betrokken inwoners; zo min mogelijk administratieve lasten voor inwoners en organisaties; zoveel mogelijk misbruik en fraudevoorkomen. Voorzieningen waarvoor een toegangsbepaling is vereist, worden ingekocht op basis van een subsidie of een aanbesteding volgens het ‘Zeeuwse model’. In het Zeeuwse model (ook wel ‘license to operate’ genoemd) bepaalt de gemeente de kwaliteitseisen waaraan zorgaanbieders moeten voldoen en de (uur)tarieven die ze bereid is daarvoor te betalen. De klanten maken een keuze uit de geselecteerde aanbieders. De voordelen van deze systematiek zijn dat de kwaliteit het belangrijkste gunningscriterium is en dat alle zorgaanbieders die aan de criteria voldoen hun ondersteuningsproducten aanbieden. De aanbesteding leidt dus niet tot kaalslag of monopolievorming. Zeeuws model Het Zeeuwse model resulteert in een ‘Almeerse markt’ van pregeselecteerde zorgaanbieders die allen hun diensten/producten leveren tegen de gewenste prijs en kwaliteit. De gemeente sluit met deze partijen raamcontracten waarin prijs en kwaliteit zijn bepaald, maar het volume niet. Hoe groot de ‘Almeerse markt’ wordt (hoeveel aanbieders van de verschillende producten/diensten we toelaten), moet nog worden bepaald. Uit oogpunt van keuzevrijheid voor de inwoner is een groot aantal gewenst, uit oogpunt van beheersbaarheid zitten daar mogelijk grenzen aan. Bij dagbesteding kunnen verschillende vormen van bekostiging worden gekozen. In de komende periode doen we nader onderzoek naar en bereiden we besluitvorming voor over passende vormen van bekostiging van de verschillende dagbestedingsvoorzieningen. Bij sommige vormen van ondersteuning die erg duur en/of specialistisch zijn (en dus niet ruim beschikbaar) kan de gemeente besluiten tot een specifiek inkooptraject of inkopen via het opvragen van drie offertes. Het betreft hier bijvoorbeeld begeleiding voor zeer specifieke doelgroepen of de realisatie van grote woningaanpassingen. Dit is ook het geval bij vormen van ondersteuning die in samenwerking met regiogemeenten worden ingekocht. 12.5 Verstrekking van voorzieningen met toegangsbepaling aan inwoners Het besluit om een voorziening met toegangsbepaling aan een inwoner toe te kennen, ligt (gemandateerd) bij de wijkwerkers en gezinsbegeleiders. Zij stellen – samen met de inwoner – een ondersteuningsplan op waarvan een voorziening met toegangsbepaling een onderdeel is (naast oplossingen in eigen kring, inzet van het eigen netwerk en informele en algemene vormen van ondersteuning). De voorgestelde keuzevrijheid van de inwoner voor het type ondersteuning is daarmee al deels vervuld. Immers, wijkwerker/gezinsbegeleider en inwoner besluiten samen waarmee de inwoner het beste geholpen is. Bijvoorbeeld: - de keuze tussen huishoudelijke hulp zodat het gezin (tijdelijk) meer aandacht kan besteden aan de opvoeding of hulp bij de opvoeding zodat het huishouden niet in de soep loopt. de keuze tussen een traplift in de huidige woning met vertrouwde buren of verhuizen naar een al aangepaste woning met alle gemakken van dien. De gezamenlijk gekozen ondersteuningsvorm wordt vervolgens in principe als maatwerkvoorziening (in natura) aan de inwoner verstrekt. De inwoner kiest een aanbieder uit het door de gemeente gecontracteerde ondersteuningsaanbod of vraagt aan de wijkwerker/gezinsbegeleider om er een te kiezen. De betaling verloopt niet via de inwoners, maar rechtstreeks van de gemeente aan de zorgaanbieder(s). 59 Wanneer de inwoner aangeeft en onderbouwt dat hij binnen het door de gemeente gecontracteerde ondersteuningsaanbod niet de beste oplossing kan realiseren, kan hij onder voorwaarden een persoonsgebonden budget nieuwe stijlkrijgen. Dit budget staat niet op rekening van de inwoner, maar komt in beheer van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en wordt persoonsvolgend besteed. De inwoner vertelt aan welke zorgverlener het budget moet worden betaald. Het budget ‘volgt’ de ondersteuning. De gemeente ontwikkelt een protocol dat bij de beoordeling wordt nageleefd. Een pgb kan alleen worden toegekend wanneer de ontvanger/vertegenwoordiger regiebekwaam is. Binnen nauw omschreven grenzen kan een pgb worden besteed aan mantelzorg. Daarbij wordt aangesloten bij het begrip ‘gebruikelijke zorg’. Voorzieningen met een toegangsbepaling die collectief worden geregeld, worden altijd in natura verstrekt. De inwoner krijgt dan alleen een ‘toegangskaartje’. Voorbeeld hiervan is het collectief vervoer en ook sommige vormen van dagbesteding. Vormen van bekostiging van maatwerkvoorzieningen in natura Bij maatwerkvoorzieningen in natura levert de zorgaanbieder de ondersteuning en regelt ook de administratie. De ondersteuning wordt geleverd via een instelling of leverancier waar de gemeente een contract mee heeft.In Almere contracteert de gemeente een breed aanbod via het zogenaamde Zeeuwse model. Persoonsgebonden budget (pgb) nieuwe stijl Met een persoonsgeboden budget kiest de inwoner geheel vrij wie de ondersteuning levert. In de nieuwe wetgeving (Wmo 2015 en Jeugdwet) is het niet meer mogelijk dat een persoonsgebonden budget op de rekening van de inwoner staat. Het Rijk gaat met deze maatregel fraude tegen. De budgetten komen op de rekening van een administratiekantoor: de Sociale Verzekeringsbank. Deze partij betaalt de zorgverleners. Daarmee volgt het geld de keuze van de inwoner. Daarvoor worden ook wel de termen persoonsvolgend budget of trekkingsrecht gebruikt. 12.6 Eigen bijdrage Voor voorzieningen binnen de Wmo kan een eigen bijdrage worden gevraagd. Hierover worden nadere regels vastgesteld. De inning ervan vindt plaats door het Centraal Administratiekantoor (CAK). Voor een aantal voorzieningen binnen de Jeugdwet blijft waarschijnlijk de huidige regeling voor ouderbijdrage behouden. Mogelijk wordt deze regeling zelfs uitgebreid (afhankelijk van landelijke regelgeving). 60 Hoofdstuk 13: Financieel Kader 13.1 Samenvatting Dit hoofdstuk gaat over het inzicht in de beschikbare financiële middelen voor de nieuwe taken en voor het bredere sociale domein. En over hoe we die middelen zodanig inzetten en verdelen dat we ermee uitkomen. Uitgangspunt is dat we slimmer en anders werken in de nieuwe sociale infrastructuur. Daardoor zetten we de beschikbare middelen optimaal effectief en efficiënt in (paragraaf 13.1). We geven inzicht in de manier waarop de geldstromen voor de Participatiewet, de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Jeugdwet worden ondergebracht in het zogenaamde sociaal deelfonds (paragraaf 13.2). In paragraaf 13.3 geven we een beeld van de financiële ontwikkelingen die wij als gemeente verwachten. Het financiële overzicht van de nieuwe budgetten volgt bij de Programmabegroting 2015. De overgangsverplichtingen komen aan de orde in paragraaf 13.4. Over de frictiekosten spreken we in paragraaf 13.5. Het Rijk heeft het besluit genomen om de transitietaken te decentraliseren naar de gemeente. Formeel vervallen alle aanspraken tussen de huidige financiers en aanbieders. Aanbieders in Almere worden mede door de transitiebureaus en het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geïnformeerd over de stappen voor besluitvorming. Voor het overgangsjaar 2015 kan aanvullende besluitvorming nodig zijn (paragraaf 13.6). 13.2Slimmer en anders werken Hoe zorgen we ervoor dat we uitkomen met de financiële middelen voor het sociale domein? Om dat te bereiken, werken we slimmer en anders: we benutten burgerkracht, we integreren de nieuwe taken zoveel mogelijk en we zoeken de synergie met de bestaande taken binnen het sociale domein. Dat doen we in een zoveel mogelijk ontschotte begroting, zodat de flexibiliteit om te schuiven met budgetten zo groot mogelijk wordt. Wel is van belang te benadrukken dat de financiering (met name voor de individuele vormen van ondersteuning) een open/einde/karakter blijft houden. Als het geld op is, maar inwoners vragen terecht om ondersteuning, dan moet de gemeente die bieden. De financiële haalbaarheid van de sociale infrastructuur en van voorzieningen die vanwege de transities worden opgebouwd of omgevormd blijft een bijzonder punt van aandacht. Het college zoekt naar zoveel mogelijk manieren om te sturen. Bijvoorbeeld op vraag, aanbod, prijs, toegang en werkwijze. Die sturing ontstaat door uitvoering te geven aan de plannen in deze kadernota: - burgerkracht faciliteren; de kanteling: van claim/ en aanbodgericht naar vraag/ en resultaatgericht werken; investeren in een preventieve aanpak; bouwen aan informele ondersteuningsnetwerken; laagdrempelige, lichte ondersteuning in de wijk; ondersteuning laten aansluiten op de eigen mogelijkheden en het netwerk van mensen; ‘first time right’: op het juiste moment de juiste ondersteuning inzetten; synergiewinst: samenhangende vormen van ondersteuning; dubbelingen van professionele inzet eruit halen (één huishouden, één plan, één aanpak); contracten afsluiten tegen gunstige tarieven. Vooruitlopend op het overgangsjaar 2015 zetten we de bestaande middelen zo in dat onderdelen van de nieuwe infrastructuur tot stand komen. Zo kunnen we een efficiëntieslag behalen. De inhoudelijke kaders voor subsidies passen we daarop aan. Daarnaast wordt er een opdracht geformuleerd voor de ontwikkeling van wijkteams en zoeken we naar strategische allianties met financiers binnen het sociale domein, om zo samen te werken aan de gewenste beweging. 61 13.2 Geldstromen binnen het sociale domein: sociaal deelfonds In de decentralisatiebrief (februari 2013) schetst het kabinet het perspectief van een zo breed mogelijke ontschotting via drie kolommen in het gemeentefonds. Er ontstaat één integraal budget, het zogenaamde deelfonds sociaal domein. Dit deelfonds is geen specifieke of brede doeluitkering, maar een onderdeel van het gemeentefonds met verantwoording aan de gemeenteraad. Binnen enkele jaren vindt de samenvoeging van budgetten tot sociaal deelfonds plaats. Figuur 13.1: Geldstromen vanuit het Rijk Het sociaal deelfonds bestaat uit de geldstromen van het Participatiebudget en middelen voor de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Jeugdwet. Voor het inkomensdeel van de Wet werk en bijstand bestaat vooralsnog een specifieke uitkering. Met de decentralisatie van de Participatiewet voegt de regering / naast de middelen voor re/integratie vanuit het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid / ook middelen aan het Participatiebudget toe. Dit gebeurt vanwege met het afsluiten van de Wajong voor mensen met arbeidsvermogen, vanwege de begeleiding van mensen die niet meer instromen in de Wet sociale werkvoorziening en vanwege de bestaande groep Wsw’ers. Ook de huidige middelen van het Participatiebudget voor volwasseneneducatie (ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) worden toegevoegd. Vanuit de regelgeving wordt nog bezien of onderdelen van het gemeentefonds aan het sociaal domein worden toegevoegd. Als voorbeelden worden de gemeentefondsmiddelen voor maatschappelijke ondersteuning en jeugd en/of de uitvoeringskosten van de Wet werk en bijstand genoemd. De spelregels voor het sociaal deelfonds (brief van minister Plasterk, 9 oktober 2013) zijn als volgt: - - - - De middelen van de drie decentralisaties worden als integratie/uitkering verstrekt aan gemeenten binnen het gemeentefonds (conform de huidige Wmo). Deze middelen vallen binnen het sociaal deelfonds en worden niet integraal bij de gemeentebegroting betrokken. Ofwel: de middelen die beschikbaar worden gesteld vanuit het Rijk worden één/op/één ingezet voor het sociaal deelfonds. Er is sprake van horizontale verantwoording. De begroting wordt vastgesteld door de raad en de verantwoording vindt jaarlijks bij de jaarrekening plaats. Er is geen aparte verantwoording aan het Rijk. Het sociaal deelfonds wordt in beginsel voor drie jaar ingesteld, zodat het Rijk inzicht krijgt in de inzet van de middelen per gemeente en tot een objectievere verdeling kan komen. Na drie jaar worden de middelen in principe samengevoegd met het gemeentefonds. Inzet van deze middelen kan dan breder plaatsvinden middels integrale afweging. De minister stelt duidelijk dat eventuele tekorten op het sociaal deelfonds opgevangen worden binnen de algemene middelen van de gemeente. Het Rijk vormt geen achtervang. In hoeverre bestaande gemeentelijke middelen aan het sociaal deelfonds worden toegevoegd, wordt nog nader bepaald. Deze vallen vooralsnog binnen de algemene middelen en kunnen integraal worden ingezet. Specifieke uitkeringen worden apart aan het Rijk verantwoord en zijn niet vrij inzetbaar. 62 De gemeente wordt in de meicirculaire 2014 nader geïnformeerd over de uitwerking van het deelfonds. De gemeente heeft vanaf 2015 meerdere fondsen, de algemene middelen en het deelfonds sociaal domein. Daarnaast zijn er budgetten als de BUIG/middelen (Wet bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten)en enkele doeluitkeringen. Wel gelden voor een aantal fondsen specifieke verantwoordingeisen. Het deelfonds biedt de mogelijkheid om de middelen voor de nieuwe taken integraal in te zetten. Het is het voornemen van het college om de begroting van het sociaal domein anders in te richten,zodatde financiering meer geïntegreerd raakt en zich richt op het behalen van de maatschappelijke resultaten. De uitwerking van het deelfonds volgt bij de programmabegroting 2015. 13.3 Financieel kader en besteding van de middelen sociaal domein Om een goed beeld te krijgen van de totale omvang van de budgetten, brengen we de komende tijd de huidige en nieuwe budgetten voor het sociale domein in beeld. De nadere uitwerking hiervan volgt bij de programmabegroting 2015. De bestaande (deel van de algemene uitkering) en nieuwe budgetten (sociaal deelfonds) vanuit het gemeentefonds worden bij elkaar gebracht. Het gaat hierbij om de middelen van de Dienst Sociaal Domein (exclusief Leren, Sport en Cultuur), Publiekszaken (exclusief Burgerzaken, Belastingen, C@llcenter), Programmabureau Stad en onderdelen van Stadsbeheer. Een deel van de beschikbare middelen is verbonden aan voorwaarden zoals de BUIG, de Wet sociale werkvoorziening, het Participatiebudget en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen van het Rijk. Deze worden via ‘single information en single audit’ verantwoord aan de desbetreffende ministeries. De gemeenteraad heeft budgetrecht en neemt bij de programmabegroting een besluit over de jaarlijkse besteding en verdeling van de middelen. Bij de jaarrekening vindt, via resultaatsbestemming, besluitvorming plaats over de besteding van eventuele overschotten en tekorten binnen het sociaal deelfonds. Daarbij is de overweging of het overschot wordt gereserveerd voor het sociaal domein of wordt ingezet voor de algemene middelen. Bij deze allocatie geven twee factoren de doorslag: de algemene financiële positie van de gemeente en de begroting van de gedecentraliseerde taken voor het komend jaar. Dit is in lijn met de instructies die minister Plasterk heeft opgesteld in zijn brief van 9 oktober 2013. Op dit momentis er geen volledig zicht op de financiële middelen. Informatie van het Rijk komt nog. We kunnen daarom nog geen volledig beeld geven van de nieuwe middelen die overkomen voor het sociale domein. Het globale beeld van de budgettaire ontwikkelingen wordt hieronder per wet weergegeven. Jeugdzorg In het regionaal transitiearrangement staat dat de bestaande aanbieders in 2015 een bezuinigingsopdracht van minimaal 10% krijgen. Dit percentage is opgebouwd uit de rijksbezuinigingen en het percentage dat voor het landelijk arrangement beschikbaar wordt gesteld.De bezuiniging op de AWBZ voor jeugd is hierbij nog niet opgenomen. Dit is afhankelijk van het definitieve beschikbare budget voor gemeenten, de definitieve wettekst en Algemene maatregelen van bestuur. In december 2013 is informatie verschenen over de verdeling van de jeugdzorgmiddelen op historische grondslag. Daarmee is het budget voor jeugdhulp voor het jaar 2015 bekend. Dit wijkt voor Almere iets af van eerder genoemde cijfers (/1%) en komt uit op een bedrag van€ 59.107.381. AWBZ De middelen die vanuit de AWBZ worden overgeheveld, gaan samen met flinke budgetkortingen tot 25%. De verwachting is dat de gemeente eind december 2013 nadere informatie ontvangt over het macrobudget. Participatiewet Binnen de Participatiewet is er geen sprake van nieuwe middelen. Het gaat hierbij om een andere inzet van de huidige middelen die samenkomen in het Participatiebudget. 63 Verdeling van de middelen De verdeling van de middelen voor het sociale domein gaat in grote lijnen over de volgende onderdelen: - ondersteuning die bovenlokaal (landelijk/regionaal) wordt ingekocht; bepaalde zeer specialistische vormen van individuele ondersteuning; algemene vormen van ondersteuning, stedelijk georganiseerd; inkomensondersteunende voorzieningen; wijkbudget (wijkteams, teams van gezinsbegeleiders en overige ondersteuning); apparaatskosten en overige uitvoeringskosten van de gemeente. De bekostiging van wijkteams en de ondersteuning die in de wijk wordt geleverd, wordt betaald uit een budget voor de wijk. Het wijkbudget wordt vooralsnog samengesteld op basis van historische gegevens over zorggebruik afgeleid uit de wijkscan (zie paragraaf 2.3). We monitoren voortdurend of deze verdeling adequaat is en of er verschuivingen moeten plaatsvinden. 13.4 Overgangsverplichtingen Een aantal van de gemeentelijke budgetten staat voor komende jaren ‘vast’. Daartoe behoren: - - het huidige bestand binnen de Wet sociale werkvoorziening; de overgangsrechten voor jeugdzorg. De overgangsperiode verschilt naar gelang de resterende looptijd van de indicatie, maar eindigt in elk geval met ingang van een jaar na inwerkingtreding van de Jeugdwet (met uitzondering van pleegzorg); de overgangsrechten voor de Wmo: bestaande klanten hebben een jaar lang recht op dezelfde ondersteuning, tenzij zij akkoord gaan met een ander ondersteuningsarrangement van de gemeente. Voor de huidige Wmo/verstrekkingen geldt op dit moment een overgangstermijn voor de duur van de afgifte van de indicatie. 13.5 Frictiekosten Formeel gezien vervallen alle aanspraken tussen de huidige financiers en aanbieders door het rijksbesluit om taken te decentraliseren. Alleen vanwege overgangsrechten behouden bestaande klanten hun ondersteuning voor maximaal een jaar.De decentralisaties hebben daardoor ook gevolgen voor de aanbieders. Zij krijgen misschien te maken met een stop of vermindering van de inkoop van producten en diensten. Dit heeft mogelijk grote financiële consequenties voor de aanbieders en hun personeel. Mogelijk wordt er personeel ontslagen of omgeschoold, of wordt huisvesting afgestoten. Het is aan aanbieders om hier zelf adequaat op te anticiperen. De verschillende transitiebureaus van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport communiceren hierover richting aanbieders. 13.6 Overgangsjaar 2015 Gezien de overgangsmaatregelen die op grond van de verschillende wetten worden voorgeschreven, is nadere besluitvorming nodig over hoe we in het jaar 2015 omgaan met het inzetten van ondersteuning, bekostiging en inkoop. Dit wijkt mogelijk af van de keuzes voor de situatie na 2015. 64 Hoofdstuk 14: Risicomanagement 14.1 De inzet van planning en risicomanagement De ontwikkelingen binnen het sociale domein zijn veelomvattend en kennen veel risico’s. Ze vragen veel van de gemeentelijke organisatie, omdat er nieuwe taken bijkomen waar grote bedragen mee gemoeid zijn. Om de complexiteit te hanteren, is de inzet van planning en risicomanagement noodzakelijk. Risicomanagement is een sturingsinstrument binnen het programma Transitie Sociaal Domein. Voor het goed identificeren en volgen van de risico’s houden we een risicoregister bij. Vanuit het register analyseren we periodiek de belangrijkste risico’s die zich op een zeker moment voordoen. Op het moment dat we een risico identificeren, bekijken we ook welke beheersmaatregel we kunnen inzetten om de risico/impact teniet te doen of te verminderen. Daar waar we als gemeente inspraakmogelijkheden hebben in processen en trajecten denken we aan de voorkant mee om de juiste informatie te voorzien voor beleid en handreikingen. Daarnaast benutten we onze lobbykanalen, veelal vanuit de VNG of de G32. 14.2 Risico’s vanuit gemeentelijk oogpunt Risico’s veranderen in de tijd. Dat zien we ook terug in de risico’s die in het risicoregister staan. Op dit moment identificeren we de volgende risico’s: - - - - Onduidelijkheid wet/ en regelgeving en financiële kaders: de politiek/bestuurlijke afhankelijkheid is groot vanwege de landelijke besluitvorming en de vertraging die in die processen optreedt. Het gaat daarbij vooral om wetgeving en financiële kaders, maar ook om de beschikbaarheid van informatie (inzicht in cliëntpopulaties) en landelijke kwaliteitskaders. Tegelijkertijd kunnen we het ons als gemeente niet veroorloven om te wachten op meer informatie. We geven zorgvuldig het proces vorm om tijdig klaar te zijn voor de nieuwe klantgroepen die onder de gemeentelijke verantwoordelijkheid vallen en om goede afspraken te maken over de ondersteuning door aanbieders. Verkiezingen: de politiek/bestuurlijke afhankelijkheid is groot. Gemeenteraadsverkiezingen en landelijke besluitvorming zijn van invloed op de inzet en op het sociale domein. Door de risico’s goed te benoemen en beheersmaatregelen in te zetten garandeert dit een borging van de inzet. Bezuinigingen: de aangekondigde forse bezuinigingen op de verschillende decentralisatietaken vormen een risico op zich. Extra risico ontstaat doordat de bezuinigingen grotendeels gerealiseerd dienen te worden op de invoeringsdatum van de nieuwe wetgeving, terwijl implementatie/ en invoeringsbudgetten zeer beperkt beschikbaar zijn. Tijd: de tijdsspanne tussen het definitief worden van landelijke besluiten en de implementatiedatum van 1 januari 2015 wordt steeds kleiner. De door te voeren veranderingen in de praktijk zijn groot. Het risico is dat een en ander niet tijdig gerealiseerd wordt of dat niet alles in één keer goed en volgens het eindconcept verloopt. 65 Hoofdstuk 15: En nu verder Met deze kadernota zetten we de volgende stap in het transitieproces dat we al sinds 2011 met de stad bewandelen. Daarmee zijn we er nog niet. De volgende fase omvat de implementatie en voorbereiding op de daadwerkelijke transitiedatum van 1 januari 2015. Het programma Transitie Sociaal Domein hanteert vanaf nu een meer projectmatige werkwijze. Daartoe is op basis van de voornemens in deze kadernota een projectenboek gemaakt. Voor de uitvoering daarvan is de inzet van de gehele gemeentelijke organisatie en ook van partners nodig. Een belangrijk element is het uitwerken van de werkwijze van de teams van wijkwerkers en het netwerk van gezinsbegeleiders. Wat moeten zij kunnen en weten om hun taken uit te voeren? Hoe bereiden we ze daarop voor? Welke hulpmiddelen hebben zij nodig? Welke onderlinge afspraken zijn nodig? Hoe voorkomen we nieuwe vormen van bureaucratie en administratieve lasten en houden we tegelijkertijd voldoende grip op de zaken? Hoe zorgen we ervoor dat de ondersteuning wel tijdig, maar niet onnodig wordt overgedragen aan specialisten? Met veel van dit soort vraagstukken zijn de teams van wijkwerkers in praktijkwerkplaatsen en andere pilots bezig. De ervaringen worden meegenomen in de uitwerking van de werkwijze. Een aantal onderdelen van dezekadernota wordt komend jaar vastgelegd in een integrale verordening en een bijbehorend afwegingskader voor het sociale domein. Er volgt ook een beschrijving van de werkprocessen in de nieuwe sociale infrastructuur. Andere beschrijvingen komen in eventueel aanvullende procedureafspraken die we in convenanten vastleggen. Ook een goed opleidingstraject voor de wijkwerkers krijgt in de loop van 2014 vorm. Er worden veel praktische zaken geregeld voor de teams van wijkwerkers, zoals de backoffice, ICT, afspraken over de omgang met persoonsgegevens en dossieruitwisseling. Maar ook huisvesting en spreekuren. Bekendheid en zichtbaarheid van de wijkwerkers voor inwoners is daarbij een belangrijk aandachtspunt. Bij de huisvesting wordt vooral gekeken naar het bestaande vastgoed. Ook voor veel organisaties binnen het sociale domein staan er veranderingen op stapel. Denk aan de organisatie van de jeugdgezondheidszorg die vanuit Bureau Jeugdzorg (onderdeel toegang), de GGD en Zorggroep Almere wordt gevormd. Regionaal staan we voor de opgave om het Steunpunt Huiselijk Geweld en het Advies/ enMeldpunt Kindermishandeling samen te voegen tot het AMHK. De systematiek van bekostiging en inkoop en van kwaliteit en verantwoording wordt nader uitgewerkt. Voor een deel kan dat pas zodra de verschillende wetteksten en bijbehorende budgetten zijn vastgesteld.Om deze uitwerking te doen, is aanvullende besluitvorming nodig door de raad over verordeningen en de begroting. En door het college in de vorm van een aantal uitvoeringsbesluiten. Na de invoeringsdatum van de nieuwe wetten gaan de ontwikkelingen door. Het bouwen aan de nieuwe sociale infrastructuur is een proces van jaren en een zaak van lange adem. Tot slot noemen we hier de evaluatie van de nieuwe ondersteuningsstructuur. Deze voeren we na twee jaar uit volgens een nader te bepalen evaluatiekader. Kortom: ook in het vervolg blijven we ‘doen wat nodig is’. 66 Bijlage 1: Hoofdpunten uit de Participatiewet, de Wmo 2015 en deJeugdwet A. Hoofdpunten uit de Participatiewet Het kabinet wil dat alle mensen als volwaardige burgers meedoen aan onze samenleving. Bij voorkeur via een reguliere baan. Als dat (nog) een brug te ver is, kunnen mensen op een andere manier participeren in de samenleving. Het kabinet wil kansen creëren, ook voor mensen met een arbeidsbeperking. Om dit doel te realiseren, maakt het kabinet in het regeerakkoord afspraken over de vorming van één regeling voor de onderkant van de arbeidsmarkt. Dat gebeurt door de Participatiewet en door de invoering van een quotumregeling. De huidige Wet werk en bijstand gaat op 1 januari 2015 op in de nieuwe Participatiewet. Het Sociaal Akkoord leidde tot concrete betrokkenheid van de sociale partners bij onder andere de vorming van Werkbedrijven. De rol van de gemeente leek daardoor op belangrijke punten wat op de achtergrond te verdwijnen (vaststelling loonwaarde en beleidsvrijheid). In de periode na ondertekening van het Sociaal Akkoord (april 2013) is – na protest van gemeenten / de rol van de gemeenten weer verstevigd. In het wetsvoorstel zoals dat nu voorligt heeft de gemeente een meer bepalende positie als het gaat om de vorming van Werkbedrijven, de vaststelling van de loonwaarde en de wijze waarop wordt beoordeeld voor wie loonkostensubsidie wordt ingezet. De beleidsvrijheid is in de huidige tekst ruimer dan op basis van het Sociaal Akkoord werd verwacht. Wel is het zo dat veel beleidsuitgangspunten vooraf in een verordening worden vastgelegd. Het gevaar bestaat dat dit de mogelijkheden beperkt om flexibel te zijn en maatwerk te leveren. Het wetsvoorstel is begin december ingediend bij de Tweede Kamer. De plenaire behandeling wordt na het kerstreces verwacht. Wat houdt de Participatiewet in? Het doel van de Participatiewet is om zoveel mogelijk mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt (al dan niet door een arbeidsbeperking) aan regulier werk te helpen. Er zijn nieuwe instrumenten voor gemeenten beschikbaar om dit voor elkaar te krijgen. De Participatiewet voorziet in het afsluiten van de Wet sociale werkvoorziening. Inwoners die al een dienstverband hebben binnen de sociale werkvoorziening behouden hun recht ook na 2015. Vanaf 1 januari 2015 worden nieuwe aanvragen beoordeeld op basis van de Participatiewet. De instroom in de Wajong wordt beperkt tot jongeren die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt worden bevonden door het UWV. Dit betekent dat aanvragers met arbeidsmogelijkheden (op dat moment of op termijn) vanaf 1 januari 2015 een beroep kunnen doen op de Participatiewet voor (beschut) werk en begeleiding en/of een uitkering. Alle bestaande Wajongers worden herbeoordeeld. Gevolgen voor de gemeente Hieronder is, op basis van gegevens die op dit moment beschikbaar zijn, berekend wat de wijzigingen betekenen voor de te verwachten nieuwe aanvragen. Let op: de instroom zoals we die kennen voor de Wet werk en bijstand (per 2015 vervangen door de Participatiewet) blijft bestaan. Deze cijfers zijn hier niet opgenomen.De cijfers zijn gebaseerd op gegevens van de gemeente en van het UWV (Wajong/monitor 2012 en andere bronnen). 67 Tabel I.1: Huidig bestand en verwachte instroom in de sociale werkvoorziening Wat totale Almeerse populatie sociale werkvoorziening (let op: afbouw rijksvergoeding per SW/plek in zes jaar naar € 22.700) Vanaf 2015 binnenParticipatiewet jaarlijkse instroom Waarvan aangewezen op beschut werk (met loonkostensubsidie)3 Waarvan aangewezen op regulier werk met begeleiding en loonkostensubsidie Aantal personen 550 36 12 24 Aanvullendegegevens Geen instroom inParticipatiewet, ook na 2015 recht op sociale werkvoorziening Op basis vanAlmeersegegevens in/ en uitstroom conform landelijke aanname conform landelijke aanname Niet iedereen met een arbeidsbeperking heeft recht op een uitkering op basis van de Participatiewet. Op basis van een landelijke inschatting wordt ervan uitgegaan dat van de nieuwe instroom 50% (zo’n 18 personen per jaar) wel en 50% geen recht heeft op een uitkering. Deze laatste groep wordt als NUG (niet/uitkeringsgerechtigde) aangeduid. Deze berekening is analoog aan wat de VNG aanneemt voor de Wajongpopulatie. Over de werkelijke loonwaarde van de SW/populatie in Almere (werkzaam bij Tomin) zijn op dit moment geen cijfers bekend. Voor een vergelijkbaar SW/bedrijf (Baanstede in Noord/ Holland) gelden de volgende cijfers: - 34% heeft een loonwaarde van 70%; 34% heeft een loonwaarde van 50%; 32% heeft een loonwaarde van 20%. Aannemelijk is dat deze verhoudingen ook grofweg voor Almere gelden.Op basis van deze cijfers (en op basis van wat landelijk wordt aangenomen) zou een derde van de jaarlijks nieuwe instroom (circa 12 personen) zijn aangewezen op een beschutte werkplek. Voor 24 personen zou gelden dat zij met begeleiding en loonkostensubsidie bij een reguliere werkgever aan de slag kunnen. Wajong Vanaf 2015 beoordeelt het UWV – net als nu – de Wajongaanvragen. Personen die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn, kunnen een beroep doen op de Participatiewet. Verwacht wordt dat ongeveer 33% als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt wordt beschouwd. De rest (67%) doet mogelijk een beroep op de Participatiewet. De VNG schat in dat 50% van de personen die een beroep doen op de Participatiewet daadwerkelijk recht heeft op een uitkering. De overige 50% behoort wel tot de doelgroep van de Participatiewet (als niet/uitkeringsgerechtigde) en heeft dus recht op begeleiding naar werk, ondersteuning op de werkvloer en mogelijk loonkostensubsidie. De aantallen die hieronder staan, zijn gebaseerd op de werkelijke in/ en uitstroom in het jaar 2012 (volgens de Wajong/monitor van het UWV) in Almere. 3 Loonkostensubsidie is een vergoeding aan de werkgever om het verschil tussen loonwaarde en het wettelijk minimumloon te compenseren. 68 Tabel I.2: Wajongpopulatie in Almere in 2012 Wat Aantal personen Wajongtoekenningen 194 Waarvan volledig 65 arbeidsongeschikt Doet mogelijk een beroep op de Participatiewet vanaf 2015 Waarvan 33% aangewezen op een beschutte werkplek (eventueel metloonkostensubsidie) Waarvan 67% mogelijk aangewezen op begeleiding en loonkostensubsidie 134 Aanvullende gegevens = 33%, recht op Wajong blijft behouden in 2015 194/65 44 90 De jaarlijkse extra instroom is dus op basis van bovenstaande 134 personen, waarbij ook hier is aangenomen dat 50% recht heeft op een uitkering via de Participatiewet. De overige 50% wordt aangemerkt als niet/uitkeringsgerechtigd. Herkeuring Wajongers Van belang is verder dat tussen 2015 en 2018 alle Wajongersworden herkeurd. Rekening houdend met een periode van een half jaar tussen beoordeling en overgang van het UWV naar de gemeente, betekent dit een extra instroom van klanten in de periode van juli 2015 tot juli 2018. De bijbehorende aantallen zijn weergegeven in onderstaande tabel. De gegevens zijn afkomstig van het UWV en gaan over het jaar 2012. Tabel I.3: Aantallen Wajongers in Almere in 2012 Wat Aantal personen AantalWajongers in Almere 2.095 Waarvan voor circa 1.404 67%verdiencapaciteit wordt vastgesteld na herkeuring (aanname VNG) Nieuwe instroom herkeurde circa 468 Wajongers per jaar van juli 2015 tot juli 2018 Aanvullende gegevens Overdracht aan gemeente in de periode van juli 2015 tot juli 2018 Waarvan 50% uitkeringsgerechtigd Wajongers die al een dienstverband hebben, en dus (gedeeltelijk) werken, blijven voor de duur van dat dienstverband bij het UWV en komen niet over naar de gemeente. Landelijk werkt ongeveer 25% van de Wajongers. Dit zou betekenen dat van de jaarlijks 468 herkeurde Wajongers nog 25% ‘achterblijft’ bij het UWV, zodat de nieuwe instroom vanuit deze groep 351 personen omvat. Bekend is dat het moeilijk is Wajongers langdurig binnen een dienstverband werkzaam te houden. Bij het einde van het dienstverband vindt alsnog overdracht aan de gemeente plaats. De verwachting is daarom dat een deel van de 25% alsnog naar de gemeente overkomt. Met deze 25% is in de berekening van de te verwachten instroom geen rekening gehouden. Ondersteuning Er hoeft geen recht op uitkering te bestaan om toch recht te hebben op ondersteuning bij het vinden en houden van betaalde arbeid en bij het doen van een beroep op loonkostensubsidie. Gemeenten maken zelf beleid over welke voorzieningen voor welke groepen worden ingezet. De beleidsvrijheid gaat niet zover dat groepen categoraal kunnen worden uitgesloten. Beschut werk Binnen de Participatiewet krijgen gemeenten de mogelijkheid om ‘beschut werk’ te organiseren voor degenen met een dusdanige arbeidshandicap dat een reguliere werkgever ze niet in dienst neemt. Gemeenten beoordelen wie tot de doelgroep voor beschut werk behoort. Of en binnen welke constellatie gemeenten deze beschutte werkplekken organiseren, laat de wetgever vrij: een B.V., een stichting, binnen een gemeentelijke dienst of (via detachering) bij een reguliere werkgever. Bij beschut werken is er altijd sprake van een dienstverband en dus een cao/loon, 69 minimaal ter hoogte van het wettelijk minimumloon. Loonkostensubsidie kan voor deze groep ingezet worden om het verschil tussen de loonwaarde en het wettelijk minimumloon te compenseren. Loonkostensubsidie Gemeenten moeten onder de Participatiewet bepalen of aanvragers behoren tot de groep die een beperkte verdiencapaciteit heeft. Wanneer er sprake is van een verminderde loonwaarde, kan loonkostensubsidie worden verstrekt ter hoogte van het verschil tussen de loonwaarde en het wettelijk minimumloon. Wanneer er sprake is van een cao/loon dat hoger ligt dan het wettelijk minimumloon, is het verschil tussen het wettelijk minimumloon en het cao/loon voor rekening van de werkgever. De loonkostensubsidie wordt naar verwachting betaald vanuit het I/deel (inkomensbudget), waaruit ook de uitkeringen worden gefinancierd. Aan het I/deel wordt naar verwachting een extra toevoeging gedaan voor de kosten van loonkostensubsidie voor de nieuwe instroom. Hoewel dit nog niet officieel is vastgelegd, lijkt het kabinet uit te gaan van een gemiddelde loonwaarde van 40%. Mocht dit te hoog zijn geschat, dan loopt de gemeente een financieel risico. B. Hoofdpunten uit de Wmo 2015 De gemeente wordt vanaf 1 januari 2015 verantwoordelijk voor extramurale begeleiding (individuele begeleiding, groepsbegeleiding en dagbesteding), kortdurend verblijf, het vervoer dat aan begeleidingsactiviteiten verbonden is en het op participatie gerichtebegeleid wonen voor mensen met psychiatrische aandoeningen. De verwachting was dat ook een flink deel van de persoonlijke verzorging naar de gemeente over zou komen. In ieder geval het niet/medische deel. Recent, op 6 november 2013, beschrijft staatssecretaris Van Rijn per brief een nadere uitwerking van de hervorming van de langdurige zorg. In deze brief staat het voorstel om 95% van de persoonlijke verzorging onder te brengen in de Zorgverzekeringswet, vanwege de zorginhoudelijke samenhang met verpleging. Er zou dan nog slechts 5% van het budget naar de gemeente gaan. Op dit moment vinden er nog onderhandelingen plaats tussen de VNG en het Rijk over de condities waaronder de gemeente de zorgtaken kunnen uitvoeren. De wettekst wordt mogelijk nog gewijzigd. Vanwege het scheiden van wonen en zorg vervallen de lichte zorgzwaartepakketten (zzp’s) in de intramurale zorg. Ook de ondersteuning van deze groepen valt onder de nieuwe Wmo. De veranderingen in de Wmo behoren tot een groter geheel van hervormingen binnen de zorg. Staatssecretaris van Rijn heeft op 25 april 2013 de Tweede Kamer geïnformeerd over de hervorming van de langdurige zorg. De hervormingen richten zich op: - betere kwaliteit van ondersteuning en zorg; houdbaarheid en betaalbaarheid; meer voor elkaar zorgen. Voor zwaardere vormen van ondersteuning (zorg met verblijf) kunnen inwoners een beroep doen op de kern/AWBZ (Wet langdurige zorg) en voor de medische zorgaspecten op de Zorgverzekeringswet. Tabel I.4: Overzicht hervormingen in de Wmo, Zvw en Wlz Wet Hervormingen Wet maatschappelijkeondersteuning (Wmo) Zorgverzekeringswet (Zvw) Wet langdurigezorg (Wlz) De gemeente wordt verantwoordelijk voor de niet/medische ondersteuning, waaronder begeleiding en dagbesteding voor inwoners vanaf 18 jaar. De ondersteuning voor inwoners jonger dan 18 jaar valt onder de Jeugdwet. De zorgverzekeraars zijn via de Zorgverzekeringswet verantwoordelijk voor de medische ondersteuning. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor de langdurige verblijfszorg voor mensen die in een instelling verblijven. 70 Naar verwachting wordt het conceptwetsvoorstel eind 2013 bij de Tweede Kamer ingediend. Het parlement stelt de wet naar verwachting op 1 juli 2014 vast. Wat houdt de nieuwe Wmo in? Het AWBZ/stelsel heeft andere uitgangspunten dan de Wmo. Bij de AWBZ was altijd sprake van een recht op zorg en werd gekeken naar wat mensen niet kunnen. De Wmo gaat uit van de kracht van mensen en van wat mensen wel kunnen. Het uitgangpunt is dat als er ondersteuning nodig is, allereerst gekeken wordt naar de eigen mogelijkheden van mensen en van die van het netwerk. Bij onvoldoende zelfredzaamheid en participatie kan de inwoner een beroep doen op de door de overheid georganiseerde ondersteuning via de nieuwe Wmo. De nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning richt zich op: - - - het bevorderen van sociale samenhang, mantelzorg, vrijwilligerswerk, toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, veiligheid en leefbaarheid in de gemeente en het voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld; het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische, psychische of psychosociale problemen (zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving); het bieden van beschermd wonen en opvang voor mensen met psychische of psychosociale problemen of voor mensen die de thuissituatie hebben verlaten. De huidige negen prestatievelden worden losgelaten en de compensatieplicht in de huidige vorm verdwijnt (huishouden voeren, zich verplaatsen in en om de woning en lokaal en medemensen ontmoeten). In plaats daarvan komt de term ‘maatwerkvoorziening’. De resultaatverplichting is daarmee ruimer geformuleerd dan de huidige compensatieplicht. Het benadrukt dat de gemeente en de inwoners de ruimte hebben om te komen tot oplossingen die zijn toegesneden op de individuele en lokale omstandigheden. Het gaat over ondersteuning van de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, beschermd wonen en opvang. Gevolgen voor de gemeente De gemeente is vanaf 1 januari 2015 verantwoordelijk voor de ondersteuning. Hierbij gaat het om inwoners met psychogeriatrische problematiek (dementie), mensen met een verstandelijke, zintuiglijke of lichamelijke beperking en/of mensen met een psychiatrische stoornis. Er is een inschatting gemaakt van het aantal inwoners dat als gevolg van deze wet een beroep kan doen op de gemeente. In onderstaande tabel zijn deze aantallen weergegeven. Het gaat om unieke inwoners. Tabel I.5: Schatting nieuwe klantgroepen en verantwoordelijkheden Overzicht klanten naar functie Aantal personen Begeleiding individueel Begeleiding groep (dagbesteding) Vervoer Kortdurend verblijf 1.884 836 449 113 In totaal zijn er in Almere 3.972 unieke cliënten. Sommige cliënten maken gebruik van meerdere functies. In een jaar tijd maken zij gebruik van 5.476 functies (gemiddeld 1,38 functies per cliënt). Meer dan de helft van alle groepen (55%) heeft een leeftijd van 18 tot 64 jaar. Dominante grondslagen zijn een lichamelijke aandoening/ziekte (45%), een psychiatrische aandoening/ziekte (25%) en een verstandelijke handicap (15%). Mensen met een psychiatrische aandoening, verstandelijke handicap of zintuiglijke handicap maken vaker gebruik van begeleiding. Mensen met een psychiatrische grondslag vormen de grootste groep binnen de dagbesteding. 71 Vanaf 1 januari 2015 is de gemeente ook verantwoordelijk voor het beschermd wonen van mensen met een psychiatrische stoornis/beperking. Het gaat hier om beschermd wonen gericht op participeren in de samenleving. Daar waar behandeling nodig is, valt dit onder de Zorgverzekeringswet. In Almere gaat het om 305 inwoners. Overgangsregelingen Alle cliënten behouden in principe tot eind 2015 hun huidige rechten op ondersteuning onder de condities die daarvoor onder de AWBZ van toepassing waren. Dit geldt ook voor de eigen bijdragen. De gemeente krijgt de mogelijkheid om aan deze mensen een nieuw ondersteuningsarrangement aan te bieden. Als de betrokkene daarmee akkoord gaat, kan de persoon gebruikmaken van het nieuwe arrangement. Zo niet, dan blijft dus de huidige ondersteuning van kracht. Eenzelfde overgangsregeling komt er voor cliënten die een persoonsgebonden budget hebben. Er wordt nog onderhandeld over wie de kosten van het overgangsrecht gaat betalen. Voor inwoners met een indicatie voor beschermd wonen geldt een overgangsrecht van vijf jaar. Specifieke eisen van deze wet De gemeente stelt periodiek een beleidsplan vast. In dit plan wordt specifiek aandacht besteed aan het realiseren van een zo integraal mogelijke dienstverlening van maatschappelijke ondersteuning, publieke gezondheid, zorg, jeugdzorg, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen. Daarnaast moet er aandacht zijn voor de samenwerking met de zorgverzekeraars, ook met het oog op het realiseren van een zo integraal mogelijke dienstverlening. Jaarlijks legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad over het gevoerde beleid. In nadere regelgeving (een verordening) werkt de gemeente onder andere uit hoe en op basis van welke criteria een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, wanneer een budget wordt verstrekt en welke eisen gesteld worden aan de kwaliteit van voorzieningen. De gemeente biedt cliëntondersteuning. Daarnaast stelt zij op ieder moment van de dag telefonisch of elektronisch anoniem een luisterend oor en advies beschikbaar. De procedure voor het verstrekken van een maatwerkvoorziening is in de wet vastgelegd. Na een melding is er zes weken tijd voor onderzoek. De betrokkene ontvangt het verslag van het onderzoek en kan op basis daarvan een aanvraag indienen. De beslissing op de aanvraag is een beschikking op basis van de Algemene wet bestuursrecht. Indien de cliënt het niet eens is met de inhoud of de onderbouwing van de beschikking staat bezwaar bij de gemeente open en daarna beroep op de rechter. De gemeente mag de cliënt niet langer een pgb in geld geven, maar alleen in de vorm van een trekkingsrecht via de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De SVB keert dan het geld uit aan de zorgaanbieder. Aan het verstrekken van een pgb bij een maatwerkvoorziening is een aantal nadere wettelijke regels verbonden: - De aanvrager (of vertegenwoordiger) voert de aan het persoongebonden budget verbonden taken op een verantwoorde wijze uit. Het door de gemeente gecontracteerde aanbod is niet passend. De in te zetten diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen zijn van goede kwaliteit. In beginsel wordt er geen budget verstrekt voor financiering van informele zorg, tenzij deze zorg aantoonbaar effectiever en doelmatiger is. De gemeente kan voor het gebruik van een algemene voorziening (los van de in het wetsvoorstel opgenomen eigenbijdragesystematiek) een vergoeding van inwoners vragen. De hoogte van deze vergoeding bepaalt de gemeente zelf. Indien de gemeente dit wenst, kan de gemeente afhankelijk van het inkomen een korting geven op de eigen bijdrage. Uitgangspunt van het wetsvoorstel is dat maatschappelijke ondersteuning beschikbaar is voor degenen die daarop zijn aangewezen, ongeacht de hoogte van het inkomen of vermogen. De gemeente heeft beleidsvrijheid om te bepalen of cliënten voor ondersteuning een (eigen) bijdrage verschuldigd zijn. De uitwerking hiervan vindt plaats in een verordening. De hoogte van de eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening wordt gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorziening. Het Centraal Administratiekantoor (CAK) int de eigen 72 bijdrage. Er komen landelijke professionele kwaliteitsstandaarden die als minimumnorm gaan gelden. Ondersteuning In de wet is er onderscheid tussen het melden van een probleem en het aanvragen van een maatwerkvoorziening. De gemeente biedt algemene voorzieningen die gericht zijn op het bevorderen en versterken van de zelfredzaamheid en participatie van personen en voorzieningen die in opvang voorzien. Daarmee draagt de gemeente bij aan het voorkomen dat mensen op ondersteuning zijn aangewezen. Indien inwoners niet op eigen kracht, met behulp van het netwerk of met de algemene voorzieningen voldoende zelfredzaam zijn, of als zij beschermd wonen of opvang nodig hebben, moet de gemeente op de persoon afgestemde diensten, hulpmiddelen woningaanpassingen of andere maatregelen treffen (de maatwerkvoorzieningen). Het college beslist / binnen de grenzen die zijn vastgesteld in een plan en verordening / tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening. Die voorziening levert een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin een cliënt zelfredzaam is, maatschappelijkparticipeert en zo lang mogelijk in de eigen omgeving kan blijven. De cliënt wordt daarbij aangesproken op wat er redelijkerwijs van hem kan worden verwacht. C. Hoofdpunten van de nieuwe Jeugdwet In het nieuwe jeugdstelsel worden gemeenten verantwoordelijk voor alle vormen van jeugdhulp. Ook specialistische hulp zoals jeugd/GGZ, zorg aan verstandelijk beperkten en gesloten jeugdhulp in het kader van ernstige opgroei/ en opvoedproblemen valt straks onder de gemeentelijke verantwoordelijkheid. Gemeenten zorgen dan ook voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Van gemeenten wordt verwacht dat zij / afgestemd op de lokale situatie – maatwerk leveren en verbindingen leggen met zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk, inkomen, sport en veiligheid. Wat houdt de Jeugdwet in? Het nieuwe stelsel van jeugdhulp is erop gericht dat ieder kind gezond en veilig opgroeit en zo zelfstandig mogelijk deelneemt aan het maatschappelijk leven, rekening houdend met zijn of haar ontwikkelingsniveau. Ouders zijn hiervoor overigens het eerst verantwoordelijk. Pas als dit niet vanzelf gaat, komt de overheid in beeld. De nieuwe wet gaat uit van een omslag (transformatie) die leidt tot: - preventie en uitgaan van eigen kracht van jeugdigen, ouders en het sociale netwerk; minder snel medicaliseren, meer ontzorgen en normaliseren; eerder (jeugd)hulp op maat voor kwetsbare kinderen; integrale hulp met betere samenwerking rond gezinnen: één gezin, één plan, één regisseur; meer ruimte voor professionals en vermindering van regeldruk. Wat is jeugdhulp? Het begrip Jeugdhulp is breed gedefinieerd. Het omvat de ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen (tot 18 jaar) en hun ouders bij alle denkbare opgroei/ en opvoedproblemen, psychische problemen en stoornissen. Hieronder valt zowel een vorm van ambulante hulp als verblijf bij pleegouders, hulp in een medisch kinderdagverblijf, psychiatrische zorg, begeleiding en persoonlijke verzorging bij een beperking. Preventie en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering vallen niet onder het begrip jeugdhulp. Niettemin is de gemeente daar in het nieuwe stelsel wel verantwoordelijk voor en dient zij daar in een beleidsplan ook aandacht aan te besteden. Onder de jeugd/GGZ die naar gemeenten komt, valt ook alle preventieve zorg als zorg voor kinderen van ouders met psychiatrische of verslavingsproblematiek. Deze zorg valt nu nog onder de Wmo. 73 Daarnaast worden gemeenten verantwoordelijk voor: - alle jeugd/GGZ/diagnoses behandeling van ernstige enkelvoudige dyslexie tussen 7 en 12 jaar; gesprekstherapie bij een psycholoog; psychiatrische gezinsbegeleiding; verslavingszorg; e/health; acute psychiatrie; multidisciplinaire zorg vanuit de GGZ, waarvan het klinische deel soms ook in (academische) psychiatrische ziekenhuizen of vroegkinderlijke traumabehandeling wordt geleverd. Het kan dan ook gaan om gedwongen opnamen op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). Overigens is een aantal van deze aandoeningen zo specifiek en/of zeldzaam dat dit bovenregionaal, of in sommige gevallen landelijk moeten worden georganiseerd. De wet beoogt goede samenhang met de somatische zorg voor jeugd en in algemene zin met de Zorgverzekeringswet, waaronder de GGZ/zorg voor volwassenen, extramurale psychofarmaca, de huisarts en de praktijkondersteuner GGZ vallen. Welke hulp voor kinderen met een verstandelijke beperking voeren gemeenten uit? Alle functies uit de AWBZ op de grondslag verstandelijke beperking voor jeugdigen tot 18 jaar worden overgeheveld naar de Jeugdwet. Denk aan de zorg voor licht verstandelijk beperkte jeugdigen met gedragsproblemen zoals orthopedagogische behandelcentra (OBC’s) die bieden. Of de zorg voor verstandelijk beperkte jeugdigen met een psychische stoornis door multifunctionele centra (MFC’s). Ook hier geldt dat een aantal van deze aandoeningen zo specifiek en/of zeldzaam kan zijn, dat deze bovenregionaal of in sommige gevallen landelijk worden georganiseerd. De (licht) verstandelijk beperkte jeugdigen met verschillende zorg/ en gedragsproblemen die op voorhand niet eenvoudig te duiden zijn, vragen om een integrale aanpak, vroegtijdige signalering en een nauwe samenhang met onder andere het onderwijs als toegangspoort. Jeugdigen bij wie al voor het achttiende levensjaar duidelijk is dat zij op grond van een verstandelijke beperking hun verdere leven intensieve verblijfszorg nodig hebben, houden aanspraak op de AWBZ. Andere overhevelingen uit de AWBZ Naast de zorg voor kinderen met een verstandelijke beperking en psychische problemen, wordt ook de begeleiding en persoonlijke verzorging voor alle grondslagen uit de AWBZ overgeheveld naar de Jeugdwet. Dit betekent dat de gemeente verantwoordelijk is wanneer een kind bijvoorbeeld begeleiding nodig heeft omdat het doof of blind is, of een somatische ziekte heeft. De gemeente besluit vanaf 2015 ook of kortdurende verblijf van kind of ouder buiten het gezin noodzakelijk is in verband met ontlasting van een verzorger. Hetzelfde geldt voor een besluit over vervoer naar de locatie (binnen of buiten de gemeente) waar jeugdhulp wordt geboden. Extra eisen aan de uitvoering van de jeugdbescherming en jeugdreclassering Het doel van een kinderbeschermingsmaatregel is het opheffen van een bedreiging voor de veilige ontwikkeling van een kind. Het opleggen van de maatregel betekent dat wordt ingegrepen in het privéleven van de jeugdige en zijn ouders. Dit ingrijpen moet met waarborgen omkleed zijn. Die waarborgen zijn: proportionaliteit en subsidiariteit, rechtsgelijkheid, verbod van willekeur, rechtszekerheid en uniformiteit. Deze beginselen gelden ook voor de uitvoering van de jeugdreclassering. De jeugdreclassering begeleidt een jeugdige met als doel het voorkomen van recidive en het realiseren van een gedragsverandering. Het jeugdstrafrecht houdt daarbij rekening met de eigen aard en ontwikkeling van de jeugdige. Alleen de kinderrechter kan besluiten tot een kinderbeschermingsmaatregel, na zorgvuldig onderzoek en advisering door de Raad voor de Kinderbescherming. De kinderrechter draagt de 74 uitvoering van de maatregel op aan een door de gemeente gecontracteerde gecertificeerde instelling. Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) De huidige AMK/taken gaan naar een nieuw Advies/ en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK).In het AMHK worden het huidige Advies/ en Meldpunt Kindermishandeling en Steunpunt Huiselijk Geweld samengevoegd. Het doel van de integratie is een betere samenhang in de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. Het AMHK wordt wettelijk verankerd in de Wmo. Het AMHK kent de wettelijke functies van: 1. advies over vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling; 2. een meldfunctie bij vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling; 3. onderzoek bij vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling. Gevolgen voor de gemeente Onder de nieuwe Jeugdwet zijn dit de verantwoordelijkheden van gemeente: - - - - - Het voorzien in een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod. Gemeenten zorgen dat er deskundigen worden ingezet die laagdrempelig hulp bieden, die voor crisishulp worden ingezet, die problemen herkennen en een passend aanbod bieden; Het opstellen van een beleidsplan voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg bij opgroei/ en opvoedproblemen en psychische problemen en stoornissen en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering; Het treffen van een voorziening op het gebied van jeugdhulp (jeugdhulpplicht, vergelijkbaar met de huidige compensatieplicht in de Wmo) wanneer jeugdigen en hun ouders het niet op eigen kracht redden. De uitvoering van door de rechter opgelegde maatregelen kinderbescherming en jeugdreclassering. Het voorzien in maatregelen ter voorkoming van kindermishandeling. Het opzetten van een Advies/ en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK) met 24/uurs bereikbaarheid en inzetbaarheid via een landelijk telefoonnummer. De uitvoerder van het AMHK mag niet ook uitvoerder van jeugdhulp zijn. De regie over de gehele jeugdketen en de afstemming met overige diensten op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk, inkomen, sport en veiligheid. Het voorzien in vertrouwenspersonen voor jeugdigen, hun ouders, pleegouders of netwerkpleegouders die te maken hebben met hulpverleners. Daarnaast zorgen gemeenten ervoor dat: - - er een herkenbare en laagdrempelige toegang tot jeugdhulp bestaat. Welke vorm het meest geschikt is, hangt af van de lokale situatie; passende hulp tijdig wordt ingezet en dat de juiste expertise beschikbaar is; er een consultatiefunctie bestaat voor professionals die werken met jeugdigen; er in crisissituaties directe interventie mogelijk is; er bij complexe hulpvragen of wanneer de veiligheid van het kind in het geding is, zo snel mogelijk specialistische hulp wordt ingeschakeld of een verzoek tot onderzoek wordt ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming; de geboden ondersteuning zoveel mogelijk in de eigen omgeving van het kind en het gezin plaatsvindt. De gemeente bepaalt zelf welk deel van de voorzieningen vrij toegankelijk is en welke niet. Overigens behoudt de huisarts zijn rol als doorverwijzer naar jeugdhulp, evenals de medische specialist en de jeugdarts. Wel doen zij dit in afstemming met de gemeente (in Almere met het team van wijkwerkers). Alleen de rechter legt een maatregel jeugdbescherming of jeugdreclassering op. 75 Tabel I.6a: Schatting nieuwe klantgroepen en verantwoordelijkheden4 Verantwoordelijkheid Aantal jeugdigen jeugd- en opvoedhulp Ambulante zorg 554 Deeltijdbehandeling 83 Pleegzorg 239 Residentiële zorg 193 Gesloten jeugdzorg 43 Crisisaanspraken 187 Jeugdbeschermingsmaatregelen 360 Jeugdreclasseringsmaatregelen 185 AMK 654 Bron: Onderzoek Panteia,tabellenboek Almere (zomer 2013) en gegevens Bureau Jeugdzorg Flevoland uit het rapport ‘Jeugdzorg in cijfers’ (2012) Tabel I.6b: Schatting nieuwe klantgroepen en verantwoordelijkheden Verantwoordelijkheid Aantal jeugdigen jeugd-GGZ Diagnostiek 1.151 Kortdurende behandeling 3.497 Eerstelijns psycholoog 3.515 Gezinsbehandeling 803 Verslavingszorg 23 Langdurigezorg 553 Overig onbekend Tabel I.6c: Schatting nieuwe klantgroepen en verantwoordelijkheden Verantwoordelijkheid Aantal jeugdigen jeugd met een (lichte) verstandelijke beperking Individuele begeleiding 292 Dagbesteding met vervoer 444 Kortdurend verblijf 105 Gespecialiseerde behandeling en 159 begeleiding Overige onbekend Bron: Onderzoek Panteia, tabellenboek Almere (zomer 2013) Specifieke eisen van deze wet De positie van ouders en jeugdigen wordt versterkt door de bepalingen in de Jeugdwet. Gemeenten moeten jeugdigen en ouders informeren over de te verlenen jeugdhulp. Ook is er een eis voor toestemming. Voor de niet vrij toegankelijke vormen van jeugdhulp wordt in een gesprek beoordeeld of de jeugdige of diens ouders daadwerkelijk ondersteuning nodig hebben. Wanneer het kind en de ouders niet tevreden zijn met de uitkomsten van het gesprek, dan is er een procedure voor bezwaar (gemeente) en beroep (rechter). Gemeenten zorgen voor effectieve en laagdrempelige klachtenbehandeling en regelen medezeggenschap van jeugdigen en hun ouders door het verplicht stellen van een cliëntenraad. Gemeenten zorgen ervoor dat jeugdigen en ouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon. Ook houden gemeenten rekening met gezindheid, levensovertuiging en culturele achtergrond. Tenslotte krijgen alle inwoners, met name 4 Bovengenoemde cijfers zijn op opgesteld basis van onderzoek door adviesbureau Panteia, gebaseerd op een recente (2013) inventarisatie bij zorgaanbieders in Flevoland. Verondersteld wordt dat in de huidige cijfers dubbeltellingen zitten en dat daarnaast de onderzoeksvraag niet altijd overeenkomt met de wijze van registreren bij de jeugdzorgaanbieders. Daarom worden deze cijfers beschouwd als een voorlopige schatting.Medio 2014 volgt wederom een onderzoek naar de omzet in de jeugdhulp. Daarmee wordt de omzet in de jeugdhulp concreter en gedetailleerder onderzocht. 76 jeugdigen en hun ouders, een rol bij de voorbereiding van jeugdhulpbeleid, kinderbeschermingsmaatregelen en de jeugdreclassering. Gemeenten worden ook verantwoordelijk voor de kwaliteit van de uitvoering van jeugdhulp. Zij gaan bijvoorbeeld kwaliteitseisen stellen in inkoopcontracten en/of gebruikmaken van keurmerken, klachtenregistratie en onderzoeken naar klanttevredenheid. Kwaliteitseisen uit de jeugdwet zijn onder meer: - - - - Kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering worden alleen uitgevoerd door instellingen die gecertificeerd zijn voor een van deze of voor beide taken. Een verplicht hulpverleningsplan of plan van aanpak is onderdeel van verantwoorde hulp. Het hulpverleningsplan kan mondeling overeen worden gekomen. Als de jeugdige of zijn ouders daarom vragen, wordt het hulpverleningsplan binnen veertien dagen op schrift gesteld. De jeugdhulpaanbieder zorgt voor systematische kwaliteitsbewaking. Om de administratieve lasten binnen de perken te houden, is dit wel afgestemd op de aard en intensiteit van de jeugdhulp en de omvang van de instelling. Een Verklaring omtrent het gedrag (VOG) is verplicht voor alle medewerkers van een jeugdhulpaanbieder en van een uitvoerder van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Er is een verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Er geldt een meldplicht voor calamiteiten en geweld. De jeugdhulpaanbieders zijn verplicht om de vertrouwenspersoon in de gelegenheid te stellen zijn taak uit te oefenen. Gemeenten kunnen hiernaast zelf aanvullende kwaliteitseisen stellen. De Inspectie Jeugdzorg (IJZ) houdt met de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) toezicht op de naleving van de wet door de jeugdhulpaanbieders en de gecertificeerde instellingen. De handhaving vindt plaats op een vergelijkbare wijze als nu de IGZ handhaaft. Handhaving gaat over de maatregelen die de inspectie treft als de kwaliteit van jeugdhulp en de veiligheid van een jongere in het geding zijn. Daarnaast wordt in de Jeugdwet een rol voor de Inspectie Veiligheid en Justitie opgenomen voor het toezicht op de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen. 77 Bijlage 2: Ondersteuningsmodel bij de Almeerse participatieladder De werksoorten die nodig zijn in het toekomstige ondersteuningsmodel gericht op participatie, re/integratie en arbeidstoeleiding worden hieronder uitgelicht. Daarnaast zijn de componenten in kaart gebracht van de infrastructuur die hiervoor nodig is. Figuur II.1: Relevante werksoorten en componenten infrastructuur Componenten infrastructuur Relevante werksoort Regionaal Werkbedrijf regulier werk 100% regulier werk zonder loonkostensubsidie Werkgevers/ serviceteam (naar) werk 80% regulier werk en loonkostensubsidie en leerwerkplekken beschut werk en arbeidsmatige dagbesteding Vrijwilligerswerk en dagbesteding (op weg naar) werk ontwikkel/ en werktrajecten 40% ‘oude’ Wsw beschermd activerend nihil beschut werk arbeidsmatige dagbesteding activeringscentra, buurtcentra dagbesteding Regulier werk zonder loonkostensubsidie Bij het aan het werk helpen van mensen, hebben inwoners met een bijstandsuitkering prioriteit. Een groot deel van de uitkeringsgerechtigden is in staat om regulier werk te verrichten. Het re/ integratie/ en participatiebeleid blijft er op gericht om deze groep zo snel mogelijk richting arbeidsmarkt te leiden. De instrumenten die de gemeente hiervoor heeft, zijn onveranderd ten opzichte van de ‘oude’Wwb. Vanuit een diagnose wordt bepaald hoe groot de afstand tot de arbeidsmarkt is en welk traject het meest zinvol en effectief is om weer zelfstandig regulier werk te verrichten. Dat kan via een participatieplaats, een leerwerktraject, via scholing of stages. Als een volledige baan niet beschikbaar is, of de thuissituatie dit niet mogelijk maakt, is een deeltijdbetrekking een zinvol alternatief. Regulier werk met loonkostensubsidie Loonkostensubsidie is een belangrijk instrument binnen de kaders van de Participatiewet. Dit instrument is de belangrijkste schakel tussen de doelstelling van de wet (participatie naar vermogen) en de uitvoering (arbeidsplaatsen). Voor uitkeringsgerechtigden met een arbeidsvermogen dat 80% of lager is, kan loonkostensubsidie aan een werkgever worden verstrekt. De werkgever betaalt conform de cao, dus minimaal 100% van het wettelijk minimumloon. De gemeente vult met loonkostensubsidie het gat tussen het wettelijk minimumloon en de loonwaarde van de betrokken klant/werknemer. Om de subsidie te bepalen en om te bepalen of de klant voor deze constructie in aanmerking komt, is er een toets gewenst en een bepaling van de loonwaarde.Regulier werk met loonkostensubsidie vindt altijd plaats op de reguliere arbeidsmarkt. Het geeft uiting aan het werken, het participeren naar vermogen. Beschut werk en arbeidsmatige dagbesteding Beschut werk is bedoeld voor mensen die door lichamelijke, verstandelijke en/of geestelijke beperkingen alleen onder aangepaste omstandigheden kunnen werken. Die aanpassingen bestaan uit aanpassingen van de werkplek (fysiek), begeleiding of aangepaste productienormen. Op de reguliere arbeidsmarkt zijn dergelijke omstandigheden over het algemeen niet aanwezig. Beschut werk is daarom werk dat georganiseerd wordt. Bij arbeidsmatige dagbesteding gaat het om werk/activiteiten met een zelfstandig karakter. Het gaat vaak om het tot stand brengen van een product of dienst, afgestemd op de mogelijkheden 78 en interessesvan de cliënt. Het gaat hier net als bij beschut werk om mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. De grootste groep betreft mensen met een psychiatrische stoornis of een verstandelijke beperking. Activering en vrijwilligerswerk Voor de grote groep mensen die afhankelijk is van een uitkering en voor wie werk (vooralsnog) een brug te ver is, is activering (waaronder dagbesteding) en vrijwilligerswerk het alternatief. Hier kijkt voor uitkeringsgerechtigden de invulling van de (wettelijke) tegenprestatie om de hoek. Vanuit de gedachte dat mensen participeren naar vermogen, wordt gevraagd dat mensen zich actief opstellen. Dat kan betekenen dat mensen taken oppakken in de buurt of in de wijk: boodschappen doen voor de buren, koffie schenken in het buurtcentrum, het gras maaien van het strookje in de straat. De gemeente heeft een activerende en stimulerende rol hierin (zorgen dat) en organiseert dit vanuit buurtcentra en activeringscentra. Vanuit de gedachte dat meedoen goed is, willen we ook graag de talenten en maatschappelijke waarde benutten van mensen zonder uitkering. De dagbesteding die vanuit de AWBZ overkomt (hier gaat het om de niet/arbeidsmatige variant) heeft ook een activerend karakter. Het gaat om activiteiten gericht op het zinvol besteden van de dag, aangepast aan de mogelijkheden en interesse van de cliënt, waaronder handvaardigheid, expressie, beweging en belevingsactiviteiten. Naar behoefte is er extra aandacht voor sfeer, geborgenheid, veiligheid, ritme en regelmaat. Voor het organiseren van activeringstrajecten, dagbesteding en dagopvang op wijkniveau zijn een aantal redenen: - - Het is een schaalniveau dat herkenbaar is voor inwoners en cliënten; Dagactiviteiten in de wijk zijn vertrouwd en laagdrempelig; Voor veel cliënten van dagactiviteiten liggen hun actieradius en participatiemogelijkheden door hun fysieke of sociale beperking vooral in de wijk. Door deelname aan dagactiviteiten in de buurt breiden zij hun sociale netwerk uit. Het is een schaalniveau waarop samenwerking tussen zorg en welzijn, met wijkbewoners en andere organisaties goed te organiseren is. Op dit schaalniveau is het gemakkelijker om vrijwilligers te betrekken uit de buurt. Werken op dit niveau bespaart vervoerskosten. Wijkgericht werken is vooral zinvol wanneer de activiteit of de voorziening past bij de cliënt. Bepaalde cliënten zijn gebaat bij gespecialiseerde ondersteuning die vaak stedelijk of zelfs regionaal georganiseerd is. Daarnaast realiseren we ons dat niet alle vrijwilligers in hun eigen wijk actief willen zijn. 79 Bijlage 3: Verklarende woordenlijst Algemene voorziening Aanbod van diensten of activiteiten dat zonder toegangsbepaling toegankelijk is en dat is gericht op het versterken van zelfredzaamheid en participatie of op opvang (bron: conceptwettekst Wmo 2015, versie 3, oktober 2013). AMK Advies/ en Meldpunt Kindermishandeling. Begeleiding (AWBZ) Het geven van (beroepsmatige) ondersteuning op het terrein van structuur, dagritme en praktische hulp bij taken zoals huishouden en administratie, gericht op het bevorderen, behouden of vergroten van de zelfredzaamheid van mensen met een ernstig regieverlies of een ernstig invaliderende aandoening of beperking. BJZ Bureau Jeugdzorg. Centrale ingang voor provinciaal geïndiceerde jeugdzorg, de jeugd/GGZ en de zorg aan jeugd met een licht verstandelijke beperking. Bureau Jeugdzorg voert daarnaast de jeugdbescherming en jeugdreclassering uit en omvat het AMK en de Kindertelefoon. Bemoeizorg Bemoeizorg is het bieden van (ongevraagde) hulp aan cliënten met (vaak) complexe problematiek die zelf niet om hulp vragen of zorg mijden. Brandpuntfunctionaris Persoon met beslissingsbevoegdheid die ingeroepen wordt als de hulpverlening stagneert of bij een crisissituatie. Burgerkracht Burgerkracht is een breed begrip. Letterlijk is het de kracht van de burger. De kracht om regie in eigen hand te houden, de kracht om voor zichzelf te zorgen (eigen kracht en zelfredzaamheid) en voor anderen (samenredzaamheid). De kracht om (samen met anderen) initiatief te nemen om de eigen leefwereld, zowel fysiek als sociaal, te verbeteren. CAK Centraal Administratiekantoor. Het CAK heeft drie hoofdtaken: 1. het vaststellen, opleggen en incasseren van de wettelijk verplichtte eigen bijdragen voor geleverde zorg (AWBZ en Wmo); 2. het bepalen en uitbetalen van een compensatie van het eigen risico (Compensatie Eigen Risico) of een tegemoetkoming voor extra kosten als gevolg van een chronische ziekte of handicap (Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten); 3. financiering van de instellingen die AWBZ/zorg verlenen. CIZ Centrum Indicatiestelling Zorg. Landelijke organisatie die verantwoordelijk is en blijft voor de indicatiestelling (vaststelling recht op zorg) voor alle zorg die betaald wordt uit de AWBZ. Dagbesteding (AWBZ) Ook wel begeleiding groep (BGG) genoemd. Het bestaat onder andere uit: - niet/arbeidsmatige dagbesteding (recreatie en educatie); vrijblijvende vormen van arbeidsmatige dagbesteding (maken van producten en leveren van diensten zonder productie/eisen); niet/vrijblijvende vormen van arbeidsmatige dagbesteding (maken van producten en leveren van diensten met beperkte productie/eisen); toeleiding tot arbeid. 80 Eerstelijnszorg Alle zorg die direct toegankelijk is voor de cliënt, zoals huisartsen en maatschappelijk werk. Extramurale zorg Zorg die beschikbaar is voor mensen die zelfstandig thuis wonen. Gemeenschappelijke Regeling Een samenwerkingsverband tussen overheidslichamen dat op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen is opgericht, ter behartiging van een of meer bepaalde belangen van die gemeenten. Gezinsbegeleiders Een specialist die niet alleen een deel van de ondersteuning aan een gezin verzorgt, maar ook de coördinatie voert op het geheel van ondersteuning op basis van het ondersteuningsplan (regisseursfunctie). Inclusie Inclusie betekent de insluiting in de samenleving van achtergestelde groepen op basis van gelijkwaardige rechten en plichten. Inclusie staat voor gelijkwaardigheid en volwaardig burgerschap. Het is een stap naar een samenleving zonder drempels. Indicatie Besluit waarin staat of iemand recht heeft op zorg. Wanneer dat het geval is, staat ook vermeld hoeveel zorg deze persoon krijgt en voor welke periode. De indicatiestelling bestaat in hoofdlijnen uit drie stappen: de aanvraag, een onderzoek en een indicatiebesluit. Inloop Laagdrempelige voorzieningen die dagopvang bieden aan bijvoorbeeld daklozen, ouderen, verslaafden en mensen met een psychiatrische achtergrond. Intramurale zorg Ofwel residentiële zorg: zorg verleend aan mensen die langer dan 24 uur in een instelling verblijven, zoals een verpleeg/ of verzorgingshuis, ziekenhuis of een instelling voor mensen met een verstandelijke beperking. Jeugdbescherming De jeugdbescherming voert door de kinderrechter opgelegde maatregelen uit ter bescherming van kinderen die ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De kinderbeschermingsmaatregelen zijn geregeld in het Burgerlijk Wetboek. Het opleggen van de maatregelen betekent dat in het privéleven van jeugdigen en hun ouders wordt ingegrepen. Dit ingrijpen is gericht op het wegnemen van de dreiging en dient met waarborgen omkleed te zijn. Jeugdreclassering De jeugdreclassering voert strafrechtelijke beslissingen uit in de vorm van toezicht en begeleiding. Het doel van begeleiding door de jeugdreclassering is het voorkomen van recidive en/of het realiseren van een gedragsverandering bij de betrokken jongere, teneinde participatie en integratie van de jongere in de samenleving te bevorderen. Kanteling De kanteling is erop gericht om gemeenten te ondersteunen bij de invulling van de compensatieplicht in de Wmo. Centraal staat de omslag van claim/ en aanbodgericht naar vraag/ en resultaatgericht werken. Met als centrale doelstelling het stimuleren van participatie en zelfredzaamheid van alle inwoners. Het vraag/ en resultaatgericht werken krijgt vorm in het keukentafelgesprek. Keukentafelgesprek Een gesprek bij mensen thuis om te onderzoeken wat de problemen van iemand zijn op het gebied van zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Het doel is om samen een passende oplossing te zoeken. 81 Kortdurend verblijf (AWBZ) Bij kortdurend verblijf (KVB) logeert iemand maximaal drie etmalen per week in een AWBZ/ instelling. Het moet gaan om inwoners die permanent toezicht nodig hebben. Verder moet er sprake zijn van een noodzaak tot ontlasting van de mantelzorger die permanent toezicht houdt. Voorbeelden van KVB zijn logeerhuizen voor kinderen met een verstandelijke beperking. Leefgebieden of levensdomeinen Het geheel van gebieden waar een inwoner in het (dagelijks)leven mee te maken heeft: gezondheid, wonen, werken, inkomen, onderwijs, vrije tijd, sociale contacten, veiligheid, mobiliteit, zingeving, relaties, opgroeien, opvoeden. Maatschappelijke opvang Het tijdelijk bieden van onderdak, begeleiding, informatie en advies aan personen die door een of meer problemen, al dan niet gedwongen, de thuissituatie verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Maatwerkvoorziening Op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen (bron: conceptwettekst Wmo 2015, versie 3, oktober 2013). Voor deze voorzieningen is een toegangsbepaling vereist waarbij het in de wet vastgelegde getrapte toekenningsproces van algemene voorliggende naar specifieke maatwerkvoorzieningen wordt gevolgd. Nuldelijns ondersteuning en zorg De ondersteuning en zorg die in de samenleving aan elkaar wordt gegeven, bijvoorbeeld door familie, kennissen, mantelzorgers en vrijwilligers. Ondersteuning Hulp in de vorm van diensten en voorzieningen op het gehele zorg/ en welzijnsterrein. Participatie Participeren betekent letterlijk ‘meedoen’, ‘deelnemen aan’ (Van Dale). Dat is ook de betekenis die het woord heeft in de Participatiewet, de wet die voorschrijft wat gemeenten moeten doen om te zorgen dat iedereen mee kan doen in de samenleving. De participatiesamenleving zoals Koning Willem/Alexander het verwoordt in zijn troonrede, heeft een iets andere betekenis: een samenleving waarin iedereen die dat kan, verantwoordelijkheid neemt voor zijn of haar eigen leven en omgeving, zonder hulp van de (landelijke) overheid. Dat is wat wij in deze stukken onder burgerkracht, eigen kracht en samenredzaamheid rekenen. Passend onderwijs De regeling die erop gericht is kinderen zo veel mogelijk in het regulier onderwijs te laten participeren en tegelijk te zorgen dat kinderen die dat nodig hebben speciaal onderwijs krijgen. Persoonsgebonden budget (pgb) Bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren en die een inwoner van derden heeft betrokken (bron: conceptwettekst Wmo 2015, versie 3, oktober 2013).In de nieuwe Wmo en de Jeugdwet is het pgb gewijzigd. Om fraude tegen te gaan, is het niet meer mogelijk dat het geld op de rekening van een inwoner wordt overgemaakt. De budgetten komen op de rekening van een administratiekantoor: de Sociale Verzekeringsbank. Daarvoor worden ook wel de termen persoonsvolgend budget of trekkingsrecht gebruikt. Pleegzorg Vorm van jeugdzorg waarbij een kind tijdelijk wordt opgenomen in een pleeggezin en waarbij een instelling voor pleegzorg pleegkind, pleegouders en eigen ouders begeleiden. Raad voor de Kinderbescherming De Raad voor de Kinderbescherming is een onderdeel van het ministerie van Veiligheid en Justitie. De raad onderzoekt de noodzaak tot het treffen van een kinderbeschermingsmaatregel 82 en adviseert de kinderrechter hierover. Ook onderzoekt en adviseert de raad bij jeugdstrafzaken, adoptie/ en scheidingszaken. Regionaal werkbedrijf Het Regionaal Werkbedrijf is er om mensen naar regulier werk te bemiddelen, waar nodig met ondersteuning. Het Werkbedrijf richt zich daarnaast op de dienstverlening naar werkgevers in de regio. Residentiële zorg Ofwel intramurale zorg: zorg die verleend wordt aan mensen die langer dan 24 uur in een instelling verblijven, zoals een verpleeg/ of verzorgingshuis, ziekenhuis of een instelling voor mensen met een verstandelijke beperking. Respijtzorg Het tijdelijk overnemen van de totale zorg door beroepskrachten of vrijwilligers, ter ontlasting van de mantelzorger. SHG Steunpunt Huiselijk Geweld Sociale infrastructuur of ondersteuningsstelsel De ordening van het werkveld van de ondersteuning aan inwoners en de processen waarlangs deze ondersteuning tot stand komt. Ook de organisatie van inspanningen op het gebied van burgerkracht, preventie en vroegsignalering rekenen we tot de sociale infrastructuur. Toegangsbepaling Het besluit van wijkwerker of gezinsbegeleider over de inzet van maatwerkvoorzieningen. Voor het nemen van dat besluit wordt een afwegingskader toegepast dat is opgenomen in een (of meer) gemeentelijke verordening(en). Tweedelijnszorg Specialistische zorg waarvoor een verwijzing nodig is. UWV Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen Veiligheidshuis Het Veiligheidshuis is een intensieve netwerksamenwerking tussen gemeenten, politie, justitiële instellingen en zorginstellingen voor situaties die niet op een reguliere manier kunnen worden opgelost. Het Veiligheidshuis omvat drie ketens: jeugd, huiselijk geweld en nazorg van ex/ gedetineerde veelplegers. Verwijsindex risicojongeren De verwijsindex risicojongeren (VIR) is een landelijk digitaal systeem waarin hulpverleners meldingen doen over jongeren tot 23 jaar met problemen. Zo weet een hulpverlener sneller of een kind ook bekend is bij zijn collega’s. Ze overleggen dan wat de beste aanpak is voor hulpverlening. Zorg in natura De zorg, begeleiding, hulp of voorzieningen die een inwoner nodig heeft, wordt geleverd via een instelling of leverancier die een contract heeft met de gemeente. Hierbij levert de zorgaanbieder de ondersteuning en regelt ook de administratie. 83 Bijlage 4: Bronnen - Bestuursakkoord (21 april 2011); Regeerakkoord Rutte II (29 oktober 2012); Herfstakkoord (23 oktober 2013); Decentralisatiebrief (19 februari 2013); Beleidsbrieven op de verschillende domeinen waarin nadere uitwerking van de voorstellen uit bovenstaande akkoorden zijn opgenomen; Concepttekst Jeugdwet, versie najaar 2013 (fase: ter vaststelling aangeboden aan EersteKamer); Concepttekst Wmo 2015, versie oktober 2013 (fase: conceptwettekst ligt bij Raad van State); Concepttekst Participatiewet, versie december 2013 (fase: conceptwettekst naar Tweede Kamer gestuurd); Programmaplan ‘De Kracht van Almere in 3D’ (vastgesteld door college in januari 2012); Beleidskader Transitie Sociaal Domein ‘Naar een nieuwe sociale infrastructuur in Almere’ (vastgesteld door gemeenteraad in juli 2012); Notitie voor consultatie ‘Samenwerken aan de Transitie Sociaal Domein in Almere’ (vastgesteld door college in juni 2013); ‘Samen voor elkaar’, nota Transitie Sociaal Domein gemeente Haarlem, mei 2012; ‘Samen leven, samen doen’, kadernota sociaal domein, gemeente Bergen op Zoom, mei 2013; ‘Geluk, The world book of happiness’, Leo Bormanse.a., Lannoo, 2010; ‘Burgerkracht, de toekomst van het sociaal werk in Nederland’, Raad voor de Maatschappelijke Ontwikkeling, 2011; ‘MBKA Frontlijnteam Heechterp/Schieringen, Leeuwarden’, LPBL/gemeente Leeuwarden, 2012; ‘Kadernota Sluitende Aanpak Jongeren, een springplank naar werk’, gemeente Almere, 2013; ‘Sociale wijkteams in ontwikkeling, inrichting, aansturing en bekostiging’, KPMG in samenwerking met gemeenten en PDSP, 2013; ‘Conceptrapport sturing en bekostiging van de tweede lijn’, KPMG in samenwerking met gemeenten en PDSP, 2013; ‘Burgerkracht in de wijk, sociale wijkteams en de lokalisering van de verzorgingsstaat’, Nico de Boer, Jos van der Lans, Platform 31, 2013. Websites: - Geluksonderzoek van de zorgverzekeraarsUnivé, VGZ, IZA en Trias: eigengezondheid.nl. 84 Colofon Uitgave Februari 2014 Samenstelling Gemeente Almere, programmateam Transitie Sociaal Domein Gemeente Almere, afdeling Sociaal Krachtige Samenleving 85