Doen wat nodig is - Almere Kracht

advertisement
Doen wat nodig is
Kadernota sociaal domein
20 februari 2014
1
Voorwoord
Een verandering start je niet alleen. Die moet ontstaan in de stad, bij en met de partners en de
professionals. En bij en met de inwoners om wie het uiteindelijk gaat. In de afgelopen drie jaar
heeft de stad meegewerkt in themagroepen, werkconferenties en praktijkwerkplaatsen. In een
consultatieronde gaven zeventig reacties een schat aan informatie en ideeën. We hebben de
opmerkingen en suggesties uit heel Almere meegenomen. Ze zijn verwerkt in het document dat
voor u ligt: de kadernota sociaal domein ‘Doen wat nodig is’.
Anders en beter
Vanaf 1 januari 2015 krijgt de gemeente er forse taken bij op het gebied van de AWBZ, de
jeugdzorg en werk en inkomen. Daarmee worden wij als gemeente verantwoordelijk voor bijna
de gehele maatschappelijke ondersteuning aan onze inwoners. Wat mij betreft is dit vooral een
kans. Een kans om het anders te doen. En om het beter te doen.
Anders en beter betekent ook: zoveel mogelijk doen met de beschikbare middelen. De
bezuinigingen die het Rijk aan de gemeenten oplegt, zijn – zoals het zich laat aanzien / fors. De
grote uitdaging wordt om ervoor te zorgen dat we uitkomen met de beperkte beschikbare
middelen. En dat Almeerders in een kwetsbare positie de zorg en ondersteuning blijven krijgen
die nodig is. Zorg en ondersteuning die hen weer veerkracht geeft. Zodat kinderen gezond en
veilig kunnen opgroeien, mensen kunnen meedoen naar vermogen en zelfredzaam en
samenredzaam zijn. Ik ben ervan overtuigd dat we dit kunnen bereiken door uit te gaan van
burgerkracht en door een effectieve en efficiënte sociale ondersteuningsstructuur te bouwen.
Ruimte voor professionals
Almere gaat professionals in de stad de ruimte geven om te doen wat nodig is. Professionals
moeten minder worden belast met bureaucratie en moeten gewoon hun werk kunnen doen.
Door verkokering, versnippering en dwingende procedures lopen bestaande systemen nu vast.
Het systeem achter de hulpverleners moet anders en beter gaan werken. Daarmee bedoel ik het
systeem om onze inwoners heen: de sociale infrastructuur. Aan het wijzigen van deze sociale
infrastructuur werkt Almere onder de naam ‘Transitie Sociaal Domein’.
Het systeem verandert niet van de ene op de andere dag. Het is een proces van zoeken en leren.
Van verkennen en beslissen. Zonder het exacte eindresultaat te kennen, moeten we nu een
aantal besluiten nemen over de kaders die aan de basis liggen van het nieuwe stelsel. Die kaders
moeten worden vastgelegd om verder te kunnen bouwen. Dat is wat we met deze kadernota
beogen. Daar staan we met elkaar voor.
Ineke Smidt
Wethouder Participatie, Zorg en Inkomen
2
Inhoud
Voorwoord
Hoofdstuk 1: Het sociale domein en de transitie
Hoofdstuk 2: Voor de inwoners van Almere
2.1
2.2
2.3
De inwoners van Almere
Verantwoordelijkheid voor nieuwe groepen
Hoe houden we zicht op de resultaten?
Hoofdstuk 3: Visie en ambitie
3.1
3.2
3.3
3.4
3.5
Visie
Ambitie: wat willen we bereiken?
Hoofdlijnen van het Almeerse beleid: burgerkracht en ondersteuning
Beleidsuitgangspunten
De rol van de gemeente
DEEL I
BURGERKRACHT
Hoofdstuk 4: Burgerkracht en de kracht van de samenleving
4.1
4.2
4.3
4.4
4.5
Samenvatting
Eigen kracht
Samenredzaamheid
Initiatieven uit de samenleving
Vrijwillige inzet
Hoofdstuk 5: Participatie, iedereen doet mee
5.1
5.2
5.3
5.4
5.5
5.6
Samenvatting
De inclusieve stad
Fysieke toegankelijkheid
Wonen
Werken
Vrije tijd
Hoofdstuk 6: Preventie en vroegsignalering
6.1
6.2
6.3
6.4
6.5
Samenvatting
Opvoeden en leren
Rondkomen met je inkomen
Gezondheid
Veiligheid
DEEL II
ONDERSTEUNING
Hoofdstuk 7: Lokale ondersteuningsstructuur
7.1
7.2
7.3
7.4
7.5
7.6
7.7
7.8
Samenvatting
Gebiedsgericht werken
Één huishouden, één plan, één aanpak, ook op school
Vorming van de teams van wijkwerkers en het netwerk van gezinsbegeleiders
De plaats van jeugd(hulp) in de ondersteuningsstructuur
Aansturing
Als er meer nodig is
Digitale ondersteuningsstructuur
3
Hoofdstuk 8: Toegang
8.1
8.2
8.3
8.4
8.5
Samenvatting
Zelf oplossingen vinden
Signalering
Toegang tot ondersteuning
Regelgeving voor de toegang tot ondersteuning
Hoofdstuk 9: Vormen van ondersteuning
9.1
9.2
9.3
9.4
9.5
Samenvatting
Soorten ondersteuning
Uitgangspunten bij ondersteuningsvormen
Basisinfrastructuur
Meer samenhang in ondersteuning
Hoofdstuk 10: Ondersteuning, regionaal en landelijk
10.1
10.2
10.3
Samenvatting
Regionale samenwerking bij de decentralisatietaken
Ondersteuning die landelijk wordt georganiseerd
Hoofdstuk 11: Kwaliteit en verantwoording
11.1
11.2
11.3
Samenvatting
Kwaliteit
Verantwoording
Hoofdstuk 12: Bekostiging
12.1
12.2
12.3
12.4
12.5
12.6
Samenvatting
Bekostiging van algemene (welzijns)voorzieningen
Bekostiging van wijkwerkers en gezinsbegeleiders
Inkoop en bekostiging van voorzieningen waarvoor een toegangsbepaling nodig is
Verstrekking van voorzieningen met toegangsbepaling aan inwoners
Eigen bijdrage
Hoofdstuk 13: Financieel kader
13.1
13.2
13.3
13.4
13.5
13.6
13.7
Samenvatting
Slimmer en anders werken
Geldstromen binnen het sociale domein: sociaal deelfonds
Financieel kader en besteding van middelen binnen het sociaal domein
Overgangsverplichtingen
Frictiekosten
Overgangsjaar 2015
Hoofdstuk 14: Risicomanagement
14.1
14.2
De inzet van planning en risicomanagement
Risico’s vanuit gemeentelijk oogpunt
Hoofdstuk 15: En nu verder
Bijlagen
Bijlage 1: Hoofdpunten uit de Participatiewet, de Wmo 2015 en de Jeugdwet
Bijlage 2: Ondersteuningsmodel bij de Participatieladder Almere
Bijlage 3: Verklarende woordenlijst
Bijlage 4: Bronnen
4
managementsamenvatting
De gemeente Almere krijgt er in 2015 omvangrijke taken bij op het gebied van zorg en
ondersteuning. In deze kadernota is verder uitgewerkt op welke wijze de gemeente Almere
uitvoering gaat geven aan deze extra taken.
Deze kadernota is een vervolg op het beleidskader sociaal domein dat het College van BenW in
juni 2012 heeft vastgesteld. De nota is geldig voor de jaren 2014/2017.
Bij de ontwikkeling van deze nota zijn bewoners, maatschappelijke partners, de WMO raad, de
cliëntenraad Almere, en andere cliëntenorganisaties betrokken. In drie wijken is al met de
nieuwe wijkgerichte aanpak geëxperimenteerd. Ervaringen uit deze wijken zijn gebruikt.
Wat gaat er in 2015 veranderen?
• De gemeente wordt als gevolg van de nieuwe jeugdwet verantwoordelijk voor alle jeugd en
opvoedhulp, de jeugdbescherming en jeugdreclassering, en de aanpak van
kindermishandeling. Ook de jeugd GGZ en de zorg voor kinderen met een lichte
verstandelijke beperking worden gemeentelijke verantwoordelijkheden.
• Wijzigingen in de WMO geeft de gemeente de verantwoordelijkheid voor de begeleiding
van mensen met een beperking, de dagbesteding, ‘kort verblijf’ buitenshuis en het begeleid
wonen. De gemeente was al verantwoordelijk voor het bevorderen van participatie en
zelfredzaamheid van bewoners.
• Door de participatiewet zal er vanaf 2015 geen nieuwe instroom meer zijn in de sociale
werkvoorziening. De gemeente zal waar nodig zelf vormen van beschut werken organiseren.
De Wajong staat vanaf 2015 alleen nog open voor jonggehandicapten die volledig en
duurzaam arbeidsongeschikt zijn. Jongeren die niet aan die criteria voldoen vallen onder de
participatie wet en zijn daarmee aangewezen op de gemeente voor ondersteuning bij de re/
integratie naar werk.
Werken vanuit een visie
Startpunt zijn de talenten en mogelijkheden van mensen. De inwoners staan centraal. Mensen
worden aangesproken op hun vermogen zelf hun problemen op te lossen. Daarbij is er
aandacht voor mensen in een kwetsbare positie; zij moeten ook kunnen participeren.
Almere bouwt voort op de ‘kantelingsgedachte’ die nu al in de WMO wordt toegepast.
De gemeente beperkt zich niet tot het afhandelen van claimgerichte aanvragen, maar verkent
eerst goed ‘de vraag achter de vraag’, en welke mogelijkheden de cliënt heeft om het probleem
zelf op te lossen. Pas daarna wordt samen met de cliënt de meest passende oplossing bedacht.
Deze kanteling leidt niet alleen tot grotere efficiëntie, het leidt ook tot betere kwaliteit en betere
resultaten.
De gemeente verbindt zich aan drie resultaten
1. Kinderen in Almere groeien vellig en gezond op
2. Almeerders doen mee naar vermogen
3. Almeerders zijn zoveel als mogelijk zelfredzaam en samenredzaam.
Burgerkracht en participatie
De gemeente stimuleert burgerkracht, waardoor inwoners zelfredzaam zijn, de eigen regie
houden, naar elkaar omzien en zich voor elkaar inzetten. Burgerinitiatieven maar ook het
ondersteunen van vrijwilligerswerk krijgen alle aandacht.
Almere moet een inclusieve stad zijn, een stad waarin iedereen mee kan doen. Waar de
openbare ruimte, het openbaar vervoer en de scholen toegankelijk zijn voor mensen met een
beperking. Waar voor iedereen geschikte woningen zijn. Waar kwetsbare groepen niet op te
grote afstand van de arbeidsmarkt staan. Ook goede vrijetijdsvoorzieningen zijn belangrijk in
een inclusieve stad.
5
Welke ondersteuning gaat de gemeente geven?
Op wijkniveau komen 16 teams van wijkwerkers. Medewerkers van diverse geledingen (als
jeugdgezondheidszorg, algemeen maatschappelijk werk, vrijwilligerswerk, wijkverpleegkundige
etc.) werken samen in de wijkteams. Deze samenwerking wordt geregeld in een convenant.
De wijkteams kijken naar leefbaarheid en veiligheid, dragen bij aan eigen initiatieven van
bewoners en signaleren problemen. Zij voeren de keukentafelgesprekken waarin de eigen
mogelijkheden van bewoners worden onderzocht. Het wijkteam werkt samen met instanties die
aanvullende hulp bieden, zoals de schulphulpverlening, jeugdhulp instellingen,
bijstandsconsulenten, het UWV, GGZ/instellingen etc. Bij complexe problematiek kan het
wijkteam de hulp van gezinsbegeleiders inroepen.
Op stadsdeelniveau wordt een netwerk van gezinsbegeleiders gevormd. Dit netwerk bestaat uit
organisaties die vanuit hun specifieke deskundigheid nu al een vorm van gezinsbegeleiding
leveren, opnieuw door middel van convenantsamenwerking.
De wijkteams en het netwerk van gezinsbegeleiders worden aangestuurd door een
gemeentelijke manager, die in elk stadsdeel zal worden aangesteld. Bij zeer complexe
problematiek of wanneer de samenwerking stokt, blijft de gemeentelijke brandpuntfunctionaris
de autoriteit houden om voor alle partijen bindende beslissingen te nemen.
Ook komt er een digitale ondersteuningsstructuur voor werkers in het veld. Daar kan algemene
informatie worden gehaald en gedeeld. In VNG verband wordt een ICT/systeem ontwikkeld
wat voldoet aan de eisen van informatievoorzieningen aan de gemeenteraad, adequate
uitwisseling van informatie over cliënten, waarborgen van privacy en transparantie ten opzichte
van de cliënt.
Preventie en vroegsignalering
De jeugdgezondheidszorg heeft een belangrijke rol in het signaleren van opvoedproblemen en
het ondersteunen van ouders. Maar ook de scholen krijgen een belangrijke rol. Een kind, een
gezin, een plan, ook op school. Hiervoor worden integrale kindcentra opgezet.
Preventie betekent ook het ondersteunen van gezinnen bij het oplossen van hun financiële
problemen en zo het opgroeien in armoede tegen te gaan. Het betekent ook het stimuleren van
een gezonde levensstijl, en het verbeteren van het leefklimaat en de veiligheid in de wijken. Het
voorkomen van jeugdbendes en jeugdcriminaliteit via de jeugdinterventieteams is hierbij van
groot belang. Professionals blijven gebruik maken van de al bestaande Flevolandse verwijsindex
risicojongeren, zodat altijd duidelijk is of een jongere al bij een professional in beeld is.
Er komt een nieuwe stedelijke organisatie voor integrale jeugdgezondheidszorg, die wijkgericht
gaat werken. Medewerkers van die organisatie gaan deel uitmaken van de wijkteams. Ook
medewerkers die nu bij de afdeling toegang van het Bureau Jeugdzorg werken kunnen bij deze
organisatie worden ondergebracht.
Toegang tot ondersteuning
De toegang tot gespecialiseerde vormen van zorg en ondersteuning (altijd
maatwerkvoorzieningen) verloopt via de wijkteams of via de gezinsbegeleiders. Dit gaat op basis
van een gemeentelijke toegangsbepaling. Overigens kan ook de huis/ of jeugdarts verwijzen
naar jeugdhulp, en zal de gemeentelijke afdeling sociale zaken toegang tot uitkeringen onder de
nieuwe participatiewet blijven verlenen. Bij overige vragen die bij het stadhuis binnenkomen
worden de wijkteams ingeschakeld. Toegang tot ondersteuning zal in verdere regelgeving
worden uitgewerkt.
Een huishouden, een plan, een aanpak. Ook op school
Almere wil dat ondersteuning in het sociale domein altijd in samenhang wordt gegeven. Dus
één ondersteuningsplan per huishouden voor alle vormen van zorg en ondersteuning die nodig
zijn, ook op school. Dit is een fundamentele breuk met het verleden, waarin inwoners gewend
zijn geraakt dat er voor elke vraag een ander loket is, met een eigen intake, werkwijze etc. Er
komt één budget (uitgezonderd specifieke rijksdoeluitkeringen), dat in een aantal
deelbudgetten wordt verdeeld. In deze kadernota zijn tien beleidsuitgangspunten opgenomen
om een samenhangende ondersteuning mogelijk te maken.
6
Regionale samenwerking
De nieuwe jeugdwet verplicht samenwerking met andere gemeenten. Gespecialiseerde
residentiële jeugdhulp (zowel opvoed en opgroeihulp, als GGZ en LVB zorg) en crisisopvang
worden samen met de andere Flevolandse gemeenten georganiseerd. Ook het nieuwe meldpunt
huiselijk geweld en kindermishandeling, de jeugdbescherming en de jeugdreclassering worden
op het niveau van de regio Flevoland opgepakt. Zeer gespecialiseerde vormen van jeugdzorg
(zoals gesloten jeugdzorg, gespecialiseerde diagnostiek etc.) worden landelijk ingekocht, waarbij
de bekostiging via de individuele gemeenten loopt.
De gemeente zoekt samenwerking met andere gemeenten om het toetreden tot de arbeidsmarkt
van groepen mensen met een beperking mogelijk te maken.
Kwaliteit en verantwoording
Met aanbieders van specialistische vormen van hulp en ondersteuning worden raamafspraken
gemaakt over zorgvormen en kwaliteit en prijs, maar niet over volume. Cliënten kunnen een
keuze maken uit de verschillende aanbieders. De gemeente stelt eisen aan de kwaliteit van de
aanbieders van hulp en ondersteuning. Deels zijn deze eisen wettelijk voorgeschreven. Almere
zal daarnaast veel aandacht geven aan de klanttevredenheid en klantervaring. Via
resultaatgerichte subsidiëring kan worden beoordeeld of de activiteiten maatschappelijke
effecten en resultaten hebben.
De verantwoording en rapportage aan het Rijk (verticale verantwoording) is tot een minimum
beperkt. In plaats daarvan zal aan de gemeenteraad worden gerapporteerd (horizontale
verantwoording).
En nu verder…
In de aanloop naar de transitiedatum zal de werkwijze van de wijkteams en het netwerk van
gezinsbegeleiders verder worden uitgewerkt. In een integrale verordening zullen werkprocessen
worden vastgelegd. De nieuwe organisatie voor jeugdgezondheidszorg zal worden opgezet en er
zal een besluit vallen over de opzet van het nieuwe AMHK. Ook zal de systematiek van
bekostiging en inkoop verder uitgewerkt. Twee jaar na de transitiedatum wordt de nieuwe
ondersteuningstructuur geëvalueerd.
7
Hoofdstuk 1: Het sociale domein en de transitie
De Transitie Sociaal Domein in Almere
Gemeenten krijgen er vanaf 1 januari 2015 omvangrijke taken bij op het gebied van de zorg en
ondersteuning aan inwoners. Het gaat om een wijziging van de Wet maatschappelijke
ondersteuning (Wmo 2015) en om de nieuwe Jeugdwet en Participatiewet. Passend onderwijs
wordt een nieuwe verantwoordelijkheid van het onderwijs. De gemeente Almere heeft besloten
om de decentralisaties niet apart op te pakken, maar in samenhang met elkaar en met andere
aspecten van het sociale domein. Daarmee maken we optimaal gebruik van de kansen om de
samenhang voor inwoners te verbeteren. We grijpen de decentralisaties aan om het anders en
beter te doen. En zoveel mogelijk met de beschikbare middelen.
Almere gaat de ondersteuning aan inwoners op een andere manier organiseren: slimmer en
effectiever, dichtbij in de wijken. We willen minder verkokering en meer samenwerking tussen
organisaties. Één huishouden, één plan, één aanpak. Ook op school. We zien de mogelijkheden
van mensen en de samenredzaamheid als startpunt. Wanneer er professionele ondersteuning
nodig is, moet die aansluiten op de eigen mogelijkheden en laagdrempelig, op maat en dicht bij
mensen worden georganiseerd. Om dit te bereiken, werken we sinds eind 2011samen met
partners aan een nieuwe sociale infrastructuur. Deze fungeert als landingsbaan voor de nieuwe
taken.
De verschillende decentralisatietaken worden in Almere in samenhang opgepakt.Het beleid
richt zich niet op afzonderlijke doelgroepen, maar op de vragen van inwoners. Of dit nu
kinderen, jongeren, volwassenen of ouderen zijn. We werken volgens het principe ‘één
huishouden, één plan, één aanpak. Ook op school.’
Wat gaat er veranderen?
Vanaf 1 januari 2015 wordt met de nieuwe Wmo, de Jeugdwet en de Participatiewet de
verantwoordelijkheid van de gemeente binnen het sociale domein veel groter: veel nieuwe taken,
veel nieuwe klantgroepen en een aanmerkelijke groei van het budget.
Met de nieuwe Wmo 2015 wordt de gemeente vanaf 1 januari 2015 verantwoordelijk voor
extramurale begeleiding (individuele begeleiding, groepsbegeleiding en dagbesteding voor
mensen die zelfstandig thuis wonen), kortdurend verblijf, de inloop in de geestelijke
gezondheidszorg, begeleid wonen op participatie gericht en het vervoer naar
begeleidingsactiviteiten. Bovendien stuurt het Rijk in de langdurige zorg (AWBZ) op een sterke
vermindering van plaatsen in verzorgings/ en verpleeghuizen. Meer mensen hebben straks dus
(extra) ondersteuning vanuit de Wmo nodig om langer thuis te kunnen blijven wonen. Ook de
regelgeving binnen de Wmoondergaat sterke wijzigingen. Tegelijkertijd wordt er fors gekort op
huidige Wmo/taken (huishoudelijke hulp).
De Jeugdwet regelt dat de gemeente met ingang van 1 januari 2015 verantwoordelijk wordt
voor alle jeugdhulp, de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen en de
jeugdreclassering. Dit in aanvulling op een aantal preventieve taken die al bij de gemeente
liggen. Het begrip jeugdhulp omvat de ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en hun
ouders bij alle denkbare opgroei/ en opvoedproblemen, psychische problemen en stoornissen.
Het betreft zowel vormen van ambulante hulp als een verblijf bij pleegouders, hulp in medische
kinderdagverblijven, psychiatrische zorg, begeleiding en persoonlijke verzorging bij een
beperking.
De Participatiewetvervangtvanaf 2015 de huidige Wet werk en bijstand, de Wet sociale
werkvoorziening en delen van de Wajong. De gemeente wordt verantwoordelijk voor
inkomensondersteuning en voor de participatie en re/integratie van een bredere doelgroep met
een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Op het onderdeel (Wet) werk en bijstand vinden zowel
in 2014 als in 2015 belangrijke wijzigingen plaats (zie ook hoofdstuk 9).
De Wet passend onderwijs regelt dat zoveel mogelijk leerlingen regulier onderwijs kunnen
volgen en dat kinderen die dat nodig hebben speciaal onderwijs krijgen. De
8
verantwoordelijkheid voor de uitvoering van deze wet ligt bij het onderwijs. De gemeente moet
vanuit de Jeugdwet ‘op overeenstemming gericht overleg’ voeren met de organisatie voor
passend onderwijs.
In aanvulling op bovengenoemde wetgeving legt het Rijknadere regelgeving vastin de Algemene
Maatregelen van Bestuur (AMvB). Dezeregelgeving kan van grote invloed zijn op de manier
waarop de gemeente de wetten moet uitvoeren.
Naast de nieuwe wetten blijft er nog een aantal andere, bestaande, wetten op het gemeentelijke
sociale domein van kracht: de Wet publieke gezondheid, de Wet gemeentelijke
schuldhulpverlening en een aantal specifieke regelingen op het gebied van werk en inkomen.
Daarnaast heeft het kabinet het voornemen de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en
gehandicapten (Wtcg) per 1 januari 2014 af te schaffen. Daarvoor in de plaats komt een nieuwe
regeling, uitgevoerd door de gemeenten.
Naast de gemeentehebben/krijgen nog twee andere partijen een belangrijke
verantwoordelijkheid binnen het sociale domein/zorgdomein:
/ zorgverzekeraars voor de uitvoering van de Zorgverzekeringswet, waaronder huisartsenzorg,
zorg door wijkverpleegkundigen, de functie persoonlijke verzorging en de geestelijke
gezondheidszorg voor volwassenen;
/ zorgkantoren (AWBZ) voor de langdurige zorg (in het bijzonder verzorgings/ en
verpleeghuiszorg).
Voorbehoud
De wetgeving is op het moment van schrijven van deze kadernota nog niet vastgesteld. De
kaders en concepten zijn wel al bekend. Ook over het financiële kader voor gemeenten, het
overgangsregime en de precieze cliëntenaantallen is nog niet alles bekend. Recent is informatie
over de historische verdeling van de jeugdbudgetten verschenen. Binnenkort komt er
vergelijkbare informatie over de Wmo beschikbaar. In mei 2014 verwachten we duidelijkheid
over alle budgetten. Desondanks krijgen gemeenten / zoals het er nu naar uitziet / de opgave
om op 1 januari 2015 de nieuwe taken uit te voeren.
Deze invoeringsdatum dwingtons om nu de volgende stap te zetten, ondanks de
onduidelijkheden en onzekerheden. We moeten nu richtinggevende besluiten nemen om de
implementatie verder te kunnen voorbereiden en om de noodzakelijke uitwerkingen te kunnen
maken. Alleen dan kunnen we als gemeente tijdig klaar zijn. Alleen dan kunnen we
zorgorganisaties en andere maatschappelijke organisaties de tijd bieden om hun organisatie en
administratie voor te bereiden. En alleen dan kunnen we direct bij het aanvaarden van de
nieuwe taken in samenhang gaan werken. Tegelijkertijd moeten we er rekening mee houden dat
nieuwe informatie en wijzigingen in wetgeving en/of budgetten ertoe kunnen leiden dat er
aanvullende of gewijzigde besluiten nodig zijn.
Antwoord op alle vragen?
Met de overgang van een reeks taken naar de gemeente zijn er nog veel vragen. Vragen van
inwoners, van maatschappelijke organisaties en van de politiek. In deze kadernota wordt zo
goed mogelijk beschreven hoe de toekomst eruitziet en daarmee komt er antwoord op een
aantal van die vragen. Maar er blijven ook heel veel vragen onbeantwoord: zijn we wel in staat
om deze complexe opgave tot een goed einde te brengen? Kunnen er verschillen tussen
gemeenten ontstaan en is dat erg? Kan de gemeente in haar rol van regisseur voldoende ruimte
geven voor de noodzakelijke nieuwe ontwikkelingen? Hoe gaat de gemeente om met al die
bezuinigingen?
Deze kadernota voor het sociale domein brengt antwoorden en samenhang. Elke lezer herkent
ongetwijfeld dingen envindt voeding voor de activiteiten waar hij mee bezig is. Elke lezer zal
ook ongetwijfeld dingen missen. Belangrijk voor alle lezers is dat het er met deze kadernota
vooral om gaat dat we steeds meer werken vanuit dezelfde principes en ons richten op dezelfde
doelen.
Het proces van de transitie tot nu toe
9
Het Programma Transitie Sociaal Domein is gestart op 1 oktober 2011. Het programmaplan
‘De kracht van Almere in 3D’ is door het college vastgesteld in januari 2012. In juni 2012 is het
beleidskader ‘Naar een nieuwe sociale infrastructuur in Almere’ door het college vastgesteld.
Tevens is toen (juli 2012) een bijbehorende reeks uitgangspunten bekrachtigd door de
gemeenteraad.
In juli 2013 is de uitwerking van het beleidskader via een consultatienota ‘Samenwerken aan de
Transitie Sociaal Domein in Almere’ ter consultatie aangeboden aan de gemeenteraad, aan
inwoners en maatschappelijke partners. De resultaten van deze consultatieronde zijn in het
college en in de raad besproken en zijn de basis geweest voor de uitwerking in deze nota.
Betrokkenheid van inwoners en maatschappelijke partners
Deze kadernota is het resultaat van een samenwerkingsproces met inwoners en partners. Er is
intensief samengewerkt aan de totstandkoming van dit document. Professionalsin de stad zien
niet alleen wat nodig is, maar ook wat overbodig en ineffectief is. In het proces van de transitie
zijn zij op allerlei manieren betrokken via werkconferenties en werkgroepen. Verder zijn er drie
praktijkwerkplaatsen en andere pilots van start gegaan. Ook in de consultatieronde gaven de
professionalsin de stad waardevolle reacties en ideeën. Meer dan ooit is hun ervaring nodig om
een nieuwe sociale werkelijkheid te construeren.
In de afgelopen jaren hebben ook de formele inspraakorganen als de Wmo/Raad, het
Cliëntenberaad Almere (CBA), cliëntenorganisaties en patiëntenverenigingen (verenigd in het
Breed Overleg) intensief meegedacht over de decentralisaties en de nieuwe sociale
infrastructuur. De adviesraden gaan de burgerparticipatie opnieuw vormgeven door het
oprichten van een gemeenschappelijke netwerkorganisatie binnen het sociale domein. Deze
netwerkorganisatie gaat (via een open sollicitatieronde) de nieuwe Adviesraad Sociaal Domein
vormgeven die de gemeente integraal adviseert.
De maatschappelijke partners zijn samen met de gemeente verantwoordelijk voor de
maatschappelijke effecten. De beoogde resultaten zijn gemeenschappelijk benoemd. Deze
worden getoetst via indicatoren, maar vooral ook via vertelsessies en publiek verantwoorden
aan elkaar en met elkaar.
Ontwikkelingen binnen de gemeentelijke organisatie
De taken van de gemeente binnen het sociale domein nemen sterk toe. Dat vereist een
organisatie die daar klaar voor is. Een organisatie die goed in staat is om signalen vanuit de stad
op te pikken en die zich snel, adequaat en met de juiste expertise, kan organiseren rondom
vragen uit de stad. De gemeente werkt toe naar een integratie van (onderdelen van) de diensten
Publiekszaken en Maatschappelijke Ontwikkeling om dit mogelijk te maken.
Geldigheidsduur kadernota
Deze kadernota is in principe geldig voor de jaren 2014 tot en met 2017. Daarmee geeft het
document richting aan het transitieproces en het bouwen aan de nieuwe sociale infrastructuur.
Dat proces is gestart in 2011, heeft een belangrijke mijlpaal op 1 januari 2015 en gaat daarna
zeker nog verder door.
Om tot praktische uitvoering te komen, moet er nog veel worden uitgewerkt en doordacht. Dit
gebeurt onder andere via het opstellen van verordeningen, het nemen van financiële besluiten
en het samenstellen van uitvoerings/ of beleidsplannen. Vernieuwingen krijgen geleidelijk hun
beslag en resultaten worden geleidelijk geboekt.
Tijdens het transitieproces rapporteert de wethouder twee keer per jaar aan de gemeenteraad
over de voortgang op het niveau van maatschappelijke effecten en afgesproken resultaten. Een
tussenevaluatie wordt uitgevoerd na twee jaar, rond 1 januari 2016. Indien nodig wordt de
kadernota tussentijds bijgesteld.
10
Leeswijzer
Deze kadernota is opgebouwd rond de twee pijlers van het Almeerse beleid binnen het
socialedomein: het versterken van burgerkracht en het organiseren van efficiënte en
effectieve ondersteuning.
Deel I van dit document beschrijft hoe burgerkracht werkt in Almere, hoe we werken aan
participatie voor iedereen en hoe we inzetten op preventie en voegsignalering.
Deel II beschrijft hoe we de nieuwe sociale infrastructuur gaan vormgeven. Dit deel is een
nadere uitwerking van het beleidskader ‘Naar een nieuwe sociale infrastructuur in Almere’
en van de consultatienota ‘Samenwerken aan de Transitie Sociaal Domein in Almere’. Aan
de hand van de thema’s lokale ondersteuningsstructuur, toegang, vormen van
ondersteuning, bekostiging enkwaliteit en verantwoording beschrijven we hoe het nieuwe
ondersteuningsstelsel eruit komt te zien. Ook beschrijven we hoe de regionale en
bovenregionale ondersteuning hierin past.
Ter afsluiting wijden we enkele hoofdstukken aan het financiële kader, het
risicomanagement en een vooruitblik op het proces voor de komende jaren.
11
Hoofdstuk 2: Voor de inwoners van Almere
Wat betekenen de veranderingen in het sociale domein voor een stad als Almere? En welke
vraagstukken en kenmerken zijn er in Almere die om specifiek lokaal beleid vragen?
Almere is een stad van pioniers en ondernemende mensen. Mensen die gewend zijn te bouwen
aan hun stad en nieuwe samenleving. Anders dan andere steden kent Almere een relatief kleine
kern van maatschappelijke organisaties waarmee de stad is opgebouwd. De pioniersgeest van de
stad is ook nu voelbaar als kracht voor verandering en doorontwikkeling. Dit maakt het voor de
gemeente ook mogelijk om vanuit partnerschap snel te schakelen. Delen van Almere worden nu
letterlijk opgebouwd en inwoners staan samen met organisaties in de klei om een fysieke en
sociale omgeving op te bouwen. Andere delen van de stad bestaan al iets langer. Ook daar is de
stad nog steeds jong in jaren. Met de Schaalsprong maakt de stad als geheel de komende dertig
jaar nog een aanzienlijke groei door. Wat betekent dit alles voor de sociale infrastructuur?
In de afgelopen jaren is door onderzoek steeds meer inzicht ontstaan in hoe de stad ervoor staat.
Op allerlei niveaus zijn gegevens beschikbaar: op stedelijk niveau, op het niveau van stadsdelen,
wijken, buurten en op straatniveau. In een trendanalyse (2013) zijn resultaten van allerlei
onderzoeken gebundeld. Die resultaten gebruiken we nu om inzicht te geven in de sociale staat
van Almere (paragraaf 2.1). In de paragraaf daarna geven we zicht op de nieuwe klantgroepen
die in het kader van de decentralisatietaken naar de gemeente komen (paragraaf 2.2). Daarbij
komt ook de mogelijke stapeling van effecten bij bepaalde groepen inwoners aan de orde. In
paragraaf 2.3 laten we zien hoe Almere de ontwikkeling van stad en inwoners verder gaat
monitoren.
2.1 De inwoners van Almere
Kinderen in Almere
Almere is een jonge stad en dat blijkt ook uit het aantal kinderen dat er woont. Tot het jaar
2020 blijft het aantal redelijk stabiel rond de 32.000. In de jaren daarna neemt het aantal
kinderen in de leeftijdsgroep van 0 tot 12 jaar toe tot zo’n 46.000 kinderen. Deze toename
wordt veroorzaakt door de groei van de stad. Met 85% van de kinderen gaat het goed. Zo’n
15% vraagt om begeleiding en specifieke aandacht.
Er zijn aandachtspunten. Zo neemt het aantal kinderen dat opgroeit in een
minimumhuishouden (nu één op de zes) toe. Ook overgewicht bij kinderen blijft toenemen.
Almere is daarnaast de gemeente met het hoogste aantal eenoudergezinnen (11,4% ten
opzichte van 6,4% landelijk).
Jongeren in Almere
Ook het aantal jongeren groeit de komende jaren gestaag en in de jaren daarna fors. De groep
jongeren in de leeftijd van 12 tot 18 jaar neemt toe met ruim 5.000 tot ruim 20.000 jongeren.
De groep jongeren tussen de 18 en 25 jaar groeit op de lange termijn met ruim 5.000 in aantal,
tot een kleine 25.000 jongeren.
De groei heeft betekenis voor het aanbod op de arbeidsmarkt en voor de nodige investeringen
in bijvoorbeeld onderwijs/ en vrijetijdsvoorzieningen. Het aandeel werkloze jongeren neemt in
Almere, net als in heel Nederland, sinds begin 2011 geleidelijk toe. Begin 2013 is de
werkloosheid onder jongeren 15%. Dit is hoger dan het landelijke gemiddelde van 13%. Door
de aanhoudende economische crisis betreft dit steeds vaker ook hogeropgeleide jongeren.
Volwassenen in Almere (25-50 jaar en 50–74 jaar)
Op de lange termijn verschuift de leeftijd van de Almeerders geleidelijk. De groep mensen in de
leeftijdsgroep van 25 tot 75 jaar neemt toe. In 2040 tot zelfs tweederde van de hele populatie.
Dat is 17% meer dan nu.
In deze groep is het aandeel huishoudens uit de zogenaamde lagere middenklasse gegroeid van
29% in 2009 naar 37% in 2012. De verklaring ligt gedeeltelijk in het groeiend aantal
eenpersoonshuishoudens en eenoudergezinnen en waarschijnlijk in de crisis, waardoor het
inkomen per huishouden is gedaald.
12
De groep jonge huishoudens (25/ tot 50/jarigen) blijft tot het jaar 2020 ongeveer gelijk in
aantal (75.000 personen) en groeit daarna gestaag tot ruim 105.000 personen in 2040.
Er is een zeer grote arbeidsparticipatie binnen de jonge huishoudens en ook op andere gebieden
is de participatiegraad hoog. Deze groep Almeerders doet veel aan vrijwilligerswerken 86%
vindt zichzelf gezond. Deze groep is extra gevoelig voor sociaal/economische
ontwikkelingen.Het overgrote deel is tweeverdiener en heeft een gezamenlijk inkomen dat net
iets hoger ligt dan het Nederlands gemiddelde. Als echter een van de twee inkomens wegvalt,
ontstaan er problemen. Dit wordt mede veroorzaakt door het hoge aantal koopwoningen.
Almere kent daarnaast naar verhouding veel zzp’ers(11%) en alleenstaande ouders (8.922
huishoudens). Dit zijn groepen die extra kwetsbaar zijn voor inkomensschommelingen.
In huishoudens van tweeverdieners en alleenstaande ouders is de combinatie zorg en arbeid een
aandachtspunt. Het is lastig voldoende tijd te reserveren voor kinderen, zeker als er sprake is
van een combinatie met andere problemen (bijvoorbeeld: 25% van de eenoudergezinnen is een
minimumhuishouden).
Almeerders voelen zich gezond, maar de helft van de volwassenen heeft overgewicht. Verder
weten we dat bijna 10% een zware drinker is (inclusief nieuwe doelgroepen zoals vrouwen van
50 jaar en ouder) en dat 6 tot 8% last heeft van ernstige depressies. Dit betekent iets voor de
investering in de netwerken van Almeerders. Aandacht voor gezondheid en bewegen moeten in
de programma’s voor een gezond Almere nog meer bijdragen aan preventie.
De groep mensen in de leeftijd van 50 tot 75 jaar (‘empty nesters’) stijgt in Almere in de periode
tot 2042 tot 80.000 personen. Bij deze groep volwassenen zien we een zeer hoge
(arbeids)participatiegraad. Empty nesters zijn de basis voor het vrijwilligerswerk in Almere. We
zien dat deze groep een grotebijdrage levert op allerlei terreinen, daar ook steeds meer tijd aan
besteedt en zich betrokken voelt bij de leefomgeving. We weten dat deze groep zeer veel
mantelzorg levert. Een steeds groter aantal personen (nu 10%) geeft echter aan dat zij
overbelast zijn. Dit gegeven is een aandachtspunt voorde verdere ontwikkeling van
mantelzorgondersteuning.Voor de empty nesters geldt veel meer dan voor de andere groepen
volwassenen dat verlies aan arbeid niet gemakkelijk kan worden opgevangen.
Ouderen in Almere
In de komende decennia groeit Almere mee in de algemene trend van vergrijzing. De groep
75/plussers maakt de komende dertig jaar een grote groei door in Almere. Het aantal ouderen
groeit van ruim 6.500 personen naar ruim 23.000 personen.
Veel Almeerse ouderen (98%) wonen zelfstandig, waarderen hun eigen woning en
woonomgeving enorm en voelen zich betrokken bij hun buurt. Hierdoor doen ze een relatief
klein beroep op intramurale voorzieningen (verzorgings/ of verpleeghuizen). Er is daarentegen
wel een grote behoefte aan ondersteunende voorzieningen thuis of in de directe woonomgeving.
Wmo/voorzieningen worden op dit moment voor driekwart gebruikt door ouderen. Voor
Almere is deze inzet vrij nieuw. Almere is immers nog steeds een erg jonge stad. Ruim 40% van
de senioren voelt zich matig eenzaam en 11% zelfs zeer eenzaam. Dit is een mogelijke oorzaak
van gezondheidsproblemen. Almeerse ouderen ervaren meer mobiliteitsbeperkingen dan
gemiddeld in Nederland. Het aantal gevallen van dementie gaat in de komende jaren sterk
stijgen van 1.200 mensen nu tot ongeveer 5.000 in 2040. In pilots en projecten wordt de
aandacht nu specifiek op de ouder wordende Almeerder gelegd.
Vergeleken met andere gemeenten scoort Almere hoog op het aantal, de inzet en de
ondersteuning van vrijwilligers. Het aantal mantelzorgers is ongeveer gelijk aan andere
gemeenten. De tevredenheid over de ondersteuning aan mantelzorgers is hoog in Almere.
Van alle Almeerse huishoudens heeft 15% een minimuminkomen (tot 120% van het sociaal
minimum). Van alle 65/plushuishoudens is 23% een minimumhuishouden. De ontwikkeling
van minimumhuishoudens kent in Almere een stijgende trend.
13
2.2 Verantwoordelijkheid voor nieuwe groepen
De gemeente wordt met de decentralisaties verantwoordelijk voor de participatie en
ondersteuning van nieuwe groepen inwoners. Een verantwoordelijkheid die voorheen elders
was belegd (Rijk, provincie, zorgkantoren AWBZ).
Huidige en nieuwe doelgroep Jeugdwet
Voor de doelgroep kinderen en jongeren is de gemeente op dit moment al verantwoordelijk
voor informatie en advies, het signaleren van problemen, toegang tot hulpaanbod, lichte
pedagogische hulp en coördinatie van zorg. Verder valt de jeugdgezondheidszorg al onder
verantwoordelijkheid van de gemeente (Wet publieke gezondheid). Door de decentralisatie van
de Jeugdwet wordt de gemeente ook verantwoordelijk voor alle andere soorten jeugdhulp.
De doelgroep valt uiteen in drie subgroepen:
/ jeugd/ en opvoedhulp: ambulante zorg, pleegzorg, residentiële zorg, jeugdbescherming,
jeugdreclassering;
/ jeugd/GGZ (geestelijke gezondheidszorg voor jeugd): diagnostiek, kortdurende
behandeling, eerstelijns psychologische hulp, gezinsbehandeling, langdurige zorg;
/ jeugd/(l)vb (jeugd met een licht verstandelijke beperking): individuele begeleiding,
dagbesteding, kortdurend verblijf, gespecialiseerde behandeling.
Het aantal kinderen dat in Almere hulp in een van deze categorieën ontvangt, is nog niet geheel
duidelijk. Landelijk aangeleverde cijfers spreken elkaar tegen en in lokaal onderzoek lijkt nog
sprake van dubbeltellingen. De voorlopige cijfers worden gepresenteerd in bijlage 1.
Huidige en nieuwe doelgroep Wet maatschappelijke ondersteuning
Op dit moment heeft de gemeente in de Wmo al een brede verantwoordelijkheid voor (de
ondersteuning bij) de participatie en zelfredzaamheid van inwoners. Deze verantwoordelijkheid
gaat van het zorgen voor sociale samenhang en participatie in brede zin tot het bieden van
compenserende voorzieningen, maatschappelijke opvang en verslavingszorg.In de nieuwe Wmo
2015 komt daar een aantal taken en klantgroepen bij: de begeleiding bij de participatie en
zelfredzaamheid van mensen met een beperking, dagbesteding, het organiseren van kort verblijf
(logeerhuis, respijtzorg) en begeleid wonen.
De aantallen huidige gebruikers (globaal op basis van gegevens uit 2012) van deze
ondersteuningsvormen zijn opgenomen in onderstaande tabel.
Tabel 2.1: Aantallen huidige gebruikers Wmo-ondersteuning
Type Wmo-ondersteuning
Begeleiding individueel
Begeleiding in een groep (dagbesteding)
Vervoer
Kortdurend verblijf
Begeleid wonen
Aantallen gebruikers
1.884
836
449
113
305
Binnen deze ondersteuningsvormen is er nog een grote diversiteit aan ondersteuningsvragen en
klantgroepen. Het gaat bijvoorbeeld om mensen met psychische problematiek, een
verstandelijke of lichamelijke beperking, een zintuiglijke beperking of dementie.
De belangrijkste kenmerken van de groep mensen die op dit moment begeleiding ontvangen:
/ 55% van de mensen valt in de leeftijdsgroep 18/65 jaar.
/ De meest voorkomende beperkingen zijn: somatische aandoeningen/ziektes (45%),
psychiatrische aandoeningen/ziektes (25%) en verstandelijke handicaps (15%).
/ Mensen met een psychiatrische aandoening, verstandelijke handicap of zintuiglijke handicap
maken vaker gebruik van individuele begeleiding
/ Mensen met een psychiatrische aandoening vormen de grootste groep in de dagbesteding.
14
Huidige en nieuwe doelgroepen Participatiewet
Voor de Participatiewet geldt dat de gemeente nu al verantwoordelijk is voor mensen die een
beroep doen op bijstand of bijzondere bijstand. Daarnaast is de gemeente al verantwoordelijk
voor de sociale werkvoorziening (Wsw). Met de Participatiewet gaat hierin veel veranderen.
Vanaf 2015 is er geen nieuwe instroom meer in de sociale werkvoorziening. De gemeente kan
– voor degenen die daarop zijn aangewezen – andere vormen van ‘beschut werken’ organiseren.
Voor de ongeveer 550 Almeerders die op 1 januari 2015 werkzaam zijn binnen de Wsw,
verandert er niets. Zij behouden hun rechten. Wel neemt de rijksbijdrage voor deze plaatsen
met €5.000 per plaats af, waardoor er een aanzienlijk financieel risico voor de gemeente
ontstaat. De ongeveer 36 nieuwe mensen die per jaar een beroep doen op de Wsw, hebben
onder de nieuwe Participatiewet een vorm van beschut of begeleid werk nodig.
De Wajong (uitgevoerd door het UWV) staat per 1 januari 2015 naar verwachting alleen nog
open voor jonggehandicapten die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn. Aanvragers die
niet duurzaam of niet volledig arbeidsongeschikt worden bevonden, kunnen een beroep doen
op de nieuwe Participatiewet voor inkomensondersteuning en/of ondersteuning bij
participatie/re/integratie naar werk.
Het huidige Wajong/bestand wordt in de periode van 2015 tot en met 2017 stapsgewijs
herkeurd. De Wajongers die na herkeuring geacht worden (gedeeltelijk) te kunnen werken,
gaan met de gemeente aan de slag om uit te stromen naar werk. De verwachting is dat het in
Almere gaat om een groep van ongeveer 1.400 mensen. Daarbij is er een jaarlijkse instroom van
ongeveer 130 nieuwe mensen.
Overlap in doelgroepen, stapeling van effecten
Tussen doelgroepen van de verschillende wetten is veel overlap. Denk aan mensen die een
beroep doen op de Participatiewet en daarnaast begeleiding of voorzieningen ontvangen via de
Wmo. Of kinderen die een vorm van jeugdhulp ontvangen, terwijl de ouders ondersteuning
krijgen bij het aanpakken van schulden of verslaving.
Nu de gemeente nog niet beschikt over cliëntgegevens, kan deze overlap nog niet in beeld
worden gebracht. Wel weten we dat er in de huidige situatie al een aanmerkelijke overlap is
tussen de Wmo en de Wwb.
Het Centraal Bureau van de Statistiek heeft op aanvraag van de grote steden en in
samenwerking met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gegevens over het
gebruik van regelingen gekoppeld. Het gaat om het gebruik van een groot aantal regelingen en
voorzieningen op het gebied van inkomen, zorg, beperkingen en (deels) jeugd. Het doel van de
koppeling is het in beeld brengen van de mate van stapeling of samenloop van meerdere
regelingen per huishouden.
Het overgrote deel van de Almeerders maakt gebruik van één of meer regelingen. Onderstaande
tabel geeft een overzicht van de tien meestgebruikte regelingen door Almeerders (op basis van
gegevens uit 2010). De tabel toont ook het gebruik van de regelingen in heel Nederland.
Tabel 2.2: Tien meest gebruikte regelingen in Almere en Nederland
Regeling
Almere
Wettelijk eigen risico (100%)
77%
Toeslagen
67%
Wtcg, CER of aftrek bijzondere ziektekosten
34%
WW
11%
WAO overig (exclusief Wajong)
9%
Bijstand
8%
Bijzondere bijstand
5%
Ziektewet 2010
4%
Huishoudelijke verzorging
3%
Speciaal onderwijs of leerlinggebonden financiering
2%
Nederland
74%
68%
38%
7%
8%
6%
5%
3%
5%
2%
15
Het gebruik van regelingen is in sociaal/economisch zwakkere wijken groter dan in andere
wijken. Behalve naar het gebruik per regeling is ook onderzoek gedaan naar de samenhang
tussen regelingen. Er is vaak samenhang tussen regelingen als bijstand, bijzondere bijstand en
schuldsanering. En ook tussen regelingen op het gebied van AWBZ en Wmo.
2.3 Hoe houden we zicht op de resultaten?
Ook in de toekomst blijft de gemeente allerlei onderzoek en monitoring uitvoeren. Daarmee
volgen we de algemene sociale staat van de stad. Daarnaast doen we ook specifiek onderzoek
naar de resultaten van de Wmo (Wmo/monitor), de Jeugdwet, de ontwikkelingen op het
gebied van werk en inkomen en de gezondheid van inwoners. Verder vragen we de
maatschappelijke partners op allerlei manieren verslag te doen van trends en ontwikkelingen in
de stad en presenteren ze deze ook aan elkaar in vertelsessies.
Teams van wijkwerkers (zie ook hoofdstuk 7) krijgen een belangrijke rol in het volgen van wat
er leeft en speelt in de wijken. Daarbij krijgen zij drie aanvullende instrumenten om de
ontwikkelingen in de wijk en de resultaten van hun werk te monitoren:
-
straatkubus: een instrument om inzicht te krijgen in de vraagstukken die spelen op
straatniveau;
wijkscan: een periodiek uitgevoerde scan van de ontwikkelingen in de wijk op het gebied van
demografie, leefbaarheid, veiligheid, participatie en de vraag naar ondersteuning;
dashboard: een instrument voor het monitoren van de kwaliteit en de inhoudelijke en
financiële resultaten van de wijkteams. Met dit dashboard kan de gemeente (wijkwerkers en
wijkmanager) voortdurend volgen welke budgetten worden besteed, welke ondersteuning
wordt ingezet, wat de tevredenheid van inwoners daarover is en welke resultaten worden
behaald.
16
Hoofdstuk 3: Visie en ambitie
3.1 Visie
Met de decentralisaties krijgt Almere de verantwoordelijkheid voor bijna de gehele
maatschappelijke ondersteuning aan inwoners – kinderen, volwassenen en ouderen. De
gemeente krijgt hiermee de mogelijkheid om samenhangend beleid te voeren, gericht op
preventie van problemen, participatie van inwoners en het bieden van perspectief.
De visie van het college is dat de
inwoners van Almere centraal
staan. Daarbij nemen we steeds
de totale leefsituatie van mensen
in ogenschouw. We starten bij
de mogelijkheden en talenten
van mensen. We spreken het
zelfoplossend vermogen aan en
tegelijkertijd hebben we
aandacht voor mensen in een
kwetsbare positie.
We bouwen voort op de
‘kantelingsgedachte’ die op dit
moment al wordt toegepast in de
Wmo. In plaats van het
behandelen van claimgerichte
aanvragen gaan professionals en
inwoners de vraag en behoefte / maar ook de eigen mogelijkheden / goed verkennen, om
daarna te zoeken naar passende oplossingen. We denken daarbij vanuit mogelijkheden en
talenten. Het behoud van de eigen regie, zelfredzaamheid en zelfoplossend vermogen staat
voorop. Daarmee verwacht de gemeente een grotere kwaliteit van ondersteuning te realiseren,
een betere aansluiting te vinden op de werkelijke vraag van inwoners en ook de beschikbare
middelen efficiënter te kunnen inzetten.
In de visie van Almere is het van belang dat professionals de ruimte krijgen om te doen wat
nodig is. Dat vergt een zekere mate van (gecontroleerd) vertrouwen, goede opleiding en
training en de juiste instrumenten om het werk te kunnen doen.
Het college heeft deze visie vervat in tien principes (afkomstig uit het programmaplan ‘De
kracht van Almere in 3D’ uit 2012). Dit zijn de waarden van waaruit we werken.
17
De tien principes voor het sociaal domein in Almere
1. Geluk en welbevinden
Draagt wat we doen bij aan het geluk, het welbevinden en de kwaliteit van leven van
Almeerders?
2. Burgerkracht
De mogelijkheden en talenten van kinderen en volwassenen staan centraal. We bieden
kansen voor ontwikkeling en scheppen ruimte om kracht en talenten in te zetten voor
de samenleving. We spreken mensen aan op hun verantwoordelijkheden.
3. Voorkomen is beter dan genezen
We hebben veel aandacht voor preventie.
4. Nabijheid, als mens naast mens
De persoonlijke relatie, laagdrempelige ondersteuning die nabij is, het goed op de
hoogte zijn van de situatie, doortastendheid.
5. Integraal, holistisch
Het denken vanuit de samenhang, zowel van een persoon in relatie tot zijn omgeving,
als vanuit de samenhang tussen verschillende levensgebieden.
6. Sterk aan elkaar
Mensen worden sterk aan elkaar. Dat geldt ook voor organisaties. Zij benutten elkaars
krachtbronnen en vullen elkaar aan. Het geheel is meer dan de som der delen.
7. Wederkerigheid
Iedereen heeft iets te geven. Elke ontvanger van hulp vragen wij zijn capaciteiten ook
in te zetten voor anderen.
8. Niemand is ongezien
We signaleren (het ontstaan van) problemen tijdig en zetten zo nodig hulp in.
9. Eropaf!
De professionele houding wordt gekenmerkt door alertheid, een praktische instelling,
doortastendheid en nabijheid.
10. Duurzaam en effectief
Oplossingen die voor de betrokken mensen effectief, betekenisvol en langdurig goed
zijn. Gezonde, toekomstbestendige sociale systemen. Het ondersteuningsstelsel is van
goede kwaliteit volgens de geldende maatstaven.
18
3.2 Ambitie: wat willen we bereiken?
De ambitie in Almere is groot. De inzet op het sociaal domein kenmerkt zich door inzet op
preventie, participatie en het bieden van perspectief. Dit is niet alleen een kreet. Het betekent
ook dat er fundamentele keuzes worden gemaakt. Bijvoorbeeld door de inzet op preventie te
behouden en zoveel mogelijk te voorkomen dat de bezuinigingen aan de basis plaatsvinden.
‘Voorkomen is beter dan genezen’ geldt nog steeds! Preventie, participatie en perspectief
vragen om inzet in de wijken. Om een grote inzet van inwoners en organisaties. En om een
veranderende overheid die verantwoordelijkheid teruglegt bij inwoners en professionals.
Met de Transitie Sociaal Domein werkt Almere aan drie resultaten:
Kinderen groeien gezond en veilig op.
Mensen doen mee naar vermogen.
Mensen zijn zoveel mogelijk zelfredzaam en samenredzaam.
-
3.3 Hoofdlijnen van het Almeerse beleid: burgerkracht en ondersteuning
De maatschappelijke doelen moeten behaald worden met een budget waar fors op bezuinigd
wordt en binnen wettelijke kaders die vanuit de Rijksoverheid worden opgelegd. Dat is geen
eenvoudige opgave. Daar is niet alleen een forse stelselwijziging voor nodig, maar ook een
andere mindset bij overheid, professionals en inwoners.
We moeten anders en innovatiever gaan werken. We moeten meer gebruikmaken van de
zelfredzaamheid van inwoners en de kracht van de samenleving, we moeten meer integraal
werken, beter gebruikmaken van nabije voorzieningen en meer sturen op resultaat. Een
transformatie!
Om maatschappelijke doelen te behalen binnen de financiële en wettelijke kaders, zetten we in
op twee sporen die in samenhang worden opgepakt:
1. Het vergroten van burgerkracht: het zien, herkennen, ruimte geven aan, behouden en
vergroten van de eigen regie en zelfredzaamheid van inwoners, ook in
ondersteuningstrajecten en ongeacht hun leeftijd. Dit spoor is uitgewerkt in Deel I van deze
kadernota.
Wat mogen we verwachten als we de burgerkracht weten te vergroten?
-
Inwoners nemen meer eigen verantwoordelijkheid voor hun situatie en lossen problemen
meer zelf op.
De ondersteuning door het sociale netwerk en/of informele organisaties neemt toe ten
opzichte van de inzet van professionele organisaties.
De initiatieven van inwoners voor de stad en medebewoners nemen toe.
De veronderstelling is dat de kracht van de samenleving groter wordt als er meer aandacht is
voor preventie. Er ontstaan minder problemen, of deze lopen minder hoog op. In dat geval is
ondersteuning vanuit de overheid soms minder nodig. Als er wel ondersteuning nodig is, gaan
we zoveel mogelijk uit van de mogelijkheden en talenten die mensen hebben. Zo leggen we
opnieuw de verbinding met burgerkracht en bouwen we aan een samenhangend systeem.
2. Het inrichten van efficiëntere en effectievere ondersteuning: we bieden
ondersteuning aan de inwoners van Almere die het (tijdelijk) niet zelfstandig redden. Dit
spoor is uitgewerkt in Deel II van deze kadernota.
19
Hoe ziet efficiëntere en effectievere ondersteuning eruit?
-
Door een betere signalering en ‘er eerder bij zijn’ kunnen we ondersteuning inzetten
voordat problemen te hoog oplopen. De ondersteuning kan daardoor vaak ook lichter
van aard zijn.
De toegang tot ondersteuning is laagdrempelig en dichtbij (in de wijk of het stadsdeel).
Daar waar meervoudige ondersteuning geboden wordt, is er voor elk huishouden één
plan en één aanpak, ook op school. De ondersteuning is samenhangend.
De ondersteuning wordt ingezet in aanvulling op de eigen mogelijkheden van mensen en
de inzet door het netwerk.
Er is een goede afstemming tussen hulpverleners die betrokken zijn bij een gezin of
huishouden.
Goede nazorg en waakvlamcontact door wijkwerkers voorkomt terugval.
We weten dat sommige mensen ondersteuning nodig hebben om zelfredzaam te zijn en te
kunnen participeren in de samenleving. Sterker nog, er is een groep mensen die intensieve
ondersteuning en zorg nodig heeft, in veel gevallen langdurig.Ondanks de bezuinigingen moet
de benodigde ondersteuning voor die groep mensen beschikbaar blijven. Daarom wil Almere
die ondersteuning slimmer en beter organiseren.
Oog voor iedereen
Werken aan het versterken van burgerkracht, zelfredzaamheid en samenredzaamheid
betekent niet dat we geen oog hebben voor mensen die (al dan niet tijdelijk) ondersteuning
nodig hebben. We realiseren ons terdege dat er een groep mensen is die het zonder
ondersteuning niet redt. Voor hen zorgen we dat die ondersteuning er is en blijft.
3.4 Beleidsuitgangspunten
Op basis van het bovenstaande vragen we aan de gemeenteraad om de volgende
beleidsuitgangspunten vast te stellen. Op basis daarvan gaat het college werken aan de realisatie
van de nieuwe sociale infrastructuur in Almere die verderop in deze kadernota wordt toegelicht.
20
Beleidsuitgangspunten Transitie Sociaal Domein
A. De 10 principes voor het beleid in het sociaal domein zijn (zie ook p. 18):
1. Geluk en welbevinden
2. Burgerkracht
3. Voorkomen is beter dan genezen
4. Nabijheid, als mens naast mens
5. Integraal, holistisch
6. Sterk aan elkaar
7. Wederkerigheid
8. Niemand is ongezien
9. Eropaf!
10. Duurzaam en effectief
B. Burgerkracht is het leidende principe bij het beleid voor het sociale domein. De inwoner
wordt aangesproken op wat redelijkerwijs van hem verwacht kan worden. De inspanning van
de gemeente is aanvullend daarop. Daarbij wordt het principe van wederkerigheid – binnen
de mogelijkheden van de inwoner / toegepast.
C. De ondersteuning en zorg aan inwoners krijgen integraal vorm op alle levensdomeinen door:
a. te werken volgens het principe één huishouden, één plan, één aanpak. Ook op school;
b. samenwerking te formaliseren met en tussen verschillende partners op basis van hun eigen
professionele expertise;
c. het organiseren van integrale jeugdgezondheidszorg van 0 tot 19 jaar in één organisatie
voor de jeugdgezondheidszorg in Almere;
d. de regelgeving voor ondersteuning binnen het sociale domein op te nemen in één integrale
verordening;
e. het sturen op nieuwe en vanuit het perspectief van de vrager samenhangende
ondersteuningsvormen.
Ook individuele cliëntondersteuning wordt hierin meegenomen.
D. De lokale ondersteuningsstructuur en toegang worden primair gebiedsgericht, dichtbij de
inwoners en laagdrempelig georganiseerd. In de regionale samenwerking binnen het sociale
domein is het uitgangspunt: ‘lokaal waar het kan, regionaal waar nodig’.
E. De gemeentelijke regierol in het sociale domein krijgt vorm door – naast het reguliere toezicht
op maatschappelijke effecten en middelen – ook toezicht te houden op processen, procedures,
kwaliteit, budget en samenwerking.
F. Er komt een regionale crisisdienst (waarin onder andere verplichte taken zijn opgenomen op
het gebied van OGGZ en van het huidige Steunpunt Huiselijk Geweld en Advies/ en
Meldpunt Kindermishandeling).
G. De gemeente realiseert voldoende algemene en voorliggende voorzieningen om te voldoen
aan de vraag. Dit gebeurt volgens het principe van het in de wet vastgelegde getrapte
toekenningsproces van algemene voorliggende naar specifieke maatwerkvoorzieningen.
Bovendien realiseren we vormen van preventie en vroegsignalering.
H. De gemeente realiseert een naar de omvang van de vraag voldoende niveau van algemene en
voorliggende voorzieningen. Dit volgens het principe van het in de wet vastgelegde getrapte
toekenningsproces van algemene voorliggende naar specifieke maatwerkvoorzieningen.
Bovendien realiseren we vormen van preventie en vroegsignalering.
21
I. Voor de verschillende vormen van ondersteuning worden verschillende passende vormen van
bekostiging gehanteerd. De bekostiging van algemene (welzijns)voorzieningen vindt bij
voorkeur plaats via resultaatgerichte subsidieverlening. Dat geldt ook voor de teams van
wijkwerkers en gezinsbegeleiders. Zo wordt de doorontwikkeling geborgd van de
infrastructuur die de afgelopen jaren binnen het sociaal domein is opgebouwd. Voorzieningen
waarvoor een toegangsbepaling is vereist, worden ingekocht op basis van een (bestuurlijke)
aanbesteding of via een resultaatgerichte subsidie.
J. Bij de bekostiging van individuele (maatwerk)voorzieningen is keuzevrijheid voor inwonerseen
leidend principe.
K. i. Er wordt één ontschot en geoormerkt budget gevormd voor het sociale domein. Dit gebeurt
conform het landelijke ontschotte sociaal deelfonds, uitgezonderd specifieke doeluitkeringen
en budgetten voor de Wet bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten
(BUIG). Het budget wordt in de uitwerking verdeeld in een aantal deelbudgetten voor:
a. ondersteuning die bovenlokaal (landelijk/regionaal) wordt ingekocht;
b. bepaalde zeer specialistische vormen van individuele ondersteuning;
c. algemene vormen van ondersteuning, stedelijk georganiseerd;
d. inkomensondersteunende voorzieningen;
e. wijkgerichte voorzieningen en ondersteuning (wijkteams, netwerk van gezinsbegeleiders en
overige ondersteuning);
f. overige uitvoeringskosten van de gemeente, waaronder apparaatskosten.
ii. De hoogte van de (deel)budgetten wordt jaarlijks bij de programmabegroting vastgesteld.
L. Overschotten binnen het sociaal deelfonds zullen gereserveerd blijven binnen het sociaal
domein, om zodoende tegenvallers of knelpunten op te kunnen vangen op korte, dan wel
middellange termijn.
3.5 De rol van de gemeente
Het sociaal domein is een complex veld met veel verschillende partijen, belangen en
strategische posities. De roep om gemeentelijke regie is groot en tegelijkertijd is er een roep om
loslaten: stel inwoners in staat ‘hun burgerkracht’ te versterken en stel professionals in staat om
‘te doen wat nodig is’. De financiële armslag binnen het sociaal domein wordt beperkter. De
economische crisis en de grote bezuinigingen op de decentralisatietaken stellen gemeenten voor
financiële afwegingen en vergroten de noodzaak om controle en grip te houden op de uitgaven.
Ten slotte is er de roep om kwalitatieve, effectieve en een verantwoorde besteding van de
overheidsmiddelen.
Voor de gemeentelijke overheid is het een voortdurend balanceren tussen de verschillende
rollen: van aanjager en regisseur tot controleur en handhaver. Van dienstverlener en
hulpverlener tot manager en kwaliteitsbewaker. Ook in het proces van de Transitie Sociaal
Domein worden deze verschillende rollen van de gemeente zichtbaar. De gemeente zal meer
sturen op resultaat, bijvoorbeeld via publiek verantwoorden.Als basis voor de toetsing van de
resultaten en de verantwoording op het sociaal domein zijn 10 maatschappelijke effecten
vastgesteld.
22
De 10 maatschappelijke effecten in het sociale domein
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
Ontwikkelkansen van kinderen en jongeren zijn vergroot (Talentontwikkeling jongeren)
Kinderen groeien gezond en veilig op (Kinderen)
Iedereen doet naar eigen kunnen mee, ongeacht zijn of haar beperkingen (Participatie)
Inwoners en het bedrijfsleven zijn meer betrokken bij de eigen leef/ en woonomgeving, ter
verbetering van de buurten, wijken en de stad en totstandkoming van sociale verbanden in
de buurten (Leefbaarheid en sociale cohesie)
Meer Almeerders nemen deel aan vrije tijdsactiviteiten in de eigen stad (Vrije tijd)
Het aanbod van (vrijetijds)voorzieningen is beter afgestemd op de vraag van inwoners
(Vrije tijd, welzijn en ondersteuning).
Meer Almeerders hebben een gezonde leefstijl (Gezondheid)
Meer Almeerders hebben toegang tot informatie en noodzakelijk advies, bemiddeling en
zorg (Ondersteuning en zorg).
Minder overlast door bepaalde doelgroepen; zoals jongeren, verslaafden (Veiligheid).
Meer Almeerders zijn financieel zelfredzaam (Inkomen)
Het college kiest tegelijkertijd voor een steviger toezicht op processen, procedures, kwaliteit en
samenwerking. De reden daarvoor is dat het college de sturing op de sociale infrastructuur in
dit omvangrijke transitieproces zwaar laat wegen. Bovendien kan het college daarmee de
onafhankelijkheid bij de toegangsprocessen beter waarborgen. Hetzelfde geldt voor de
participatie van meerdere partners met een eigen deskundigheid.
Gemeenschappelijke uitgangspunten voor de verschillende rollen de gemeente zijn:
- We behouden datgene wat goed is en bouwen daarop voort.
- We gaan uit van de (innovatie)kracht van professionals en maatschappelijke organisaties.
- We hebben oog voor diversiteit van aanbieders en partners.
Publiek verantwoorden
Op 14 mei 2013 hebben achttien gesubsidieerde instellingen en de gemeente Almere de
intentieovereenkomst Publiek Verantwoorden ondertekend. Gezamenlijk worden stappen gezet om
de verticale verantwoording te beperken tot de minimaal benodigde informatie.
De gemeentelijke partners en het college gaan uit van onderling vertrouwen bij het verantwoorden
en / daar waar noodzakelijk / van vertrouwelijkheid. Instellingen krijgen de ruimte om hun
verantwoordelijkheid waar te maken binnen de beschikbare middelen en om doelen en
maatschappelijke effecten te realiseren.
Het maatschappelijke veld krijgt gezamenlijk meer invloed op het behalen van beoogde effecten
binnen het sociaal domein. Ook komt er meer aandacht voor horizontale verantwoording: het
vertellen aan elkaar en aan de inwoners. Informeren moet leiden tot een groter vermogen om te
leren en te innoveren. De centrale vraag daarbij is ‘doen we het goede en doen we dat goed
genoeg?’.
23
DEEL I: BURGERKRACHT
Mensen doen mee, kijken naar elkaar om, nemen initiatief
en zorgen voor elkaar. Burgerkracht is er.
Almere neemt burgerkracht als uitgangspunt van haar
beleid binnen het sociale domein. We zien en erkennen de
kracht van inwoners en maken mogelijk dat mensen die
meer kunnen zich inzetten. Daarmee bouwen we aan de
kracht van de samenleving.
Burgerkracht
Burgerkracht is een breed begrip. Letterlijk is het de kracht van de burger. De kracht om regie
in eigen hand te houden. De kracht om voor zichzelf te zorgen (eigen kracht en
zelfredzaamheid) en voor anderen (samenredzaamheid). En de kracht om (samen met anderen)
initiatief te nemen om de eigen leefwereld, zowel fysiek als sociaal, te verbeteren.
De veronderstelling is dat er minder problemen ontstaan en/of problemen minder hoog
oplopen wanneer de kracht van de samenleving toeneemt en wordt ingezet op preventie. Dan is
ondersteuning vanuit de overheid soms minder nodig. Hiervoor bestaat al veel
wetenschappelijk bewijs. Ook onderzoek van verschillende gemeenten wijst uit dat deze aanpak
succesvol is en in veel opzichten winst oplevert. Wanneer in de ondersteuningstructuur ook de
kracht van de samenleving optimaal wordt benut, dan staat er werkelijk een sterke sociale
infrastructuur.
Binnen het sociale domein zijn er zowel vanuit de gemeente als vanuit inwoners en organisaties
al veel initiatieven, activiteiten en voorzieningen die bijdragen aan burgerkracht, preventie en
vroegsignalering. Daarop bouwen we voort. In dit deel van de kadernotageven we een schets
van wat er nu al is en hoe de nieuwe sociale infrastructuur nog beter bijdraagt aan deze
ontwikkelingen.
In hoofdstuk 4 komt aan de orde hoe burgerkracht in Almere werkt. Hoofdstuk 5 beschrijft hoe
we werken aan participatie voor iedereen. En hoofdstuk 6 toont hoe we inzetten op preventie
en vroegsignalering.
24
Hoofdstuk 4: Burgerkracht en de kracht van de samenleving
4.1 Samenvatting
Burgerkracht is er. De gemeente geeft ruimte om burgerkracht optimaal te benutten.
We bewaken en borgen de kracht van inwoners om voor zichzelf te zorgen en om de regie in
eigen hand te houden. Dat doen we in de ondersteuningsstructuur en in de gekantelde
werkwijze (paragraaf 4.2). Samenredzaamheid maken we mogelijk door mantelzorgers en
vrijwilligers te ondersteunen, door vraag en aanbod bij elkaar te brengen en door mensen uit te
nodigen iets terug te doen wanneer zij zelf een vorm van ondersteuning ontvangen (paragraaf
4.3). Ook geven we ruimte aan burgerinitiatieven, zowel in regelgeving als financieel. De teams
van wijkwerkers gaan de verbinding tussen vrijwilligersinitiatieven en professionele zorg
versterken (paragraaf 4.4). Tot slot blijft Almere investeren in de ondersteuning van
vrijwilligerswerk (paragraaf 4.5).
4.2 Eigen kracht
Met eigen kracht doelen we enerzijds op de mogelijkheid om voor jezelf te zorgen en zelf
oplossingen te vinden voor vragen en problemen. De gemeente helpt inwoners daarbij door
goede informatie en advies te bieden (zie ook paragraaf 8.1). Anderzijds doelen we op de
manier waarop een inwoner zelf regie houdt op de ondersteuning die hij/zij nodig heeft. De
(gekantelde) werkwijze in het ondersteuningsstelsel maakt dat mogelijk.
4.3 Samenredzaamheid
Naar elkaar omzien en je inzetten voor een ander, dat is samenredzaamheid. En dat gebeurt in
Almere al heel veel. Door mantelzorgers, vrijwilligers en betrokken buren. Almere wil de
samenredzaamheid verder vergroten. Dat doen we door mantelzorgers en vrijwilligers goed te
ondersteunen. En door steeds meer mensen uit te dagen zich actief in te zetten voor de stad.
Dat gaat niet vanzelf. Weten mensen of iemand op hun aanbod zit te wachten? Beseft iemand
dat hij/zij iets te bieden heeft? De gemeente faciliteert het bijeenbrengen van vraag en aanbod
en het versterken van sociale netwerken. Ook de teams van wijkwerkers kunnen daarbij een
initiërende en faciliterende rol spelen.
In de ondersteuningsstructuur werken we het principe van wederkerigheid verder uit. Als
mensen een beroep doen op ondersteuning vanuit de overheid, nodigen we hen actief uit iets
terug te doen, op hun eigen niveau en naar eigen mogelijkheden.Kunnen zij zich met hun
talenten ook inzetten voor een ander?
Project ‘Wmo meets WWB’
Mensen met een uitkering doen klussen in en om het huis bij mensen die ondersteuning
nodig hebben. In 2012 is in opdracht van de gemeente Almere onderzocht hoe dit kon gaan
werken. De uitkomsten waren positief en worden verder in de praktijk gebracht.
4.4 Initiatieven uit de samenleving
Almere is een stad van pioniers en ondernemende mensen. Mensen die gewend zijn te bouwen
aan hun stad en een nieuwe samenleving. Er zijn tal van initiatieven van inwoners, werkgevers,
verenigingen, kerken en vrijwilligersorganisaties. De uitdaging is om inwoners en organisaties
veel meer bewust te ondersteunen, te faciliteren en te stimuleren.
De gemeente werkt er samen met professionele organisaties aan om het mogelijk te maken dat
initiatieven van mensen een succes kunnen worden. Uitnodigen, morele steun bieden,
zichtbaar maken, medewerking aanbieden en samen met betrokkenen afspraken maken over
het speelveld en de regels. We bieden feitelijke steun door het opheffen van belemmeringen en
zo nodig door het leveren van een financiële bijdrage.
De teams van wijkwerkers dragen ertoe bij dat er meer verbinding ontstaat tussen informele
(vrijwillige) initiatieven en professionele zorg en welzijnsorganisaties.
25
4.5 Vrijwillige inzet
Vrijwilligerswerk is goud waard. Vrijwilligers leveren een onschatbare bijdrage aan de stad.
Heel veel Almeerders doen vrijwilligerswerk, vaak zelfstandig, of in een of ander georganiseerd
verband (bijvoorbeeld een vereniging, een kerk of via een vrijwilligersorganisatie). Almere
investeert in de ondersteuning van vrijwilligerswerk en blijft daar ook de komende jaren op
inzetten.
Maatschappelijke stage
‘Jong geleerd, oud gedaan’. Onder dat motto maken kinderen tijdensde maatschappelijke
stage kennis met vrijwilligerswerk en leveren zij een bijdrage aan de samenleving.
26
Hoofdstuk 5: Participatie, iedereen doet mee!
5.1 Samenvatting
Participatie is letterlijk ‘meedoen aan’ de samenleving. Een besluit of en in welke mate iemand
wil meedoen, is voorbehouden aan ieder individu. Samenleving en gemeente hebben een rol in
het wegnemen van drempels en het stimuleren van mensen om mee te doen. In dit hoofdstuk
beschrijven we de ‘inclusieve stad’ en hoe we daaraan werken (paragraaf 5.2). Bijvoorbeeld
door de openbare ruimte, het openbaar vervoer en de scholen fysiek toegankelijk te maken –
ook voor mensen met een beperking (paragraaf 5.3). Ook zorgen we dat er voor iedereen
voldoende geschikte woningen zijn (paragraaf 5.4) en dat er kansen zijn op de arbeidsmarkt
(paragraaf 5.5). Tot slot hebben we aandacht voor de mogelijkheden die vrijetijdsvoorzieningen
bieden om inwoners mee te laten doen (paragraaf 5.6).
5.2 De inclusieve stad
Meedoen, deelnemen aan, participatie. Het zijn de woorden van deze tijd. De meeste
Almeerders doen mee, maar niet voor iedereen is meedoen vanzelfsprekend of eenvoudig.
Sommige mensen voelen zich buitengesloten. Omdat ze geen werk hebben. Omdat ze weinig
sociale contacten hebben. Omdat ze door een beperking minder gemakkelijk kunnen meedoen
dan mensen zonder beperking. Of simpelweg omdat bepaalde gebouwen niet toegankelijk zijn.
Almere werkt aan een samenleving waarin iedereen zoveel mogelijk meedoet en daarin hebben
we één ambitie: we werken aan een inclusieve stad.
Een inclusieve stad is een stad zonder letterlijke drempels en ook zonder figuurlijke drempels.
In een inclusieve stad is er een goede fysieke toegankelijkheid van openbare gebouwen en
voorzieningen, wonen mensen zo veel mogelijk samen in de wijk, nemen ze deel aan het
reguliere onderwijs en werken ze in een reguliere arbeidssituatie. Er is oog en respect voor
diversiteit.
5.3 Fysieke toegankelijkheid
Om mee te kunnen doen aan de samenleving, moeten inwoners letterlijk en figuurlijk toegang
krijgen tot die samenleving. Wat voor gezonde, mondige, krachtige, zelfredzame inwoners van
onze stad normaal en eenvoudig is, is dat niet voor mensen in een kwetsbare positie. Almere
zorgt voor goede toegankelijkheid en doorgankelijkheid van de openbare ruimte en van
voorzieningen, ook voor mensen met een beperking. Verder hebben we aandacht voor de
bereikbaarheid van locaties met het openbaar vervoer en de toegankelijkheid van het openbaar
vervoer. De teams van wijkwerkers en de vormen van ondersteuning moeten straks voor
iedereen letterlijk en figuurlijk goed toegankelijk zijn.
De informatie over toegankelijkheid is straks onderdeel van de (digitale) sociale kaart van
Almere. Zo kunnen bijvoorbeeld wijkwerkers –als het gaat over mobiliteit/ in gesprek met
inwoners beter inschatten waar precies de ‘bottleneck’ zit.
Ook de school moet fysiek toegankelijk zijn voor ieder kind. De gemeente werkt actief aan het
realiseren van schoolgebouwen met optimale leeromgevingen, toegankelijk voor en passend bij
elk kind. Ouders en kinderen worden gestimuleerd om, veel meer dan voorheen het geval was,
zelfstandige vormen van leerlingenvervoer uit te proberen, zoals het reizen per openbaar
vervoer of fiets. De afstand tot de school of een eventuele beperking van een kind mag geen
drempel vormen om het kind naar school te laten gaan. Inzet van leerlingenvervoer en
vervoersvoorzieningen op basis van de Wmo helpen hierbij.
5.4 Wonen
Algemeen geldt het uitgangspunt dat er voldoende geschikte woningen moeten zijn voor alle
doelgroepen. Voor een aantal doelgroepen betekent dit een extra uitdaging. Zo zijn er
bijvoorbeeld woningen nodig voor jongeren, zodat ook zij zelfstandig kunnen wonen. Voor
27
ouderen en mensen met een beperking geldt dat we willen bevorderen dat mensen zo lang
mogelijk thuis kunnen blijven wonen. De ontwikkelingen in de langdurige zorg, waarbij de
toegang tot verzorgings/ en verpleeghuizen van rijkswege fors beperkt wordt, spelen hierbij een
rol. Hoewel het percentage Almeerders dat thuis woont relatief al erg hoog is (98%), zijn er
toch maatregelen nodig. Corporaties, welzijns/ en zorgorganisaties en cliëntorganisaties
brengen gezamenlijk in kaart wat er nodig is om een geschikte woonplek voor alle inwoners van
Almere waar te maken. Relevante besluiten hierover zijn opgenomen in de Uitvoeringsagenda
Wonen met Welzijn en Zorg.
5.5 Werken
Het hebben van werk is niet voor iedereen vanzelfsprekend. In de ondersteuningsstructuur is
volop aandacht voor trajecten om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt te begeleiden.
Van dagbesteding en beschut werk tot regulier, betaald werk als dat mogelijk is. Door aandacht
te besteden aan toegankelijkheid van werk voor kwetsbare groepen, voorkomen we dat er een
afstand tot de arbeidsmarkt ontstaat. Gemeente en werkgevers werken samen aan verbeteringen
op dit vlak. Enerzijds door een gezond economisch (en internationaal) vestigingsklimaat te
organiseren en anderzijds door mogelijkheden voor mensen te creëren om te participeren op de
arbeidsmarkt. We werken actief samen in regionaal verband (zie ook hoofdstuk 10).
Een belangrijk initiatief is het verbeteren van de aansluiting van het onderwijs op de
arbeidsmarkt en een sluitende aanpak voor kwetsbare jongeren. Dit is een aanpak voor
kwetsbare jongeren bij de sprong van school naar werk. Daarnaast kan een passend
sportaanbod mensen helpen uit een sociaal isolement te komen en een zinvolle dagbesteding te
hebben. Daarmee worden zij geholpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt.
5.6 Vrije tijd
Sport, cultuur en andere vrijetijdsvoorzieningen bieden mensen de mogelijkheid om in contact
te komen met anderen. Om mee te doen. Daarnaast is het de plek van ontmoeten en van
signaleren. Het is het meest wijdverspreide netwerk in de stad, dat diep in de haarvaten van
wijken zit. Daarmee zijn het belangrijke voorzieningen die participatie bevorderen.
Sportverenigingen bieden mensen de mogelijkheid in verenigingsverband te sporten en elkaar te
ontmoeten, terwijl combinatiefunctionarissen en buurtsportcoaches zorgen voor laagdrempelig
aanbod op playgrounds en scholen in de directe woonomgeving van inwoners. Op deze manier
worden mensen niet alleen in staat gesteld om te sporten, te bewegen en anderen te ontmoeten.
Zij kunnen ook hun talenten ontdekken en verder ontwikkelen, eventueel onder professionele
begeleiding.
Almere zorgt dat er voldoende voorzieningen zijn en dat ze laagdrempelig en toegankelijk zijn
voor iedereen, ook voor mensen in een kwetsbare positie. Dat bewerkstelligen we bijvoorbeeld
via het Stadsfonds, dat kinderen uit minimumgezinnen helpt om toch te kunnen deelnemen
aan sport en cultuur.
28
Hoofdstuk 6: Preventie en vroegsignalering
6.1 Samenvatting
Voorkomen is beter dan genezen. Almere wil voorkomen dat problemen van mensen hoog
oplopen en zet in op preventie en vroegsignalering. Bestaande trajecten en projecten op het
gebied van preventie, vroegsignalering en opvoeding worden stevig ingebed in de nieuwe
sociale infrastructuur. De lijnen met de teams van wijkwerkers en gezinsbegeleiders zijn kort. In
dit hoofdstuk gaan we nader in op de preventie/inspanningen op gebied van opvoeden en leren
(paragraaf 6.2), inkomen (paragraaf 6.3), gezondheid(paragraaf 6.4) en veiligheid
(paragraaf6.5).
6.2 Opvoeden en leren
Via de jeugdgezondheidszorg (de consultatiebureaus) zijn nagenoeg alle Almeerse kinderen in
beeld. De jeugdgezondheidszorg heeft daarmee een belangrijke signalerende rol en een rol in de
opvoedondersteuning van ouders.
Ook het onderwijs en de scholen hebben een belangrijke rol als het gaat om kinderen gezond en
veilig te laten opgroeien en om alle kinderen ontplooiingskansen te bieden. Vroegsignalering,
preventie en een doorgaande lijn binnen het onderwijs aan jongeren van 0 tot 23 jaar zijn
hierbij essentieel. Integrale kindcentra spelen hierin een belangrijke rol. Alle professionals (van
leidster van een kinderdagverblijf, leerkracht en intern begeleider tot kinder/ en
jongerenwerker en jeugdverpleegkundige) in Almere die met jeugd werken, denken vanuit hun
eigen expertise actief mee met jeugdigen en hun ouders bij het oplossen van vraagstukken.
Indien nodig geven zij de juiste richting aan voor ondersteuning door de wijkwerkers of
gezinsbegeleiders (jeugdzorg).
Doorstart
Doorstart richt zich op gezinnen die de opvoeding van hun kinderen niet op eigen kracht
aankunnen en weinig steun uit hun omgeving krijgen. De vrijwilligers van doorstart
stimuleren de ouders om zelf oplossingen te vinden. Zo neemt het zelfvertrouwen van
ouders en kinderen toe. Bron: website Humanitas.
Binnen de LEAplus (voorheen Lokaal Educatieve Agenda), het passend onderwijs en de
zogeheten sluitende aanpak jongeren wordt de kwaliteit van het onderwijs verbeterd. Daarnaast
is er oog voor samenhang. Samenhang tussen jeugdhulp, het voorkomen van voortijdig
schoolverlaten, de aanpak van jeugdwerkloosheid, een vangnet en springplank voor kwetsbare
jongeren en de aansluiting op onderwijs en arbeidsmarkt. Dit om vanuit het onderwijs de
ontwikkeling van elk kind maximaal mogelijk te maken om vervolgens goed voorbereid deel te
kunnen nemen aan de maatschappij.
Almere leest voor
Om ouders en kinderen te ondersteunen actief te zijn met taal, is naast de website
almereleestvoor.nl ook een reeks woordenschatboekjes ‘ik zoek een woord’ ontwikkeld. De
boekjes worden uitgereikt aan ouders die hun kind inschrijven voor de basisschool. Het zijn
spel/ en voorleesboekjes die kunnen worden gebruikt om de woordenschat van kinderen uit
te breiden. De boekjes stimuleren de taalontwikkeling van jonge kinderen met verhalen en
plaatjes uit het dagelijkse leven. (Voor)lezen is heel belangrijk bij de ontwikkeling van
kinderen. Taal is de basis van kennis.
Professionals maken gebruik van ESAR voor vroegsignalering. ESAR is de Flevolandse
Verwijsindex Risicojongeren (VIR) en staat voor Elektronisch Signaleringssysteem Alle
Risicojeugd. Het is bedoeld als instrument om risicojeugd (kinderen en jongeren met
problemen op meerdere leefgebieden) vroegtijdig te signaleren en te ondersteunen. Daarbij
29
gaat het om het uitwisselen van ‘dat/informatie’ (signaleren dat er een probleem is met een
kind of gezin) en niet om het uitwisselen van ‘wat/informatie’ (inhoudelijke informatie over het
probleem). Het systeem helpt daarmee voorkomen dat de problemen van jongeren verergeren.
Daarnaast zijn er verschillende preventieprogramma’s gericht op kinderen en ouders in
risicogezinnen.
De Wet passend onderwijs regelt dat zoveel mogelijk leerlingen regulier onderwijs kunnen
volgen en tegelijk dat kinderen die dat echt nodig hebben speciaal onderwijs krijgen. De
verantwoordelijkheid voor de uitvoering van deze wet ligt bij het onderwijs, maar heeft stevige
verbinding met de wijk en het gezin. Ook hier geldt: éénhuishouden, éénplan, één aanpak, ook
op school.
Laaggeletterdheid bij volwassenen
Niet kunnen lezen en schrijven is een belangrijke drempel voor mensen om mee te kunnen
doen. Almere zet actief in op het bestrijden van laaggeletterdheid bij volwassenen. In de
projecten ‘Taal doet het’ en ‘Taal voor het leven’ wordt gewerkt aan het opsporen van
laaggeletterdheid en het leren lezen door de inzet van getrainde vrijwilligers.
6.3 Rondkomen met je inkomen
Voor een aantal mensen is rondkomen lastig. Steeds meer kinderen in Almere groeien op in
armoede. Dit heeft ook invloed op de mate waarin zij kunnen participeren. Vanzelfsprekend
zijn mensen daar in principe zelf voor verantwoordelijk. Ter ondersteuning van het rondkomen
faciliteert de gemeente budgettrainingen en andere projecten gericht op het voorkomen van
financiële problemen. Als er financiële problemen zijn, dan zet de gemeente in op het opsporen
van de oorzaak en het stabiliseren of oplossen van de schulden. Wijkwerkers krijgen een rol in
dit traject van schuldstabilisatie.De organisatie PLANgroep verzorgt de toegang tot de
schulddienstverlening.
geWoon Geluk
Ymere, De Alliantie, GoedeStede en de gemeente Almere willen inwoners die financiële
problemen hebben / huurders en kopers / helpen. Dit gebeurt met de cursus ‘geWoon
Geluk’. Deze cursus is bedoeld om mensen in moeilijke situaties te helpen. De cursus geeft
handvatten om financiële zaken weer op orde te krijgen. Het programma bestaat uit drie
bijeenkomsten.
6.4 Gezondheid
De nieuwe sociale ondersteuningsstructuur en de vormen van ondersteuning zijn erop gericht
om mensen met een (fysiek en/of geestelijk) gezondheidsprobleem te ondersteunen. Door ook
stevig in te zetten op preventie, voorlichting en het bevorderen van een gezonde levensstijl,
dragen we eraan bij dat mensen langer gezond blijven.
De speerpunten van het recent vastgestelde Almeerse gezondheidsbeleid zijn:
-
meer Almeerders op een gezond gewicht;
het versterken van de mentale en fysieke weerbaarheid;
erkenning van de expertise en ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers;
het tegengaan van overmatig gebruik van alcohol en drugs.
We stimuleren en activeren inwoners om letterlijk en figuurlijk in beweging te komen. Daarbij
zijn organisaties op het gebied van onderwijs, sport, cultuur en welzijn belangrijk. Ook zien we
steeds meer initiatieven van groepjes mensen die zelf via hun eigen netwerk in beweging
komen. Almere wordt JOGG/gemeente (Jongeren op Gezond Gewicht).
30
Jongeren op Gezond Gewicht (JOGG)
JOGG is een lokale, wijkgerichte, duurzame en integrale aanpak rondom jongeren, ouders
en omgeving. JOGG is de beweging waarbij iedereen in de stad zich inzet om gezond eten
en bewegen voor jongeren gemakkelijk en aantrekkelijk te maken. Jongeren (0/19 jaar), hun
ouders en hun omgeving staan hierbij centraal. Het is een lokale aanpak waarbij niet alleen
ouders en gezondheidsprofessionals zich bezighouden met de leefstijl van de kinderen, maar
bijvoorbeeld ook winkeliers, bedrijven, scholen en de gemeente zelf.
De wijkverpleegkundigen van de ‘Zichtbare Schakel’ zijn een belangrijke verbinding tussen de
medische eerste lijn en het sociale domein. De gemeente dringt er bij de zorgverzekeraar op aan
dat deze schakel wordt uitgebreid.
Playing for success
Playing for success is een programma van tien weken voor leerlingen die door sociale factoren
minder presteren op het gebied van rekenen, taal en ICT. Playing for success wordt
georganiseerd bij voetbalclub Almere City FC en stadslandgoed De Kemphaan. Door de
combinatie van onderwijs, sport en natuur verbeteren deelnemers hun vaardigheden en
krijgen ze meer zelfvertrouwen.
6.5 Veiligheid
Met de groei van Almere worden de veiligheidsthema’s complexer en vertoont Almere de
‘normale’ kenmerken van een grote stad. Net als elke andere grote stad heeft Almere te maken
met burenruzies, overlast door gezinnen met veel problemen, drugspanden, jeugdoverlast en
criminaliteit.
Een instrument om op wijkniveau te werken aan verbetering van het leefklimaat en de
veiligheid is de Integrale Wijkaanpak. Daaraan zijn ook andere projecten verbonden op het
gebied van stedelijke vernieuwing. De teams van wijkwerkers krijgen straks een belangrijke rol
in het signaleren van problemen en het vroegtijdig zoeken naar oplossingen. Daarbij gaan zij
intensief samenwerken met de (jeugd)agenten en de veiligheidsmanagers in de wijken.
Het speerpunt ‘jeugd en veiligheid’ in het Actieprogramma Veiligheid van de gemeente Almere
kent een aanpak waarbij preventie en repressie hand in hand gaan. Deze aanpak sluit aan
opverschillende andere programma’s binnen de gemeente. Er is een scala aan
preventieprojecten vanuit jeugdzorg, welzijn en onderwijs die in zekere mate bijdragen aan het
voorkomen van jeugdcriminaliteit. Een belangrijke rol is weggelegd voor de aanpak van
jeugdgroepen in de stad via de jeugdinterventieteams. Samenwerking tussen deze teams en de
teams van wijkwerkers krijgt vorm binnen de nieuwe sociale infrastructuur.
31
DEEL II - Ondersteuning
Met de Transitie Sociaal Domein zet de
gemeente in op de doelstelling dat jeugd
en mensen die (tijdelijk) verminderd
zelfredzaam zijn zoveel mogelijk mee
kunnen doen in de maatschappij en zo
veilig en zelfstandig mogelijk kunnen
blijven wonen.
Deze ontwikkelingen zijn hard nodig. De
bestaande systemen dreigen vast te lopen.
De huidige manier van indiceren,
verantwoorden en bekostigen heeft geleid tot fragmentatie, medicalisering, institutionalisering
en jaarlijks stijgende kosten. De kwaliteit en toegankelijkheid van ondersteuning voor inwoners
staan hierdoor onder druk. Reden voor een omslag in de aanpak. De kortingen die met de
transitie gepaard gaan vergroten de noodzaak van een fundamenteel andere aanpak:
voortbouwen op het bestaande leidt automatisch tot nog grotere tekorten en minder kwaliteit.
De gewenste kanteling van verzorgingsstaat naar participatiestad, van vangnet naar springplank,
is een forse uitdaging, maar biedt tegelijk grote kansen. Het is voor het eerst dat de gemeente
de regie kan voeren over zo’n groot deel van de ondersteuningsstructuur. Er ligt een kans om
een lokaal ondersteuningsstelsel te bouwen dat minder versnipperd en minder bureaucratisch is.
Een ondersteuningsstelsel dat uitgaat van wat mensen (en hun omgeving) zelf nog kunnen, in
plaats van claimbare rechten op strak omlijnde vormen van zorg.
Er ligt een kans om de ondersteuning vanuit nabijheid vorm te geven, integraal en beginnend
bijde vraag van een persoon of een gezin. Want die vragen volgen maar zelden de indeling zoals
van tevoren door beleidsmakers bedacht. Voor inwoners zitten er geen schotten tussen werk,
zorg of opvoeden.
Er ligt ook een kans om professionals de ruimte te geven om samen met inwoners richting te
geven aan de ondersteuning. Professionalsmaken vanuit hun deskundigheid een afweging over
de inzet van middelen en voelen zich daar medeverantwoordelijk voor. Door in het
ondersteuningsstelsel bovendien nadrukkelijker een koppeling te leggen met burgerkracht,
vroegsignalering en preventie, ontstaat een stelsel dat optimaal bijdraagt aan een krachtig
sociaal domein. Kortom: het moet anders en beter en het kan goedkoper.
Het nieuwe ondersteuningsstelsel kenmerkt zich onder andere door integrale dienstverlening
aan inwoners, wijkgericht werken, een fundamentele aanpassing van werkprocessen,
informatisering en bekostigingssystemen en bovenal een andere manier van denken en
handelen. Niet het compensatiebeginsel (recht op zorg of denken in termen van producten),
maar doen wat nodig is.
Tabel II.1: Ondersteuning in de oude en nieuwe situatie
Van
Naar
Ondersteuning is gericht op het ‘opheffen’ van
Ondersteuning is gericht op participatie
beperkingen
en het vergroten van eigen mogelijkheden
Ondersteuning leidt tot overnemen van de eigen
Ondersteuning is gericht op behoud en
regie
het vergroten van de eigen regie
Ondersteuning is versnipperd, wordt geboden op Ondersteuning is laagdrempelig,
basis van richtlijnen en protocollen
samenhangend en op maat
Voor ondersteuning moet je naar een loket,
Ondersteuning vindt, daar waar mogelijk
voorzieningen zijn vaak ver weg
en nodig, dicht bij inwoners plaats
Er wordt snel gekozen voor professionele en
Er is veel aandacht voor preventie.
specialistische ondersteuning
Ondersteuning is eenvoudig waar
mogelijk, specialistisch waar nodig
Ondersteuning wordt geleverd door veel
Ondersteuning wordt geleverd volgens het
verschillende hulpverleners die onvoldoende
principe één huishouden, één plan, één
samenwerken
aanpak, ook op school
32
Een belangrijk onderdeel van het nieuwe stelsel zijn de teams van wijkwerkers. In Almere
oefenen we met het concept via praktijkwerkplaatsen en andere pilots. We zetten in op het
versterken van de kracht van inwoners. De relatie met de huisartsen als ‘partner in de eerste
lijn’ en de jeugdgezondheidszorg moet verstevigd worden en de werkprocessen tussen de teams
en de stedelijke dienstverlening moeten ‘lean en mean’ worden ingericht.
In voorgaande hoofdstukken hebben we beschreven wat de rol van de teams van wijkwerkers is
bij het versterken van de burgerkracht en bij preventie en vroegsignalering. In de volgende
hoofdstukken gaan we in op de organisatie van het ondersteuningsstelsel: de structuur,
toegangsprocessen, vormen van ondersteuning, bekostiging, kwaliteit en verantwoording. Ook
de regionale samenwerking komt aan de orde. De richtinggevende beslissingen over het
ondersteuningsstelsel staan benoemd en worden toegelicht. Op basis hiervan en met input van
de praktijkwerkplaatsen zullen er nog tal van punten worden uitgewerkt en vastgelegd in
verordeningen, financiële besluiten, uitvoeringsplannen en beleidsplannen.
33
Hoofdstuk 7 - Lokale ondersteuningsstructuur
struc·tuur(de; v; meervoud: structuren)
manier waarop een samengesteld geheel is opgebouwd
De ambitie is om de huidige complexe en soms gefragmenteerde ondersteuningsstructuur in
een aantal jaren zodanig om te vormen dat integrale en samenhangende ondersteuning aan
inwoners beter mogelijk wordt.
De nieuwe structuren stimuleren burgerkracht en voorzien in passende aanvullende
ondersteuning voor mensen die dat nodig hebben. We geven professionals ons vertrouwenen
de ruimte om tedoen wat nodig is.
7.1 Samenvatting
Om de ondersteuning dicht bij de mensen te brengen, kiest Almere ervoor om gebiedsgericht te
werken (paragraaf 7.1) in teams van wijkwerkers en een netwerk van gezinsbegeleiders. Er
worden zestien teams van wijkwerkers gevormd. De wijkwerkers werken aan een veilige en
sociale wijk en bieden (toegang tot) ondersteuning aan inwoners. Wanneer de problematiek
meervoudig, langdurig of complex is, schakelt de wijkwerker een gezinsbegeleider in. Voor het
vormen van de teams van wijkwerkers en het netwerk van gezinsbegeleiders werkt de gemeente
samen met partners in de stad volgens het principe één huishouden, één plan, één aanpak, ook
op school. Daarmee werken we aan meer samenhang in de ondersteuning en aan een betere
aansluiting op de vraag van inwoners (paragraaf 7.2).
De samenwerking tussen partners in de gebieden krijgt vorm in convenanten waarin afspraken
worden gemaakt over de inzet van medewerkers, de rollen, taken en verantwoordelijkheden, het
beheer en overdracht van dossiers, de kwaliteit en de resultaten (paragraaf 7.3). De
samenstelling van de teams van wijkwerkers wordt gebaseerd op de wijkscan (zie ook paragraaf
2.3). De nieuw te vormen organisatie voor jeugdgezondheidszorg (0/19 jaar) vervult een
belangrijke rol voor kinderen en ouders. Jeugdgezondheidszorg krijgt ook een plek in de teams
van wijkwerkers (paragraaf 7.4). Gemeentelijke managers sturen de teams van wijkwerkers en
het bijbehorende netwerk aan op proces, budget, samenwerking en kwaliteit van
dienstverlening (paragraaf 7.5). Voor het oplossen van crisissituaties is er een brandpuntfunctie
en een (te vormen) regionale crisisdienst (paragraaf 7.6). Ter ondersteuning van de beschreven
lokale ondersteuningsstructuur wordt er gewerkt aan een digitaal ondersteuningssysteem
(paragraaf 7.7). De ondersteuning die bovenlokaal wordt georganiseerd, beschrijven we in
hoofdstuk 10.
7.2 Gebiedsgericht werken
De ondersteuningsstructuur wordt gebiedsgericht georganiseerd in teams van wijkwerkers
(wijkniveau) en in een netwerk van gezinsbegeleiders dat in teams op stadsdeelniveau
samenwerkt. We brengen daarmee de ondersteuning dicht bij de mensen, organiseren een
betere samenwerking tussen hulpverleners en meer samenhang in de ondersteuning.
Figuur 7.1: Illustratie van de nieuwe lokale ondersteuningsstructuur
34
In Almere worden zestien teams van wijkwerkers en een stadsbreed netwerk van
gezinsbegeleiders gevormd. Bij de grootte en de indeling van de wijken is uitgegaan van criteria
zoals schaalgrootte, aard en omvang van de problematiek en bevolkingsopbouw. Verder is er
gekeken naar de wijkindeling van onder andere het passend onderwijs. In overleg met
maatschappelijke partners zijn er enige aanpassingen gedaan in de gekozen wijkindeling.
Figuur 7.2: Wijkindeling zestien teams van wijkwerkers
Voor het netwerk van gezinsbegeleiders wordt een stedelijk netwerk gevormd uit de organisaties
die vanuit hun specifieke deskundigheid nu ook al een vorm van gezinsbegeleiding leveren. Dat
zijn bijvoorbeeld jongerencoaches, jobcoaches, gezinscoaches en medewerkers in de intensieve
pedagogische thuishulp, vroeghulp en OGGZ/begeleiding. Zij werken vanuit dit stedelijke
netwerk in teams in de stadsdelen Almere Haven (inclusief Almere Hout), Almere Stad West,
Almere Stad Oost, Almere Buiten en Almere Poort.
7.3 Eén huishouden, één plan, één aanpak, ook op school
Almere werkt toe naar een veel grotere samenhang in de ondersteuning binnen het sociale
domein. Het uitgangspunt is dat we werken volgens het principe ‘één huishouden, één plan,
één aanpak, ook op school’. Daarmee bedoelen we dat we breed kijken naar de
ondersteuningsvragen die er in het hele gezin of huishouden spelen, dat de oplossingen in
samenhang worden gezocht, dat er op basis daarvan één ondersteuningsplan wordt gemaakt en
dat de ondersteuners hun aanpak op elkaar afstemmen. Daarmee bereiken we dat de
ondersteuning zo efficiënt en effectief mogelijk is.
We zetten deze nieuwe werkwijze af tegen de ‘oude’ manier van werken, waarbij er sprake is
van verschillende loketten waarbij inwoners zelf hun weg ernaartoe moeten vinden, elke
organisatie zijn eigen intake doet, een eigen plan opstelt en een eigen aanpak kiest en het
productaanbod vooral afhangt van de sector en de specifieke deskundigheid van een organisatie.
35
Figuur 7.3: Schematische weergave van de oude en nieuwe manier van werken
Bron: Maatschappelijke kosten/batenanalyse frontlijnteam gemeente Leeuwarden, 2012
Natuurlijk zijn er vaak ook eenvoudige vragen waarvoor een eenvoudige oplossing mogelijk is.
De nieuwe werkwijze beoogt niet om moeilijk te doen waar het gemakkelijk kan. Het is aan de
wijkwerkers en de gezinsbegeleiders om de geëigende weg hierin te kiezen. Ook onderzoeken
we nog of afhandeling van eenvoudige vragen via andere kanalen mogelijk blijft of wordt.
Waarmee kunnen inwoners terecht bij de wijkwerkers?
-
Hoe vind ik ondersteuning bij de opvoeding van mijn kinderen?
Hoe los ik de ruzie met mijn buren op?
Wie kan mij helpen met geldkwesties of schulden?
Wat is er te doen voor mij en/of mijn kinderen in de wijk?
Kan ik helpen of iets doen voor iemand anders?
Hoe verbeter ik de moeizame relatie met mijn partner?
Hoe kom ik in contact met anderen in de buurt?
Ik maak mij zorgen over mijn werkloosheid, wie kan mij helpen?
De wijkwerkers helpen niet alleen één/op/één met vragen. Zij doen ook van alles om de wijk socialer
en actiever te maken.
36
Wat doen de teams van wijkwerkers?
Wat doen de gezinsbegeleiders?
De teams van wijkwerkers zijn de oren en de ogen in de wijk. Ze zijnoutreachend,
aanwezig en laagdrempelig bereikbaar. Zij gaan:
Gezinsbegeleiders zorgen voor snelle, gecoördineerde en op elkaar
afgestemde ondersteuning bij meerdere hulpvragen in één huishouden.
Zij hebben mandaat om een rondetafelgesprek en aanvullende
ondersteuning in te zetten. Ze ondersteunen een individu of een gezin
bij het voeren van de regie en maken samen met de inwoner een
ondersteuningsplan. Dit gebeurt eventueel in aanvulling op het
ondersteuningsplan dat de inwoner al met een wijkwerker heeft
gemaakt. Voor de uitvoering van het plan zetten de gezinsbegeleiders zo
nodig aanvullende ondersteuning in.
-
-
werken aan een sociaal prettige en veilige wijk door bijvoorbeeld:
- het signaleren van kansen en problemen in de wijk;
- een oogje in het zeil te houden;
- initiatieven van inwoners voor buurt en wijk helpen mogelijk te maken;
- het (laten) organiseren van nieuwe (algemene) wijkgerichte vormen van
ondersteuning gericht op vragen van inwoners;
- het opbouwen van informele zorgnetwerken in de wijk (zie ook paragraaf
9.2 over de basisinfrastructuur).
inwoners met een hulpvraag ondersteunen door:
- het voeren van een breed (keukentafel)gesprek.Dit is een gesprek over de
gehele situatie van de persoon of het gezin. In dit gesprek is aandacht voor
de eigen mogelijkheden van de persoon, voor de mogelijkheden tot
ondersteuning vanuit het sociale netwerk en voor eventueel noodzakelijke
aanvullende ondersteuning. Is aanvullende ondersteuning nodig waarvoor
een toegangsbepaling is vereist, dan kan de wijkwerker die toegang verlenen
(zie ook hoofdstuk 8);
- het bieden van (kortdurende) ondersteuning aan mensen in een kwetsbare
positie (maximaal drie tot vijf gesprekken);
- het inschakelen van en/of samenwerken met een gezinsbegeleider wanneer
de problematiek meervoudig, complex en/of langdurig is;
- het bieden van nazorg en onderhouden van waakvlamcontact.
Zodra de inwoner weer of beter in staat is zelf de regie te voeren, kan de
gezinsbegeleider zijn inzet afbouwen en de ondersteuning terug laten
vloeien naar de wijkwerker. De wijkwerker komt zo nodig weer in beeld
als contactpersoon. De keuze voor een gezinsbegeleider hangt af van de
voorkeur van de inwoner en van de benodigde deskundigheid.
Hoe ziet de samenwerking tussen de wijkwerkers en
gezinsbegeleiders eruit?
De samenwerking tussen de twee teams kent vloeiende overgangen,
waarbij een warme overdracht (van beide kanten) een basisgegeven is.
De werkers kennen elkaars rollen, taken en verantwoordelijkheden en
benutten elkaars expertise ter ondersteuning van de vraag van de
inwoner.
Het team van wijkwerkers organiseert goede samenwerking met instanties zoals de
huisartsenpost, politie, scholen, woningbouwcorporaties, bewonersorganisaties,
sportverenigingen, combinatiefunctionarissen en buurtsportcoaches.
37
7.4 Vorming van de teams van wijkwerkers en het netwerk van gezinsbegeleiders
De samenwerking tussen partners die deelnemen in de teams van wijkwerkers en het netwerk
van gezinsbegeleiders wordt geregeld in een convenant. In dit convenant worden vooralsnog
afspraken gemaakt over:
-
inzet van medewerkers;
rollen;
taken en verantwoordelijkheden;
beheer en overdracht van dossiers;
kwaliteit;
resultaatverplichtingen.
De convenantsamenwerking biedt de nodige flexibiliteit om in de beginfase de samenwerking
vorm te geven. Als convenantsamenwerking niet leidt tot voldoende samenhang, samenwerking
zonder ‘piketpaaltjes’ en resultaat, dan kiezen wealsnog voor een steviger verband. Er volgt
daneen gezamenlijke uitvoeringsorganisatie voor het wijkwerk en/of de gezinsbegeleiding in
Almere. Hiervoor zijn verschillende vormen mogelijk: een coöperatie, een stichting of een
gemeentelijke uitvoeringsorganisatie.
Samenstelling teams van wijkwerkers
De samenstelling van ieder team van wijkwerkers is afhankelijk van de aard en omvang en de
problematiek van de wijk (die in beeld wordt gebracht door een wijkscan). De teams bieden
nadrukkelijk ruimte aan alle typen organisaties (groot en klein) om te participeren. De
wijkwerkers zijn medewerkers van verschillende organisatie. Ze werken vanuit hun eigen
deskundigheid (bijvoorbeeld algemeen maatschappelijk werk, opbouwwerk, vrijwilligerswerk,
jeugdgezondheidszorg, gemeentelijke vormen van ondersteuning, cliëntondersteuning en
wijkverpleegkunde). Ze zijn generalist naar de inwoners toe en specialist binnen het team.
Binnen het team kunnen zij afspraken maken over de verdeling van aandachtsgebieden en
taken.
Het team van wijkwerkers vervult een belangrijke plek in het bredere netwerk van de wijk. De
wijkwerkers werken samen met bijvoorbeeld bewoners(platforms), scholen, woningcorporaties,
huisartsen en de politie. En daarnaast zo nodig met instanties die aanvullende ondersteuning
kunnen bieden, zoals de schulddienstverlening, de GGZ, instellingen voor jeugdhulp of
begeleiding/thuiszorg, bijstandsconsulenten, het UWV, maatschappelijke opvang en
verslavingszorg.
38
Figuur 7.4: Samenstelling teams van wijkwerkers
praktijk/
ondersteuner
Team van wijkwerkers
huisarts
GGZ
algemeen maatschappelijk werk
schoolmaatschappelijk werk
opbouwwerk
politie en
coördinator vrijwilligerswerk
wijkagent
jeugdverpleegkundige
opvoedadviseur
participatieadviseur/gemeentelijke consulent
medewerker bureau toegang
wijkverpleegkundige
woning/
medewerker passend onderwijs
corporatie
consulent cliëntondersteuning
huisarts
praktijk/
ondersteuner
bewoners
(/platform)
inkomens/
consulent
scholen
en intern
begeleiders
Diverse instellingen die aanvullende
ondersteuning bieden, waaronder:
UWV, GGZ, schulddienstverlening,
bijstandsconsulenten, re/integratie,
instellingen voor jeugdhulp of
begeleiding/thuiszorg.
Samenstelling teams van gezinsbegeleiders
Er wordt een stedelijk netwerk van gezinsbegeleiders gevormd. Van daaruit worden vaste
werkers verbonden aan de vijf stadsdelen. Het netwerk wordt gevormd door inzet van
professionals van specifieke organisaties met een brede blik en een hoge mate van
deskundigheid op een of meerdere gebieden. Bijvoorbeeld op het gebied van jeugdhulp,
jeugdbescherming, jeugdreclassering, GGZ, werk en inkomen, gehandicaptenzorg (voor
mensen met een lichamelijke, geestelijke en/of zintuiglijke beperking), ouderenzorg en dementie,
NAH (niet/aangeboren hersenletsel) of verslavingszorg.
Conferentie ‘Als er meer nodig is’
In november 2013 organiseerde de gemeente samen met partners een stadsbrede conferentie over de
manier waarop we de ondersteuning gaan organiseren bij mensen met meer complexe problematiek.
Dit ook naar aanleiding van de opmerkingen die zijn gemaakt in de consultatieronde (zie ook
hoofdstuk 1). Op de drukbezochte conferentie gingen partners met elkaar in gesprek over hoe we –
ook als er meer nodig is – goede samenwerking kunnen organiseren tussen wijkwerkers en
gezinsbegeleiders. We leerden dat in die processen vooral een warme overdracht moet plaatsvinden.
Ook was er aandacht voor situaties waarbij er minder kan: hoe zorgen we ervoor dat we niet met
teveel hulpverleners te lang blijven zorgen en ondersteunen? Wanneer kan iemand het weer zelf?
Samenwerking tussen wijkwerkers en gezinsbegeleiders
De wijkwerkers komen voor een forse taak te staan. Zij werken samen met inwoners aan een
prettige, veilige en sociale wijk. Daarnaast vormen zij de toegangspoort voor alle inwoners met
een ondersteuningsvraag. Ze bekijken deze vragen en problemen in een breed perspectief.
Vervolgens maken ze de inschatting of een inwoner de vraag zelf of met zijn netwerk kan
39
oplossen of dat er toch aanvullende ondersteuning nodig is. Ze moeten de vaak precaire balans
vinden tussen terughoudend en doortastend zijn. Tussen zelf oplossen en extra ondersteuning
inzetten. Om ervoor te zorgen dat hun beoordeling zoveel mogelijk ‘in één keer juist’ is, kunnen
de wijkwerkers in het beoordelingsproces zo nodig de expertise van de gezinsbegeleider
inroepen (collegiale consultatie). Daarmee wordt de overgang van wijkwerker naar
gezinsbegeleider een vloeiende overgang. Verder wordt het wijkwerken gefaciliteerd door
opleiding, intervisie, het aanreiken van instrumentarium en ondersteuning door een manager.
Delen van kennis en informatie
Het college neemtnog een nader besluit over de manier waarop en de voorwaarden waaronder
het vormen en delen van dossiers kan plaatsvinden. Daarbij besteedt zij bijzondere aandacht
aan de privacy en de eigen regie van inwoners.
Netwerksamenwerking
Op dit moment zijn er op allerlei onderdelen van het sociale domein vormen van
georganiseerde samenwerking tussen partners. Bijvoorbeeld de OKé/netwerksamenwerking,
het Veiligheidshuis, het Ketenoverleg Dementie, het OGGZ/netwerk, de Integrale Netwerken
en het passend onderwijs. Gemeente en partners gaan samen onderzoeken hoe die
netwerksamenwerking in de toekomst vorm moet krijgen. Daarnaast kijken we gezamenlijk naar
passende scholing voor medewerkers.
De wijkwerker
De wijkwerker is iemand met veel competenties. Hij* moet kennis hebben van de wijk en de
sociale kaart, van mogelijke problematiek en mogelijke oplossingen. Hij beschikt over
empatisch vermogen, kan goed luisteren en doorvragen en heeft een open houding.
De wijkwerker is een generalist die breed kijkt naar de situatie en de vraag van de inwoner.
Hij heeft specifieke kennis en vaardigheden vanuit zijn vakgebied. Hij is voortdurend op
zoek hoe hij initiatieven van wijkbewoners de ruimte kan geven en hoe hij het samen met
anderen mogelijk kan maken dat mensen zelf oplossingen vinden voor hun situatie.
De wijkwerker is dus een goed geschoolde professional die een deskundige beoordeling van
de situatie maakt en die op doortastende wijze de hulp kan inzetten die nodig is. Hij weet
wanneer hij specialistische ondersteuning moet inschakelen. Voor de wijkwerker is een
competentieprofiel opgesteld en wordt een scholingsprogramma gemaakt.
* Voor de leesbaarheid van de tekst spreken we hier van ‘hij’ waar we ‘hij of zij’
bedoelen.
7.5 De plaats van jeugd(hulp) in de ondersteuningsstructuur
De ondersteuning aan kinderen en gezinnen wordt zo veel mogelijk samenhangend
vormgegeven: één huishouden, één plan, één aanpak, ook op school. Werkers van de (nieuw te
vormen) jeugdgezondheidszorgorganisatie gaan deelnemen aan de teams van wijkwerkers.
We vormen één stedelijke organisatie voor de integrale jeugdgezondheidszorg. In de
consultatieronde (zie hoofdstuk 1) werd deze keuze door de respondenten ondersteund. De
jeugdgezondheidszorg (JGZ) wordt straks op verschillende plaatsen in de stad uitgevoerd, daar
waar kinderen zijn en gezinnen wonen: op scholen, in gezondheidscentra, op Integrale
Kindcentra. In die stedelijke organisatie krijgen naast de huidige JGZ/medewerkers ook
medewerkers van het onderdeel Toegang van Bureau Jeugdzorg een plek.
De JGZ/medewerkers kunnen gezinsbegeleiders inschakelen. Vanuit de ambitie om meer
samenhangende ondersteuning te bieden aan gezinnen, nemen medewerkers van de JGZ straks
ook deel aan de te vormen teams van wijkwerkers. Daarmee wordt de expertise op het gebied
van jeugdhulp in de wijkteams geborgd.
40
Het OKé/punt blijft als ‘merknaam’ bestaan en blijft een herkenbaar (virtueel) informatie/ en
adviespunt voor ouders en kinderen. Daarnaast krijgen inwoners ook de mogelijkheid om hun
vraag aanhet wijkteam te stellen. De professionals achter het OKé/punt hebben de
mogelijkheid om bij een vraag te verwijzen naar het wijkteam.Bij de ontwikkeling van de
nieuwe ondersteuningsstructuur zijn de adviezen van het rekenkamerrapport OKé/punt en de
evaluatie van de zorgcoördinatie meegenomen. Dit is bijvoorbeeld terug te zien in de werkwijze
met één regisseur (wijkwerker, gezinsbegeleider), de wijze van samenwerking tussen wijkwerker
en gezinsbegeleider en de gegevensoverdracht c.q. dossiervorming.
7.6Aansturing
De aansturing van de teams van wijkwerkers en het netwerk van gezinsbegeleiders gebeurt door
een manager van de gemeente. Per stadsdeel is deze manager procesmatigverantwoordelijk
voor zowel de verschillende wijkteams als voor het netwerk van gezinsbegeleiders. Hij vervult
een belangrijke rol in het monitoren en bewaken van de processen binnen en tussen de teams,
de budgetten, de kwaliteit van de dienstverlening, de resultaten en de samenwerking tussen
partners. Hij ziet er bijvoorbeeld op toe dat processen vraaggericht blijven verlopen, dat de
objectiviteit in de gespreksvoering voldoende geborgd is en dat de doorverwijzingen
onafhankelijk zijn. Ook opleiding en vormen van intervisie kunnen hieraan bijdragen.
In de consultatieronde (zie hoofdstuk 1) zijn over dit onderwerp belangrijke suggesties gedaan.
Ten eerste werd het belang van onafhankelijkheid bij de toegangsprocessen benadrukt. Men
wees op het risico van doorverwijzen naar de eigen organisatie of juist het nietverwijzen naar
kleine, onbekende organisaties.
De budgetverantwoordelijkheid wordt door deze manier van aansturing zo laag mogelijk in de
organisatie neergelegd en blijft in handen van de gemeentelijke organisatie.
7.7Als er meer nodig is
Gezinsbegeleiders komen in beeld als de situatie in een gezin complexer wordt. Zo nodig
kunnen zij aanvullende vormen van ondersteuning inzetten. Als de veiligheid van kinderen in
het geding is, kunnen er vormen van drang worden toegepast. De hiervoor beschikbare
methodieken zijn gericht op het zoveel mogelijk voorkomen van een
jeugdbeschermingsmaatregel. Is dit toch nodig, dan wordt de Raad voor de Kinderbescherming
ingeschakeld.
Soms is er sprake van een ernstige situatie waarin de hulpverlening stagneert. Of er ontstaat een
acute situatie waarinsnel een oplossing nodig is.In Almere werken we al langer met een
zogenaamde brandpuntfunctionaris. Deze komt in actie als de hulpverlening, ondanks ieders
inzet, stagneert. Bijvoorbeeld wanneer:
-
de communicatie niet op gang komt, omdat betrokken professionals niet goed
samenwerken;
de betrokken professionals het niet met elkaar eens zijn;
één of meerdere professionals zich niet aan gemaakte afspraken houden;
er wel overeenstemming is over inhoud en urgentie van de hulpverlening, maar de capaciteit
voor de uitvoering ontbreekt;
ondanks alle inspanningen het beoogde resultaat niet wordt bereikt en het onduidelijk is
waarom.
Brandpuntfunctie bij de gezinsbegeleider
In de toekomst beleggen we de brandpuntfunctie in principe bij de gezinsbegeleider. Deze heeft
in bovenbeschreven lastige situaties de rol om ‘door te pakken’, kan zo nodig een
rondetafelgesprek organiseren en maakt in samenspraak met betrokkenen keuzes over het
ondersteuningsplan.
Doorzettingsmacht
In uitzonderlijke gevallen kan de stedelijke brandpuntfunctionaris betrokken worden en, na alle
partijen gehoord te hebben, een beslissing nemen die voor alle partijen bindend is. Dit gebeurt
alleen als dit de enige manier is om uit de impasse te komen of om de veiligheid van een of
41
meerdere kinderen te waarborgen.Over deze doorzettingsmacht zijn bestuurlijke afspraken
gemaakt met zorgaanbieders, de politie en het Openbaar Ministerie.
Regionale crisisdienst
De taken van het huidige Steunpunt Huiselijk Geweld en het Advies/ en Meldpunt
Kindermishandeling worden geïntegreerd in één nieuw Steunpunt Advies en Meldpunt
Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK). Dit meldpunt en de vangnettaken voor
OGGZ/bemoeizorg worden, zo mogelijk, belegd bij een (nog te vormen) regionale crisisdienst.
Centrale Toegang Flevoland blijft de toegang tot maatschappelijke opvang en vrouwenopvang.
In relatie tot de regionale crisisdienst onderzoekt het college of de huidige functie van vangnet
en advies op wijkniveau kan worden georganiseerd. Daarnaast worden de verbindingen met het
Veiligheidshuis en de Raad voor de Kinderbescherming uitgewerkt.
7.6 Digitale ondersteuningsstructuur
Ter ondersteuning van de nieuwe lokale infrastructuur wordt er gewerkt aan een digitaal
ondersteuningssysteem. Een systeem dat op het brede sociale domein ondersteunend is aan de
werkprocessen van de professionalsin het veld, de teams van wijkwerkers en het netwerk van
gezinsbegeleiders.
In het systeem kan de vraag van een inwoner worden geregistreerd, maar ook een dossier
worden aangemaakt, bijgehouden en/of overgedragen. Een belangrijk aandachtspunt daarbij is
dat ook de inwoner zelf inzage moet kunnen hebben in het dossier en dat zijn/haar privacy
voldoende wordt gewaarborgd.
Binnen de gemeente zijn systemen beschikbaar die hiervoor kunnen worden ingezet. Deze
systemen worden aangepast en in de praktijk getest. Tegelijkertijd wordt er op landelijk niveau
door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Kwaliteitsinstituut
Nederlandse Gemeenten (KING) gewerkt aan één systeem dat aan alle eisen voldoet en dat
landelijk kan worden uitgerold.
42
Hoofdstuk 8: Toegang
toe·gang
(de; m; meervoud: toegangen)
Weg waarlangs je ergens kunt komen
8.1 Samenvatting
Toegang / in brede zin / is de weg waarlangs inwoners tot een oplossing van hun probleem of
hulpvraag kunnen komen. Dat begint met het formuleren van de vraag en het stellen ervan.
Mensen zoeken het antwoord meestal eerst in hun naaste omgeving. Bijvoorbeeld binnen hun
eigen gezin, bij iemand uit hun netwerk, bij de huisarts, op school of in hun
geloofsgemeenschap. Daar waar een inwoner met zijn vraag komt, wordt hij verder geholpen.
Door de informatie over de mogelijke oplossingen breed te delen en bekend te maken, kunnen
allerlei personen en organisaties een inwoner de juiste weg wijzen.
Almere helpt inwoners om zoveel mogelijk zelf antwoord te vinden op hun vragen (paragraaf
8.2). Daartoe werkt Almere aan een virtueel sociaal domein met daarin allerlei handige
applicaties. Zorgmijders en inwoners die de weg niet kunnen vinden, komen via een goed
systeem van signalering op de juiste plek (paragraaf 8.3). Wanneer een nader gesprek of
aanvullende ondersteuning nodig is, worden inwoners zoveel mogelijk doorgestuurd naar de
teams van wijkwerkers. Wijkwerkers en gezinsbegeleiders doen de toegangsbepaling voor
aanvullende vormen van ondersteuning (zie paragraaf 8.4). Het afwegingskader voor de inzet
van aanvullende ondersteuning wordt vastgelegd in één integrale verordening voor het sociaal
domein (paragraaf 8.5). In geval van crisis kan de brandpuntfunctionaris of de regionale
crisisdienst direct toegang verlenen tot de noodzakelijke zorg. Is de inwoner niet tevreden over
de geboden oplossing of de wijze waarop hij/zij is behandeld, dan staan hem/haar de
mogelijkheid van bezwaar en beroep en een klachtenprocedure ter beschikking.
8.2 Zelf oplossingen vinden
In veel gevallen kunnen mensen zelf een oplossing vinden. Bijvoorbeeld door huisgenoten,
familie of vrienden in te schakelen of rechtstreeks de weg te vinden naar algemene
voorzieningen en/of informele vormen van ondersteuning (vrijwilligersinitiatieven). De
gemeente wil bevorderen dat mensen dit nog meer gaan doen.Hiervoor is een
cultuurverandering nodig.
Mensen zijn nu nog gewend aan hun ‘recht’ op ondersteuning door de overheid. We werken
toe naar een situatie waarin mensen nog meer zelf de regie nemen, hun eigen mogelijkheden
benutten (ook financieel) en een beroep doen op het eigen netwerk en de eigen woonomgeving.
We willen wederkerigheid bevorderen. Er blijft altijd aandacht voor de mate waarin mensen dit
kunnen, zodat waar nodig gepaste ondersteuning wordt geboden. In deze cultuurverandering
speelt communicatie en het gesprek met inwoners een belangrijke rol.
Virtueel sociaal domein
Almere werkt toe naar een digitale infrastructuur die inwoners helpt om zelf een antwoord te
vinden op hun vraag of om in contact te komen met mensen die ondersteuning kunnen bieden.
Dit ‘virtuele sociale domein’ wordt de plek waar allerlei handige applicaties voor inwoners
beschikbaar zijn. Organisaties en bedrijven worden uitgedaagd om applicaties te ontwikkelen.
Voorbeelden van bestaande applicaties zijn het OKé/punt, de digitale sociale kaart, vraag/
aanbodwebsites, de EigenKrachtWijzer en Senior/Live. Inwoners worden straks ook door
professionals actief uitgenodigd om gebruik te maken van applicaties. Er is ook altijd een niet/
digitaal alternatief om vragen te stellen of informatie te vinden.
We zorgen ervoor dat de beschikbare algemene vormen van ondersteuning (waar geen
toegangsbepaling voor is vereist) breed bekend zijn bij inwoners en bij organisaties waar
inwoners met hun vragen aankloppen. Bijvoorbeeld de koffieochtenden in een buurthuis, de
bibliotheek, scootmobieluitleenpunten en de BoodschappenPlusBus.
43
8.3 Signalering
Sommige mensen gaan niet op zoek naar ondersteuning. Zij mijden organisaties die hulp
kunnen bieden of zijn niet in staat de weg te vinden. Door de gebiedsgerichte infrastructuur
met de teams van wijkwerkers en de verbindingen met andere professionals in de wijk werken
we toe naar een eerdere en adequatere signalering van problemen. De wijkwerkers moeten
bekend, zichtbaar, vindbaar en bereikbaar zijn. Ook voor andere hulp/ en dienstverleners,
buurtbewoners en organisaties die met ondersteuningsvragen te maken krijgen. De wijkwerkers
moeten nauw samenwerken en korte lijnen hebben met in de wijk waar veel inwoners komen
(bijvoorbeeld school, kinderopvang, huisarts). Zo kunnen signalen snel worden opgepakt en
teruggekoppeld. Ook het nieuw te vormen AMHK, de samenvoeging van het Advies/ en
Meldpunt Kindermishandeling en Steunpunt Huiselijk Geweld, vormt een belangrijk kanaal
voor signalering.
Signalering op verschillende niveaus
In de nieuwe sociale infrastructuur krijgt signalering meer aandacht op alle niveaus:
1. Familie, kennissen, buren: inwoners signaleren zelf en doen daar ook iets mee.
2. Georganiseerde vrijwillige signalering: buurtpreventieprojecten, telefooncirkels,
vriendenkringen, Senior/Live.
3. Semiprofessionele signalering: zelfhulpgroepen, preventietrainingen (bijvoorbeeld Opvoeden
Samen Aanpakken en de Kindertelefoon).
4. Eerstelijns professionals: wijkwerkers, huisartsen, politie, woningcorporaties, thuiszorg,
jeugdgezondheidszorg.
5. Tweedelijns professionals en meldpunten: Advies/ en Meldpunt Kindermishandeling,
Steunpunt Huiselijk Geweld, Vangnet en Advies.
In de verdere uitwerking van het beleid ontwikkelt en implementeert de gemeente per niveau
een aantal instrumenten en activiteiten. Aandachtspunten daarbij zijn:
-
de verschuiving naar de lagere niveaus: er eerder bij zijn en een meer proactieve houding
vanuit de samenleving;
de integratie van verschillende bestaande signaleringsinstrumenten rondom het principe één
huishouden, één plan, één aanpak, ook op school.
8.4 Toegang tot ondersteuning
Als mensen een ondersteuningsvraag hebben, kunnen ze die op allerlei plaatsen stellen: op het
stadhuis, op school, bij de huisarts, bij de jeugdgezondheidszorg. Ze worden daar zo goed
mogelijk geholpen. Inwoners kunnen ook gebruikmaken van algemene voorzieningen.
Bij het zoeken naar oplossingen kan een inwoner ook altijd terecht bij de wijkwerker. Deze
voert een breed (keukentafel)gesprek met de inwoner en helpt hem/haar bij het vinden van
oplossingen.
Cliëntondersteuning
De gemeente wordt verantwoordelijk voor het beschikbaar stellen van informatie, advies en
andere vormen van kortdurende cliëntondersteuning. Cliëntondersteuning is het
ondersteunen van een inwoner/cliënt bij het vinden van een oplossing voor een probleem.
Cliëntondersteuning wordt een belangrijk onderdeel van de taak van de wijkwerkers. De
specifieke deskundigheid van MEE bij de ondersteuning van mensen met een beperking
wordt geïntegreerd binnen de teams.
Als het nodig is, kunnen aanvullende vormen van ondersteuning worden ingezet. Het besluit
om aanvullende ondersteuning (maatwerkvoorzieningen) in te zetten, leggen we zoveel
mogelijk bij de wijkteams. Daarmee stroomlijnen we de toegang tot ondersteuning zoveel
mogelijk via één toegangspoort. De wijkwerkers krijgen het mandaat om aanvullende
ondersteuning in te zetten. Ook in de consultatieronde (zie hoofdstuk 1) gaven veel mensen aan
dat het wijkteam de primaire toegang moet zijn: “Zorg voor een herkenbare en laagdrempelige
toegang in de wijk. En geef dit een ambitie mee.”
44
Toegangsbepaling
Met toegangsbepaling bedoelen we het besluit van de wijkwerker of gezinsbegeleider om
maatwerkvoorzieningen in te zetten. Voor het nemen van dat besluit wordt een
afwegingskader toegepast dat is opgenomen in één (of meer) gemeentelijke verordening(en)
(zie ook paragraaf 8.5). Om welke vormen van ondersteuning het gaat, staat beschreven in
hoofdstuk 9.
Voor de Wmo geldt dat de toegang formeel alleen door de gemeente (een ambtenaar) kan
worden gegeven. Over hoe dit in de praktijk gestalte krijgt, maken we nadere afspraken in de
wijkteams. Er is nog een aantal uitzonderingen:
-
Voor jeugdhulp kan ook de huisarts, de jeugdarts, de arts/specialist of een rechter toegang
verlenen (wettelijk voorschrift).
Voor uitkeringen onder de nieuwe Participatiewet (de voormalige Wet werk en bijstand)
blijft de gemeentelijke afdeling Sociale Zaken (inkomensconsulenten) de toegang verlenen.
Voor schulddienstverleningstrajecten blijftPLANgroep de toegang verlenen.
Voor de maatschappelijke opvang en vrouwenopvang in Flevoland verleent Centrale
Toegang Flevoland de toegang.
Deze verschillende toegangskanalen maken het lastiger om zicht te houden op de
ondersteuning diewordt ingezet. Ook de brede blik en de samenhang in de ondersteuning kan
in gevaar komen. We onderzoeken hoe we deze problemen kunnen voorkomen of beperken,
bijvoorbeeld door een goed systeem van informatiedeling.
Indicatiestelling of toegangsbepaling?
De indicatiestelling in de huidige AWBZ is gebaseerd op de beperkingen van een individu. Dit
zorgt voor een zekere objectiviteit in de beoordeling, maar biedt geen ruimte of prikkel voor
maatwerk. De gemeentelijke toegangsbepaling wordt juist meer gebaseerd op de
ondersteuningsvraag en de mate waarin iemand zelf kan voorzien in een oplossing.
Daardoor kan meer maatwerk worden geboden en sluit de ondersteuning optimaal aan op de
eigen mogelijkheden van de hulpvrager. Door te werken met een vast afwegingskader wordt
willekeur voorkomen.
Tweede laag toegang
Het team van wijkwerkers heeft de mogelijkheid om inwoners met complexe problemen door te
geleiden naar de gezinsbegeleiders. Die hebben op hun beurt ook mogelijkheden om toegang te
verlenen tot vormen van ondersteuning waarvoor een toegangsbepaling is vereist. In geval van
crisis kan de brandpuntfunctionaris of de regionale crisisdienst direct toegang verlenen tot de
noodzakelijke zorg.
Mandaat voor toegang
Wijkwerkers en gezinsbegeleiders krijgen het mandaat om toegang te verlenen tot
maatwerkvoorzieningen. Daaraan wordt een / nader te bepalen / maximumbedrag gekoppeld.
Boven dat bedrag is een aanvullende toets nodig, bijvoorbeeld van een tweede inhoudelijk
deskundige (het vierogenprincipe) of van de manager. Om te kunnen blijven doen wat nodig is,
moet bij die toetsing de inhoudelijke beoordeling leidend blijven. Regels hieromtrent worden
nader uitgewerkt.
45
Toegang via het stadhuis (via telefoonnummer 14 036 of via de balie)
De medewerkers in het gemeentelijke C@llcenter en aan de balies:
- blijvenbeschikbaar voor inwoners om vragen aan te stellen;
- kunnen inwoners wijzen op de algemene vormen van ondersteuning (waar geen
toegangsbepaling voor zijnvereist) en andere mogelijke oplossingen;
- kunnen aanvragen in ontvangst nemen en registeren. De medewerkers schakelen
vervolgens wijkwerkers in voor de beoordeling en afhandeling van de aanvraag (met
uitzondering van uitkeringen en schulddienstverlening).
Stroomlijnen van de toegang
In de huidige situatie is de toegang tot ondersteuning voor inwoners versnipperd. In de
toekomst willen we dit meer stroomlijnen. We willen via de teams van wijkwerkers zoveel
mogelijk komen tot één toegangspoort voor ondersteuning op alle leefgebieden.
Met één toegangspoort kunnen we het uitgangspunt ‘één huishouden, één plan, één aanpak,
ook op school’ het beste borgen. Dit betekent dat we de huidige werkwijze van het Centrum
Indicatiestelling Zorg (CIZ) niet overnemen en dat de indicatiefunctie van Bureau Jeugdzorg
ophoudt te bestaan. Het gemeentelijke loket voor de Wmo (Servicepunt Z) wordt geïntegreerd
in de teams van wijkwerkers. Het toegangsproces tot bovenlokale jeugdhulp wordt ingebed in
het lokale proces.
8.5 Regelgeving voor de toegang tot ondersteuning
Er is regelgeving nodig voor het bepalen van de juiste ondersteuning en de mate waarin de
gemeente daarin voorziet. Daarmee wordt voor inwoners duidelijk waar ze op kunnen rekenen
en wordt voor professionals duidelijk welke stappen zij in het gesprek met inwoners moeten
volgen.
Er komt zo mogelijk1 één integrale verordening met één integraal afwegingskader dat voldoet
aan de vereisten van de genoemde wetgeving.De regelgeving die de gemeente vastlegt – in
principe de gemeentelijke verordening / wordt gebaseerd op de wetgeving binnen het sociale
domein. Vanaf 2015 dus op basis van de Participatiewet, de Wet maatschappelijke
ondersteuning, de Jeugdwet, Wet gemeentelijke schuldhulpverlening en de Wet publieke
gezondheid.
Het afwegingskader dat in de verordening wordt vastgelegd, vormt de leidraad voor het gesprek
en eventueel voor het bepalen van de toegang tot ondersteuning. Dit afwegingskader is
gebaseerd op het gedachtegoed van de ‘kanteling’ inde Wmo. De afweging bij de beslissing
wordt vastgelegd in het ondersteuningsplan en indien nodig in een besluit volgens de Algemene
wet bestuursrecht (Awb).Dit besluit staat open voor bezwaar en beroep. Ook kunnen inwoners
die niet tevreden zijn over de afhandeling van hun vraag gebruikmaken van de gemeentelijke
klachtenregeling.
1
Indien dit op basis van wetgeving mogelijk/toegestaan is.
46
Het gesprek
Het ondersteuningsplan
Wanneer een inwoner met behulp van de digitale infrastructuur en andere
hulpmiddelen nog onvoldoende oplossing heeft gevonden, kan een gesprek
met een wijkwerker plaatsvinden. Dat gebeurt bij voorkeur in de
thuissituatie – een keukentafelgesprek /, maar ergens anders is ook
mogelijk. Vaak is één gesprek voldoende, soms is er meer nodig. Dit
beoordeelt de wijkwerker.
Wanneer op basis van de ondersteuningsvraag en de uitkomsten van het
gesprek blijkt dat aanvullende (professionele) ondersteuning nodig is,
maken inwoner en wijkwerker een ondersteuningsplan.
In het gesprek verkennen de wijkwerker en de inwoner de vraag en
behoefte / maar ook de eigen mogelijkheden / om daarna te zoeken naar
passende oplossingen. Het uitgangspunt is dat mensen zelf de regie en de
mogelijkheden hebben om tot oplossingen te komen. In het gesprek komen
alle levensgebieden en de situatie van het hele gezin/huishoudenaan bod.
Iedere situatie is uniek en vraagt om specifieke oplossingen.
Mogelijkheden van mensen, talenten en dingen die wél goed gaan zijn vaak
een belangrijk startpunt voor verandering van iemands situatie. Vaak blijkt
dat creatieve oplossingen gevonden kunnen worden en is er geen verdere
professionele ondersteuning nodig.
Daarin staan de ondersteuningsvraag en de gekozen oplossingen
beschreven. In het ondersteuningsplan is altijd aandacht voor de
combinatie van eigen inzet, inzet door de omgeving en aanvullende
ondersteuning (maatwerkvoorzieningen).
De inwoner moet instemmen met dit plan. Bij de
maatwerkvoorzieningen is er bezwaar en beroep mogelijk.
Gezinsbegeleiders
Soms is de complexiteit van de ondersteuningsvraag zo groot dat de
wijkwerker de ondersteuning van een gezinsbegeleider inzet. Ook deze
gezinsbegeleider kan toegang bieden tot aanvullende ondersteuning.
Samen met de inwoner stelt de gezinsbegeleider een ondersteuningsplan
op.
47
Hoofdstuk 9: Vormen van ondersteuning
on·der·steu·nen(ondersteunde, heeft ondersteund)
- iets (van onderen) steunen, zodat het niet kan vallen
- helpen, bijstaan
vorm (de; m; meervoud: vormen; verkleinwoord: vormpje)
uiterlijke gedaante
9.1 Samenvatting
In hoofdstuk 7 en 8 is beschreven via welke ondersteuningsstructuur mensen naar verschillende
vormen van ondersteuning kunnen worden geleid en hoe de toegang tot ondersteuning verloopt.
Dit hoofdstuk gaat in op de vraag welke vormen van ondersteuning we slimmer, beter, meer of
minder moeten inzetten om de in hoofdstuk 3 geschetste beleidsdoelen te realiseren. We
beschrijven ook hoe we willen zorgen dat de verschillende vormen van ondersteuning / ook die
van buiten de gemeente komen / zo goed mogelijk op elkaar aansluiten.
Almere vindt dat ondersteuning vraaggericht moet zijn, moet aansluiten bij de doelen die
inwoners willen bereiken en moet uitgaan van de talenten en mogelijkheden van mensen. Deze
ondersteuning wordt waar mogelijk en zinvol dichtbij in de wijk en in (onderlinge) samenhang
geboden. Waar mogelijk en zinvol passen we het principe van wederkerigheid toe (paragraaf
9.1).We zetten meer in op vormen van ondersteuning die bijdragen aan preventie en
vroegsignalering, versterking van de burgerkracht en versterking van het sociale netwerk. We
streven zoveel mogelijk naar maatwerk en naar oplossingen die passen bij de situatie van
inwoners.
De ondersteuningsvormen worden in toenemende mate algemeen toegankelijk en collectief
georganiseerd. Dit is vanuit het oogpunt van de kosten efficiënter en bovendien is er dan geen
toegangsbepaling nodig. We werken toe naar een basisinfrastructuur in de wijken voor
eenvoudige ondersteuning (paragraaf 9.2). Tot slot streven we naar meer samenhang in de
ondersteuning volgens het principe één huishouden, één plan, één aanpak, ook op school
(paragraaf 9.3).
9.2 Soorten ondersteuning
We onderscheiden in het sociale domein verschillende soorten van ondersteuning:
1. Oplossingen in eigen kring: inwoners lossen hun vragen zelf of binnen hun eigen netwerk op,
eventueel na advies en/of informatie van een professional;
2. Begeleiding door een wijkwerker (kortdurend en/of eenvoudig) of gezinsbegeleider (complex
en/of meervoudig);
3. Algemene voorzieningen: voorzieningen waar elke inwoner (soms tegen betaling) zonder
toegangsbepaling gebruik van kan maken. Deze voorzieningen zijn relatief het goedkoopst,
maar zijn het minst toegesneden op individuele vragen. Voorbeelden zijn: vrijwillige
hulp/ondersteuning, maaltijdservice, buurthuis (inloop en activiteiten), preventieve
cursussen (budgetteren, opvoedondersteuning, solliciteren), zelfhulpgroepen, algemene
opvoedondersteuning, leenscootmobielen, sportparken, sporthallen en playgrounds
(inclusief de sportactiviteiten die daar georganiseerd worden);
4. Individuele vormen van ondersteuning en maatwerkvoorzieningen: individuele
ondersteuning kan in de vorm van een maatwerkvoorziening (voorheen zorg in natura) of in
de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) dat persoonsvolgend onder voorwaarden
wordt verstrekt. Hiervoor is een toegangsbepaling noodzakelijk. Bij deze vormen van
ondersteuning kan het gaan om lichte en zware vormen van ondersteuning.Voorbeelden van
lichte ondersteuning zijn: specifieke begeleiding in de thuissituatie, Wmo/voorzieningen,
collectief vervoer, specifieke opvoedondersteuning, lichte ambulante hulpverlening,
ambulante jeugdhulp (jeugd/GGZ, jeugd/lvb), dagbesteding, respijtzorg, logeerzorg en re/
integratietrajecten.Voorbeelden van zware individuele ondersteuning zijn: specialistische
en/of zeer intensieve begeleiding in de thuissituatie, beschermd en begeleid wonen,
48
residentiële zorg, gesloten jeugdzorg, jeugdreclassering, jeugdbescherming, pleegzorg en
crisisopvang. Deze laatste vormen van zware jeugdzorg worden in regionaal verband
georganiseerd en ingekocht.
Figuur 9.1 Basisinfrastructuur
Gezin en
sociaal netwerk
eigen kracht
samenredzaamheid
matching vraag en
aanbod
Aanvullende ondersteuning
signaleren,
informeren,
adviseren,
consulteren,
organiseren,
oplossen en
doorverwijzen
EigenKrachtWijzer
sociale kaart
doe/
budget
informele
zorgnetwerken
vrijwilligers
team van
wijkwerkers
vrienden
familie
buren
mantelzorgers
experts
gezins/
begeleiders
Algemeen
Maatwerk
ondersteuning in
en rond het huis
wijk en
stadsdeel
woonvoorziening
lokaal
dagbesteding
dagopvang
lokaal en
regionaal
dagbesteding
lokaal en
regionaal
vervoer
wijk en
stadsdeel
vervoer en
rolstoelen
lokaal en
regionaal
opvoed/
ondersteuning
wijk en
stadsdeel
inkomens/
ondersteuning
lokaal
welzijns/
activiteiten
wijk
kort verblijf
lokaal en
regionaal
maatschappelijke
opvang,
bemoeizorg en
verslavingszorg
lokaal en
regionaal
re/integratie
lokaal en
regionaal
re/integratie
wijk en
stad(sdeel)
Ondersteuning
Ondersteuning is in alle gevallen maatwerk en kan bestaan uit een samenspel van eigen
inzet, inzet van het sociale netwerk, informele ondersteuning en aanvullende professionele
ondersteuning. Die aanvullende ondersteuning kan verschillende vormen aannemen:
-
oplossingen in eigenkring;
begeleiding door een wijkwerker of gezinsbegeleider;
algemene vormen van ondersteuning;
individuele vormen van ondersteuning en maatwerkvoorzieningen.
In alle gevallen is het van belang dat de ondersteuning effectief is voor de zelfredzaamheid
en participatie in de samenleving van de persoon in kwestie. Steeds wordt gekeken wat de
verantwoordelijkheid en mogelijkheden van de persoon zelf zijn. Wat kan hij zelf en samen
met anderen? De ondersteuning sluit daarop aan.
9.3 Uitgangspunten bij ondersteuningsvormen
Bij de in te zetten vormen van ondersteuning streven we ernaar dat de ondersteuning voldoet
aan een aantal criteria. De ondersteuning:
-
is maatwerk. De ondersteuning sluit aan op de vraag en de situatie van de inwoner c.q. het
huishouden. De eigen mogelijkheden en die van het netwerk worden betrokken;
sluit aan bij de doelen die de inwoner wil bereiken;
wordt waar mogelijk en zinvol dichtbij (in de wijk) aangeboden;
is samenhangend en integraal;
gaat uit van talenten en mogelijkheden van de inwoner;
49
-
volgt waar mogelijk en zinvol het principe van wederkerigheid.
We zetten meer in op vormen van ondersteuning die bijdragen aan preventie en
vroegsignalering, versterking van de burgerkracht en versterking van het sociale netwerk.
We streven zoveel mogelijk naar maatwerk en naar oplossingen die passen bij de situatie van
inwoners. De ondersteuningsvormen worden echter in toenemende mate algemeen toegankelijk
en collectief georganiseerd. Daarmee ontstaat er een beweging van individuele
maatwerkvoorzieningen naar meer algemene en collectief georganiseerde voorzieningen. Dit is
vanuit kostenoogpunt efficiënter en bovendien is er geen toegangsbepaling nodig.
9.4 Basisinfrastructuur
Om de participatie, zelfredzaamheid en samenredzaamheid van inwoners beter te faciliteren,
werken we toe naar een basisinfrastructuur: een basis van algemene en collectieve vormen van
ondersteuning in de wijk. Welke van onderstaande basisvoorzieningen nodig zijn en wat de
omvang ervan moet zijn, hangt af van de wijkscan (zie paragraaf 2.3). Het gaat om:
-
informatie en advies op het gebied van opvoeding, werk, participatie en zorg/ondersteuning;
ontmoeting, (lotgenoten)contact, activering, ontplooiing, talentbenutting en –ontwikkeling
en (sport)activiteiten;
organisatie van maaltijden, boodschappen, huishoudelijke hulp, klussen en vervoer om
zolang mogelijk zelfstandig te kunnen wonen;
sollicitatie/ en re/integratieactiviteiten, vormen van dagbesteding in relatie tot
welzijnswerk;
opvoedondersteuning (zoals oudertrainingen, ontmoetingsgroepen en opvoedspreekuren) en
basisjeugdgezondheidszorg met het rijksvaccinatieprogramma.
9.5 Meer samenhang in ondersteuning
We streven naar meer samenhang in de ondersteuning volgens het principe één huishouden,
één plan, één aanpak, ook op school. Hieronder geven we weer wat dat betekent voor
verschillende levensdomeinen.
Samenhang in ondersteuning voor jeugd en gezin, ook op school en tijdens
kortdurend verblijf
De gemeente wordt verantwoordelijk voor alle ondersteuning op het gebied van jeugd en gezin.
Dat is een aanzienlijke uitbreiding van de huidige taken. Bij de ondersteuning van kinderen en
gezinnen is het organiseren van (meer) samenhang essentieel. De inzet op school wordt
verbonden aan de inzet in de thuissituatie en vice versa. Een doorgaande lijn voor kinderen van
0 tot 12 jaar binnen Integrale Kindcentra draagt hieraan bij. De ondersteuning aan
verschillende kinderen in een gezin wordt in samenhang opgepakt (één gezin, één plan). Bij
ondersteuningsvragen op het gebied van opvoeden wordt ook gekeken naar mogelijke andere
ondersteuningsvragen in het gezin. Bijvoorbeeld vraagstukken op het gebied van inkomen en
werk.
De ondersteuning die op dit moment al vanuit het OKé/punt geboden wordt, wordt ingebed
in de nieuwe sociale infrastructuur.Specifieke aanvullende ondersteuningsvormen gericht op
jeugd en gezin zijn vaak licht, gericht op opvoeden en opgroeien. Soms betreft het zwaardere
vormen van ondersteuning, zoals psychiatrische hulp, gezinsbehandeling, dagbesteding voor
kinderen met een beperking en verslavingszorg. Er zijn ook ondersteuningsvormen die
regionaal worden georganiseerd (zie hoofdstuk 10): (semi)residentiële zorg, pleegzorg,
jeugdbescherming en jeugdreclassering.
Voor samenhangende ondersteuning op het gebied van jeugd en gezin is afstemming met het
(passend) onderwijs belangrijk. Een goed voorbeeld van hoe dit in de praktijk kan werken is de
voorlopersaanpak‘Passend onderwijs en zorg voor jeugd’, geïnitieerd door de ministeries van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De
voorlopersaanpak richt zich in Almere op:
-
innovatieve vormen van zorg binnen het onderwijs (‘Sterk in de klas’ in het basisonderwijs
en middelbaar onderwijs en ‘Sterk in de kinderopvang’);
50
-
integrale zorgtoewijzing (hoe organiseer je de samenhang tussen zorgadviesteams en de
teams van wijkwerkers?);
een sluitende aanpak voor de jeugd;
een sluitende aanpak voor de verbinding tussen onderwijs en arbeid (zie ook de kadernota
‘Sluitende Aanpak Jongeren, een springplank naar werk’).
De voorlopersaanpak en andere waardevolle pilots en proeftuinen in Almere leveren informatie
op voor de ontwikkeling van het ondersteuningsaanbod in Almere.
Samenhang in ondersteuning gericht op werk en participatie
De gemeente wordt vanaf 2015 verantwoordelijk voor de participatie van mensen die
aangewezen zijn op dagbesteding en beschut werk (voorheen geregeld via de Wet sociale
werkvoorziening en de Wajong). De gemeente blijft verantwoordelijk voor de participatie en
re/integratie van de voormalige doelgroep van de Wet werk en bijstand. De nieuwe taken gaan
gepaard met bezuinigingen.Daarnaast neemt de beleidsvrijheid op onderdelen toe. Reden te
meer om te onderzoeken hoe we het in Almere zo slim mogelijk kunnen organiseren.
In onderstaande figuur is een aantal bestaande kolommen gericht op participatie en werk
(Wajong, Wsw, Wwb en AWBZ) in verhouding geplaatst tot de Almeerse participatieladder en
de loonwaardeschaal. Dit geeft een beeld van de overeenkomsten tussen de verschillende
doelgroepen.
Er is een overlap in doelgroepen die gebruikmaken van arbeidsmatige dagbesteding, beschut
werk en toeleiding naar regulier werk. Daarom kijken we waar we dwarsverbanden kunnen
benutten en hoe we de ondersteuning in samenhang kunnen vormgegeven.
maatschappelijke waarde
welzijn nieuwe stijl
Figuur 9.2 De Almeerse participatieladder in relatie tot wetgeving werk en
2
participatie
Wajong
Wsw
Wwb
AWBZ
Participatiewet, Wmo
Loon/
waarde
Trede 6:
regulier werk
Trede 5:
100%
gesubsidieerd
80%
werk
Trede 4:
Wsw buiten,
arbeidsbemiddeli
50%
detachering,
toeleiding
ng
arbeids/ beschut werk
arbeid
30%
Trede 3:
potentie
arbeidsactivering
dagbesteding
20%
C en D
beschut werk
Trede 2:
Activering
sociale activering
Wwb
dagbesteding
Trede 1:
A en B
zorg
Vanuit de participatieladder gedacht gelden de volgende principes:
-
-
Het verzilveren van maatschappelijke waarde is vooral aan de orde bij mensen die zich
op de bovenste treden (5 en 6) van de ladder bevinden. Hoe hoger op de ladder, hoe
belangrijker het verzilveren en vergroten van de economische waarde wordt. Hoe hoger op
de ladder, hoe meer er ook van mensen mag worden gevraagd in termen van mobiliteit en
flexibiliteit in hun (arbeids/)participatie. Hoe lager op de ladder, hoe dichterbij de
ondersteuning wordt georganiseerd (wijkgericht).
Er moet sprake zijn van een doorgaande ontwikkellijn van de onderste trede naar de
bovenste. Uiteindelijk moet iedereen zich ontwikkelen en participeren naar vermogen. Daar
2
In de bijlage 2 is een nadere uitwerking opgenomen van het ondersteuningsmodel dat hoort
bij de Almeerse participatieladder.
51
-
waar een beschutte omgeving nodig is voor participatie, realiseren we die. Daar waar een
reguliere omgeving mogelijk is, gaat dit voor. Ofwel: beschut waar nodig, regulier waar het
kan. De werkgever moet ontzorgd worden. Van belang is een goede verhouding tussen de
belangen van de inwoner, de gemeente en de werkgever.
Verder biedt welzijn nieuwe stijl kansen, omdat deze betrekking heeft op alle treden van
de ladder. Welzijnsvoorzieningen zijn toegankelijk voor iedereen. Ze vormen een verbinding
(in de wijk) naar andere functies. Het gaat hier om buurtcentra, activeringscentra,
dagbestedingcentra en overige ontmoetingsplekken. Door hierin meer samenhang aan te
brengen (ook in relatie tot de teams van wijkwerkers) ontstaan kansen om (vrijwilligers)werk,
welzijn en dagbesteding integraal in te zetten en breder te benutten. Enerzijds voor
ontplooiing en talentontwikkeling van individuen, anderzijds om uiting te geven aan het
principe van wederkerigheid. Een plek waar mensen echt iets voor elkaar kunnen betekenen
en waar professionele ondersteuning kan worden geboden, als dat nodig is.
De Cartoon
De Cartoon is een uniek samenwerkingsproject van buurtbewoners, Kwintes en De Schoor.
Een veelzijdige horecagelegenheid waar buurtbewoners kunnen lunchen en dineren.
Buurtrestaurant De Cartoon wordt geëxploiteerd door deelnemers van Kwintes. De
Cartoon is op 21 september 2013 geopend. Op 21 oktober 2013 is het Clubhuis van
Kwintes verhuisd naar De Cartoon. De deelnemers van Kwintes komen nu dus naar De
Cartoon en ondernemen daar tal van activiteiten, waaronder de exploitatie van het
buurtrestaurant.
Samenhangende ondersteuning in en rond het huis
Ondersteuning in en rond het huis is erop gericht om inwoners te helpen zo lang mogelijk thuis
te blijven wonen. We zorgen ervoor dat het ondersteuningsaanbod optimaal op elkaar aansluit:
algemene voorzieningen, de basisinfrastructuur in de wijk, ondersteuning door wijkwerkers en
aanvullende individuele ondersteuning. Verder is het van belang dat er een goede aansluiting is
opde ondersteuning en zorg georganiseerd vanuit de Zorgverzekeringswet. De gemeente zet in
op afspraken met de zorgverzekeraar.
Een aantal voorzieningen dat nu nog individueel wordt georganiseerd, wordt mogelijk een
algemene voorziening. Bijvoorbeeld de huishoudelijke hulp. We spreken in de toekomst liever
over klussen in en rond het huis (tuinonderhoud, klusjes, maaltijden, hond uitlaten, lichte
schoonmaakondersteuning). Daarmee wordt de brede ondersteuning in en rond het huis een
algemene voorziening waarvan iedereen tegen betaling gebruik kan maken. Voor de Wmo/
doelgroep kan er een gemeentelijke vergoeding tegenover staan.
Voor wat betreft de ondersteuning van mantelzorgers wordt het huidige beleid voortgezet.
Hulp bij het huishouden als algemene voorziening
De gemeente Tilburg heeft deindividuele voorzieningen hulp bij het huishouden 1 (HH1)
en hulp bij het huishouden 2 (HH2) vanaf 1 januari 2013 al vervangen door een algemene
voorziening persoonlijke dienstverlening. In de praktijk betekent dit: geen uitgebreide
indicatiestelling meer, geen beschikkingen en geen eigen bijdragen vanuit het Centraal
Administratiekantoor (CAK). Tilburg neemt als lokale overheid een meer faciliterende rol
aanen zorgt dat de algemene voorziening veel eenvoudiger en gemakkelijker hanteerbaar is
voor inwoners die het echt nodig hebben.
Voor de Tilburgers die tot de Wmo/doelgroep behoren, betekent het dat zij na een lichte
toetsing op verschillende plekken in de stad tegen een inkomensafhankelijk tarief
dienstencheques kunnen inkopen. Deze cheques kunnen zij verzilveren voor ondersteuning
in en rondom het huis.
Samenhang in ondersteuning op gebied van vervoer
Met de fors beperktere middelen willen we vervoer dat noodzakelijk is voor inwoners om te
kunnen participerenblijven organiseren. Vervoer mag niet de reden zijn om niet te participeren.
52
We onderzoeken de mogelijkheid van het meer toegankelijk maken van het openbaar vervoer
voor mensen die aangewezen zijn op doelgroepenvervoer en hebben aandacht voor het leren
reizen met het openbaar vervoer.Daarnaast zoeken we naar nieuwe collectieve vormen van
vervoer, slimme combinaties van vervoer (leerlingenvervoer, Wmo/vervoer), (georganiseerd)
vervoer door vrijwilligers en de toepassing van het principe van samenredzaamheid daarbij.
Zelfstandig reizen naar school
Vanuit de gemeente faciliteren wij ouders en kinderen om zelfstandig te reizen naar school en
om gebruik te maken van openbaar vervoer in plaats van taxivervoer.Dat doen we door
kinderen het openbaar vervoer uit te laten proberen. Wanneer het niet lukt, kunnen ze terug
naar bijvoorbeeld het taxivervoer. Zo proberen wij het gebruik van het openbaar vervoer en de
zelfstandigheid van kinderen te stimuleren.Een mooi voorbeeld hiervan is te zien in het filmpje
over Joep en Iris, te zien via YouTube.
Samenhangende inkomensondersteuning
De invoering van nieuwe taken op het gebied van inkomensondersteuning (Wet
tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten en Compensatieregeling Eigen Risico) en
wijzigingen in huidige taken (Wet werk en bijstand) hebben gevolgen voor de inkomenspositie
van inwoners.Onderstaand een overzicht van de van rijkswege aangekondigde maatregelen.
1. Landelijke regelingen die worden gedecentraliseerd:
- gedeeltelijke afschaffing van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en
gehandicapten (Wtcg);
- afschaffing van de Compensatieregeling Eigen Risico (CER);
- invoering van een maatwerkvoorziening voor inkomensondersteuning (inclusief de
mogelijkheid voor een eigen bijdrage);
- een eigen bijdrage voor de maatschappelijke opvang (MO).
2. Landelijke regelingen die ingrijpend veranderen:
- omvormingvan kindregelingen;
- invoeringvan eenhuishoudtoeslag.
3. Lokale regelingen met een toename of afname van beleidsvrijheid:
- centralisering van de toeslagen in de Wet werk en bijstand (WWB) en invoering van
een kostendelersnorm;
- afschaffing van categoriale bijzondere bijstand (waaronder de langdurigheidstoeslag).
Door het aan elkaar verbinden van de budgetten binnen het sociale domein ontstaat de
mogelijkheid tot ontschotting. Dat bevordert efficiëntie en effectiviteit. Daarnaast moet de
gemeente keuzes maken in het al dan niet heffen van een eigen bijdrage voorWmo/
voorzieningen en over de hoogte van die eigen bijdrage. Nadere besluitvorming hierover volgt
in het kader van de verordening sociaal domein (zie ook paragraaf 8.5).
Om te komen tot een (meer) samenhangende inkomensondersteuning is nader onderzoek
nodig naar cumulatie/effecten bij verschillende doelgroepen op de bestedingsruimte van
betrokkenen. Dit onderzoek dient zich te richten op een bredere doelgroep dan de doelgroep
van minimumhuishoudens. Op die manier kunnen ook de gevolgen voor de groep chronisch
zieken en gehandicapten worden meegenomen.
53
Hoofdstuk 10: Ondersteuning, regionaal en landelijk
10.1 Samenvatting
Almere werkt niet in een vacuüm aan de decentralisatieopgaven. De gemeente ziet de opgaven
als een kans om samenwerking te organiseren op regionaal (paragraaf 10.2) en landelijk niveau
(paragraaf 10.3). Voor een deel is die samenwerking wettelijk bepaald. Voor een ander deel
levert de samenwerking kennisvermeerdering en schaalvoordelen op.
10.2 Regionale samenwerking bij de decentralisatietaken
De Flevolandse wethouders (gemeenten Almere, Dronten, Lelystad, Noordoostpolder, Urk en
Zeewolde) zien de decentralisatieopgaven als kans om samenwerking te organiseren. Daarom is
er sinds juli 2011 een bestuurlijk overleg Transitie Sociaal Domein Flevoland. Samenwerking is
essentieel omdat klantgroepen zich niet beperken tot de ondersteuning binnen de eigen
gemeente. Er is ondersteuning over regiogrenzen heen. Voorbeelden hiervan zijn inwoners die
voor dagbesteding, werk of logeeropvang een voorziening gebruiken in een andere gemeente.
Ook zijn sommige vormen van ondersteuning zo specialistisch of worden zo zelden ingezet dat
een gemeente deze niet zelf organiseert.
Het uitgangspunt bij de regionale samenwerking is ‘lokaal waar mogelijk, regionaal waar
nodig’. De uitwerking van de intentie staat in het werkplan ‘Regionale samenwerking
Flevolandse gemeenten’. In dat document wordt per decentralisatie inzicht gegeven in de
onderdelen waarop we wettelijk moeten samenwerken en aanvullende punten waarop
gemeenten willen samenwerken.
Binnen de samenwerking is oog voor de eigen identiteit van gemeenten, maar ook voor lopende
samenwerkingsverbanden. De samenwerking is gebaseerd op een gedeelde visie:
-
Xjeugd en jongeren veilig laten opgroeien.
Xmensen zo lang mogelijk actief zelfstandig laten participeren in de maatschappij.
Xschooluitval voorkomen.
Xmeer mensen aan het werk, minder mensen in de uitkering/bijstand.
Xeconomische zelfredzaamheid.
Xgezondheidsbevordering en voorkomen van verloedering en achteruitgang van mensen.
Xmensen in een kwetsbare positie de ondersteuning bieden die noodzakelijk is.
Participatiewet
Ook voor de uitvoering van de Participatiewet en het bredere arbeidsmarktbeleid werkt Almere
samen met de Flevolandse gemeenten. Voor het socialewerkvoorzieningsbedrijf (SW/bedrijf) is
er een gemeenschappelijke regeling van Almere met de gemeenten in het Gooi. In dit verband
wordt – mede door de ontwikkelingen rond de Participatiewet – de toekomstige rol van het
SW/bedrijf onderzocht. Daarnaast werken de gemeenten samen met de metropoolregio
Amsterdam op het gebied van de arbeidsmarkt.
In Flevoland gaan de gemeenten bij de samenwerking op het gebied van de Participatiewet tot
nu toe uitvan een overlegstructuur zonder formele organisatievorm. Iedere gemeente blijft zelf
verantwoordelijk voor de te nemen besluiten. Mogelijk wordt in de Participatiewet een vorm
van verplichte samenwerking opgenomen. In dat geval vindt er aanpassing van de
samenwerkingsvorm plaats.
Samenwerking is er op het gebied van arbeidsmarktstrategie en de opzet van een
samenwerkingsnetwerk om mensen met een arbeidsbeperking door te sturennaar reguliere
werkgevers (het ‘Werkbedrijf’, een uitvloeisel van het Sociaal Aakkoord). Zo maakt de
gemeente samen met de regio het toetreden van de groepen werkzoekenden met een beperking
mogelijk. Daar waar nodig wordt er zorg en begeleiding georganiseerd.
Gemeenten en werkgevers zoeken naar de wederzijdse rolverdeling om problemen op de
arbeidsmarkt stuurbaar te maken. Enerzijds door een gezond economisch vestigingsklimaat te
organiseren en anderzijds door mogelijkheden te creëren voor inwoners/medewerkers met een
arbeidsbeperking om te participeren op de arbeidsmarkt. Werkgevers zijn nog altijd
54
terughoudend bij het aannemen van mensen uit deze groep werkzoekenden. De gemeente en
de werkgevers zijn wel bereid om gezamenlijk te werken aan de arbeidsparticipatie van
werkzoekenden met een afstand tot de arbeidsmarkt. Een oplossing wordt gezocht in regionale
samenwerkingsverbanden tussen de regiogemeenten, onderwijsinstellingen,
bemiddelingsorganisaties en werkgevers/ en sectorvertegenwoordigers. Daarbij wordt
begeleiding naar/op de werkplek en ondersteuning van bedrijven georganiseerd.
AWBZ/Wmo
Voor de nieuwe Wmo beperkt de samenwerking tussen gemeenten zich op dit moment tot
kennisuitwisseling. Daarnaast trekken we samen op in onderzoek en analyse van de nieuwe
doelgroepen. Mogelijk worden er nog afspraken gemaakt over gedeeld gebruik van
voorzieningen als dagbesteding en logeeropvang door inwoners buiten de eigen
gemeentegrenzen. Er is op dit moment geen aanleiding om te komen tot verdere
geformaliseerde vormen van samenwerking.
Jeugdwet
Samenwerking met regiogemeenten op het gebied van de Jeugdwet is verplicht. De zes
Flevolandse gemeenten ondertekenden met de provincie Flevoland, de provinciale
jeugdzorgaanbieders en Bureau Jeugdzorg Flevoland een convenant en
samenwerkingsovereenkomst (2012). Daarin staan bestuurlijke afspraken over het waarborgen
van de continuïteit van zorg. Deze afspraken zijn verder uitgewerkt in het door het Rijk
verplicht gestelde regionaal transitiearrangement (oktober 2013).
Er is afgesproken dat de inkoop van regionaal georganiseerde ondersteuningsvormen in
Flevoland (zie kader) per gemeente plaatsvindt, met afstemming op regionaal bestuurlijk
niveau. De verdere regionale afspraken rond inkoop, toegang en werkprocessen op het gebied
van jeugdhulp worden uitgewerkt op basis van het Regionaal transitieplan zorg voor jeugd
Flevoland 2014/2017.
Afgesproken is dat inkoop van regionaal georganiseerde ondersteuningsvormen in Flevoland
(zie tabel) per gemeente afzonderlijk plaatsvindt met afstemming op regionaal bestuurlijk
niveau. De verdere regionale afspraken rond inkoop, toegang en werkprocessen op het gebied
van jeugdhulp worden uitgewerkt op basis van het Regionaal Transitieplan Zorg voor Jeugd
Flevoland 2014/2017.
Onderdelen regionale samenwerking Jeugdwet
-
pleegzorg (residentieel en crisisopvang);
specifieke jeugdhulp voor verstandelijk beperkten (residentiële onderdelen);
specifieke jeugdhulp voor jeugd/GGZ (residentiële onderdelen);
jeugdbescherming en jeugdreclassering;
meldpunten huiselijk geweld en kindermishandeling.
10.3 Ondersteuning die landelijk wordt georganiseerd
Een landelijk coördinatiebureau sluit raamovereenkomsten met aanbieders namens alle
gemeenten. Het koopt een aantal zeer specialistische vormen van jeugdhulp in. Inzet en
bekostiging van deze jeugdhulp vindt plaats via individuele gemeenten. Dit geldt voor:
-
jeugdzorgPlus (gesloten jeugdzorg);
GGZ met een landelijk functie;
expertise/ en behandelcentrabij geweld in afhankelijkheidsrelaties onder de 18 jaar;
zorg aan sterk gedragsgestoorde, licht verstandelijk gehandicapte jeugd (j/sglvg);
gespecialiseerde diagnostiek, observatie en exploratieve behandeling aan jeugd met een
(lichte) verstandelijke beperking;
GGZ met bijkomende complexe problematiek;
forensische jeugdhulp.
Voor enkele ondersteuningsvormen zoals de Kindertelefoon en het Vertrouwenswerk wordt
landelijk door gemeenten een collectieve financiering uitgewerkt.
55
Hoofdstuk 11: Kwaliteit en verantwoording
kwa•li•teit (de; v; meervoud: kwaliteiten)
mate waarin iets goed is; gesteldheid, hoedanigheid, aard
ver•ant•woor•den (verantwoordde, heeft verantwoord)
rekenschap geven van, rechtvaardigen:
11.1 Samenvatting
Hoe bevorderen en bewaken we de kwaliteit van de zorg en de dienstverlening aan inwoners?
En welke verantwoording over de uitgaven van publieke middelen verwachten we? In dit
hoofdstuk laten we zien hoe we aan de voorkant van processen goed aangeven waar ze aan
moeten voldoen: kwaliteitseisen (paragraaf 11.1). Daarnaast laten we zien hoe we aan de
achterkant nagaan of die gevraagde kwaliteit geleverd wordt tegen de gemaakte afspraken over
resultaten en middelen: verantwoording (paragraaf 11.2). Een belangrijk principe in de nieuwe
sociale infrastructuur is ruimte voor vertrouwen in inwoners en professionals. De gemeente
kiest niet voor het dichtregelen en voor minutieuze verantwoordingssystemen. Tegelijk is het
van belang om zorgvuldig om te gaan met publieke middelen.
11.2 Kwaliteit
Aan zorgaanbieders worden kwaliteitseisen gesteld. Een groot deel daarvan zijn ‘vaste’ eisen die
door de Rijksoverheid worden opgelegd. Daarnaast kan de gemeente zelf ook eisen stellen aan
de kwaliteit van de aanbieders die zij tot hun ‘markt’ toelaten. Eisen die passen bij de lokale
behoeften.
Wettelijke eisen
In de drie wetten staan verschillende kwaliteits/ en verantwoordingseisen. Deze eisen gaan
bijvoorbeeld over:
-
inzet van gekwalificeerd personeel;
van toepassing zijnde kwaliteitskeurmerken;
criteria voor certificering van instellingen die jeugdhulp bieden;
effectiviteit van de geboden zorg/voorzieningen;
de wijze van verantwoording afleggen over inzet van middelen aan het Rijk.
We onderzoeken welke kwaliteits/ en verantwoordingseisen uit de wetten voortvloeien en
vertalen deze naar normen waaraan de gemeentelijke organisatie en haar
(contract)partners/aanbieders moeten voldoen. Zodoende kan ‘aan de voorkant’(bij
inkoop/aanbesteding en subsidieverstrekking) een passende set aan vereisten worden opgesteld.
Aanvullende kwaliteitseisen van de gemeente
Klanttevredenheid en klantbeleving zijn belangrijke graadmeters voor kwaliteit. In het systeem
van kwaliteit en verantwoording krijgt klanttevredenheid / of breder: klantervaring /
bijzondere aandacht.Partijen krijgen de opdracht de individuele klanttevredenheid doorlopend
of periodiek via externen te meten en hierover te rapporteren aan de gemeente.
Op basis van de Almeerse visie op het sociaal domein zijn tien principes vastgesteld (zie
hoofdstuk 3). We werken toe naar een kwaliteitsmanifest op basis van deze principes. Aan
partners wordt gevraagd dit manifest te onderschrijven en aan te geven op welke wijze zij de
opgenomen principes voor hun branche operationaliseren.
11.2 Verantwoording
Het is van belang te sturen op kosten, effecten en kwaliteit. Daarvoor is een passende
verantwoordingssystematiek nodig, op basis van en gericht op:
-
wettelijke regels (doel/ en rechtmatigheid);
de gemeentelijke sturingsfilosofie;
56
-
administratieve lastenverlichting;
effectmeting en bijsturing;
publiek verantwoorden.
De verantwoordingssystematiek wordt toegespitst op de te onderscheiden betrokken partijen
zoals contractpartners, subsidiënten, wijkteams en teams van gezinsbegeleiders.
Een instrument waar de afgelopen periode meer ervaring mee is opgedaan, is dat van
resultaatgerichte subsidieverlening. De gemeente wil deze werkwijze voortzetten en uitbreiden.
Bij deze manier van subsidieverlening ligt de nadruk meer op maatschappelijke effecten en
resultaten en minder op gekwantificeerde activiteiten.
Op alle relevante plekken binnen de administratieve organisatie komt aandacht voor
fraudepreventie en controle.
Verantwoording aan het Rijk
De minister van Binnenlandse Zaken komt in december 2013 met een brief over de nadere
informatieverstrekking aan het Rijk. In principe wordt de verticale verantwoording sterk
beperkt (zie ook hoofdstuk 13 over het sociaal deelfonds).
Het Rijk kan een onderzoek instellen bij onderbesteding van budget. In dat geval worden de
prestaties van de gemeente beoordeeld. Via de systemen van monitoring (zie paragraaf 2.3)
bereidt de gemeente zich hierop voor.
Verantwoording aan de gemeenteraad
De gebruikelijke lokale horizontale verantwoording aande gemeenteraad is ook van toepassing
op de decentralisatietaken. Bovendien dient jaarlijks de zogenaamde Informatie aan derden
(IV/3) te worden verstrekt. Daarnaast is er de controleverklaring van de accountant op de
jaarrekening van de gemeente. De verantwoording van het college aan de gemeenteraad gaat
via de huidige cyclus van begroting, voorjaarsnota en de jaarrekening.
Convenant bestuurlijk verantwoorden met de partners in de stad
In mei 2013 ondertekende het college een intentieovereenkomst voor de ontwikkeling van
publiek verantwoorden in Almere (zie hoofdstuk 1). Dit wordt het komend halfjaar verder
uitgewerkt met als doel om onder andere de gemeenteraad te informeren over de sturing en
advies op maatschappelijke effecten.
Verantwoording bij maatwerkvoorzieningen
Maatwerkvoorzieningen worden direct in natura ingezet. Inwoners leggen over het gebruik
ervan geen aparte verantwoording af. Wel wordt periodiek klanttevredenheidsonderzoek
uitgevoerd en ook inzichtelijk voor inwoners gepubliceerd. De aanbieders van
maatwerkvoorzieningen leveren verantwoording over de geboden ondersteuning zoals het staat
in het programma van eisen bij de aanbesteding.
Verantwoording pgb-houders
Voor de verantwoording van een persoonsgebonden budget staan specifieke eisen in de
verordening (zie paragraaf 8.5), gebaseerd op de wettelijke vereisten. Een aantal mensen
gebruikt op basis van de AWBZ een persoonsgebonden budget (pgb) waarmee zij
ondersteuning inkoopt. Het kan hierbij gaan om stabiele situaties, waarin al langdurig
ondersteuning wordt geboden. Als deze ondersteuning naar tevredenheid is en goedkoper
uitpakt dan ondersteuning in natura, dan continueert het individuele pgb vanaf het moment
dat de gemeente verantwoordelijk wordt voor het aanbieden van de benodigde ondersteuning.
Om te vermijden dat er onnodig veel tijd (en geld) wordt gestoken in de administratieve
verantwoording van het pgb, wordt een lichte vorm van periodieke verantwoording ingevoerd.
57
Hoofdstuk 12: Bekostiging
be·kos·ti·gen(bekostigde, heeft bekostigd)
De kosten dragen van; betalen
12.1 Samenvatting
In het beleidskader ‘Naar een nieuwe sociale infrastructuur in Almere’ staat dat we een
integraal en samenhangend systeem van bekostiging opzetten dat het behalen van de
doelstellingen bevordert.
De nieuwe taken die de gemeente erbij krijgt binnen het sociale domein gaan gepaard met forse
budgetkortingen vanuit het Rijk. De uitdaging is om ervoor te zorgen dat we de middelen
inzetten op de meest efficiënte en effectieve manier en binnen de financiële kaders. Daarbij is
het principe van eigen regie en keuzevrijheid als belangrijk uitgangspunt meegenomen.
We maken in de tekst een onderscheid tussen voorzieningen waar wel en geen
toegangsbepaling voor nodig is. De bekostiging van algemene (welzijns)voorzieningen gaat bij
voorkeur via resultaatgerichte subsidieverlening (paragraaf 12.2). Ook voor de teams van
wijkwerkers en gezinsbegeleiders werken we met subsidieverlening (paragraaf 12.3).
Voorzieningen waarvoor een toegangsbepaling is vereist, worden ingekocht op basis van een
subsidie of een bestuurlijke aanbesteding (paragraaf 12.4). Verstrekkingen van voorzieningen
waar een toegangsbepaling voor nodig is, vinden plaats via een maatwerkvoorziening in natura
of een persoonsgebonden budget nieuwe stijl (paragraaf 12.5). De eigenbijdrageregelingen
worden op dit moment nog nader uitgewerkt (paragraaf 12.6).
12.2 Bekostiging van algemene (welzijns)voorzieningen
Onder de algemene welzijnsvoorzieningen vallen alle formele en informele vormen van
ondersteuning waar geen toegangsbepaling voor is vereist. Denk aan de bibliotheek, de
BoodschappenPlusBus, vrijwilligersinitiatieven en vrijwilligersondersteuning, zoals
maatjesprojecten, welzijn, buurtcentra en mantelzorgondersteuning.
De partners die deze voorzieningen leveren, zijn onderdeel van belangrijke
samenwerkingsverbanden in de stad. We bouwen een langdurige relatie met hen op en borgen
deze. Als we dat niet doen, brengen we de sociale infrastructuur forse schade toe. Om die reden
worden deze vormen van algemene (welzijns)voorzieningen bekostigd via een
(resultaatgestuurde) subsidie. Om grip en sturing te houden op de resultaten, bouwen we voort
op de ervaringen die we hebben opgedaan met resultaatgestuurde subsidieverlening (RSV).
12.3 Bekostiging van de teams van wijkwerkers en het netwerk van gezinsbegeleiders
Met de vorming van de teams van wijkwerkers worden sommige huidige activiteiten van
organisaties voortaan in wijkteamverband uitgevoerd. Denk aan maatschappelijk werk,
cliëntondersteuning en opbouwwerk. De subsidieverlening aan de organisaties wordt hier dan
ook op aangepast en de subsidieafspraken worden vastgelegd in een convenant. In de
subsidieafspraken staan ook de uren die wijkwerkers inzetten om lichte vormen van
ondersteuning te bieden (maximaal drie gesprekken). Als er meer uren individuele
ondersteuning nodig zijn dan de wijkwerker kan leveren (bijvoorbeeld extra maatschappelijk
werk), dan worden deze ingezet als maatwerkvoorziening (met toegangsbepaling).
Ook voor de gezinsbegeleiders geldt dat hun werk als begeleider/aanspreekpunt voor een
huishouden of gezin bekostigd wordt via de genoemde subsidie. Wanneer zij als
gezinsbegeleider daarnaast een vorm van (specialistische) ondersteuning verlenen, wordt die
inzet bekostigd als een maatwerkvoorziening. De gemeentelijke manager is verantwoordelijk
voor een onafhankelijk besluit. Dit wordt nog nader uitgewerkt.
58
12.4 Inkoop en bekostiging van voorzieningen waarvoor een toegangsbepaling nodig is
Bij de inrichting van de bekostigingssystematiek voor voorzieningen waarvoor een
toegangsbepaling is vereist, zijn drie leidende principes:
-
zo groot mogelijke keuzevrijheid voor betrokken inwoners;
zo min mogelijk administratieve lasten voor inwoners en organisaties;
zoveel mogelijk misbruik en fraudevoorkomen.
Voorzieningen waarvoor een toegangsbepaling is vereist, worden ingekocht op basis van een
subsidie of een aanbesteding volgens het ‘Zeeuwse model’. In het Zeeuwse model (ook wel
‘license to operate’ genoemd) bepaalt de gemeente de kwaliteitseisen waaraan zorgaanbieders
moeten voldoen en de (uur)tarieven die ze bereid is daarvoor te betalen. De klanten maken een
keuze uit de geselecteerde aanbieders. De voordelen van deze systematiek zijn dat de kwaliteit
het belangrijkste gunningscriterium is en dat alle zorgaanbieders die aan de criteria voldoen
hun ondersteuningsproducten aanbieden. De aanbesteding leidt dus niet tot kaalslag of
monopolievorming.
Zeeuws model
Het Zeeuwse model resulteert in een ‘Almeerse markt’ van pregeselecteerde zorgaanbieders
die allen hun diensten/producten leveren tegen de gewenste prijs en kwaliteit. De gemeente
sluit met deze partijen raamcontracten waarin prijs en kwaliteit zijn bepaald, maar het
volume niet. Hoe groot de ‘Almeerse markt’ wordt (hoeveel aanbieders van de verschillende
producten/diensten we toelaten), moet nog worden bepaald. Uit oogpunt van keuzevrijheid
voor de inwoner is een groot aantal gewenst, uit oogpunt van beheersbaarheid zitten daar
mogelijk grenzen aan.
Bij dagbesteding kunnen verschillende vormen van bekostiging worden gekozen. In de
komende periode doen we nader onderzoek naar en bereiden we besluitvorming voor over
passende vormen van bekostiging van de verschillende dagbestedingsvoorzieningen.
Bij sommige vormen van ondersteuning die erg duur en/of specialistisch zijn (en dus niet ruim
beschikbaar) kan de gemeente besluiten tot een specifiek inkooptraject of inkopen via het
opvragen van drie offertes. Het betreft hier bijvoorbeeld begeleiding voor zeer specifieke
doelgroepen of de realisatie van grote woningaanpassingen. Dit is ook het geval bij vormen van
ondersteuning die in samenwerking met regiogemeenten worden ingekocht.
12.5 Verstrekking van voorzieningen met toegangsbepaling aan inwoners
Het besluit om een voorziening met toegangsbepaling aan een inwoner toe te kennen, ligt
(gemandateerd) bij de wijkwerkers en gezinsbegeleiders. Zij stellen – samen met de inwoner –
een ondersteuningsplan op waarvan een voorziening met toegangsbepaling een onderdeel is
(naast oplossingen in eigen kring, inzet van het eigen netwerk en informele en algemene
vormen van ondersteuning). De voorgestelde keuzevrijheid van de inwoner voor het type
ondersteuning is daarmee al deels vervuld. Immers, wijkwerker/gezinsbegeleider en inwoner
besluiten samen waarmee de inwoner het beste geholpen is. Bijvoorbeeld:
-
de keuze tussen huishoudelijke hulp zodat het gezin (tijdelijk) meer aandacht kan besteden
aan de opvoeding of hulp bij de opvoeding zodat het huishouden niet in de soep loopt.
de keuze tussen een traplift in de huidige woning met vertrouwde buren of verhuizen naar
een al aangepaste woning met alle gemakken van dien.
De gezamenlijk gekozen ondersteuningsvorm wordt vervolgens in principe als
maatwerkvoorziening (in natura) aan de inwoner verstrekt. De inwoner kiest een aanbieder uit
het door de gemeente gecontracteerde ondersteuningsaanbod of vraagt aan de
wijkwerker/gezinsbegeleider om er een te kiezen. De betaling verloopt niet via de inwoners,
maar rechtstreeks van de gemeente aan de zorgaanbieder(s).
59
Wanneer de inwoner aangeeft en onderbouwt dat hij binnen het door de gemeente
gecontracteerde ondersteuningsaanbod niet de beste oplossing kan realiseren, kan hij onder
voorwaarden een persoonsgebonden budget nieuwe stijlkrijgen. Dit budget staat niet op
rekening van de inwoner, maar komt in beheer van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en
wordt persoonsvolgend besteed. De inwoner vertelt aan welke zorgverlener het budget moet
worden betaald. Het budget ‘volgt’ de ondersteuning. De gemeente ontwikkelt een protocol dat
bij de beoordeling wordt nageleefd. Een pgb kan alleen worden toegekend wanneer de
ontvanger/vertegenwoordiger regiebekwaam is. Binnen nauw omschreven grenzen kan een pgb
worden besteed aan mantelzorg. Daarbij wordt aangesloten bij het begrip ‘gebruikelijke zorg’.
Voorzieningen met een toegangsbepaling die collectief worden geregeld, worden altijd in natura
verstrekt. De inwoner krijgt dan alleen een ‘toegangskaartje’. Voorbeeld hiervan is het collectief
vervoer en ook sommige vormen van dagbesteding.
Vormen van bekostiging van maatwerkvoorzieningen in natura
Bij maatwerkvoorzieningen in natura levert de zorgaanbieder de ondersteuning en regelt ook de
administratie. De ondersteuning wordt geleverd via een instelling of leverancier waar de gemeente
een contract mee heeft.In Almere contracteert de gemeente een breed aanbod via het zogenaamde
Zeeuwse model.
Persoonsgebonden budget (pgb) nieuwe stijl
Met een persoonsgeboden budget kiest de inwoner geheel vrij wie de ondersteuning levert. In de
nieuwe wetgeving (Wmo 2015 en Jeugdwet) is het niet meer mogelijk dat een persoonsgebonden
budget op de rekening van de inwoner staat. Het Rijk gaat met deze maatregel fraude tegen. De
budgetten komen op de rekening van een administratiekantoor: de Sociale Verzekeringsbank.
Deze partij betaalt de zorgverleners. Daarmee volgt het geld de keuze van de inwoner. Daarvoor
worden ook wel de termen persoonsvolgend budget of trekkingsrecht gebruikt.
12.6 Eigen bijdrage
Voor voorzieningen binnen de Wmo kan een eigen bijdrage worden gevraagd. Hierover worden
nadere regels vastgesteld. De inning ervan vindt plaats door het Centraal Administratiekantoor
(CAK). Voor een aantal voorzieningen binnen de Jeugdwet blijft waarschijnlijk de huidige
regeling voor ouderbijdrage behouden. Mogelijk wordt deze regeling zelfs uitgebreid
(afhankelijk van landelijke regelgeving).
60
Hoofdstuk 13: Financieel Kader
13.1 Samenvatting
Dit hoofdstuk gaat over het inzicht in de beschikbare financiële middelen voor de nieuwe taken
en voor het bredere sociale domein. En over hoe we die middelen zodanig inzetten en verdelen
dat we ermee uitkomen. Uitgangspunt is dat we slimmer en anders werken in de nieuwe sociale
infrastructuur. Daardoor zetten we de beschikbare middelen optimaal effectief en efficiënt in
(paragraaf 13.1).
We geven inzicht in de manier waarop de geldstromen voor de Participatiewet, de Wet
maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Jeugdwet worden ondergebracht in het
zogenaamde sociaal deelfonds (paragraaf 13.2). In paragraaf 13.3 geven we een beeld van de
financiële ontwikkelingen die wij als gemeente verwachten. Het financiële overzicht van de
nieuwe budgetten volgt bij de Programmabegroting 2015. De overgangsverplichtingen komen
aan de orde in paragraaf 13.4. Over de frictiekosten spreken we in paragraaf 13.5.
Het Rijk heeft het besluit genomen om de transitietaken te decentraliseren naar de gemeente.
Formeel vervallen alle aanspraken tussen de huidige financiers en aanbieders. Aanbieders in
Almere worden mede door de transitiebureaus en het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport geïnformeerd over de stappen voor besluitvorming. Voor het overgangsjaar 2015 kan
aanvullende besluitvorming nodig zijn (paragraaf 13.6).
13.2Slimmer en anders werken
Hoe zorgen we ervoor dat we uitkomen met de financiële middelen voor het sociale domein?
Om dat te bereiken, werken we slimmer en anders: we benutten burgerkracht, we integreren de
nieuwe taken zoveel mogelijk en we zoeken de synergie met de bestaande taken binnen het
sociale domein. Dat doen we in een zoveel mogelijk ontschotte begroting, zodat de flexibiliteit
om te schuiven met budgetten zo groot mogelijk wordt.
Wel is van belang te benadrukken dat de financiering (met name voor de individuele vormen
van ondersteuning) een open/einde/karakter blijft houden. Als het geld op is, maar inwoners
vragen terecht om ondersteuning, dan moet de gemeente die bieden. De financiële
haalbaarheid van de sociale infrastructuur en van voorzieningen die vanwege de transities
worden opgebouwd of omgevormd blijft een bijzonder punt van aandacht.
Het college zoekt naar zoveel mogelijk manieren om te sturen. Bijvoorbeeld op vraag, aanbod,
prijs, toegang en werkwijze. Die sturing ontstaat door uitvoering te geven aan de plannen in
deze kadernota:
-
burgerkracht faciliteren;
de kanteling: van claim/ en aanbodgericht naar vraag/ en resultaatgericht werken;
investeren in een preventieve aanpak;
bouwen aan informele ondersteuningsnetwerken;
laagdrempelige, lichte ondersteuning in de wijk;
ondersteuning laten aansluiten op de eigen mogelijkheden en het netwerk van mensen;
‘first time right’: op het juiste moment de juiste ondersteuning inzetten;
synergiewinst: samenhangende vormen van ondersteuning;
dubbelingen van professionele inzet eruit halen (één huishouden, één plan, één aanpak);
contracten afsluiten tegen gunstige tarieven.
Vooruitlopend op het overgangsjaar 2015 zetten we de bestaande middelen zo in dat
onderdelen van de nieuwe infrastructuur tot stand komen. Zo kunnen we een efficiëntieslag
behalen. De inhoudelijke kaders voor subsidies passen we daarop aan. Daarnaast wordt er een
opdracht geformuleerd voor de ontwikkeling van wijkteams en zoeken we naar strategische
allianties met financiers binnen het sociale domein, om zo samen te werken aan de gewenste
beweging.
61
13.2 Geldstromen binnen het sociale domein: sociaal deelfonds
In de decentralisatiebrief (februari 2013) schetst het kabinet het perspectief van een zo breed
mogelijke ontschotting via drie kolommen in het gemeentefonds. Er ontstaat één integraal
budget, het zogenaamde deelfonds sociaal domein. Dit deelfonds is geen specifieke of brede
doeluitkering, maar een onderdeel van het gemeentefonds met verantwoording aan de
gemeenteraad. Binnen enkele jaren vindt de samenvoeging van budgetten tot sociaal deelfonds
plaats.
Figuur 13.1: Geldstromen vanuit het Rijk
Het sociaal deelfonds bestaat uit de geldstromen van het Participatiebudget en middelen voor
de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Jeugdwet. Voor het inkomensdeel van de
Wet werk en bijstand bestaat vooralsnog een specifieke uitkering. Met de decentralisatie van de
Participatiewet voegt de regering / naast de middelen voor re/integratie vanuit het ministerie
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid / ook middelen aan het Participatiebudget toe. Dit
gebeurt vanwege met het afsluiten van de Wajong voor mensen met arbeidsvermogen, vanwege
de begeleiding van mensen die niet meer instromen in de Wet sociale werkvoorziening en
vanwege de bestaande groep Wsw’ers. Ook de huidige middelen van het Participatiebudget
voor volwasseneneducatie (ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) worden
toegevoegd. Vanuit de regelgeving wordt nog bezien of onderdelen van het gemeentefonds aan
het sociaal domein worden toegevoegd. Als voorbeelden worden de gemeentefondsmiddelen
voor maatschappelijke ondersteuning en jeugd en/of de uitvoeringskosten van de Wet werk en
bijstand genoemd.
De spelregels voor het sociaal deelfonds (brief van minister Plasterk, 9 oktober 2013) zijn als
volgt:
-
-
-
-
De middelen van de drie decentralisaties worden als integratie/uitkering verstrekt aan
gemeenten binnen het gemeentefonds (conform de huidige Wmo).
Deze middelen vallen binnen het sociaal deelfonds en worden niet integraal bij de
gemeentebegroting betrokken. Ofwel: de middelen die beschikbaar worden gesteld vanuit
het Rijk worden één/op/één ingezet voor het sociaal deelfonds.
Er is sprake van horizontale verantwoording. De begroting wordt vastgesteld door de raad
en de verantwoording vindt jaarlijks bij de jaarrekening plaats. Er is geen aparte
verantwoording aan het Rijk.
Het sociaal deelfonds wordt in beginsel voor drie jaar ingesteld, zodat het Rijk inzicht krijgt
in de inzet van de middelen per gemeente en tot een objectievere verdeling kan komen.
Na drie jaar worden de middelen in principe samengevoegd met het gemeentefonds. Inzet
van deze middelen kan dan breder plaatsvinden middels integrale afweging.
De minister stelt duidelijk dat eventuele tekorten op het sociaal deelfonds opgevangen
worden binnen de algemene middelen van de gemeente. Het Rijk vormt geen achtervang.
In hoeverre bestaande gemeentelijke middelen aan het sociaal deelfonds worden toegevoegd,
wordt nog nader bepaald. Deze vallen vooralsnog binnen de algemene middelen en kunnen
integraal worden ingezet.
Specifieke uitkeringen worden apart aan het Rijk verantwoord en zijn niet vrij inzetbaar.
62
De gemeente wordt in de meicirculaire 2014 nader geïnformeerd over de uitwerking van het
deelfonds. De gemeente heeft vanaf 2015 meerdere fondsen, de algemene middelen en het
deelfonds sociaal domein. Daarnaast zijn er budgetten als de BUIG/middelen (Wet bundeling
van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten)en enkele doeluitkeringen. Wel gelden
voor een aantal fondsen specifieke verantwoordingeisen. Het deelfonds biedt de mogelijkheid
om de middelen voor de nieuwe taken integraal in te zetten. Het is het voornemen van het
college om de begroting van het sociaal domein anders in te richten,zodatde financiering meer
geïntegreerd raakt en zich richt op het behalen van de maatschappelijke resultaten.
De uitwerking van het deelfonds volgt bij de programmabegroting 2015.
13.3 Financieel kader en besteding van de middelen sociaal domein
Om een goed beeld te krijgen van de totale omvang van de budgetten, brengen we de komende
tijd de huidige en nieuwe budgetten voor het sociale domein in beeld. De nadere uitwerking
hiervan volgt bij de programmabegroting 2015. De bestaande (deel van de algemene uitkering)
en nieuwe budgetten (sociaal deelfonds) vanuit het gemeentefonds worden bij elkaar gebracht.
Het gaat hierbij om de middelen van de Dienst Sociaal Domein (exclusief Leren, Sport en
Cultuur), Publiekszaken (exclusief Burgerzaken, Belastingen, C@llcenter), Programmabureau
Stad en onderdelen van Stadsbeheer. Een deel van de beschikbare middelen is verbonden aan
voorwaarden zoals de BUIG, de Wet sociale werkvoorziening, het Participatiebudget en het
Besluit bijstandverlening zelfstandigen van het Rijk. Deze worden via ‘single information en single
audit’ verantwoord aan de desbetreffende ministeries.
De gemeenteraad heeft budgetrecht en neemt bij de programmabegroting een besluit over de
jaarlijkse besteding en verdeling van de middelen. Bij de jaarrekening vindt, via
resultaatsbestemming, besluitvorming plaats over de besteding van eventuele overschotten en
tekorten binnen het sociaal deelfonds. Daarbij is de overweging of het overschot wordt
gereserveerd voor het sociaal domein of wordt ingezet voor de algemene middelen. Bij deze
allocatie geven twee factoren de doorslag: de algemene financiële positie van de gemeente en de
begroting van de gedecentraliseerde taken voor het komend jaar. Dit is in lijn met de instructies
die minister Plasterk heeft opgesteld in zijn brief van 9 oktober 2013.
Op dit momentis er geen volledig zicht op de financiële middelen. Informatie van het Rijk komt
nog. We kunnen daarom nog geen volledig beeld geven van de nieuwe middelen die overkomen
voor het sociale domein. Het globale beeld van de budgettaire ontwikkelingen wordt hieronder
per wet weergegeven.
Jeugdzorg
In het regionaal transitiearrangement staat dat de bestaande aanbieders in 2015 een
bezuinigingsopdracht van minimaal 10% krijgen. Dit percentage is opgebouwd uit de
rijksbezuinigingen en het percentage dat voor het landelijk arrangement beschikbaar wordt
gesteld.De bezuiniging op de AWBZ voor jeugd is hierbij nog niet opgenomen. Dit is
afhankelijk van het definitieve beschikbare budget voor gemeenten, de definitieve wettekst en
Algemene maatregelen van bestuur.
In december 2013 is informatie verschenen over de verdeling van de jeugdzorgmiddelen op
historische grondslag. Daarmee is het budget voor jeugdhulp voor het jaar 2015 bekend. Dit
wijkt voor Almere iets af van eerder genoemde cijfers (/1%) en komt uit op een bedrag van€
59.107.381.
AWBZ
De middelen die vanuit de AWBZ worden overgeheveld, gaan samen met flinke
budgetkortingen tot 25%. De verwachting is dat de gemeente eind december 2013 nadere
informatie ontvangt over het macrobudget.
Participatiewet
Binnen de Participatiewet is er geen sprake van nieuwe middelen. Het gaat hierbij om een
andere inzet van de huidige middelen die samenkomen in het Participatiebudget.
63
Verdeling van de middelen
De verdeling van de middelen voor het sociale domein gaat in grote lijnen over de volgende
onderdelen:
-
ondersteuning die bovenlokaal (landelijk/regionaal) wordt ingekocht;
bepaalde zeer specialistische vormen van individuele ondersteuning;
algemene vormen van ondersteuning, stedelijk georganiseerd;
inkomensondersteunende voorzieningen;
wijkbudget (wijkteams, teams van gezinsbegeleiders en overige ondersteuning);
apparaatskosten en overige uitvoeringskosten van de gemeente.
De bekostiging van wijkteams en de ondersteuning die in de wijk wordt geleverd, wordt betaald
uit een budget voor de wijk. Het wijkbudget wordt vooralsnog samengesteld op basis van
historische gegevens over zorggebruik afgeleid uit de wijkscan (zie paragraaf 2.3). We
monitoren voortdurend of deze verdeling adequaat is en of er verschuivingen moeten
plaatsvinden.
13.4 Overgangsverplichtingen
Een aantal van de gemeentelijke budgetten staat voor komende jaren ‘vast’. Daartoe behoren:
-
-
het huidige bestand binnen de Wet sociale werkvoorziening;
de overgangsrechten voor jeugdzorg. De overgangsperiode verschilt naar gelang de
resterende looptijd van de indicatie, maar eindigt in elk geval met ingang van een jaar na
inwerkingtreding van de Jeugdwet (met uitzondering van pleegzorg);
de overgangsrechten voor de Wmo: bestaande klanten hebben een jaar lang recht op
dezelfde ondersteuning, tenzij zij akkoord gaan met een ander ondersteuningsarrangement
van de gemeente. Voor de huidige Wmo/verstrekkingen geldt op dit moment een
overgangstermijn voor de duur van de afgifte van de indicatie.
13.5 Frictiekosten
Formeel gezien vervallen alle aanspraken tussen de huidige financiers en aanbieders door het
rijksbesluit om taken te decentraliseren. Alleen vanwege overgangsrechten behouden bestaande
klanten hun ondersteuning voor maximaal een jaar.De decentralisaties hebben daardoor ook
gevolgen voor de aanbieders. Zij krijgen misschien te maken met een stop of vermindering van
de inkoop van producten en diensten. Dit heeft mogelijk grote financiële consequenties voor de
aanbieders en hun personeel. Mogelijk wordt er personeel ontslagen of omgeschoold, of wordt
huisvesting afgestoten. Het is aan aanbieders om hier zelf adequaat op te anticiperen. De
verschillende transitiebureaus van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
communiceren hierover richting aanbieders.
13.6 Overgangsjaar 2015
Gezien de overgangsmaatregelen die op grond van de verschillende wetten worden
voorgeschreven, is nadere besluitvorming nodig over hoe we in het jaar 2015 omgaan met het
inzetten van ondersteuning, bekostiging en inkoop. Dit wijkt mogelijk af van de keuzes voor de
situatie na 2015.
64
Hoofdstuk 14: Risicomanagement
14.1 De inzet van planning en risicomanagement
De ontwikkelingen binnen het sociale domein zijn veelomvattend en kennen veel risico’s. Ze
vragen veel van de gemeentelijke organisatie, omdat er nieuwe taken bijkomen waar grote
bedragen mee gemoeid zijn. Om de complexiteit te hanteren, is de inzet van planning en
risicomanagement noodzakelijk.
Risicomanagement is een sturingsinstrument binnen het programma Transitie Sociaal Domein.
Voor het goed identificeren en volgen van de risico’s houden we een risicoregister bij. Vanuit
het register analyseren we periodiek de belangrijkste risico’s die zich op een zeker moment
voordoen. Op het moment dat we een risico identificeren, bekijken we ook welke
beheersmaatregel we kunnen inzetten om de risico/impact teniet te doen of te verminderen.
Daar waar we als gemeente inspraakmogelijkheden hebben in processen en trajecten denken we
aan de voorkant mee om de juiste informatie te voorzien voor beleid en handreikingen.
Daarnaast benutten we onze lobbykanalen, veelal vanuit de VNG of de G32.
14.2 Risico’s vanuit gemeentelijk oogpunt
Risico’s veranderen in de tijd. Dat zien we ook terug in de risico’s die in het risicoregister staan.
Op dit moment identificeren we de volgende risico’s:
-
-
-
-
Onduidelijkheid wet/ en regelgeving en financiële kaders: de politiek/bestuurlijke
afhankelijkheid is groot vanwege de landelijke besluitvorming en de vertraging die in die
processen optreedt. Het gaat daarbij vooral om wetgeving en financiële kaders, maar ook
om de beschikbaarheid van informatie (inzicht in cliëntpopulaties) en landelijke
kwaliteitskaders. Tegelijkertijd kunnen we het ons als gemeente niet veroorloven om te
wachten op meer informatie. We geven zorgvuldig het proces vorm om tijdig klaar te zijn
voor de nieuwe klantgroepen die onder de gemeentelijke verantwoordelijkheid vallen en om
goede afspraken te maken over de ondersteuning door aanbieders.
Verkiezingen: de politiek/bestuurlijke afhankelijkheid is groot. Gemeenteraadsverkiezingen
en landelijke besluitvorming zijn van invloed op de inzet en op het sociale domein. Door de
risico’s goed te benoemen en beheersmaatregelen in te zetten garandeert dit een borging van
de inzet.
Bezuinigingen: de aangekondigde forse bezuinigingen op de verschillende
decentralisatietaken vormen een risico op zich. Extra risico ontstaat doordat de
bezuinigingen grotendeels gerealiseerd dienen te worden op de invoeringsdatum van de
nieuwe wetgeving, terwijl implementatie/ en invoeringsbudgetten zeer beperkt beschikbaar
zijn.
Tijd: de tijdsspanne tussen het definitief worden van landelijke besluiten en de
implementatiedatum van 1 januari 2015 wordt steeds kleiner. De door te voeren
veranderingen in de praktijk zijn groot. Het risico is dat een en ander niet tijdig gerealiseerd
wordt of dat niet alles in één keer goed en volgens het eindconcept verloopt.
65
Hoofdstuk 15: En nu verder
Met deze kadernota zetten we de volgende stap in het transitieproces dat we al sinds 2011 met
de stad bewandelen. Daarmee zijn we er nog niet. De volgende fase omvat de implementatie en
voorbereiding op de daadwerkelijke transitiedatum van 1 januari 2015. Het programma
Transitie Sociaal Domein hanteert vanaf nu een meer projectmatige werkwijze. Daartoe is op
basis van de voornemens in deze kadernota een projectenboek gemaakt. Voor de uitvoering
daarvan is de inzet van de gehele gemeentelijke organisatie en ook van partners nodig.
Een belangrijk element is het uitwerken van de werkwijze van de teams van wijkwerkers en het
netwerk van gezinsbegeleiders. Wat moeten zij kunnen en weten om hun taken uit te voeren?
Hoe bereiden we ze daarop voor? Welke hulpmiddelen hebben zij nodig? Welke onderlinge
afspraken zijn nodig? Hoe voorkomen we nieuwe vormen van bureaucratie en administratieve
lasten en houden we tegelijkertijd voldoende grip op de zaken? Hoe zorgen we ervoor dat de
ondersteuning wel tijdig, maar niet onnodig wordt overgedragen aan specialisten? Met veel van
dit soort vraagstukken zijn de teams van wijkwerkers in praktijkwerkplaatsen en andere pilots
bezig. De ervaringen worden meegenomen in de uitwerking van de werkwijze.
Een aantal onderdelen van dezekadernota wordt komend jaar vastgelegd in een integrale
verordening en een bijbehorend afwegingskader voor het sociale domein. Er volgt ook een
beschrijving van de werkprocessen in de nieuwe sociale infrastructuur. Andere beschrijvingen
komen in eventueel aanvullende procedureafspraken die we in convenanten vastleggen. Ook
een goed opleidingstraject voor de wijkwerkers krijgt in de loop van 2014 vorm.
Er worden veel praktische zaken geregeld voor de teams van wijkwerkers, zoals de backoffice,
ICT, afspraken over de omgang met persoonsgegevens en dossieruitwisseling. Maar ook
huisvesting en spreekuren. Bekendheid en zichtbaarheid van de wijkwerkers voor inwoners is
daarbij een belangrijk aandachtspunt. Bij de huisvesting wordt vooral gekeken naar het
bestaande vastgoed.
Ook voor veel organisaties binnen het sociale domein staan er veranderingen op stapel. Denk
aan de organisatie van de jeugdgezondheidszorg die vanuit Bureau Jeugdzorg (onderdeel
toegang), de GGD en Zorggroep Almere wordt gevormd. Regionaal staan we voor de opgave
om het Steunpunt Huiselijk Geweld en het Advies/ enMeldpunt Kindermishandeling samen te
voegen tot het AMHK.
De systematiek van bekostiging en inkoop en van kwaliteit en verantwoording wordt nader
uitgewerkt. Voor een deel kan dat pas zodra de verschillende wetteksten en bijbehorende
budgetten zijn vastgesteld.Om deze uitwerking te doen, is aanvullende besluitvorming nodig
door de raad over verordeningen en de begroting. En door het college in de vorm van een
aantal uitvoeringsbesluiten.
Na de invoeringsdatum van de nieuwe wetten gaan de ontwikkelingen door. Het bouwen aan
de nieuwe sociale infrastructuur is een proces van jaren en een zaak van lange adem.
Tot slot noemen we hier de evaluatie van de nieuwe ondersteuningsstructuur. Deze voeren we
na twee jaar uit volgens een nader te bepalen evaluatiekader. Kortom: ook in het vervolg blijven
we ‘doen wat nodig is’.
66
Bijlage 1: Hoofdpunten uit de Participatiewet, de Wmo 2015 en deJeugdwet
A. Hoofdpunten uit de Participatiewet
Het kabinet wil dat alle mensen als volwaardige burgers meedoen aan onze samenleving. Bij
voorkeur via een reguliere baan. Als dat (nog) een brug te ver is, kunnen mensen op een andere
manier participeren in de samenleving. Het kabinet wil kansen creëren, ook voor mensen met
een arbeidsbeperking. Om dit doel te realiseren, maakt het kabinet in het regeerakkoord
afspraken over de vorming van één regeling voor de onderkant van de arbeidsmarkt. Dat
gebeurt door de Participatiewet en door de invoering van een quotumregeling. De huidige Wet
werk en bijstand gaat op 1 januari 2015 op in de nieuwe Participatiewet.
Het Sociaal Akkoord leidde tot concrete betrokkenheid van de sociale partners bij onder andere
de vorming van Werkbedrijven. De rol van de gemeente leek daardoor op belangrijke punten
wat op de achtergrond te verdwijnen (vaststelling loonwaarde en beleidsvrijheid). In de periode
na ondertekening van het Sociaal Akkoord (april 2013) is – na protest van gemeenten / de rol
van de gemeenten weer verstevigd. In het wetsvoorstel zoals dat nu voorligt heeft de gemeente
een meer bepalende positie als het gaat om de vorming van Werkbedrijven, de vaststelling van
de loonwaarde en de wijze waarop wordt beoordeeld voor wie loonkostensubsidie wordt ingezet.
De beleidsvrijheid is in de huidige tekst ruimer dan op basis van het Sociaal Akkoord werd
verwacht. Wel is het zo dat veel beleidsuitgangspunten vooraf in een verordening worden
vastgelegd. Het gevaar bestaat dat dit de mogelijkheden beperkt om flexibel te zijn en maatwerk
te leveren.
Het wetsvoorstel is begin december ingediend bij de Tweede Kamer. De plenaire behandeling
wordt na het kerstreces verwacht.
Wat houdt de Participatiewet in?
Het doel van de Participatiewet is om zoveel mogelijk mensen met een afstand tot de
arbeidsmarkt (al dan niet door een arbeidsbeperking) aan regulier werk te helpen. Er zijn
nieuwe instrumenten voor gemeenten beschikbaar om dit voor elkaar te krijgen. De
Participatiewet voorziet in het afsluiten van de Wet sociale werkvoorziening. Inwoners die al
een dienstverband hebben binnen de sociale werkvoorziening behouden hun recht ook na 2015.
Vanaf 1 januari 2015 worden nieuwe aanvragen beoordeeld op basis van de Participatiewet.
De instroom in de Wajong wordt beperkt tot jongeren die volledig en duurzaam
arbeidsongeschikt worden bevonden door het UWV. Dit betekent dat aanvragers met
arbeidsmogelijkheden (op dat moment of op termijn) vanaf 1 januari 2015 een beroep kunnen
doen op de Participatiewet voor (beschut) werk en begeleiding en/of een uitkering. Alle
bestaande Wajongers worden herbeoordeeld.
Gevolgen voor de gemeente
Hieronder is, op basis van gegevens die op dit moment beschikbaar zijn, berekend wat de
wijzigingen betekenen voor de te verwachten nieuwe aanvragen. Let op: de instroom zoals we
die kennen voor de Wet werk en bijstand (per 2015 vervangen door de Participatiewet) blijft
bestaan. Deze cijfers zijn hier niet opgenomen.De cijfers zijn gebaseerd op gegevens van de
gemeente en van het UWV (Wajong/monitor 2012 en andere bronnen).
67
Tabel I.1: Huidig bestand en verwachte instroom in de sociale werkvoorziening
Wat
totale Almeerse populatie sociale werkvoorziening
(let op: afbouw rijksvergoeding per SW/plek in zes
jaar naar € 22.700)
Vanaf 2015 binnenParticipatiewet
jaarlijkse instroom
Waarvan aangewezen op beschut werk (met
loonkostensubsidie)3
Waarvan aangewezen op regulier werk met
begeleiding en loonkostensubsidie
Aantal
personen
550
36
12
24
Aanvullendegegevens
Geen instroom
inParticipatiewet, ook na
2015
recht op sociale
werkvoorziening
Op basis
vanAlmeersegegevens in/
en uitstroom
conform landelijke
aanname
conform landelijke
aanname
Niet iedereen met een arbeidsbeperking heeft recht op een uitkering op basis van de
Participatiewet. Op basis van een landelijke inschatting wordt ervan uitgegaan dat van de
nieuwe instroom 50% (zo’n 18 personen per jaar) wel en 50% geen recht heeft op een uitkering.
Deze laatste groep wordt als NUG (niet/uitkeringsgerechtigde) aangeduid. Deze berekening is
analoog aan wat de VNG aanneemt voor de Wajongpopulatie.
Over de werkelijke loonwaarde van de SW/populatie in Almere (werkzaam bij Tomin) zijn op
dit moment geen cijfers bekend. Voor een vergelijkbaar SW/bedrijf (Baanstede in Noord/
Holland) gelden de volgende cijfers:
-
34% heeft een loonwaarde van 70%;
34% heeft een loonwaarde van 50%;
32% heeft een loonwaarde van 20%.
Aannemelijk is dat deze verhoudingen ook grofweg voor Almere gelden.Op basis van deze
cijfers (en op basis van wat landelijk wordt aangenomen) zou een derde van de jaarlijks nieuwe
instroom (circa 12 personen) zijn aangewezen op een beschutte werkplek. Voor 24 personen
zou gelden dat zij met begeleiding en loonkostensubsidie bij een reguliere werkgever aan de slag
kunnen.
Wajong
Vanaf 2015 beoordeelt het UWV – net als nu – de Wajongaanvragen. Personen die niet
volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn, kunnen een beroep doen op de Participatiewet.
Verwacht wordt dat ongeveer 33% als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt wordt
beschouwd. De rest (67%) doet mogelijk een beroep op de Participatiewet.
De VNG schat in dat 50% van de personen die een beroep doen op de Participatiewet
daadwerkelijk recht heeft op een uitkering. De overige 50% behoort wel tot de doelgroep van
de Participatiewet (als niet/uitkeringsgerechtigde) en heeft dus recht op begeleiding naar werk,
ondersteuning op de werkvloer en mogelijk loonkostensubsidie.
De aantallen die hieronder staan, zijn gebaseerd op de werkelijke in/ en uitstroom in het jaar
2012 (volgens de Wajong/monitor van het UWV) in Almere.
3
Loonkostensubsidie is een vergoeding aan de werkgever om het verschil tussen loonwaarde en
het wettelijk minimumloon te compenseren.
68
Tabel I.2: Wajongpopulatie in Almere in 2012
Wat
Aantal personen
Wajongtoekenningen
194
Waarvan volledig
65
arbeidsongeschikt
Doet mogelijk een beroep op
de Participatiewet vanaf 2015
Waarvan 33% aangewezen op
een beschutte werkplek
(eventueel
metloonkostensubsidie)
Waarvan 67% mogelijk
aangewezen op begeleiding
en loonkostensubsidie
134
Aanvullende gegevens
= 33%, recht op Wajong blijft
behouden in 2015
194/65
44
90
De jaarlijkse extra instroom is dus op basis van bovenstaande 134 personen, waarbij ook hier is
aangenomen dat 50% recht heeft op een uitkering via de Participatiewet. De overige 50%
wordt aangemerkt als niet/uitkeringsgerechtigd.
Herkeuring Wajongers
Van belang is verder dat tussen 2015 en 2018 alle Wajongersworden herkeurd. Rekening
houdend met een periode van een half jaar tussen beoordeling en overgang van het UWV naar
de gemeente, betekent dit een extra instroom van klanten in de periode van juli 2015 tot juli
2018. De bijbehorende aantallen zijn weergegeven in onderstaande tabel. De gegevens zijn
afkomstig van het UWV en gaan over het jaar 2012.
Tabel I.3: Aantallen Wajongers in Almere in 2012
Wat
Aantal personen
AantalWajongers in Almere
2.095
Waarvan voor
circa 1.404
67%verdiencapaciteit wordt
vastgesteld na herkeuring
(aanname VNG)
Nieuwe instroom herkeurde
circa 468
Wajongers per jaar van juli
2015 tot juli 2018
Aanvullende gegevens
Overdracht aan gemeente in
de periode van juli 2015 tot
juli 2018
Waarvan 50%
uitkeringsgerechtigd
Wajongers die al een dienstverband hebben, en dus (gedeeltelijk) werken, blijven voor de duur
van dat dienstverband bij het UWV en komen niet over naar de gemeente. Landelijk werkt
ongeveer 25% van de Wajongers. Dit zou betekenen dat van de jaarlijks 468 herkeurde
Wajongers nog 25% ‘achterblijft’ bij het UWV, zodat de nieuwe instroom vanuit deze groep
351 personen omvat. Bekend is dat het moeilijk is Wajongers langdurig binnen een
dienstverband werkzaam te houden. Bij het einde van het dienstverband vindt alsnog
overdracht aan de gemeente plaats. De verwachting is daarom dat een deel van de 25% alsnog
naar de gemeente overkomt. Met deze 25% is in de berekening van de te verwachten instroom
geen rekening gehouden.
Ondersteuning
Er hoeft geen recht op uitkering te bestaan om toch recht te hebben op ondersteuning bij het
vinden en houden van betaalde arbeid en bij het doen van een beroep op loonkostensubsidie.
Gemeenten maken zelf beleid over welke voorzieningen voor welke groepen worden ingezet.
De beleidsvrijheid gaat niet zover dat groepen categoraal kunnen worden uitgesloten.
Beschut werk
Binnen de Participatiewet krijgen gemeenten de mogelijkheid om ‘beschut werk’ te organiseren
voor degenen met een dusdanige arbeidshandicap dat een reguliere werkgever ze niet in dienst
neemt. Gemeenten beoordelen wie tot de doelgroep voor beschut werk behoort. Of en binnen
welke constellatie gemeenten deze beschutte werkplekken organiseren, laat de wetgever vrij:
een B.V., een stichting, binnen een gemeentelijke dienst of (via detachering) bij een reguliere
werkgever. Bij beschut werken is er altijd sprake van een dienstverband en dus een cao/loon,
69
minimaal ter hoogte van het wettelijk minimumloon. Loonkostensubsidie kan voor deze groep
ingezet worden om het verschil tussen de loonwaarde en het wettelijk minimumloon te
compenseren.
Loonkostensubsidie
Gemeenten moeten onder de Participatiewet bepalen of aanvragers behoren tot de groep die
een beperkte verdiencapaciteit heeft. Wanneer er sprake is van een verminderde loonwaarde,
kan loonkostensubsidie worden verstrekt ter hoogte van het verschil tussen de loonwaarde en
het wettelijk minimumloon. Wanneer er sprake is van een cao/loon dat hoger ligt dan het
wettelijk minimumloon, is het verschil tussen het wettelijk minimumloon en het cao/loon voor
rekening van de werkgever.
De loonkostensubsidie wordt naar verwachting betaald vanuit het I/deel (inkomensbudget),
waaruit ook de uitkeringen worden gefinancierd. Aan het I/deel wordt naar verwachting een
extra toevoeging gedaan voor de kosten van loonkostensubsidie voor de nieuwe instroom.
Hoewel dit nog niet officieel is vastgelegd, lijkt het kabinet uit te gaan van een gemiddelde
loonwaarde van 40%. Mocht dit te hoog zijn geschat, dan loopt de gemeente een financieel
risico.
B. Hoofdpunten uit de Wmo 2015
De gemeente wordt vanaf 1 januari 2015 verantwoordelijk voor extramurale begeleiding
(individuele begeleiding, groepsbegeleiding en dagbesteding), kortdurend verblijf, het vervoer
dat aan begeleidingsactiviteiten verbonden is en het op participatie gerichtebegeleid wonen
voor mensen met psychiatrische aandoeningen. De verwachting was dat ook een flink deel van
de persoonlijke verzorging naar de gemeente over zou komen. In ieder geval het niet/medische
deel. Recent, op 6 november 2013, beschrijft staatssecretaris Van Rijn per brief een nadere
uitwerking van de hervorming van de langdurige zorg. In deze brief staat het voorstel om 95%
van de persoonlijke verzorging onder te brengen in de Zorgverzekeringswet, vanwege de
zorginhoudelijke samenhang met verpleging. Er zou dan nog slechts 5% van het budget naar de
gemeente gaan. Op dit moment vinden er nog onderhandelingen plaats tussen de VNG en het
Rijk over de condities waaronder de gemeente de zorgtaken kunnen uitvoeren. De wettekst
wordt mogelijk nog gewijzigd.
Vanwege het scheiden van wonen en zorg vervallen de lichte zorgzwaartepakketten (zzp’s) in de
intramurale zorg. Ook de ondersteuning van deze groepen valt onder de nieuwe Wmo.
De veranderingen in de Wmo behoren tot een groter geheel van hervormingen binnen de zorg.
Staatssecretaris van Rijn heeft op 25 april 2013 de Tweede Kamer geïnformeerd over de
hervorming van de langdurige zorg. De hervormingen richten zich op:
-
betere kwaliteit van ondersteuning en zorg;
houdbaarheid en betaalbaarheid;
meer voor elkaar zorgen.
Voor zwaardere vormen van ondersteuning (zorg met verblijf) kunnen inwoners een beroep
doen op de kern/AWBZ (Wet langdurige zorg) en voor de medische zorgaspecten op de
Zorgverzekeringswet.
Tabel I.4: Overzicht hervormingen in de Wmo, Zvw en Wlz
Wet
Hervormingen
Wet
maatschappelijkeondersteuning
(Wmo)
Zorgverzekeringswet (Zvw)
Wet langdurigezorg (Wlz)
De gemeente wordt verantwoordelijk voor de niet/medische
ondersteuning, waaronder begeleiding en dagbesteding voor inwoners
vanaf 18 jaar. De ondersteuning voor inwoners jonger dan 18 jaar valt
onder de Jeugdwet.
De zorgverzekeraars zijn via de Zorgverzekeringswet verantwoordelijk
voor de medische ondersteuning.
De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor de langdurige
verblijfszorg voor mensen die in een instelling verblijven.
70
Naar verwachting wordt het conceptwetsvoorstel eind 2013 bij de Tweede Kamer ingediend.
Het parlement stelt de wet naar verwachting op 1 juli 2014 vast.
Wat houdt de nieuwe Wmo in?
Het AWBZ/stelsel heeft andere uitgangspunten dan de Wmo. Bij de AWBZ was altijd sprake
van een recht op zorg en werd gekeken naar wat mensen niet kunnen. De Wmo gaat uit van de
kracht van mensen en van wat mensen wel kunnen. Het uitgangpunt is dat als er ondersteuning
nodig is, allereerst gekeken wordt naar de eigen mogelijkheden van mensen en van die van het
netwerk. Bij onvoldoende zelfredzaamheid en participatie kan de inwoner een beroep doen op
de door de overheid georganiseerde ondersteuning via de nieuwe Wmo.
De nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning richt zich op:
-
-
-
het bevorderen van sociale samenhang, mantelzorg, vrijwilligerswerk, toegankelijkheid van
voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, veiligheid en
leefbaarheid in de gemeente en het voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld;
het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of
met chronische, psychische of psychosociale problemen (zoveel mogelijk in de eigen
leefomgeving);
het bieden van beschermd wonen en opvang voor mensen met psychische of psychosociale
problemen of voor mensen die de thuissituatie hebben verlaten.
De huidige negen prestatievelden worden losgelaten en de compensatieplicht in de huidige
vorm verdwijnt (huishouden voeren, zich verplaatsen in en om de woning en lokaal en
medemensen ontmoeten). In plaats daarvan komt de term ‘maatwerkvoorziening’. De
resultaatverplichting is daarmee ruimer geformuleerd dan de huidige compensatieplicht. Het
benadrukt dat de gemeente en de inwoners de ruimte hebben om te komen tot oplossingen die
zijn toegesneden op de individuele en lokale omstandigheden. Het gaat over ondersteuning van
de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, beschermd wonen en opvang.
Gevolgen voor de gemeente
De gemeente is vanaf 1 januari 2015 verantwoordelijk voor de ondersteuning. Hierbij gaat het
om inwoners met psychogeriatrische problematiek (dementie), mensen met een verstandelijke,
zintuiglijke of lichamelijke beperking en/of mensen met een psychiatrische stoornis.
Er is een inschatting gemaakt van het aantal inwoners dat als gevolg van deze wet een beroep
kan doen op de gemeente. In onderstaande tabel zijn deze aantallen weergegeven. Het gaat om
unieke inwoners.
Tabel I.5: Schatting nieuwe klantgroepen en verantwoordelijkheden
Overzicht klanten naar functie
Aantal personen
Begeleiding individueel
Begeleiding groep (dagbesteding)
Vervoer
Kortdurend verblijf
1.884
836
449
113
In totaal zijn er in Almere 3.972 unieke cliënten. Sommige cliënten maken gebruik van
meerdere functies. In een jaar tijd maken zij gebruik van 5.476 functies (gemiddeld 1,38
functies per cliënt).
Meer dan de helft van alle groepen (55%) heeft een leeftijd van 18 tot 64 jaar. Dominante
grondslagen zijn een lichamelijke aandoening/ziekte (45%), een psychiatrische
aandoening/ziekte (25%) en een verstandelijke handicap (15%). Mensen met een
psychiatrische aandoening, verstandelijke handicap of zintuiglijke handicap maken vaker
gebruik van begeleiding. Mensen met een psychiatrische grondslag vormen de grootste groep
binnen de dagbesteding.
71
Vanaf 1 januari 2015 is de gemeente ook verantwoordelijk voor het beschermd wonen van
mensen met een psychiatrische stoornis/beperking. Het gaat hier om beschermd wonen gericht
op participeren in de samenleving. Daar waar behandeling nodig is, valt dit onder de
Zorgverzekeringswet. In Almere gaat het om 305 inwoners.
Overgangsregelingen
Alle cliënten behouden in principe tot eind 2015 hun huidige rechten op ondersteuning onder
de condities die daarvoor onder de AWBZ van toepassing waren. Dit geldt ook voor de eigen
bijdragen. De gemeente krijgt de mogelijkheid om aan deze mensen een nieuw
ondersteuningsarrangement aan te bieden. Als de betrokkene daarmee akkoord gaat, kan de
persoon gebruikmaken van het nieuwe arrangement. Zo niet, dan blijft dus de huidige
ondersteuning van kracht. Eenzelfde overgangsregeling komt er voor cliënten die een
persoonsgebonden budget hebben. Er wordt nog onderhandeld over wie de kosten van het
overgangsrecht gaat betalen. Voor inwoners met een indicatie voor beschermd wonen geldt een
overgangsrecht van vijf jaar.
Specifieke eisen van deze wet
De gemeente stelt periodiek een beleidsplan vast. In dit plan wordt specifiek aandacht besteed
aan het realiseren van een zo integraal mogelijke dienstverlening van maatschappelijke
ondersteuning, publieke gezondheid, zorg, jeugdzorg, onderwijs, welzijn, wonen, werk en
inkomen. Daarnaast moet er aandacht zijn voor de samenwerking met de zorgverzekeraars, ook
met het oog op het realiseren van een zo integraal mogelijke dienstverlening.
Jaarlijks legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad over het gevoerde beleid.
In nadere regelgeving (een verordening) werkt de gemeente onder andere uit hoe en op basis
van welke criteria een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, wanneer een
budget wordt verstrekt en welke eisen gesteld worden aan de kwaliteit van voorzieningen.
De gemeente biedt cliëntondersteuning. Daarnaast stelt zij op ieder moment van de dag
telefonisch of elektronisch anoniem een luisterend oor en advies beschikbaar.
De procedure voor het verstrekken van een maatwerkvoorziening is in de wet vastgelegd. Na
een melding is er zes weken tijd voor onderzoek. De betrokkene ontvangt het verslag van het
onderzoek en kan op basis daarvan een aanvraag indienen. De beslissing op de aanvraag is een
beschikking op basis van de Algemene wet bestuursrecht. Indien de cliënt het niet eens is met
de inhoud of de onderbouwing van de beschikking staat bezwaar bij de gemeente open en
daarna beroep op de rechter.
De gemeente mag de cliënt niet langer een pgb in geld geven, maar alleen in de vorm van een
trekkingsrecht via de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De SVB keert dan het geld uit aan de
zorgaanbieder. Aan het verstrekken van een pgb bij een maatwerkvoorziening is een aantal
nadere wettelijke regels verbonden:
-
De aanvrager (of vertegenwoordiger) voert de aan het persoongebonden budget verbonden
taken op een verantwoorde wijze uit.
Het door de gemeente gecontracteerde aanbod is niet passend.
De in te zetten diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen zijn
van goede kwaliteit.
In beginsel wordt er geen budget verstrekt voor financiering van informele zorg, tenzij deze
zorg aantoonbaar effectiever en doelmatiger is.
De gemeente kan voor het gebruik van een algemene voorziening (los van de in het
wetsvoorstel opgenomen eigenbijdragesystematiek) een vergoeding van inwoners vragen. De
hoogte van deze vergoeding bepaalt de gemeente zelf. Indien de gemeente dit wenst, kan de
gemeente afhankelijk van het inkomen een korting geven op de eigen bijdrage.
Uitgangspunt van het wetsvoorstel is dat maatschappelijke ondersteuning beschikbaar is voor
degenen die daarop zijn aangewezen, ongeacht de hoogte van het inkomen of vermogen. De
gemeente heeft beleidsvrijheid om te bepalen of cliënten voor ondersteuning een (eigen)
bijdrage verschuldigd zijn. De uitwerking hiervan vindt plaats in een verordening. De hoogte
van de eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening wordt gelimiteerd tot een bedrag gelijk
aan de kostprijs van de voorziening. Het Centraal Administratiekantoor (CAK) int de eigen
72
bijdrage. Er komen landelijke professionele kwaliteitsstandaarden die als minimumnorm gaan
gelden.
Ondersteuning
In de wet is er onderscheid tussen het melden van een probleem en het aanvragen van een
maatwerkvoorziening. De gemeente biedt algemene voorzieningen die gericht zijn op het
bevorderen en versterken van de zelfredzaamheid en participatie van personen en
voorzieningen die in opvang voorzien. Daarmee draagt de gemeente bij aan het voorkomen dat
mensen op ondersteuning zijn aangewezen.
Indien inwoners niet op eigen kracht, met behulp van het netwerk of met de algemene
voorzieningen voldoende zelfredzaam zijn, of als zij beschermd wonen of opvang nodig hebben,
moet de gemeente op de persoon afgestemde diensten, hulpmiddelen woningaanpassingen of
andere maatregelen treffen (de maatwerkvoorzieningen). Het college beslist / binnen de
grenzen die zijn vastgesteld in een plan en verordening / tot het verstrekken van een
maatwerkvoorziening. Die voorziening levert een passende bijdrage aan het realiseren van een
situatie waarin een cliënt zelfredzaam is, maatschappelijkparticipeert en zo lang mogelijk in de
eigen omgeving kan blijven. De cliënt wordt daarbij aangesproken op wat er redelijkerwijs van
hem kan worden verwacht.
C. Hoofdpunten van de nieuwe Jeugdwet
In het nieuwe jeugdstelsel worden gemeenten verantwoordelijk voor alle vormen van jeugdhulp.
Ook specialistische hulp zoals jeugd/GGZ, zorg aan verstandelijk beperkten en gesloten
jeugdhulp in het kader van ernstige opgroei/ en opvoedproblemen valt straks onder de
gemeentelijke verantwoordelijkheid. Gemeenten zorgen dan ook voor de uitvoering van
kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.
Van gemeenten wordt verwacht dat zij / afgestemd op de lokale situatie – maatwerk leveren en
verbindingen leggen met zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk, inkomen,
sport en veiligheid.
Wat houdt de Jeugdwet in?
Het nieuwe stelsel van jeugdhulp is erop gericht dat ieder kind gezond en veilig opgroeit en zo
zelfstandig mogelijk deelneemt aan het maatschappelijk leven, rekening houdend met zijn of
haar ontwikkelingsniveau. Ouders zijn hiervoor overigens het eerst verantwoordelijk. Pas als dit
niet vanzelf gaat, komt de overheid in beeld.
De nieuwe wet gaat uit van een omslag (transformatie) die leidt tot:
-
preventie en uitgaan van eigen kracht van jeugdigen, ouders en het sociale netwerk;
minder snel medicaliseren, meer ontzorgen en normaliseren;
eerder (jeugd)hulp op maat voor kwetsbare kinderen;
integrale hulp met betere samenwerking rond gezinnen: één gezin, één plan, één regisseur;
meer ruimte voor professionals en vermindering van regeldruk.
Wat is jeugdhulp?
Het begrip Jeugdhulp is breed gedefinieerd. Het omvat de ondersteuning, hulp en zorg aan
jeugdigen (tot 18 jaar) en hun ouders bij alle denkbare opgroei/ en opvoedproblemen,
psychische problemen en stoornissen. Hieronder valt zowel een vorm van ambulante hulp als
verblijf bij pleegouders, hulp in een medisch kinderdagverblijf, psychiatrische zorg, begeleiding
en persoonlijke verzorging bij een beperking.
Preventie en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering vallen niet
onder het begrip jeugdhulp. Niettemin is de gemeente daar in het nieuwe stelsel wel
verantwoordelijk voor en dient zij daar in een beleidsplan ook aandacht aan te besteden.
Onder de jeugd/GGZ die naar gemeenten komt, valt ook alle preventieve zorg als zorg voor
kinderen van ouders met psychiatrische of verslavingsproblematiek. Deze zorg valt nu nog
onder de Wmo.
73
Daarnaast worden gemeenten verantwoordelijk voor:
-
alle jeugd/GGZ/diagnoses
behandeling van ernstige enkelvoudige dyslexie tussen 7 en 12 jaar;
gesprekstherapie bij een psycholoog;
psychiatrische gezinsbegeleiding;
verslavingszorg;
e/health;
acute psychiatrie;
multidisciplinaire zorg vanuit de GGZ, waarvan het klinische deel soms ook in
(academische) psychiatrische ziekenhuizen of vroegkinderlijke traumabehandeling wordt
geleverd. Het kan dan ook gaan om gedwongen opnamen op grond van de Wet bijzondere
opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). Overigens is een aantal van deze
aandoeningen zo specifiek en/of zeldzaam dat dit bovenregionaal, of in sommige gevallen
landelijk moeten worden georganiseerd.
De wet beoogt goede samenhang met de somatische zorg voor jeugd en in algemene zin met de
Zorgverzekeringswet, waaronder de GGZ/zorg voor volwassenen, extramurale psychofarmaca,
de huisarts en de praktijkondersteuner GGZ vallen.
Welke hulp voor kinderen met een verstandelijke beperking voeren gemeenten uit?
Alle functies uit de AWBZ op de grondslag verstandelijke beperking voor jeugdigen tot 18 jaar
worden overgeheveld naar de Jeugdwet. Denk aan de zorg voor licht verstandelijk beperkte
jeugdigen met gedragsproblemen zoals orthopedagogische behandelcentra (OBC’s) die bieden.
Of de zorg voor verstandelijk beperkte jeugdigen met een psychische stoornis door
multifunctionele centra (MFC’s). Ook hier geldt dat een aantal van deze aandoeningen zo
specifiek en/of zeldzaam kan zijn, dat deze bovenregionaal of in sommige gevallen landelijk
worden georganiseerd.
De (licht) verstandelijk beperkte jeugdigen met verschillende zorg/ en gedragsproblemen die
op voorhand niet eenvoudig te duiden zijn, vragen om een integrale aanpak, vroegtijdige
signalering en een nauwe samenhang met onder andere het onderwijs als toegangspoort.
Jeugdigen bij wie al voor het achttiende levensjaar duidelijk is dat zij op grond van een
verstandelijke beperking hun verdere leven intensieve verblijfszorg nodig hebben, houden
aanspraak op de AWBZ.
Andere overhevelingen uit de AWBZ
Naast de zorg voor kinderen met een verstandelijke beperking en psychische problemen, wordt
ook de begeleiding en persoonlijke verzorging voor alle grondslagen uit de AWBZ overgeheveld
naar de Jeugdwet. Dit betekent dat de gemeente verantwoordelijk is wanneer een kind
bijvoorbeeld begeleiding nodig heeft omdat het doof of blind is, of een somatische ziekte heeft.
De gemeente besluit vanaf 2015 ook of kortdurende verblijf van kind of ouder buiten het gezin
noodzakelijk is in verband met ontlasting van een verzorger. Hetzelfde geldt voor een besluit
over vervoer naar de locatie (binnen of buiten de gemeente) waar jeugdhulp wordt geboden.
Extra eisen aan de uitvoering van de jeugdbescherming en jeugdreclassering
Het doel van een kinderbeschermingsmaatregel is het opheffen van een bedreiging voor de
veilige ontwikkeling van een kind. Het opleggen van de maatregel betekent dat wordt
ingegrepen in het privéleven van de jeugdige en zijn ouders. Dit ingrijpen moet met waarborgen
omkleed zijn. Die waarborgen zijn: proportionaliteit en subsidiariteit, rechtsgelijkheid, verbod
van willekeur, rechtszekerheid en uniformiteit.
Deze beginselen gelden ook voor de uitvoering van de jeugdreclassering. De jeugdreclassering
begeleidt een jeugdige met als doel het voorkomen van recidive en het realiseren van een
gedragsverandering. Het jeugdstrafrecht houdt daarbij rekening met de eigen aard en
ontwikkeling van de jeugdige.
Alleen de kinderrechter kan besluiten tot een kinderbeschermingsmaatregel, na zorgvuldig
onderzoek en advisering door de Raad voor de Kinderbescherming. De kinderrechter draagt de
74
uitvoering van de maatregel op aan een door de gemeente gecontracteerde gecertificeerde
instelling.
Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK)
De huidige AMK/taken gaan naar een nieuw Advies/ en Meldpunt Huiselijk geweld en
Kindermishandeling (AMHK).In het AMHK worden het huidige Advies/ en Meldpunt
Kindermishandeling en Steunpunt Huiselijk Geweld samengevoegd. Het doel van de integratie
is een betere samenhang in de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. Het AMHK
wordt wettelijk verankerd in de Wmo.
Het AMHK kent de wettelijke functies van:
1. advies over vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling;
2. een meldfunctie bij vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling;
3. onderzoek bij vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling.
Gevolgen voor de gemeente
Onder de nieuwe Jeugdwet zijn dit de verantwoordelijkheden van gemeente:
-
-
-
-
-
Het voorzien in een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod. Gemeenten zorgen dat er
deskundigen worden ingezet die laagdrempelig hulp bieden, die voor crisishulp worden
ingezet, die problemen herkennen en een passend aanbod bieden;
Het opstellen van een beleidsplan voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg bij opgroei/
en opvoedproblemen en psychische problemen en stoornissen en de uitvoering van
kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering;
Het treffen van een voorziening op het gebied van jeugdhulp (jeugdhulpplicht, vergelijkbaar
met de huidige compensatieplicht in de Wmo) wanneer jeugdigen en hun ouders het niet op
eigen kracht redden.
De uitvoering van door de rechter opgelegde maatregelen kinderbescherming en
jeugdreclassering.
Het voorzien in maatregelen ter voorkoming van kindermishandeling.
Het opzetten van een Advies/ en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling
(AMHK) met 24/uurs bereikbaarheid en inzetbaarheid via een landelijk telefoonnummer.
De uitvoerder van het AMHK mag niet ook uitvoerder van jeugdhulp zijn.
De regie over de gehele jeugdketen en de afstemming met overige diensten op het gebied
van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk, inkomen, sport en veiligheid.
Het voorzien in vertrouwenspersonen voor jeugdigen, hun ouders, pleegouders of
netwerkpleegouders die te maken hebben met hulpverleners.
Daarnaast zorgen gemeenten ervoor dat:
-
-
er een herkenbare en laagdrempelige toegang tot jeugdhulp bestaat. Welke vorm het meest
geschikt is, hangt af van de lokale situatie;
passende hulp tijdig wordt ingezet en dat de juiste expertise beschikbaar is;
er een consultatiefunctie bestaat voor professionals die werken met jeugdigen;
er in crisissituaties directe interventie mogelijk is;
er bij complexe hulpvragen of wanneer de veiligheid van het kind in het geding is, zo snel
mogelijk specialistische hulp wordt ingeschakeld of een verzoek tot onderzoek wordt
ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming;
de geboden ondersteuning zoveel mogelijk in de eigen omgeving van het kind en het gezin
plaatsvindt.
De gemeente bepaalt zelf welk deel van de voorzieningen vrij toegankelijk is en welke niet.
Overigens behoudt de huisarts zijn rol als doorverwijzer naar jeugdhulp, evenals de medische
specialist en de jeugdarts. Wel doen zij dit in afstemming met de gemeente (in Almere met het
team van wijkwerkers). Alleen de rechter legt een maatregel jeugdbescherming of
jeugdreclassering op.
75
Tabel I.6a: Schatting nieuwe klantgroepen en verantwoordelijkheden4
Verantwoordelijkheid
Aantal jeugdigen
jeugd- en opvoedhulp
Ambulante zorg
554
Deeltijdbehandeling
83
Pleegzorg
239
Residentiële zorg
193
Gesloten jeugdzorg
43
Crisisaanspraken
187
Jeugdbeschermingsmaatregelen
360
Jeugdreclasseringsmaatregelen
185
AMK
654
Bron: Onderzoek Panteia,tabellenboek Almere (zomer 2013) en gegevens Bureau Jeugdzorg
Flevoland uit het rapport ‘Jeugdzorg in cijfers’ (2012)
Tabel I.6b: Schatting nieuwe klantgroepen en verantwoordelijkheden
Verantwoordelijkheid
Aantal jeugdigen
jeugd-GGZ
Diagnostiek
1.151
Kortdurende behandeling
3.497
Eerstelijns psycholoog
3.515
Gezinsbehandeling
803
Verslavingszorg
23
Langdurigezorg
553
Overig
onbekend
Tabel I.6c: Schatting nieuwe klantgroepen en verantwoordelijkheden
Verantwoordelijkheid
Aantal jeugdigen
jeugd met een (lichte)
verstandelijke beperking
Individuele begeleiding
292
Dagbesteding met vervoer
444
Kortdurend verblijf
105
Gespecialiseerde behandeling en
159
begeleiding
Overige
onbekend
Bron: Onderzoek Panteia, tabellenboek Almere (zomer 2013)
Specifieke eisen van deze wet
De positie van ouders en jeugdigen wordt versterkt door de bepalingen in de Jeugdwet.
Gemeenten moeten jeugdigen en ouders informeren over de te verlenen jeugdhulp. Ook is er
een eis voor toestemming. Voor de niet vrij toegankelijke vormen van jeugdhulp wordt in een
gesprek beoordeeld of de jeugdige of diens ouders daadwerkelijk ondersteuning nodig hebben.
Wanneer het kind en de ouders niet tevreden zijn met de uitkomsten van het gesprek, dan is er
een procedure voor bezwaar (gemeente) en beroep (rechter).
Gemeenten zorgen voor effectieve en laagdrempelige klachtenbehandeling en regelen
medezeggenschap van jeugdigen en hun ouders door het verplicht stellen van een cliëntenraad.
Gemeenten zorgen ervoor dat jeugdigen en ouders een beroep kunnen doen op een
onafhankelijke vertrouwenspersoon. Ook houden gemeenten rekening met gezindheid,
levensovertuiging en culturele achtergrond. Tenslotte krijgen alle inwoners, met name
4
Bovengenoemde cijfers zijn op opgesteld basis van onderzoek door adviesbureau Panteia,
gebaseerd op een recente (2013) inventarisatie bij zorgaanbieders in Flevoland. Verondersteld
wordt dat in de huidige cijfers dubbeltellingen zitten en dat daarnaast de onderzoeksvraag niet
altijd overeenkomt met de wijze van registreren bij de jeugdzorgaanbieders. Daarom worden
deze cijfers beschouwd als een voorlopige schatting.Medio 2014 volgt wederom een onderzoek
naar de omzet in de jeugdhulp. Daarmee wordt de omzet in de jeugdhulp concreter en
gedetailleerder onderzocht.
76
jeugdigen en hun ouders, een rol bij de voorbereiding van jeugdhulpbeleid,
kinderbeschermingsmaatregelen en de jeugdreclassering.
Gemeenten worden ook verantwoordelijk voor de kwaliteit van de uitvoering van jeugdhulp. Zij
gaan bijvoorbeeld kwaliteitseisen stellen in inkoopcontracten en/of gebruikmaken van
keurmerken, klachtenregistratie en onderzoeken naar klanttevredenheid.
Kwaliteitseisen uit de jeugdwet zijn onder meer:
-
-
-
-
Kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering worden alleen uitgevoerd door
instellingen die gecertificeerd zijn voor een van deze of voor beide taken.
Een verplicht hulpverleningsplan of plan van aanpak is onderdeel van verantwoorde hulp.
Het hulpverleningsplan kan mondeling overeen worden gekomen. Als de jeugdige of zijn
ouders daarom vragen, wordt het hulpverleningsplan binnen veertien dagen op schrift
gesteld.
De jeugdhulpaanbieder zorgt voor systematische kwaliteitsbewaking. Om de administratieve
lasten binnen de perken te houden, is dit wel afgestemd op de aard en intensiteit van de
jeugdhulp en de omvang van de instelling.
Een Verklaring omtrent het gedrag (VOG) is verplicht voor alle medewerkers van een
jeugdhulpaanbieder en van een uitvoerder van kinderbeschermingsmaatregelen en
jeugdreclassering.
Er is een verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.
Er geldt een meldplicht voor calamiteiten en geweld.
De jeugdhulpaanbieders zijn verplicht om de vertrouwenspersoon in de gelegenheid te
stellen zijn taak uit te oefenen.
Gemeenten kunnen hiernaast zelf aanvullende kwaliteitseisen stellen.
De Inspectie Jeugdzorg (IJZ) houdt met de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) toezicht
op de naleving van de wet door de jeugdhulpaanbieders en de gecertificeerde instellingen. De
handhaving vindt plaats op een vergelijkbare wijze als nu de IGZ handhaaft. Handhaving gaat
over de maatregelen die de inspectie treft als de kwaliteit van jeugdhulp en de veiligheid van
een jongere in het geding zijn. Daarnaast wordt in de Jeugdwet een rol voor de Inspectie
Veiligheid en Justitie opgenomen voor het toezicht op de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke
beslissingen.
77
Bijlage 2: Ondersteuningsmodel bij de Almeerse participatieladder
De werksoorten die nodig zijn in het toekomstige ondersteuningsmodel gericht op participatie,
re/integratie en arbeidstoeleiding worden hieronder uitgelicht. Daarnaast zijn de componenten
in kaart gebracht van de infrastructuur die hiervoor nodig is.
Figuur II.1: Relevante werksoorten en componenten infrastructuur
Componenten infrastructuur
Relevante werksoort
Regionaal
Werkbedrijf
regulier werk
100%
regulier werk zonder
loonkostensubsidie
Werkgevers/
serviceteam
(naar) werk
80%
regulier werk en
loonkostensubsidie
en leerwerkplekken
beschut werk en
arbeidsmatige
dagbesteding
Vrijwilligerswerk en
dagbesteding
(op weg
naar) werk
ontwikkel/ en
werktrajecten
40%
‘oude’
Wsw
beschermd
activerend
nihil
beschut werk
arbeidsmatige
dagbesteding
activeringscentra,
buurtcentra
dagbesteding
Regulier werk zonder loonkostensubsidie
Bij het aan het werk helpen van mensen, hebben inwoners met een bijstandsuitkering prioriteit.
Een groot deel van de uitkeringsgerechtigden is in staat om regulier werk te verrichten. Het re/
integratie/ en participatiebeleid blijft er op gericht om deze groep zo snel mogelijk richting
arbeidsmarkt te leiden. De instrumenten die de gemeente hiervoor heeft, zijn onveranderd ten
opzichte van de ‘oude’Wwb. Vanuit een diagnose wordt bepaald hoe groot de afstand tot de
arbeidsmarkt is en welk traject het meest zinvol en effectief is om weer zelfstandig regulier werk
te verrichten. Dat kan via een participatieplaats, een leerwerktraject, via scholing of stages.
Als een volledige baan niet beschikbaar is, of de thuissituatie dit niet mogelijk maakt, is een
deeltijdbetrekking een zinvol alternatief.
Regulier werk met loonkostensubsidie
Loonkostensubsidie is een belangrijk instrument binnen de kaders van de Participatiewet. Dit
instrument is de belangrijkste schakel tussen de doelstelling van de wet (participatie naar
vermogen) en de uitvoering (arbeidsplaatsen). Voor uitkeringsgerechtigden met een
arbeidsvermogen dat 80% of lager is, kan loonkostensubsidie aan een werkgever worden
verstrekt. De werkgever betaalt conform de cao, dus minimaal 100% van het wettelijk
minimumloon. De gemeente vult met loonkostensubsidie het gat tussen het wettelijk
minimumloon en de loonwaarde van de betrokken klant/werknemer.
Om de subsidie te bepalen en om te bepalen of de klant voor deze constructie in aanmerking
komt, is er een toets gewenst en een bepaling van de loonwaarde.Regulier werk met
loonkostensubsidie vindt altijd plaats op de reguliere arbeidsmarkt. Het geeft uiting aan het
werken, het participeren naar vermogen.
Beschut werk en arbeidsmatige dagbesteding
Beschut werk is bedoeld voor mensen die door lichamelijke, verstandelijke en/of geestelijke
beperkingen alleen onder aangepaste omstandigheden kunnen werken. Die aanpassingen
bestaan uit aanpassingen van de werkplek (fysiek), begeleiding of aangepaste productienormen.
Op de reguliere arbeidsmarkt zijn dergelijke omstandigheden over het algemeen niet aanwezig.
Beschut werk is daarom werk dat georganiseerd wordt.
Bij arbeidsmatige dagbesteding gaat het om werk/activiteiten met een zelfstandig karakter. Het
gaat vaak om het tot stand brengen van een product of dienst, afgestemd op de mogelijkheden
78
en interessesvan de cliënt. Het gaat hier net als bij beschut werk om mensen met een grote
afstand tot de arbeidsmarkt. De grootste groep betreft mensen met een psychiatrische stoornis
of een verstandelijke beperking.
Activering en vrijwilligerswerk
Voor de grote groep mensen die afhankelijk is van een uitkering en voor wie werk (vooralsnog)
een brug te ver is, is activering (waaronder dagbesteding) en vrijwilligerswerk het alternatief.
Hier kijkt voor uitkeringsgerechtigden de invulling van de (wettelijke) tegenprestatie om de
hoek. Vanuit de gedachte dat mensen participeren naar vermogen, wordt gevraagd dat mensen
zich actief opstellen. Dat kan betekenen dat mensen taken oppakken in de buurt of in de wijk:
boodschappen doen voor de buren, koffie schenken in het buurtcentrum, het gras maaien van
het strookje in de straat. De gemeente heeft een activerende en stimulerende rol hierin (zorgen
dat) en organiseert dit vanuit buurtcentra en activeringscentra.
Vanuit de gedachte dat meedoen goed is, willen we ook graag de talenten en maatschappelijke
waarde benutten van mensen zonder uitkering. De dagbesteding die vanuit de AWBZ
overkomt (hier gaat het om de niet/arbeidsmatige variant) heeft ook een activerend karakter.
Het gaat om activiteiten gericht op het zinvol besteden van de dag, aangepast aan de
mogelijkheden en interesse van de cliënt, waaronder handvaardigheid, expressie, beweging en
belevingsactiviteiten. Naar behoefte is er extra aandacht voor sfeer, geborgenheid, veiligheid,
ritme en regelmaat.
Voor het organiseren van activeringstrajecten, dagbesteding en dagopvang op wijkniveau zijn
een aantal redenen:
-
-
Het is een schaalniveau dat herkenbaar is voor inwoners en cliënten;
Dagactiviteiten in de wijk zijn vertrouwd en laagdrempelig;
Voor veel cliënten van dagactiviteiten liggen hun actieradius en participatiemogelijkheden
door hun fysieke of sociale beperking vooral in de wijk. Door deelname aan dagactiviteiten
in de buurt breiden zij hun sociale netwerk uit.
Het is een schaalniveau waarop samenwerking tussen zorg en welzijn, met wijkbewoners en
andere organisaties goed te organiseren is.
Op dit schaalniveau is het gemakkelijker om vrijwilligers te betrekken uit de buurt.
Werken op dit niveau bespaart vervoerskosten.
Wijkgericht werken is vooral zinvol wanneer de activiteit of de voorziening past bij de cliënt.
Bepaalde cliënten zijn gebaat bij gespecialiseerde ondersteuning die vaak stedelijk of zelfs
regionaal georganiseerd is. Daarnaast realiseren we ons dat niet alle vrijwilligers in hun eigen
wijk actief willen zijn.
79
Bijlage 3: Verklarende woordenlijst
Algemene voorziening
Aanbod van diensten of activiteiten dat zonder toegangsbepaling toegankelijk is en dat is
gericht op het versterken van zelfredzaamheid en participatie of op opvang (bron:
conceptwettekst Wmo 2015, versie 3, oktober 2013).
AMK
Advies/ en Meldpunt Kindermishandeling.
Begeleiding (AWBZ)
Het geven van (beroepsmatige) ondersteuning op het terrein van structuur, dagritme en
praktische hulp bij taken zoals huishouden en administratie, gericht op het bevorderen,
behouden of vergroten van de zelfredzaamheid van mensen met een ernstig regieverlies of een
ernstig invaliderende aandoening of beperking.
BJZ
Bureau Jeugdzorg. Centrale ingang voor provinciaal geïndiceerde jeugdzorg, de jeugd/GGZ en
de zorg aan jeugd met een licht verstandelijke beperking. Bureau Jeugdzorg voert daarnaast de
jeugdbescherming en jeugdreclassering uit en omvat het AMK en de Kindertelefoon.
Bemoeizorg
Bemoeizorg is het bieden van (ongevraagde) hulp aan cliënten met (vaak) complexe
problematiek die zelf niet om hulp vragen of zorg mijden.
Brandpuntfunctionaris
Persoon met beslissingsbevoegdheid die ingeroepen wordt als de hulpverlening stagneert of bij
een crisissituatie.
Burgerkracht
Burgerkracht is een breed begrip. Letterlijk is het de kracht van de burger. De kracht om regie
in eigen hand te houden, de kracht om voor zichzelf te zorgen (eigen kracht en
zelfredzaamheid) en voor anderen (samenredzaamheid). De kracht om (samen met anderen)
initiatief te nemen om de eigen leefwereld, zowel fysiek als sociaal, te verbeteren.
CAK
Centraal Administratiekantoor. Het CAK heeft drie hoofdtaken:
1. het vaststellen, opleggen en incasseren van de wettelijk verplichtte eigen bijdragen voor
geleverde zorg (AWBZ en Wmo);
2. het bepalen en uitbetalen van een compensatie van het eigen risico (Compensatie Eigen
Risico) of een tegemoetkoming voor extra kosten als gevolg van een chronische ziekte of
handicap (Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten);
3. financiering van de instellingen die AWBZ/zorg verlenen.
CIZ
Centrum Indicatiestelling Zorg. Landelijke organisatie die verantwoordelijk is en blijft voor de
indicatiestelling (vaststelling recht op zorg) voor alle zorg die betaald wordt uit de AWBZ.
Dagbesteding (AWBZ)
Ook wel begeleiding groep (BGG) genoemd. Het bestaat onder andere uit:
-
niet/arbeidsmatige dagbesteding (recreatie en educatie);
vrijblijvende vormen van arbeidsmatige dagbesteding (maken van producten en leveren van
diensten zonder productie/eisen);
niet/vrijblijvende vormen van arbeidsmatige dagbesteding (maken van producten en leveren
van diensten met beperkte productie/eisen);
toeleiding tot arbeid.
80
Eerstelijnszorg
Alle zorg die direct toegankelijk is voor de cliënt, zoals huisartsen en maatschappelijk werk.
Extramurale zorg
Zorg die beschikbaar is voor mensen die zelfstandig thuis wonen.
Gemeenschappelijke Regeling
Een samenwerkingsverband tussen overheidslichamen dat op grond van de Wet
gemeenschappelijke regelingen is opgericht, ter behartiging van een of meer bepaalde belangen
van die gemeenten.
Gezinsbegeleiders
Een specialist die niet alleen een deel van de ondersteuning aan een gezin verzorgt, maar ook
de coördinatie voert op het geheel van ondersteuning op basis van het ondersteuningsplan
(regisseursfunctie).
Inclusie
Inclusie betekent de insluiting in de samenleving van achtergestelde groepen op basis van
gelijkwaardige rechten en plichten. Inclusie staat voor gelijkwaardigheid en volwaardig
burgerschap. Het is een stap naar een samenleving zonder drempels.
Indicatie
Besluit waarin staat of iemand recht heeft op zorg. Wanneer dat het geval is, staat ook vermeld
hoeveel zorg deze persoon krijgt en voor welke periode. De indicatiestelling bestaat in
hoofdlijnen uit drie stappen: de aanvraag, een onderzoek en een indicatiebesluit.
Inloop
Laagdrempelige voorzieningen die dagopvang bieden aan bijvoorbeeld daklozen, ouderen,
verslaafden en mensen met een psychiatrische achtergrond.
Intramurale zorg
Ofwel residentiële zorg: zorg verleend aan mensen die langer dan 24 uur in een instelling
verblijven, zoals een verpleeg/ of verzorgingshuis, ziekenhuis of een instelling voor mensen met
een verstandelijke beperking.
Jeugdbescherming
De jeugdbescherming voert door de kinderrechter opgelegde maatregelen uit ter bescherming
van kinderen die ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De
kinderbeschermingsmaatregelen zijn geregeld in het Burgerlijk Wetboek. Het opleggen van de
maatregelen betekent dat in het privéleven van jeugdigen en hun ouders wordt ingegrepen. Dit
ingrijpen is gericht op het wegnemen van de dreiging en dient met waarborgen omkleed te zijn.
Jeugdreclassering
De jeugdreclassering voert strafrechtelijke beslissingen uit in de vorm van toezicht en
begeleiding. Het doel van begeleiding door de jeugdreclassering is het voorkomen van recidive
en/of het realiseren van een gedragsverandering bij de betrokken jongere, teneinde participatie
en integratie van de jongere in de samenleving te bevorderen.
Kanteling
De kanteling is erop gericht om gemeenten te ondersteunen bij de invulling van de
compensatieplicht in de Wmo. Centraal staat de omslag van claim/ en aanbodgericht naar
vraag/ en resultaatgericht werken. Met als centrale doelstelling het stimuleren van participatie
en zelfredzaamheid van alle inwoners. Het vraag/ en resultaatgericht werken krijgt vorm in het
keukentafelgesprek.
Keukentafelgesprek
Een gesprek bij mensen thuis om te onderzoeken wat de problemen van iemand zijn op het
gebied van zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Het doel is om samen een
passende oplossing te zoeken.
81
Kortdurend verblijf (AWBZ)
Bij kortdurend verblijf (KVB) logeert iemand maximaal drie etmalen per week in een AWBZ/
instelling. Het moet gaan om inwoners die permanent toezicht nodig hebben. Verder moet er
sprake zijn van een noodzaak tot ontlasting van de mantelzorger die permanent toezicht houdt.
Voorbeelden van KVB zijn logeerhuizen voor kinderen met een verstandelijke beperking.
Leefgebieden of levensdomeinen
Het geheel van gebieden waar een inwoner in het (dagelijks)leven mee te maken heeft:
gezondheid, wonen, werken, inkomen, onderwijs, vrije tijd, sociale contacten, veiligheid,
mobiliteit, zingeving, relaties, opgroeien, opvoeden.
Maatschappelijke opvang
Het tijdelijk bieden van onderdak, begeleiding, informatie en advies aan personen die door een
of meer problemen, al dan niet gedwongen, de thuissituatie verlaten en niet in staat zijn zich op
eigen kracht te handhaven in de samenleving.
Maatwerkvoorziening
Op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van
diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen (bron: conceptwettekst
Wmo 2015, versie 3, oktober 2013). Voor deze voorzieningen is een toegangsbepaling vereist
waarbij het in de wet vastgelegde getrapte toekenningsproces van algemene voorliggende naar
specifieke maatwerkvoorzieningen wordt gevolgd.
Nuldelijns ondersteuning en zorg
De ondersteuning en zorg die in de samenleving aan elkaar wordt gegeven, bijvoorbeeld door
familie, kennissen, mantelzorgers en vrijwilligers.
Ondersteuning
Hulp in de vorm van diensten en voorzieningen op het gehele zorg/ en welzijnsterrein.
Participatie
Participeren betekent letterlijk ‘meedoen’, ‘deelnemen aan’ (Van Dale). Dat is ook de betekenis
die het woord heeft in de Participatiewet, de wet die voorschrijft wat gemeenten moeten doen
om te zorgen dat iedereen mee kan doen in de samenleving.
De participatiesamenleving zoals Koning Willem/Alexander het verwoordt in zijn troonrede,
heeft een iets andere betekenis: een samenleving waarin iedereen die dat kan,
verantwoordelijkheid neemt voor zijn of haar eigen leven en omgeving, zonder hulp van de
(landelijke) overheid. Dat is wat wij in deze stukken onder burgerkracht, eigen kracht en
samenredzaamheid rekenen.
Passend onderwijs
De regeling die erop gericht is kinderen zo veel mogelijk in het regulier onderwijs te laten
participeren en tegelijk te zorgen dat kinderen die dat nodig hebben speciaal onderwijs krijgen.
Persoonsgebonden budget (pgb)
Bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen,
woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren en die
een inwoner van derden heeft betrokken (bron: conceptwettekst Wmo 2015, versie 3, oktober
2013).In de nieuwe Wmo en de Jeugdwet is het pgb gewijzigd. Om fraude tegen te gaan, is het
niet meer mogelijk dat het geld op de rekening van een inwoner wordt overgemaakt. De
budgetten komen op de rekening van een administratiekantoor: de Sociale Verzekeringsbank.
Daarvoor worden ook wel de termen persoonsvolgend budget of trekkingsrecht gebruikt.
Pleegzorg
Vorm van jeugdzorg waarbij een kind tijdelijk wordt opgenomen in een pleeggezin en waarbij
een instelling voor pleegzorg pleegkind, pleegouders en eigen ouders begeleiden.
Raad voor de Kinderbescherming
De Raad voor de Kinderbescherming is een onderdeel van het ministerie van Veiligheid en
Justitie. De raad onderzoekt de noodzaak tot het treffen van een kinderbeschermingsmaatregel
82
en adviseert de kinderrechter hierover. Ook onderzoekt en adviseert de raad bij jeugdstrafzaken,
adoptie/ en scheidingszaken.
Regionaal werkbedrijf
Het Regionaal Werkbedrijf is er om mensen naar regulier werk te bemiddelen, waar nodig met
ondersteuning. Het Werkbedrijf richt zich daarnaast op de dienstverlening naar werkgevers in
de regio.
Residentiële zorg
Ofwel intramurale zorg: zorg die verleend wordt aan mensen die langer dan 24 uur in een
instelling verblijven, zoals een verpleeg/ of verzorgingshuis, ziekenhuis of een instelling voor
mensen met een verstandelijke beperking.
Respijtzorg
Het tijdelijk overnemen van de totale zorg door beroepskrachten of vrijwilligers, ter ontlasting
van de mantelzorger.
SHG
Steunpunt Huiselijk Geweld
Sociale infrastructuur of ondersteuningsstelsel
De ordening van het werkveld van de ondersteuning aan inwoners en de processen waarlangs
deze ondersteuning tot stand komt. Ook de organisatie van inspanningen op het gebied van
burgerkracht, preventie en vroegsignalering rekenen we tot de sociale infrastructuur.
Toegangsbepaling
Het besluit van wijkwerker of gezinsbegeleider over de inzet van maatwerkvoorzieningen. Voor
het nemen van dat besluit wordt een afwegingskader toegepast dat is opgenomen in een (of
meer) gemeentelijke verordening(en).
Tweedelijnszorg
Specialistische zorg waarvoor een verwijzing nodig is.
UWV
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
Veiligheidshuis
Het Veiligheidshuis is een intensieve netwerksamenwerking tussen gemeenten, politie, justitiële
instellingen en zorginstellingen voor situaties die niet op een reguliere manier kunnen worden
opgelost. Het Veiligheidshuis omvat drie ketens: jeugd, huiselijk geweld en nazorg van ex/
gedetineerde veelplegers.
Verwijsindex risicojongeren
De verwijsindex risicojongeren (VIR) is een landelijk digitaal systeem waarin hulpverleners
meldingen doen over jongeren tot 23 jaar met problemen. Zo weet een hulpverlener sneller of
een kind ook bekend is bij zijn collega’s. Ze overleggen dan wat de beste aanpak is voor
hulpverlening.
Zorg in natura
De zorg, begeleiding, hulp of voorzieningen die een inwoner nodig heeft, wordt geleverd via
een instelling of leverancier die een contract heeft met de gemeente. Hierbij levert de
zorgaanbieder de ondersteuning en regelt ook de administratie.
83
Bijlage 4: Bronnen
-
Bestuursakkoord (21 april 2011);
Regeerakkoord Rutte II (29 oktober 2012);
Herfstakkoord (23 oktober 2013);
Decentralisatiebrief (19 februari 2013);
Beleidsbrieven op de verschillende domeinen waarin nadere uitwerking van de voorstellen
uit bovenstaande akkoorden zijn opgenomen;
Concepttekst Jeugdwet, versie najaar 2013 (fase: ter vaststelling aangeboden aan
EersteKamer);
Concepttekst Wmo 2015, versie oktober 2013 (fase: conceptwettekst ligt bij Raad van
State);
Concepttekst Participatiewet, versie december 2013 (fase: conceptwettekst naar Tweede
Kamer gestuurd);
Programmaplan ‘De Kracht van Almere in 3D’ (vastgesteld door college in januari 2012);
Beleidskader Transitie Sociaal Domein ‘Naar een nieuwe sociale infrastructuur in Almere’
(vastgesteld door gemeenteraad in juli 2012);
Notitie voor consultatie ‘Samenwerken aan de Transitie Sociaal Domein in Almere’
(vastgesteld door college in juni 2013);
‘Samen voor elkaar’, nota Transitie Sociaal Domein gemeente Haarlem, mei 2012;
‘Samen leven, samen doen’, kadernota sociaal domein, gemeente Bergen op Zoom, mei
2013;
‘Geluk, The world book of happiness’, Leo Bormanse.a., Lannoo, 2010;
‘Burgerkracht, de toekomst van het sociaal werk in Nederland’, Raad voor de
Maatschappelijke Ontwikkeling, 2011;
‘MBKA Frontlijnteam Heechterp/Schieringen, Leeuwarden’, LPBL/gemeente Leeuwarden,
2012;
‘Kadernota Sluitende Aanpak Jongeren, een springplank naar werk’, gemeente Almere,
2013;
‘Sociale wijkteams in ontwikkeling, inrichting, aansturing en bekostiging’, KPMG in
samenwerking met gemeenten en PDSP, 2013;
‘Conceptrapport sturing en bekostiging van de tweede lijn’, KPMG in samenwerking met
gemeenten en PDSP, 2013;
‘Burgerkracht in de wijk, sociale wijkteams en de lokalisering van de verzorgingsstaat’, Nico
de Boer, Jos van der Lans, Platform 31, 2013.
Websites:
- Geluksonderzoek van de zorgverzekeraarsUnivé, VGZ, IZA en Trias: eigengezondheid.nl.
84
Colofon
Uitgave
Februari 2014
Samenstelling
Gemeente Almere, programmateam Transitie Sociaal Domein
Gemeente Almere, afdeling Sociaal Krachtige Samenleving
85
Download