Fundamentele wijsbegeerte Inleiding 1. Probleemstelling 1.1 Vertrouwdheid en verwondering Werkelijkheid is ons altijd al vertrouwd Soms valt die vertrouwdheid weg: alles is niet zo evident Deze ervaring o Is dramatisch/destructief/destabiliserend o Is productief/creatief o Geeft aanleiding tot reflectie: ‘verwondering’ = nadenken 1.2 Verwondering en contingentie Verwondering = grondervaring (pathos) dat wat we ondergaan niet vanzelfsprekend is o Het had evengoed anders kunnen zijn o Het feitelijke dient zich aan als contingent Contingent = wat toevallig is, wat ook anders kan zijn / had kunnen zijn ‘Verwondering ontstaat door wat feitelijk gegeven is te contrasteren met wat mogelijk is’ 1.3 Contingentie en orde In volstrekte contingentie valt niet te leven Vertrouwen alleen als vertrekpunt Nood aan orde 1.4 Denken als ordenen 1 Denken = ordenen/beheersen van het contingente o Collectief: cultuur o Individueel: identiteit Interpretatie kan verstenen tot vanzelfsprekendheid o = nieuwe orde die verwondering opnieuw uitlokt Wisselwerking: o Verwondering tegen achtergrond van bestaande orde o Verwondering lokt nieuwe betekenissamenhang (orde) uit Verschillende manieren om orde te scheppen o Vb. symbolische ordening, dagelijkse gewoonten o Vb. mythe, religie, kunst, wetenschap Filosofie stelt bijzonder soort vragen: o Vraagt naar rationaliteit van elke mogelijke ordening: Cultuur, wetenschap, dagelijkse omgang o Hoopt zo inzicht te brengen in de plaats van de mens in de wereld Dus: o Enerzijds: filosofie is kritiek van gevestigde vorm van weten o Anderzijds: filosofie is ook zelf een vorm van weten Eigenheid van de filosofie? Filosofie is reflexief o Object is niet wereld, maar begrip van wereld o Vandaar: historisch karakter van de filosofie Object wijzigt zich voortdurend Filosofie is ongebonden o mythe/geloof en wetenschap 2. Theoretische modellen 2.1 Scepticisme Elk definitief oordeel over de relatie tussen zijn en denken opschorten Niets met zekerheid zeggen. Alles in twijfel trekken. 2.2 Relativisme Alle kennis van de werkelijkheid is relatief ten opzichte van de positie of het perspectief van het kennend subject. Ultieme kennis is onmogelijk. Hangt af van de interpretatie. Onze voorstelling van de realiteit zegt niks over de realiteit zelf, maar over de positie en het perspectief van de waarnemer. 2.3 Realisme Werkelijkheid bestaat onafhankelijk van het denken, en dat het denken in staat is die werkelijkheid te achterhalen. We moeten de werkelijkheid meten met onze zintuigen. 2.4 Idealisme Geen werkelijkheid bestaat onafhankelijk van onze denkinhouden. Bestaan van de werkelijkheid wordt bevestigd in ons denken zelf. De gekende werkelijkheid is een product van ons denken, verschijnt op die manier als een gestalte van het denken. Waarnemen door de rede. 3. Historische evoluties 2 Oudheid en middeleeuwen: ZIJN & WORDEN o Kennis staat vast, slaat op de menselijke natuur (relativisme) o Denken ondergedompeld in vreemde wereld o Waarheid buiten de mens Moderne tijd: SUBJECT ALS C ENTRUM o Mens = denkend subject in een objectieve wereld (realisme) o Waarheid binnen de mens Hedendaagse tijd: SUBJECT GEDECENTREERD o We staan altijd op een bepaalde manier in de werkelijkheid, dit maakt dan ook je visie op de realiteit (idealisme) o Menselijke bestaan is tijdelijk en eindig o Denken als deel van de werkelijkheid 4. Filosofie versus andere denkvormen Wat is de verhouding tussen denken en zijn? Is de structuur in de wereld iets van het denken, of van het zijn? o Oudheid en ME: realisme, waarheid buiten de mens o Moderniteit: idealisme, het fundament wordt binnen de mens gezocht o Hedendaagse tijd: decentralisering van het subject De oudheid: filosofie en mythe De middeleeuwen: filosofie en geloof Moderne tijd: filosofie en moderne wetenschappen Hedendaagse tijd: filosofie en menswetenschappen Deel I: Denken en Werkelijkheid Hoofdstuk 1: Op zoek naar een stabiele werkelijkheid. Denken in de Oudheid 1. De oorsprong van het denken 1.1 Van mythe naar logos 3 Voor zesde eeuw: orale Griekse cultuur o Mondelinge overlevering o Normen-en waardesysteem ligt vast o Mythe beantwoord verwondering o Sacralisering met mysterieuze en goddelijke krachten o Mythe vertelt over oergebeurtenis die zich buiten de tijd bevindt Verklaring bevestigt en legitimeert het bestaande Zesde eeuw: cultuurschok o Contact met vreemde volkeren nieuwe wereldbeschouwing o Van oraliteit naar schriftcultuur o Desacralisering van de werkelijkheid o Verklaringen van werkelijkheid zoeken door rationaliteit o Universaliteit van de rede 1.1.1 Mythe = is een verhaal dat de wereldordening of wezenlijke kenmerken van de menselijke conditie verklaart door te vertellen hoe die tot stand zijn gekomen (genese) als gevolg van bepaalde gebeurtenissen die zich afspelen in oertijd Doel = beheersing van een mysterieuze wereld 1.1.2 Rationaliteit Methodische aanpak voor verklaring van de wereld Universeel geldig = verklaring geldig voor alle dingen Objectief inzichtelijk = iedereen kan het verstaan Systematisch geordend = samenhang tussen dangen 1.1.3 Het Griekse wonder Dynamiek van de cultuurschok die zal leiden tot ontstaan filosofie o Mythe => mytho-logie => logos 1.2 De natuurfilosofen: op zoek naar de oer-stof Grotere behoefte aan kennis en kunde Zoeken principes van ordening en verandering in natuur (kosmos) o Kosmos = rationeel geordende logos Immanente krachten = krachten die onderdeel vormen van natuur Geen behoefte aan externe factoren of bovennatuurlijke krachten Sluiten aan bij explicatieve dimensie van mythe Parallel tss. logische verklaring en ontologische ordening o Parallel tussen wereld begrijpen en ordening van de wereld o Structuren van ons denken identiek aan structuren van realiteit Materialistisch verklaringsmodel 1.3 Het relativisme van de sofisten 4 Crisis in traditionele waarden: ethisch vacuum Ethiek gefundeerd op conventie Scepsis en relativisme als kritiek op evolutie van waarden en wetten o Verantwoording voor handeling is niet meer evident o Maatschappelijke en politieke veranderingen Vijfde eeuw: sofisten = tegemoetkomen aan behoefte aan vorming en kennis o Retoriek: het woord als machtsmiddel = anderen overtuigen o Rede rede-voering = meeslepende monoloog Filosofische overtuiging = relativisme: mens is maat van alle dingen o Dingen zijn zoals ze mij toeschijnen o Bepaald concept staat niet op zichzelf maar is afhankelijk van iets Kritiek: vaardigheden terugvoeren tot puur retorische technieken o Kloof tussen de kennis en de wijsheid 1.4 Socrates (469-399 v. Chr.) Deugd is gelijk aan inzicht en kennis is deugd o Maatstaf voor handelen ligt in rationeel gefundeerd inzicht in waarheid o Vb. weten wat rechtvaardigheid is rechtvaardig handelen o Logos als plaats waar inzicht, waarheid en deugd tot stand komen Reactie op sofisten Socratische ironie; dwingen tot reflectie Dialoog = midden waarin waarheid tot stand komt o Rede rede-nering 1.4.1 Het proces Socrates Socrates bestookt anderen met lastige vragen: vijanden Formele aanklacht tegen Socrates die luidt als volgt o Socrates is schuldig omdat hij de goden niet eert en een slechte invloed heeft op de jongeren Socrates daagt juryleden uit op het proces en krijgt de doodstraf 399 v. Chr: Socrates drinkt de gifbeker 1.5 De Latere Oudheid 5 Griekenland: land met kleine politieke entiteiten = poleis Griekse cultuur = hellenistische beschaving over het hele rijk Voortdurend groeiende Romeinse Rijk: schaalvergroting o Nieuwe politieke structuren o Mentaliteitswijziging o Onderdanen worden wereldburgers = KOSMOPOLITISME MAAR! Onderworpenheid aan centraal gezag o Burgers op zichzelf aangewezen voor uitwerking waarden en normen o Individualisering 2. Zijn en worden DENKEN Moderniteit Subject Waarheid in mij ZIJN Oudheid + Middeleeuwen Object Waarheid buiten mij 2.1 De pure oppositie: Parmenides en Heraclitus 2.1.1 Parmenides (ca. 515-440 v.Chr.) ‘Het zijnde is en het niet-zijnde is niet’ Het zijnde kan niet ontstaan o Kan niet aan zichzelf voorafgaan,vergaan of in iets overgaan o Eeuwig en onvergankelijk Het zijnde is ondeelbaar o Geen gradaties: iets is of het is niet o Geen sprake van A,B,C en D maar A is identiek aan B,C en D Het zijnde is onbeweeglijk en begrensd o Het zijnde is afgescheiden van wat niet is o Zijnde = ongedifferentieerd continuüm Het zijnde is volmaakt o Volledig ontplooid Het zijnde is bolvormig o Overal en in alle richtingen identiek Materialiteit blijft aanwezig in het zijnde Lezer moet standpunt innemen = meestal dat van de schrijver zelf 2.1.2 Heraclitus (ca. 543 v.Chr.) ‘Alles vloeit, niets is blijvend’ Voortdurende verandering o Onmogelijk om in dezelfde stroom af te dalen Conflict tussen tegengestelden o Negativiteit, lijden, twist en oorlog immobilisme mobilisme abstracte zijn concrete werkelijkheid 2.2 Plato (428-347 v.Chr.) 2.2.1 Basisprincipe 6 Combinatie/dilemma Parmenidus en Heraclitus Het ware zijn (de Ideeën) is eeuwig en onveranderlijk Zintuiglijk waarneembare werkelijkheid is onderhevig aan verandering Leerling van Socrates Leer niet systematisch gepresenteerd Wel eerste aanzet tot filosofisch systeem o Ethisch uitgangspunt o Epistemologische methode o Ontologisch fundament 2.2.2 Betekenis van Socrates = Van ethiek naar epistemologie Socrates zocht naar ware betekenis van morele begrippen, definitie Plato neemt ethische dimensie over en plaatst die binnen een systematische interpretatie van de werkelijkheid Vertrekpunt: vraag naar morele opvoeding? o Waarom schakelen we geen specialisten in voor morele opvoeding? o Met morele overtuigingen gaat geen kennis gepaard: MENINGEN Vb. Een goed mens zijn zonder te weten wat het is o Probleem: Kwetsbaar voor bepaalde gebeurtenissen o Alles is beïnvloedbaar omdat het niet gefundeerd is Oplossing: moraliteit funderen op ware kennis 2.2.3 Meningen en ware kennis = Van epistemologie naar ontologie Wat is ware kennis? Kennis bestaat in het vatten van het algemene en het abstr acte o Abstracte is niet te zien maar we kunnen het inzien o TOCH! Werkelijkheidswaarde van de inzichtelijke realiteit veel groter dan concrete verschijningsvormen Vb. In realiteit geen volmaakte cirkel, in wiskunde wel Idee: Ware werkelijkheid is begrijpelijk en niet te vinden dan in zintuiglijke Kennis is algemeen en universeel o Stabiliteit en objectiviteit o Tegen het relativisme van de sofisten Relativisme: waarneming geeft niet aan iedereen dezelfde informatie o Informatie aan verandering onderhevig o Waarneming is niet stabiel o Ware kennis is onbereikbaar Plato: instabiliteit van waarneming door instabiliteit van dingen zelf o Waarnemingsobjecten zijn concreet/particulier o Waarnemingsobjecten zijn nooit zuiver: vermengd met hun tegendeel Vb. Iets moois is altijd ook lelijk o Waarnemingsobjecten zijn onstabiel die voor kennis nodig is o Waarneming kan leiden tot ware meningen maar blijven meningen Nooit verklaren waarom ze waar is o Kennis richt zich op wat abstract, universeel, stabiel en enkelvoudig is o Mening richt zich op concrete, singuliere, veranderlijke en veelvuldige o Ware kennis heeft ander object 7 2.2.4 Een wereld van ideeën Object van kennis ligt niet in concrete realiteit Ideeën zijn objecten van ware kennis gekend met het verstand Ideeën zijn de ijkpunten en bieden een houvast om alles te begrijpen Ideeën bestaan afzonderlijk, los van de concrete werkelijkheid Het aparte bestaan van de ideeën is noodzakelijk o Ware werkelijkheid overstijgt het subject omdat ze onafhankelijk is Los van het individuele denken of fantasie o Ware werkelijkheid overstijgt het gekende object omdat ideeën kennis bieden Universaliteit, stabiliteit, objectiviteit en eenheid o A is transcendent op B omdat het tot een hoger zijnsniveau behoort Het zijnsniveau van A verklaart het zijnsniveau van B Ideeën representeren het zijn (kennis) tegenover het worden (meningen) o Onoverbrugbare kloof 2.2.5 Participatie en de idee van het Goede 8 Kennis en mening hebben eigen werkterrein en eigen object o TOCH! Verwarrend samenvallen, voortdurende verandering o Onmiskenbare stabiliteit Vb. Koe verandert maar houdt niet plots op een koe te zijn o Dingen zijn afschaduwing van de ideeën Ideeën en empirische objecten zijn gescheiden Participatie = relatie tussen zintuiglijke wereld en ideeën o Epistemologisch - ontologisch Model van de nabootsing o Zintuiglijke dingen zijn afbeeldingen van ideeën o Werkelijkheidswaarde van afschaduwingen zijn kleiner o Afbeelding van zintuiglijk ding is minder werkelijk dan het ding zelf Ideeën vervullen rol als ordeningsprincipes o Begrijpen van orde = kennis van de ideeën o Concreet ding heeft deel aan overkoepelend idee o Waarneembare wereld niet louter flux Naast participatie: connecties tussen ideeën onderling o Verwevenheid = koinonia (gemeenschap) Idee van het Goede o Goede is boven alle andere ideeën en boven het zijn verheven o Transcendentie op de kennis die voorlopig blijft o De idee als ideaal: volmaakte vormen Zijnsgoedheid o Al wat is heeft deel aan het Goede o Wat door de schepper is voortgebracht moet ook goed zijn o Het kwaad als parasitair tegenover het goede Vergelijking De zon o maakt zichtbaar o doet worden (ontstaan) o zelf niet ontstaan / niet zichtbaar Het Goede o maakt kenbaar o doet zijn (bestaan) o zelf hoger dan zijn / niet kenbaar 2.2.6 Echte kennis is a priori Hoe kennen we ideeën Kennis is niet het resultaat van abstractieproces maar van een autonome operatie van het denken = a priori o Oppervlakte cirkel is altijd πr² zelfs als er geen cirkels bestaan A priori: kennis komt tot stand onafhankelijk van de waarneming Kenproces = wederherinnering o Voor geboorte: ziel in ideeënwereld met perfecte kennis o Incarnatie: kennis is verdwenen Dialectiek = dialoog die dwingt verklaring af te leggen van bereikt resultaat o Analyse van begrippen om structuur van werkelijkheid te vinden o Tegengestelde mogelijkheden tegen elkaar afwegen o Zorgt voor een gefundeerd inzicht in de waarheid o Aristoteles: logisch analyseren van observaties o Kant: dialectiek = discussie tussen tegengestelde opvattingen Doel = leren sterven voor de ziel terug te vullen met perfecte kennis Filosofie = datgene wat ons op de ware werkelijkheid richt Gevaar: achter elke waarneming is er een verleiding die de ziel van haar bestemming weghoudt o Tegen de verlokkingen verzetten Ziel is onsterfelijk Samenvatting Het ware zijn (de Ideeën) is eeuwig en onveranderlijk Zintuiglijk waarneembare werkelijkheid is onderhevig aan verandering 9 2.3 Aristoteles (384-322 v.Chr.) Combinatie Parmenidus (statisch) en Heraclitus (dynamisch) o Statische principes: vorm en materie o Dynamische principes: act en potentie Allesomvattend systeem van weten o Empirische methode: niet experimenteel, niet mathematisch o Ontwikkelen van een biologie o Teleologisch verklaringsmodel: functie, doel en vorm 2.3.1 Ervaring, werkelijkheid en kennis 10 Ontologie = beschrijving van de algemene kenmerken van dingen die bestaan o Van elk ding kunnen we vragen wat het is Classificeren via categorieën: van het denken vs. van het zijn o We beschrijven de dingen a.d.h.v. tien soorten vragen. o Het antwoord op de vragen beschrijven predicaten. Wat? SUBSTANTIE Hoe? KWALITEIT Hoeveel/Hoe groot? KWANTITEIT Waar? PLAATS Ten opzichte van? RELATIE Wanneer? TIJD Welke actie ondernemend? ACTIVITEIT Welke actie ondergaand? ONDERGAAN In welke houding? HOUDING Waarin gehuld? AANHEBBEN o Tien aspecten waaronder we een ding kunnen beschouwen Eigenschappen die niet op zichzelf kunnen bestaan o Substantie = datgene wat, in de dingen die aan veranderen, identiek blijft: permanente ‘drager’ van alle accidentele verandering o Kwantiteit en kwaliteit is enige die op zichzelf bestaat o Substanties waarmee de andere categorieën zich verbinden als accidenten (negen eigenschappen) Cfr. Plato: stabiel, onveranderlijk, enkelvoudig en op zichzelf bestaand o Wereld bezit mate van vastheid Substanties = tastbare, zintuiglijke dingen o Concreet aanwijsbaar nooit een algemeenheid o Om artefacten en om levende wezens 2.3.2 Materie en vorm Wat maakt substantie tot wat ze is? = statisch perspectief Ding ontstaat doordat er een bepaalde vorm wordt opgelegd die bepaalbaar is Vorm = wezen van de dingen (Cfr. Plato: idee) = substantie - materie o Universele, enkelvoudige begrip o Wezen staat niet op zichzelf maar is aanwezig in de zintuiglijke wereld o Resultaat van een veralgemening o Doelgericht: ding afstemmen op de functie Kennis = abstractieproces (dematerialiseren en deindividualiseren) van vorm o Cfr. Plato: naar de wereld van het idee overgaan o Kenobject is niet de individuele substanties want dat is individueel o Kenobject is niet de materie want die is onbepaald o Kennis = kennis van de vorm: dat zorgt dat de individuele substantie tot een bepaalde klassen behoort o Kennis uitgedrukt in definitie Wezensvorm bepaald door functie vorm is doelgericht o Doel = volmaakte vorm = perfectie van substantie o Artefacten: doel is anders als het ding zelf = extrinsiek Mes heeft scherpe rand om voor het snijden Doel van mes is een goed mes te zijn o Natuurlijke wezens: doel is niet ondergeschikt aan hoger doel Volmaaktheid bij wezens = ziel Leidt tot dynamisch perspectief Teleologie Natuurwetenschap: alle verandering in de natuur is doelgericht o Vb. Specht heeft snavel met klopboor om voedsel uit boom te halen Darwin: natuurlijke proces o Vb. Specht heeft snavel door blinde processen 2.3.3 Act en potentie Hoe kan substantie veranderen? = dynamisch perspectief Elke constellatie van stof en vorm is een actuele toestand die kan overgaan in een andere toestand door de act naar en potentie die doelgericht is Beweging = actualisering van wat potentieel aanwezig is o Statische toestand van hier en nu draagt andere toestand als mogelijkheid Afhankelijkheid van stof/vorm en act/potentie = correlatie o Potentie daalt als meer vorm wordt geactualiseerd o Vb. Blok marmer heeft bij het begin grote potentie en krijgt meer vorm naargelang kunstwerk vordert en minder toepassingsmogelijkheden Entelechie = Actualisering van potentie is het geleidelijk realiseren van de vorm, die als doel gegeven was, in de materie o Potentie wordt opgebruikt naarmate het doel wordt gerealiseerd 11 2.3.4 Het goddelijke = hoogste zijnde God is zuivere vorm, zuivere act, zuivere denkact en geen materie God is het zichzelf denkende denken God als eerste onbewogen beweger o Die alles in beweging zet zonder zelf in bewegen te zijn gezet Geen scheppende god = eeuwige, nooit bereikte streefdoel o Anders zou er een potentie zijn: geen vermogen tot scheppen 2.3.5 Samenvatting Statische principes: vorm en materie Dynamische principes: act en potentie Hoofdstuk 2: Geloof en Weten. De Middeleeuwen (5de -15de eeuw) 1. Inleiding Tweede eeuw: Romeinse Rijk ondervind crisis o Geldeconomie maakt plaats voor economie op grondbezit o Feodaal systeem: leenman en leenheer met rechten en plichten o Desintegratie van het Romeinse Rijk o Kerk als factor van continuïteit/stabiliteit o Kerk als dominante factor in het geestesleven 2. De vroege middeleeuwen. Augustinus 2.1 Biografie 12 Bisschop van Hippo, Kerkvader Traditie o Christendom o Platonisme Denken voltrekt zich binnen religieus kader Invloed 2.2 Kenmerken Uiteindelijke verlossing door vrij geschonken goddelijke genade o Cfr. Plato: gedachten van God God heeft de dingen gewild zoals ze zijn o Eerst denken en plannen en daarna vorm geven o Modellen (exemplaria) van de geschapen dingen in Goddelijke geest Gedachten verwezenlijkt, realisatie van de modellen = schepping o Vrijheid mogelijk door wil en kennis o Wil = vermogen dat ons handelen leidt o Keuze maken die best bij het goddelijke heilsplan aansluit Tegen nieuwsgierigheid maar wel goed georiënteerde redelijke kennis o Kennis van modellen door verlichting verstand o Vb. We zien het tijdelijke in het tijdloze omdat verstand verlicht wordt Geloof in een persoonlijke God = christelijke filosofie: nieuwe perspectieven o Centraal thema: interpretatie van de wereld in een onomkeerbaar proces gericht op een einddoel en begonnen bij de schepping Geschiedenis als lineair proces o Antropocentrisme = mens als centraal punt in schepping Filosofie als geloofsovertuiging die op zoek is naar rationele verantwoording o Denken als complement van het geloof Homogene beschouwing die streeft naar orde, evenwicht en synthese o Harmonie tussen openbaring in Schrift en openbaring geschapen in natuur Natuur openbaart Gods macht en goedheid o Tweede sacralisering (1ste = mythe) door geloof in God Gebrek aan materiële kennis van geschriften o Onderwijs en kennis is bijzonder zwak o Zoektocht naar informatie o Auctoritates = gezaghebbende auteurs die verder staan dan de middeleeuwers Rationele waarheid neergeschreven voor het nageslacht Gezagsargument wel weten maar geen inzicht verschaft Geen puur reproduceren van auctoritas maar interpretatie Vb. Bacon en Descartes 3. De volle middeleeuwen. De herontdekking van Aristoteles 13 Vroege middeleeuwen: Platonisme o Weinig directe bronnen voor antieke denken o Auctoritates de 13 eeuw: middeleeuwse cultuur bereikt hoogste bloei o Nieuw wetenschappelijk denken Arabieren bezaten grote delen van Grieks cultuurgebied o Uitbreiding van islam: contacten met westerse wereld o Vertalingen van het Arabisch naar het Latijn Intense studie van Aristoteles Conflict met christelijke leer? o Filosofen trachten te combineren Vraag naar autonomie van menselijke rede o Vanaf 14de eeuw: scheiding van geloof en rede 3.1 Nadelen Aristoteles Onsterfelijkheid van de ziel onmogelijk Probleem van de blijvende identiteit van de vormen Scheppende transcendente God onmogelijk 4. Thomas van Aquino 4.1 Biografie Italiaan Dominicaan Traditie: o Platoons Christendom o Aristotelisme Denken voltrekt zich binnen religieus kader Invloed 4.2 Grieks denken en christelijk geloof 14 Nieuwe thema’s: scheppingsgedachte, onsterfelijkheid van de ziel, aandacht voor heilsgeschiedenis o Wereldvisie met scheppingskracht van God Elke schepsel streeft naar de schepper o Filosofie als wetenschappelijke discipline, als dragen van rationele kennis o Gebreken: nooit met logica en natuurwetenschap bezighouden Middeleeuwse (aristotelische) natuurfilosofie o Doel = theoretische bezigheid gericht op kennis over de wereld o Nadruk op hoedanigheid/kwaliteit van dingen o Niet mathematisch en niet experimenteel o Oorzaken waardoor dingen bewegen: doel, vorm, materie en maker o Lichtheid of zwaarte van lichamen verklaard door natuurlijke plaats Elk ding kent een inherent streven naar boven of beneden Geen aantrekkingskracht of gravitatie Combinatie van Aristoteles en christendom in 1 leer o A: geen onsterfelijkheid van de ziel o A: moeilijk om te argumenteren waarom de vormen identiek zijn Waarom is koe nog steeds hetzelfde as 10jaar geleden o A: immanente godsopvatting: geen scheppende God 4.3 Geloof en rede verzoenen Christelijke geloofsleer is geen wetenschap (Vb. Verrijzenis is niet rationeel te bewijzen) en kan rede niet weerleggen o Overstijgen menselijke begripsvermogen o Geloofswaarheden als domein van de openbaring o Natuurlijke kennis berust op redelijke verwerking van waarnemingen Geloof doet beroep op de natuurlijke rede o Door redelijke vermogens zijn we in staat de noodzaak aan te tonen van elementen waarop het geloof verder bouwt (voorbodes van geloof) o Vb. Bestaan van God bewijzen met redenering die elke mens aanvaard 4.4 Kennis van de werkelijkheid Geen kennis zonder waarneming maar wel natuurlijk licht o Mogelijk om zonder goddelijke ingreep doordringen tot kennis o Menselijke geest beschikt over natuurlijk licht om zich te verlichten Nog voor de informatie zijn er denkprincipes die basis vormen Eerste intelligibele dingen om elk begrip te verstaan Voorwerp van kennis = vorm geabstraheerd uit eenheid van stof en vorm o Elk ding is een substantie, constellatie van stof en vorm o Actuele toestand die potentie in zich draagt om in een andere actuele toestand over te gaan Identiteit van de vormen bestaan op drie manieren o In Gods geest (exemplaria) o In de dingen (als vorm gecombineerd met materie) o In het verstand (als geabstraheerde universele vorm 4.5 Essentie en existentie Essentie = wezen (Cfr. Aristoteles: vorm), universeel begrip Existentie = reële bestaan van de dingen (zijnsact) De essentie gaat aan de existentie vooraf o God denkt de essentie en voegt achteraf het actuele bestaan toe o Toevoegen van existentie = scheppingsdaad Vorm kan puur op zichzelf bestaan (≠ Aristoteles) o Forma subsistens: zijnsact gekoppeld aan vorm zonder stof = substantie met enkel vorm en zijnsact (Vb. Engelen) Geschapen wezens zijn afhankelijk met als top God o Gods essentie is enkelvoudig en volmaakt o Iedereen participeert aan het oneindige, volmaakte zijn van God Onsterfelijkheid van de ziel (Cfr. Plato) o Ziel overstijgt het lichaam door het denken onafhankelijke ziel 4.5.1 Waarom kan de ziel, die vorm is, los van de constellatie stof/vorm bestaan? 15 Ziel heeft functie als vorm van het lichaam maar bestaat ook op zich Ziel is vorm die zelf een substantie is eigen essentie en existentie Ziel kan nooit puur biologisch gegeven zijn (Cfr. Aristoteles) o Biologisch = combinatie stof en vorm die afhankelijk zijn Oplossing! Elke ziel wordt afzonderlijk als substantie door God geschapen en zal zo blijven voortbestaan 4.6 Geloof en filosofie in de middeleeuwen Slingerbeweging Aanvankelijk: filosofie onder de hoede van het geloof o 1E FASE: 6E-12E eeuw: Augustinus: Platoons o 2E FASE: Thomas Van Aquino: Aristotelisch Vanaf 13e E: denken zoekt opnieuw autonomie 5. Het nominalisme van Willem van Ockham 5.1 Oudheid en Middeleeuwen Parallel manier waarop wij dingen zien en manier waarop dingen bestaan o Werkelijkheidswaarde aan universalia toegekend o Universele begrip Hetzij een op zichzelf bestaande essentie (Plato) Hetzij een algemene essentie in de dingen zelf (Aristoteles) Hetzij een essentie zie zich als exemplar in Gods denken als in dingen zelf bevindt (Augustinus en Thomas) o Buiten het menselijke verstand: algemene, universele en abstracte werkelijkheid o Concrete, individuele dingen: concrete, zintuiglijke voorstellingen van individuen en eigennamen o Abstracte, algemene dingen: abstracte, algemene voorstellingen van soorten en soortnamen Denken is parallel aan werkelijkheid en taal parallel aan het denken o Aan ding in werkelijkheid in het denken beantwoordt een substantie en in de taal een substantief o Activiteit in werkelijkheid beantwoordt een actiebegrip in het denken en een werkwoord in de taal 5.2 Nominalisme: Willem van Ockham 16 Eind 13de eeuw: kloof tussen filosofie en theologie o Rede wordt autonoom Nominalisme doorbreekt het parallelle tussen denken en werkelijkheid Uitgangspunt: God is ondoorgrondelijk Bescheiden opstellen en verdergaan op informatie die zintuigen leveren o Nooit algemeenheden enkel particuliere dingen o Vb. We zien Jan, Piet en niet “de mens” o In taal en denken wel universele termen en begrippen Algemeenheid is geen bestaanswijze: enkelvoudigheid wel o Via een concrete term verwijzen we naar concreet ding o Via een abstract universeel woord naar veelheid van concrete dingen Probleem: ene ding vertoont meer gelijkenis met het ene dan met het andere o Particuliere dingen die soms op elkaar gelijken o Enkel een gelijkenis die wijzelf in ons denken construeren Ontologische spaarzaamheid = scheermes van Ockham o Aan elke talige uitdrukken moet geen realiteit beantwoorden o Meer dingen in de werkelijkheid dan noodzakelijk mag niet o Gevolg: desacralisering en rationaliteit Geloof veiligstellen door het te zuiveren van de wetenschap o Onbereikbare almacht van God kleinheid van de mens Hoofdstuk 3: Het subject in het centrum. De Moderne Tijd Nieuwe wetenschappen Opmars van het subject o Probleem: relatie tss. subject en wereld Rationalisme Kant => Hegel Empirisme 1. Inleiding Voorbeeld moord Plato: geen plaats voor moord (natuurlijke orde) Aristoteles: moord gaat tegen de natuur in (natuurlijke orde) Augustinus: God vindt moord slecht (God) Moderniteit: moord = fout omdat sterveling RECHT heeft op leven 1.1 Een nieuwe tijd breekt aan 1.1.1 De geboorte van een nieuwe tijd 16de eeuw: transformatie in cultuur van het westen o O.a. Michelangelo: De schepping o O.a. Robinson Crusoe Ook in het denken kondigt nieuwe tijd zich aan: o Afstandname van middeleeuwse denktrant o Opkomst van moderne wetenschappen o Ontdekking van het subject = bewust denkend en handelend ik Doelstellingen filosofie en wetenschap zijn niet hetzelfde 1.1.2 Renaissance en humanisme (15de - 16de eeuw) 17 16de eeuw: aansluiting bij de oudheid = naar authentieke bronnen van de cultuur terugkeren (Erasmus, Morus, Lipsius & Vives) o Godsdienstige vernieuwing Reformatie: kritiek op kerkelijke structuren (Luther & Calvijn) o Relatie tussen God en gelovige centraal Geloof van het individu (subject) introduceert zich 17de eeuw: filosofische uitwerking van rol van subject (Descartes & Spinoza) o Systemen bouwen met plaats voor God, kosmos en mens o Nieuwe synthese op basis van de menselijke rede o God wordt niet verworpen ≠ atheïsme o Mens ingeschakeld in ruimer geheel 1.1.3 Verlichting (18de eeuw) 18de eeuw: verdere klemtoon op de mens als subject o Brede cultureel-maatschappelijke stroming in West-Europa Frankrijk: politieke en maatschappelijke dimensie (1789) Duitsland: cultureel en filosofisch perspectief Kritische karakter o Geen auctoritates o Alles wat de rationele toets niet doorstaat wordt betwijfeld Emancipatorische tendens, zowel op theoretisch als op praktisch gebied o Autonomie van het individu: mens moet zelf denken o Niet langer gebonden aan verplichtingen en conventies o Eigen talenten en vermogen: ontplooiing, geluk Vooruitgangsgedachte o Optimisme en vrijheid van denken 1.1.4 Romantiek Midden 18de eeuw: nadruk op rede en universele aanspraken Tegenbeweging = romantiek (Hamann, Herder) o Aandacht voor het gevoel o Klemtoon op eigen geschiedenis en cultuur 1.2 Een nieuw type van weten Verschillen en nieuwigheden met de oudheid Differentiatie van het weten en bijzondere rol van het subject 1.2.1 Het succes van de wetenschap 18 Premoderne weten is één: kennis vormt eenheid o Hiërarchische ordening tussen lagere en hogere vormen o Grote overkoepelende synthese met christelijke achtergrond de 16 eeuw: nieuwe methodologie nieuw weten o Als aparte en zelfstandige vorm van weten naast de filosofie o Uitsplitsing filosofie en wetenschap Astronomie o Ptolemaeus (2e eeuw): geocentrisme = aarde als middelpunt o Copernicus (1473-1543): heliocentrisme = zon als middelpunt Scheidingslijn onder/bovenmaanse niet langer essentieel Natuurwetenschap o Moderne natuurwetenschap Kwantitatief (mathematisch) Experimentele observatie o Mens in staat in grotere domeinen te manipuleren en te beheersen o Gecontroleerde en geoptimaliseerde zintuiglijke waarneming o Kennis - betrouwbare, ware kennis - op gelijke voet met op natuurwetenschappelijke wijze verkregen kennis o Geen respect voor niet wetenschappelijke vormen van kennis Wetenschappelijke rationaliteit werpt zich op tot universeel model van rationaliteit o Moderne wet. komen voort uit filosofie (Vb. Newton) o Moderne wet. dwingen filosofie te herdefiniëren (Vb. Descartes) Zintuiglijke wereld laat zich door wetenschappelijk kennen ontsluiten o Weten kan elk werkelijkheidsdomein blootleggen 1.2.2 De dragende rol van het subject Subject = het zelfstandig waarnemende, denkende, bewuste en handelende individu, onderscheiden van het object o Alle kennis krijgt een plaats in het subject Subject is oorsprong en fundament van de kennis o Subject is actief in het kenproces Copernicaanse revolutie (Kant) = mogelijkheidsvoorwaarden van objectiviteit aan kant van subject zoeken o Kennis als resultaat van de activiteit van het subject waardoor objecten van kennis ontstaan Kloof tussen subject en geobjectiveerde natuur Ineenschuiven van kennen maken o Kennen: subject is actief en object is passief o Subject geeft de objecten (manipuleerbaar, maakbaar) vorm en structuur o Subject zijn is opgave Verlichting als oplossing Verlichting = aandurven om zelf te denken (= ontvoogding) o = uittreden van de mens uit onmondigheid die hij aan zichzelf te danken heeft o Zelf denken en zelf oorsprong, fundament en drager worden o Afstand nemen van wat gezegd wordt en traditionele inzichten Idee dat vooruitgang in wetenschap en techniek vrijheid tot stand brengt De filosofische systemen van de moderniteit zijn bij uitstek subjectsfilosofieën 2. Het rationalisme: René Descartes 2.1 Op zoek naar een nieuw en zeker uitgangspunt 19 Inspiratie putten uit zekerheid en helderheid van de wiskunde Oude filosofie: geen definitieve waarheid bereikt Mathesis universalis = op basis van inzichten worden stellingen opgebouwd en de weg van de vorige stelling naar de volgende is doorzichtig o Zekerheid volgt op zekerheid Absoluut onbetwijfelbaar en evident uitgangspunt o Alle gegevens met dezelfde zekerheid afleiden Uitgangspunt: methodische twijfel o Ontdekken van zekerheden die tegen elke twijfel bestand zijn o Opinie waarover tweestrijd bestaat = verdacht Vroegere inzichten komen niet in aanmerking Zintuigen ook niet bestand: niets van zintuigen biedt absolute zekerheid o Argument van de illusie Vb. stok die halfweg in het water zit lijkt gebroken o Argument van de droom Vb. Dingen waarnemen terwijl ik in feite droom Mathematische kennis en denken zelf ook niet o Wiskundige zekerheid afhankelijk van geest o Voorstellingen van geest komen niet altijd overeen met werkelijkheid o Le malin genie: kwade geest die ons misleidt 2.2 Eerste zekerheid: het cogito Het feit dat ik twijfel valt niet te betwijfelen cogito ergo sum o Twijfel veronderstelt drager: subiectum Ik bestaat geheel en al op zichzelf = denkende substantie o Eigen voorstellingen o Geen relatie tot iets buiten zichzelf Eerste zekerheid = zekerheid van het bestaan van de denkactiviteit o Wanneer we denken, weten we dat we denken Vertrekpunt filosofie moet overtuigingskracht hebben o Echt begin fundeert zichzelf 2.3 Van het cogito naar de wereld 2.3.1 Hoe die nieuwe zekerheden vinden? Bestaan van cogito is evident omdat het klare en welonderscheiden idee is o Klaar = inzichtelijk en intrinsiek helder uit zichzelf o Welonderscheiden = scherp afgelijnd van andere ideeën Alles wat klaar en welonderscheiden is, is zeker Klaar en welonderscheiden = eigen aan het denken, in zichzelf o Idee van volmaakt wezen = vooraf gegeven uitrusting Andere zijn duister en verward = verwerving via zintuigen 2.3.2 Buiten het cogito een wereld vormen In cogito nog andere inhouden = zintuiglijke voorstellingen o Leveren kennis van de buitenwereld Zintuiglijke voorstellingen dragen idee van lichamelijkheid o Horen bij duister en verward o Veroorzaakt door buitenwereld en niet door bewustzijn Kloof tussen ik en wereld oplossing via bestaan van God o Hoort bij klare en welonderscheiden ideeën = volmaaktheid o Dualisme: res cogitans vs. res extensa = probleem van de brug 2.3.3 Oorzaak van de idee van oneindige volmaaktheid 20 Bijkomende criteria voor het te zoeken idee Idee bestaan door iets buiten het bewustzijn veroorzaakt o Aangeboren, garandeert van buitenaf juistheid van kennis L’idée de l’infini is gelijk aan oneindigheid o Die oneindige of Absolute volmaaktheid is God Levert van buiten uit garantie voor juistheid o Oneindigheid => volmaaktheid => goedheid o Denken is uitgerust om werkelijkheid te kennen Tweede zekerheid = tweede substantie: God o A posteriori en a priori Godsbewijs o God is onmogelijk een bedrieger o Geen twijfel meer aan mathematische kennis Mathematische ideeën berusten op essentie niet op existentie o Som van hoeken in driehoek = 180° MAAR betekent niet dat driehoeken noodzakelijk bestaan o Ingeboren klare en welonderscheiden idee van volmaaktheid o Bestaan is volmaakter dan niet-bestaan o Van logische orde naar ontologische orde 2.3.4 A posteriori bewijs = ex effectibus: vanuit aanwezigheid van idee van oneindigheid Idee van oneindigheid bestaat in mij Oorzaak is minstens even groot als gevolg Oorzaak van idee van oneindigheid minstens even groot als idee van oneindigheid Ik ben zelf een eindig wezen Ik kan geen oorzaak zijn van idee van oneindigheid Idee van oneindigheid veroorzaakt door volmaakte oneindigheid zelf = God 2.3.5 A priori bewijs = uit analyse van Godsidee Oneindigheid impliceert volmaaktheid Iets wat niet bestaat kan niet volmaakt zijn Oneindigheid moet dus zelf bestaan = God 2.3.6 Onderscheid tussen voorstelling door God of door ding in werkelijkheid 21 God: onware idee Ding in werkelijkheid: ware idee o Waar = oorzaak die van dezelfde aard is als inhoud o Vb. Voorstelling witte deur idee enkel waar als ze veroorzaakt is door een witte deur in werkelijkheid Derde zekerheid = bestaan van een afzonderlijke, stoffelijke wereld o Idee van uitgebreidheid Claire et distincte Voorstellingen (représentations) in bewustzijn Veronderstellen oorzaak Niet het cogito Niet God Dus: derde substantie => buitenwereld bestaat Wat de wereld is: wereld van de wetenschappen o Pijlers van de brug Dat de wereld bestaat Dankzij voorstellingen Dankzij causaliteit Dat de wereld bestaat zoals ik hem mij voorstel Dankzij God God als garantie voor de werkelijkheidswaarde van kennis van buitenwereld o Enkel voor de klare en welonderscheiden ideeën o Kwantitatieve en zintuiglijke voorstellingen God garandeert de waarheid van de fysica 2.4 Slotbeschouwing Rationalisme Mediaat realisme o Realisme: objectieve wereld buiten het denken o Mediaat: via bemiddeling Positie van het realisme dat een wereld bevestigt onafhankelijk van het subject 2.4.1 Aantal moeilijkheden bij eerste zekerheid Door prefilosofische elementen beïnvloed: wetenschap, tijdsgeest Substantie = datgene wat op zichzelf staat en niets anders nodig heeft o Maakt deel uit van ons natuurlijk verstaan o Substantie als typische categorie voor wijze waarop dingen zijn o Descartes: cogito = denkend ding Hij weet al veel meer als het subject een substantie karakteriseert o Subject beschouwen als substantie impliceert dat het ik autonoom en identiek is voor zichzelf dit is niet bewezen o Cogito = substantie??? Descartes: ik is ook substantie die essentieel denkend is = intellectualisme o Denken is de essentie van de substantie o Dat volgt niet uit eerste zekerheid o Hij interpreteert in een welbepaalde richting Lichaam behoort niet tot substantie en is van andere orde dualisme o Lichaam = uitgebreidheid o Mens bestaat uit denkende en lichamelijke o Onmogelijk om eenheid in mens te begrijpen Belangrijke vooronderstellingen o Cogito is substantie die in essentie denken is o Dualisme van lichaam en geest o Descartes merkt eigen vooronderstellingen niet op Descartes sluit binnen eerste zekerheid elke mogelijkheid uit tot een relatie met een object = gesloten bewustzijn o Elke verwijzing naar buiten kan slechts als een tweede van binnen denkmoment tot stand komt o Probleem van de brug: brug tussen ik en wereld o Brug zal in het ijle zweven denken als open bewustzijn is oplossing 2.4.2 Belang Descartes 22 Radicale breuk in de geschiedenis met de westerse filosofie Geboorte van de moderne wijsbegeerte o Subject als centrum Filosofie = fundament voor het wetenschappelijk weten o Zoektocht naar fundamenten en grenzen van het weten o Mathesis universalis: wetenschap sluit aan bij ervaring Empiristen: steunen op ervaring zelf 4. Het empirisme: John Locke en David Hume Empirisme rationalisme o Gelijkenis: zoeken naar fundament voor onze kennis = vraag naar oorsprong, draagwijdte en zekerheid van de menselijke kennis o Rationalisme: a priori inhoud van het denken o Empiristen: a posteriori = denken uit zichzelf en los van de ervaring 4.1 John Locke Geest bij geboorte is onbeschreven blad = geen vooraf gegeven inhoud Beschreven in de ervaring met simple ideas en gecombineerd tot complex ideas Ideeën komen geest binnen via uitwendige sensation en inwendige reflection o Reflection = innerlijke zelfwaarneming van mentale handelingen zoals willen en geloven o Sensation = primaire en secundaire kwaliteiten Primair = grootte, vorm, aantal, plaats (meet- en telbaar) Secundair = kleur, smaak en geur (niet meet- en telbaar Onderscheid tussen elementaire ideeën en complexe ideeën o Elementair = rechtstreeks in ervaring gegeven (enkelvoudige afbeelding) o Complex = combineren van elementaire o Ding = bundle of qualities o Vb. enkelvoudige ervaring van appel is onbestaand maar we geven een complexe ervaring van ‘iets dat groen, rond en zoet is om een complexe voorstelling te vormen o Cfr. Nominalisme Vloeistof = complex idee vloeistof = vele enkelvoudige ideeën = uit vele kleine dingen zoals geel, nat Substantie = a something we know not what, a supposed but unknown support of those qualities we find existing o We nemen vaak geen ding of iets waar maar alleen eigenschappen o Appel: altijd dezelfde kwaliteiten van groen, rond en ziet o Er is dus een blijvende kern dat zelf niet aan waarneming verschijnt Kennis is de waarneming van de overeenstemming van onze ideas o Waarheid slaat dus op uitspraken waarin de juiste verbindingen tussen ideeën tot stand komen o Levert nooit absolute zekerheid maar toch grote zekerheid o Verband tussen mijn ideeën en waarnaar ze verwijzen o Vb. De kat is zacht: overeenstemming tussen mijn enkelvoudige idee ‘zachtheid’ en mijn complexe idee ‘kat’ 4.1.1 Het liberalisme van John Locke Tegen politiek absolutisme Verdediging van natuurrechten Voor beperkte regering Voor religieuze tolerantie Voor aansprakelijkheid van uitvoerende macht Voor ‘rule of law’ (‘rechtsstaat’). Eigendomsrechten en verdediging van de markt Een omvattende en (religieus) gefundeerde normatieve politieke filosofie van het liberalisme 23 4.1.2 Natuurrechten als fundering Individuen hebben rechten o Die kunnen worden ingeroepen tegen elkaar en tegen de staat. o Op grond van hun menselijke natuur (niet als lid van specifieke orde). Natuurrechten zijn gegrond in de natuurwet o Geheel van principes en morele noodzakelijkheden die uitmaken wat rechtvaardig en goed gedrag is. Bij Locke ingebed in christendom. 4.1.3 Two Treatises of government Contractualisme o Normatieve argumenten over politiek op basis van het doel van politieke autoriteit, bepaald door een ideale voorstelling van politieke autoriteit als een uitvinding om bepaalde toestanden te verbeteren die er zonder autoriteit zouden zijn. Tegen politiek absolutisme o Ongemakken van de natuurtoestand worden niet opgelost door allen behalve één aan de ‘rule of law’ te onderwerpen. Liberaal contractualisme 4.1.4 Van natuurtoestand tot staat #90: “the end of civil society, being to avoid and remedy those inconveniences of the state of nature, which necessarily follow from every man’s being judge in his own case, by setting up a known authority, to which every one of that society may appeal upon any injury received, or controversie that may arise, and which every one of the society ought to obey” Inconveniences: onvoorspelbare agressie, onzekere sociale atmosfeer, partijdigheid, slavernij. 4.1.5 Recht op privé eigendom Privé-eigendom kan onafhankelijk van positieve wetten worden verworven. Essentie: wie een object transformeert door er ARBEID aan toe te voegen, verwerft een eigendomsrecht op het object. o Hoe? Arbeid omvat productieve handelingen die iets van jezelf in het object brengen. Het object “has by this labour something annexed to it that excludes the common right of other men”. Twee proviso’s zijn verbonden aan de verwerving van die rechten: o There must be “enough, and as good left in common for others.” o It can be “as much as anyone can make use of to any advantage of life before it spoils” = we mogen pas nemen wat we kunnen gebruiken. 4.1.6 Recht op revolutie 24 De legislatieve macht moet de natuurwet belichamen. De uitvoerende macht moet zich aan de wetten houden en handelen ‘voor het algemene goed’. Indien dat niet gebeurt kan de machthebber legitiem worden afgezet. 4.2 David Hume Geest = onbeschreven blad, beschreven met perceptions (percepties) o Enkelvoudig (simple) Impressions (indrukken): zijn het meest levendig Ideas (ideeën/denkbeelden) op basis van impressions o Samengesteld (complex) Associatie van ideas o Criterium: herleidbaarheid v. idea tot impression o Drie problematische ideas: Geestelijke substantie (mind) Lichamelijke substantie (wereld) Causaliteit o Scepticisme = verhouding denken en zijn is geen zekerheid mogelijk Alle kennis berust op indrukken die basis vormen voor voorstellingen Substantie o Achterliggende substantie biedt geen impression (Cfr. Locke) o Wel innerlijke drang om onze indrukken met substanties te verbinden Opvatting over wereld en het ik o Kunnen niet tot een lichamelijke of geestelijke substantie besluiten o Onmogelijk via innerlijke gewaarwordingen, impressies en gedachten o Enige werkelijkheid = wisselen en opeenvolgen van fenomenen in een bewustzijn dat zelf geen zelfstandige substantie is We zijn niet in staat om een onomstootbaar fundament voor onze kennis te leveren 4.2.1 Causaliteitsprobleem Tot welke indruk is causaliteit te herleiden? o Geen kwaliteit van objecten o Wel enkele relaties: Nabijheid in tijd en plaats Voorrang in tijd Bestendige samenhang (constant conjunction) o Probleem: Geen indruk van noodzakelijke samenhang Slechts bestendige samenhang in verleden Hoe causaliteit dan begrijpen? o Bestendige samenhang veroorzaakt gewoonte (custom) o Gewoonte geeft aanleiding tot overtuiging (belief) o Noodzakelijke samenhang? Geen zintuiglijke indruk Wel reflexieve indruk: neiging tot gevolgtrekking Vb. Bal botst tegen andere en zal verder rollen o We zien echter opeenvolging van twee beweging = na elkaar o Causaliteit is nog geen werkelijke fundering! 4.3 Rationalisme Empirisme Rationalisme Subject = chose pensante Idées innées Bouwstenen: idées claires et distinctes A priori deductie Mathesis universalis 25 Empirisme Subject = verzamelpunt van indrukken No innate ideas Bouwstenen: perceptions A posteriori inductie Scepticisme (Hume) 5. Het kritische idealisme: Immanuel Kant Periode van de Verlichting en het geloof in de rede Rede zal zowel voorwerp (object) als uitvoerder (subject) ervan zijn 5.1 Kants probleem Premoderne opvatting o Kennis moet zich richten naar objecten o Pogingen om hierover iets a priori te weten te komen door begrippen en zo onze kennis te vermeerderen Copernicaanse revolutie o Objecten richten zich naar het subject dat ze vormt! o Objecten moeten zich naar onze kennis richten o Kritisch onderzoek naar kenvermogens Is metafysica mogelijk? 5.1.1 Oordelen Hoe is wetenschap mogelijk? Wetenschap is een geheel van oordelen Analytische oordelen (a priori) o Predikaat ligt in subject vervat waarvoor geen ervaring nodig is o Oordeel geldt algemeen en noodzakelijk: a priori Geen ervaring nodig om uitspraak te doen o Vb. Vrijgezellen (S) zijn ongehuwd (P) = twee keer hetzelfde Synthetische oordelen (a posteriori) o Predikaat toegevoegd aan subject en oordelen steunen op ervaring o Oordelen zijn niet algemeen en noodzakelijk: a posteriori o Vb. Vrijgezellen (S) zijn ongelukkig (P) = vloeit er niet meteen uit Synthetische oordelen die a priori zijn o Nieuwe kennis aangebracht maar toevoeging a priori gebeurt o Vertrekpunt in ervaring maar gaan verder o Wiskunde: 5 + 7 = 12 o Fysica: water kookt op 100° o Metafysica= alles heeft een oorzaak Hoe zijn synthetische a priori oordelen mogelijk? Transcendentaal onderzoek: wijze waarop we voorwerpen kennen o Onderzoek van de kennis dat zich niet met voorwerpen bezighoudt o Onderzoek van de kennis dat zich met de wijze van kennen van deze voorwerpen in het algemeen bezighoudt, voor zover deze a priori kenbaar zijn. o Onderzoek wat betreft de a priori ‘mogelijkheidsvoorwaarden’ van de kennis van objecten Synthese tussen het empirisme en rationalisme o Kennis = iets dat kent en iets dat gekend wordt o Kennis ontvangt inhouden die gegeven zijn = geen eigen weg o Menselijke geest is geen leeg blad noch een gesloten ik met ideeën o Verwerkingsmechanisme dat aan inhouden van waarneming vormgeeft Onderzoek naar zintuiglijke kennis, werking van het verstand en rede 26 5.2 De analyse van het kenproces: de zintuiglijkheid Transcendentale esthetica o Als ik iets waarneem, is in die waarneming iets gegeven o Gewaarwordingen (empfindungen) = materie van de zintuiglijkheid o Vb. Naar voorwerp kijken: gewaarwordingen van kleur, licht, schaduw o Resultaat: Anschauungen Ruimte en tijd bieden noodzakelijke structurering van elke waarneming o Zonder ruimte en tijd: voorstelling verdwijnen, geen waarneming o Ruimte en tijd = vorm van waarnemen, geen eigenschap van de dingen Ruimte = vorm van aanschouwing van uiterlijke dingen Tijd = vorm van innerlijke aanschouwing o Hoe eenheid brengen in Anschauungen? Locke: objectieve drager Kant: subjectieve vorming van substanties Ruimte en tijd behoren niet tot de wereld van objecten o Ruimte ligt aan grondslag van iedere ervaring Noodzakelijke voorwaarde: geen ruimte = geen voorwerpen o Ruimte is een noodzakelijke aanschouwing a priori Mogelijk alle voorwerpen uit ruimte wegdenken, ruimte zelf niet Ruimte en tijd als verklaring voor de wiskunde o Fundeert de mogelijkheid van een a priori geconstrueerd systeem dat toepasbaar zal zijn op elk voorwerp Elk voorwerp verschijnt noodzakelijk in ruimte en tijd o Structuur van menselijke waarneming is voor elke mens gelijk stellingen van wiskunde zijn algemeengeldig Objectiviteit van wiskunde krijgt haar grondslag in transcendentale subjectiviteit Structuur van de werkelijkheid komt uit onze subjectiviteit 5.3 De analyse van het kenproces: het verstand 27 Transcendentale analytiek o Verstand is niet leeg maar beschikt over begrippen die het op de waarnemingen toepast o Materie: Anschauungen o Vb. Tafel in ruimte en tijd heeft karakter van voorwerp = ik zie tafel als substantie maar tafel is geen substantie want denken zelf legt verband Categorieën = principes waarmee wij bepaalde gestalten, vormen ordenen o Kennis drukt zich uit in oordelen o Oordelen = door het verstand tot stand gebrachte verbindingen van begrippen: Predikaat (P) wordt verbonden met een subject (S) Resultaat: kenobjecten + oordelen o Verklaart mogelijkheid van fysica o Das Ding an sich ist ein Unbekanntes 5.3.1 Oordelen Kwantiteit Kwaliteit Relatie Modaliteit Algemeen (alle S zijn P) Bijzondere (Sommige S zijn P) Singulier (één S is P) Bevestigend (S is P) Ontkennend (S is-niet P) Oneindig (S is niet-P) Categorisch (S = P) Hypothetisch (Als S dan P) Disjunctief (S of P) Problematisch (Het is mogelijk dat S P is) Assertorisch (Het is inderdaad dat S P is) Apodictisch (Het is noodzakelijk dat S P is) Tafel van oordelen tafel van categorieën o Tafel van die begrippen die algemene principes zijn voor het denken van voorwerpen o Oordelen hebben verbinding van voorstellingen of begrippen die een verbinding van veelheid is en als we die verbinding zuiver denken behouden we een zuiver begrip (soort van synthese) = categorie o Categorie betrekt veelheid van ervaring oordelend op elkaar en brengt eenheid tot stand o Categorieën = a priori basisstructuren waarmee verstand werkt Verstand brengt door oordelen eenheid tot stand 5.3.2 Categorieën Kwantiteit Kwaliteit Relatie Modaliteit 28 Eenheid Veelheid Alheid Realiteit Negatie Begrenzing Substantie en accident Oorzaak en gevolg Gemeenschap (wisselwerking) Mogelijkheid - onmogelijkheid Bestaan - niet bestaan Noodzakelijkheid - toevalligheid 5.3.3 Causaliteit Betekenis van kennis volgens categorieën verduidelijken via causaliteit o Descartes: causaliteit = klare en welonderscheiden idee o Hume: causaliteit = constructieve zonder objectieve geldigheid Kant: structuur van ons verstand structureert opeenvolging van waarneming als oorzaak en gevolg o Vorm van voorwaardelijk oordeel is in het algemeen a priori gegeven o In de waarneming een regel van verhouding aantreffen die zegt dat op een bepaalde verschijning steeds een andere volgt o Causaliteit komt voort uit het verstand o Vb. Als lichaam lang genoeg door zon is beschenen, wordt het warm Wetenschappelijke kennis komt met algemene en noodzakelijke geldigheid tot stand door het structureren van de ervaring volgens de categorieën o Vb. De zon is door haar licht de oorzaak van de warmte o Voor de zuivere verstandsbegrippen redt dit hun a priori-oorsprong o Voor de algemene natuuurwetten redt dit hun geldigheid als wetten van het verstand o Ervaring wordt van verstand afgeleid ( Hume) Alle synthetische a priori-grondbeginselen zijn niets meer dan principes van mogelijke ervaring o Nooit betrokken worden op dingen op zichzelf o Alleen op verschijningen als voorwerpen van de ervaring o Zuivere wiskunde en zuivere natuurwetenschap kunnen alleen voorstellen wat ervaring mogelijk maakt o Zuivere verstandsbegrippen hebben geen betekenis, als ze zich van de voorwerpen van de ervaring verwijderen en betrokken zouden worden op de dingen zelf. Ordening van de natuur is het product van ons verstand dat zelf volgens de eigen categorieën verbanden legt tussen de verschijnselen o Natuurwetten ligt niet in natuur o Menselijk verstand legt natuurwetten op aan de natuur 5.3.4 Dubbele oorsprong van kennis 29 Kennis heeft dubbele oorsprong: zintuiglijkheid en verstand o Bij het a posteriori (receptiviteit) van zintuiglijkheid voegt zich het a priori (spontaneïteit) van het verstand o Voortdurend op elkaar aangewezen en in hun eenheid ontstaat kennis o Aanschouwingen zonder begrippen zijn blind, begrippen zonder aanschouwingen zijn leeg Zintuiglijkheid zonder begrip blijft chaos Verstand moet zintuiglijke inhoud hebben Transcendentale apperceptie (subject) o = zelfbewustzijn dat een denkact begeleidt Kenproces is geen opvolging van ken-acten maar er is een instantie die eenheid brengt o Eenheid van onze ervaring moet als a priori element van het subject begrepen worden: ‘ich denke’ o ‘Ik’ is een subject dat als a priori mogelijkheidsvoorwaarde van kennis nooit voorwerp van ervaring is Hoe kenobjecten en oordelen tot eenheid brengen? 5.3.5 Wat kunnen we hieruit besluiten? Mens ervaart wereld niet als chaotische veelheid van zinloze indrukken maar als een geordende werkelijkheid Causaal gedetermineerde wereld Mens heeft vermogen om wat aan hem verschijnt tot eenheid te brengen o Complexiteit reduceren voor inzicht in fenomenale werkelijkheid Verstand ordent de veelheid van aanschouwingen in begrippen en verbindt die met elkaar in oordelen Rede verbindt veelheid van begrippen en oordelen tot een hogere samenhang o Rede beschikt over ruimte, tijd en categorieën o Rede beschikt ook over structuren die tot een ultieme synthese leiden 5.4 De analyse van het kenproces: de rede Transcendentale dialectiek/ideeën o Hogere ordeningsprincipes: ik, wereld en God o Ze zijn hoogste syntheses en bieden eindtermen voor ons denken Probleem: geen zintuiglijke ervaringen corresponderen met hogere ideeën o Is er kennis mogelijk als echte kennis (ook metafysische) het samengaan van zintuiglijkheid en denken veronderstelt? o NEE! Op niveau van ideeën is er wel denken maar passende inhoud ontbreekt om kennis mogelijk te maken o Ideeën, ik, wereld en God kunnen we denken maar niet kennen geen bevestigende of ontkennende uitspraken mogelijk Fout van de ontologie: gevaar van transcendentale schijn o Als we denken dat aan ideeën realiteit beantwoordt = schijn/illusie Kennis is constructie o Ontstaat door wetmatige verwerking van zintuiglijke gegevens via de a priori vormen van de zintuiglijkheid en het verstand o We kennen alleen maar dingen zoals ze zich aan ons voordoen en niet zoals ze op zichzelf zijn o We kunnen nooit voorwaarden van de kennis buiten beschouwing laten Wereld zien door een bril die we niet afzetten 5.4.1 Is de metafysica mogelijk? 30 Neen! Ze voldoet niet aan criteria voor echte kennis o Echte kennis berust op zintuiglijkheid o Metafysica wenst grens van kennis te overschrijden Grens van kennis ligt waar het domein van mogelijke ervaring ophoudt o Zodat de theoretische rede de transcendentale ideeën niet kan bewijzen noch ontkennen o Vragen blijven overeind en antwoord zieken in praktische rede 5.4.2 Samenvatting Kants filosofisch project: o Transcendentaal onderzoek o Kritisch o Idealistisch Verzoening tss. empirisme en rationalisme 5.4.3 Kants morele theorie (Kritik der praktischen Vernunft) 31 Praktische rede: rede richt ons handelen Deontologie: een handeling is moreel juist als ze overeenstemt met een op zichtzelf geldende morele regel, ongeacht de gevolgen van de handeling. Categorische imperatief: o Handel alleen volgens die maxime waarvan je tegelijkertijd kan willen dat ze een algemene wet wordt. o Handel zo dat je de mensheid, zowel in je eigen persoon als in de persoon van de anderen, tegelijkertijd nooit enkel als middel en altijd ook als doel behandelt. 3 postulaten van de praktische rede o Vrijheid o Onsterfelijkheid van de ziel o Bestaan van God. Hoofdstuk 4: Het subject uit het centrum? De Hedendaagse Tijd 1. Inleiding Hedendaagse filosofie gekenmerkt door reflexiviteit, kritiek, wetenschappelijke evoluties Belangrijkste thema’s en kenmerken o Het particuliere o De opkomst van de menswetenschappen o De talige wending o Eindigheid. 1.1 De vraag naar de individuele existentie Hegel: weergaloos systeem met fundamentele keuzes o Rijk van de Geest met denkende subject o Alles ondergeschikt aan het geheel o Geen oog voor het singuliere bestaan van concrete mens Kierkegaard: aandacht voor concrete individuele bestaan = existentie o Kritiek op Hegel: Hegel heeft aandacht voor het eeuwige universele o Klemtoon naar het tijdelijke en singuliere 1.2 De menswetenschappen en waartoe zij leiden 1.2.1 Differentiatie van het weten Eind 18de eeuw: menswetenschappen o Economie, sociologie, psychologie Succes van moderne natuurwetenschappen o Opmars van het subject: analyse van het subject. Mens als oorsprong en fundament van zichzelf tot de wereld o Mens als drager van interactie o Mens als object van wetenschappelijk onderzoek Menswetenschappen maken zich los van filosofie o Verzelfstandigen tot aparte discipline o Filosofie moet zichzelf opnieuw definiëren Vraagstelling preciseren en afgrenzen van menswetenschappen o Methodologische heterogeniteit Elke discipline verschilt fundamenteel van elkaar Economie: The wealth of nations: Adam Smith o Invisible hand: gerichtheid op het eigenbelang van ieder is in het algemeen belang Voortschrijdende differentiatie van het weten en grotere heterogeniteit 32 1.2.2 Positivisme = stroming die stelt dat wetenschap de enige geldige bron van kennis is en dat de waarneembare feiten de enige mogelijke objecten van kennis zijn Positivisme als uiting van nieuwe mentaliteit Ook sociale wetenschappen moeten ‘positief’ zijn (Theoretisch en praktisch) o Verband tussen nieuwe maatschappij (‘industriële samenleving’) en emancipatiegedachte (‘administratief beheer van de dingen’) Positivisme groeit uit tot een normatief programma o Enkel weten verworven door methode van positieve wetenschap is geldig o Methode berust op causale verbanden tussen waarneembare feiten o Daarvan maakt men algemene wetmatigheden o Verwetenschappelijking van het weten Auguste Comte Sociale wetenschap o Uitbouw van nieuwe samenleving zonder schijnweten o Administratief beheer van de dingen o Nieuwe vormen van weten en behoefte aan management o Via wetenschappelijke reflectie tot zelfsturing van nieuwe maatschappijtype komen en zo maatschappelijke consensus brengen o Emancipatiegedachte o Bevrijden van religieuze, filosofische en politieke mystagogen Loi des trois états o Theologische of fictieve stadium: mens verklaart natuurlijke werkelijkheid via gepersonifieerde natuurlijke krachten o Metafysische of abstracte stadium: mens verklaart dingen via abstracte begrippen (abstracte essenties: natuur, goede, vorm) Ook fascinatie van hooggestemde idealen o Wetenschappelijke of positieve stadium: denken richt zich op zintuiglijke waarneembare verschijnselen Daaruit kunnen alle wetmatigheden gekend zijn blind vertrouwen in ontwikkeling van wetenschap, techniek en industrie Ongebreideld vooruitgangsgeloof 33 Eind 19de eeuw: evolutie geradicaliseerd naar sciëntisme o Elk menselijk probleem kan wetenschap oplossen Kritiek o Grenzen aan de vooruitgang? Leidt wet.-technische rationaliteit noodzakelijk tot ‘best mogelijke wereld’? o Voorbijgestreefd wetenschapsmodel? o Verabsolutisering van de wetenschappelijke instelling (Husserl). 1.2.3 De rol van het subject ondergraven Start: subject als eigen kracht om werkelijkheid te achterhalen o Subject als autonoom en klaar denkend individu Toepassing van positieve methode op mens leidt tot ‘menswetenschappen’ Wetenschap brengt decentrering van het subject o Filosofie moet zich opnieuw herprofileren o Mens is geen ‘autonoom subject’ o Er is geen ‘view from nowhere’ Michel Foucault: les mots et les choses o Subject maakt als transcendentale instantie kennis mogelijk o Menswetenschap vindt mens object van empirisch onderzoek o Mens = transcendent.-empirisch dubbelwezen Mens als subject: transcendentale drager van weten Mens als object: empirisch voorwerp van weten Menswetenschappelijke kennis van empirische subject ondergraaft transcendentale karakter van subject Subject dat zelf oorsprong en fundament is ondergraaft positie van subject 1.2.4 De meesters van het wantrouwen 34 Kritiek: subject ook door iets anders wordt gedragen Karl Marx o Mens als concrete, maatschappelijk gesitueerde mens o Klassenmaatschappij: tegengestelde belangen andere denkbeelden o Denken als ideologisch denken = gebonden aan maatschappelijke klasse o Subject gestuurd door iets waarop het weinig vat heeft en waarvan het niet los kan komen Friedrich Nietzsche o Discrepantie tussen volheid en rijkdom van het leven o Begrippen als mummificatie van realiteit: manifestaties van onze wil tot macht Wil om macht te verwerven ten opzichte van anderen o Wil tot weten en wil tot het goede wil tot macht o Subject van buitenaf gestuurd door wil tot macht waarvan het niet los kan komen Sigmund Freud o Psysisch apparaat bestaat uit bewuste en onbewuste o Onbewust is het Es met de driften o Vooral onbewust is Uber-Ich met normen en waarden o Bewuste is Ich met interactie met buitenwereld o Ich bemiddelt tussen Es, Uber-Ich en buitenwereld o Orde bepaalt en gaat aan het subject vooraf 1.3 De linguistic turn Richard Rorty: filosofie als het denken als spiegel van de werkelijkheid o Subject en wereld niet meer primair in het denken maar in de taal o Niet denken, maar taal is spiegel van werkelijkheid Vb. Wittgenstein I, Russell o Toegang tot werkelijkheid onvermijdelijk bemiddeld door taal Vb. Wittgenstein II, Derrida (Condillac, Herder) Dubbele betekenis o Studie van taal als positum zal steunpunt vormen voor positief wetenschappelijke uitbouw van menswetenschappen o Inzicht in de constitutieve rol van de taal voor onze verhouding tot de realiteit geeft aanleiding tot decentrering van het subject Taal is nooit taal van een subject Taal als taal van een particuliere taalgemeenschap o Vb. Wat is geluk voor ons? Formuleren eigenlijk heersende waarden en normen binnen taal- en cultuurgemeenschap Verschil meesters van wantrouwen: geen verwijzing naar externe realiteit die menselijk denken van buitenaf stuurt o Dimensie binnen het subject: taal 1.4 Filosofieën van de eindigheid en de differentie Radicale eindigheid van mens en wereld o Als uitgangspunt en horizon van filosofie Filosofie stelt vraag naar verhouding tussen denken en zijn o Verwerping van het traditionele tweewereldenmodel Eindige schijnwerkelijkheid - oneindige ware werkelijkheid o Afwijzing van geseculariseerde versie van dualistisch wereldbeeld o Kritiek dat mens eindigheid zal overwinnen Centraal: subject heeft een oorsprong buiten zichzelf o Orde gaan aan het subject vooraf die het subject grondt en overstijgt o Differentiatie: verschil in deken Vb. Husserl, Heidegger, Derrida 2. Fenomenologie en deconstructie 2.1 Edmund Husserl en de fenomenologie 35 Nog altijd: verhouden tussen denken en zijn in het subject Uitgangspunt verplaatsen van de waarheidstheorie naar een diepere, oorspronkelijker dimensie van het subject Edmund Husserl: Lebenswelt als dimensie o Oorspronkelijke ontmoeting met de wereld, bemiddeld door de lichamelijkheid, de taal en de anderen Subject als betrokken-zijn-op-de-wereld = intentionaliteit o Wereld is dan datgene waarop het subject betrokken is o Het gaat niet om de wat van de dingen, maar om de dat o De wereld zoals hij aan ons verschijnt ( wereld zoals die is) 2.1.1 De crisis van de Europese wetenschappen Transcendentaal standpunt: onderzoek naar mogelijkheidsvoorwaarden die aan basis liggen van contact tussen mens en wereld De wetenschap en de objectiviteit o Wetenschap gaat op zoek naar het objectief-ware o Wetenschap overstijgt particuliere gezinspunt en verwerft universele geldigheid o Wetenschappelijke idealisering: rede centraal Wetenschap als uitvloeisel van de rationaliteit o Objectiviteit laat ons toe zeer efficiënt te communiceren o Particuliere ervaringsgegevens uitdrukken in universeel verifieerbare grootheden Vb. Niet deze hamer is zwaar maar deze hamer weegt 1500g o Objectivering om de dingen die we ervaren toegankelijk te maken voor anderen Crisis van de wetenschappen o Objectivisme: we vergeten dat wetenschap slechts methode biedt om de wereld te objectiveren o We denken dat wetenschap ons wereld toont zoals ze werkelijk is Eigenlijk is wetenschap slechts een constructie o Ontstaat kloof tussen objectieve werkelijkheid en ons dagelijks leven We nemen geluiden waar en geen frequenties o Wat we in de leefwereld waarnemen krijgt door objectivisme een subjectief label Wat wij als muziek ervaren (subjectief) is in werkelijkheid een cluster van trillingen met frequenties (objectief) Wereld als een constructie o Substructie: constructie heeft leefwereld gesubstitueerd Wetenschap neemt plaats van leefwereld als de werkelijkheid in o Normen en waarden worden afgedaan als subjectief/niet-rationeel o Scepticisme en cynisme tegenover de domeinen die niet wetenschappelijke rationaliteit beschikken 2.1.2 De leefwereld 36 Leefwereld als enige werkelijkheid o Leefwereld biedt aanleiding en materiaal dat in wetenschap wordt onderzocht Vb. Spreken pas over trillingen als we effectief geluid horen o Wetenschap ontleent haar overtuigingskracht aan de leefwereld Wetenschap levert ideële constructie die niet kan worden waargenomen o We nemen geen trillingen waar, maar geluiden o Wetenschap: waarneming beschrijven van prikkels die netvliezen bereiken en zo naar hersenen worden gestuurd o Husserl: niet mijn ogen of netvliezen die zien, maar ik ben het die zie Ik combineer en selecteer gegevens in contact met omgeving Vb. Vliegtuig in verte: prikkels op netvlies is klein vliegtuig, verte neem ik zelf waar en voeg ik toe aan waarneming o Leefwereld die ik onmiddellijk waarneem, is niet de wereld van de positieve wetenschappen Leefwereld bestuderen om werkelijkheid te achterhalen o Probleem: wetenschappelijke methode vinden die geen beroep doet op de positieve wetenshcap 2.1.3 Filosofie als strenge Wissenschaft Transcendentaal onderzoek o Kant: mogelijkheidvoorwaarden van objectieve kennis o Husserl: mogelijkheidsvoorwaarden van leefwereld Stap 1: evidenties tussen haakjes plaatsen (einkammeren): eerste épochè o Wetenschap tussen haakjes o Wereld als onbevangen, natuurlijke blik o Aandacht op manier waarop we dingen ervaren, niet op dingen zelf Stap 2: Andere evidenties tussen haakjes plaatsen: tweede épochè o Alle mogelijke geesteshoudingen tussen haakjes o Ontrekken aan alles wat contact met dingen geeft Interesses, overtuigingen, belangen o Concentreren op zuivere ervaring van de dingen o Strenge wetenschap: volkomen ontdaan van alle vooronderstellingen Wereld gereduceerd tot de basis o Wereld herleiden tot het zich vertonen van de dingen o Fenomenen nemen voor wat ze zijn o Dingen die zich aan het bewustzijn tonen en niet dingen an sich Resultaat: naakte feit dat subject de dingen fenomeen laat zijn o Openheid van het subject = intentionaliteit o Geen fenomenen zonder dat er bewustzijn is waaraan die fenomenen zich tonen 2.1.4 Een eerste zekerheid 37 Stap 3: op zoek naar de eerste zekerheid: wegsnijden van het overtollige o Op zoek naar absoluut en evident uitgangspunt o Apodictische zekerheid: volstrekt noodzakelijke waarheid o Omgekeerde is absurd of ondenkbaar o Alles wat niet apodictisch evident is, tussen haakjes Stap 4: eerste zekerheid = intentionele gerichtheid van bewustzijn op wereld o Bewustzijn is altijd bewustzijn van iets o Gerichtheid op de buitenwereld is het wezen van het bewustzijn o Intentionaliteit houdt in Bewustzijn is open: niet gericht op zichzelf maar op wat niet het bewustzijn is Ik begrijpt zichzelf als subject enkel als het zichzelf ervaart als niet-het-ander-van-het-bewustzijn o Wereld niet kennen via voorstellingen (kleur of geluid) maar we zien gekleurde dingen en horen geluid o Onmiddellijke betrokkenheid op wereld en dan ideële wereld van voorstellingen geconstrueerd door het bewustzijn!!! Intentionaliteit betekent niet dat ego en wereld bestaan o Ego en werkelijkheid is niet apodictisch zeker o Objecten enkel zeker voorzover zij verschijnen aan het bewustzijn o Zekerheid: verschijnen van fenomenen en verschijnen aan subject Vertrekpunt filosofie erg beperkt o Terugkeer naar zaken zelf is enkel terugkeer naar het verschijnen van fenomenen en het beschrijven van de wijze waarop ze dat doen o Bestaan van wereld en ego kan niet bevestigd worden Verhouding tussen denken en zijn Vroeger: op zichzelf bestaande objectieve realiteit, los en onafhankelijk van het bewustzijn o Hoe treedt subject met buitenwereld in contact Husserl: er is toch altijd al een relatie tussen mens en wereld o Probleem van de brug wordt opgelost o Probleem omdat mentaliteit doordrongen was van objectivisme Husserl: een idealist? Idealist: ware werkelijkheid teruggevonden in het bestaan op de wijze van een subject Husserl: nog teveel evidenties, tussen haakjes plaatsen Idealist: inhoud toekennen aan het subject Husserl: spreekt ober de structuur die een subject tot subject maakt o Eerste zekerheid: relatie tussen fenomeen en bewustzijn o Aard van subject en object wordt tussen haakjes geplaatst Husserl: wederzijdse relatie van het bewustzijn en fenomenen, los van de bevestiging van het onafhankelijk bestaan o Geen evidentie voor een ego als onafhankelijk subject o Alleen evidentie: ego als subjectieve mogelijkheidsvoorwaarde tot het verschijnen van fenomenen Husserl: ego als trancendentaal ego: mogelijkheidsvoorwaarde voor het verschijnen van fenomenen o Subjectiviteit van het ego: ikheid van het ik 2.1.5 De leefwereld als re-constructie 38 Wij construeren ideële wereld van wetenschap Leefwereld zelf is een constructie, een reconstructie o Ervaring van de leefwereld verschijnt noodzakelijk als subjectgebonden: subjectivisme zonder objectivisme? Ik ervaar deze wandeling als vermoeiend o Subjectgebondenheid: ervaring is afhankelijk van de manier waarop ik naar de dingen kijk Veel werelden: mezelf als visser, als politicus o Bewustzijn is altijd een bepaalde gerichtheid op iets Inhoud van het bewustzijn verschilt naargelang van de context o Waarnemen is niet puur registreren, er speelt een kader mee dat wij zelf aan het waargenomene opleggen= de instelling De bril waardoor wij dingen zien o Vb. Water: voor dorstige = drinkwater, voor zwemmer = werkomgeving, voor brandweerman = blusmiddel, voor wetenschapper = H20 Reductie betekent de instellingen tussen haakjes plaatsen o We laten ze zijn wat ze zijn: even ontwijken o Subjectgebondenheid: wereld is werkelijkheid voor zover die zich aan het menselijk bewustzijn voordeot o Menselijk bewustzijn = transcendentale subject is noodzakelijk o Onderzoeken slechts de structuur die het tot subject maakt o Kritiek: er moet wereld bestaan onafhankelijk van de mens Wereld van paleontoloog is reconstructie van het vroegere o Zonder paleontoloog: geen betekenis van de wereld o Elke betekenis van wereld = betekenis die wij eraan toekennen o Wijzelf verzamelen ervaringen en brengen ze bij elkaar om dingen te construeren 2.1.6 Een voorbeeld: de waarneming Hoe komt constructie tot stand Stap 1: directe ervaring o Verbeelding: dingen verschijnen als beelden o Waarneming: geen beeld van de boom, maar boom zelf waarnemen Vb. Ik zie geen roodheid of rondheid maar een rode appel o Alles wat we waarnemingen is slechts een aspect Ik zie nooit tafel in 1 keer maar telkens aspect: bovenkant, blad o Ding is synthese van Abschattungen: eenheid die we construeren door verschillende aspecten bij elkaar te leggen o Waarneming bevat een horizon van de waarneming: aspecten die niet onmiddellijk gegeven zijn maar als achtergrond aanwezig zijn Horizon meegegeven in waarneming, geen constructies Drie horizonten om een waarneming te hebben van een object o Innerlijke horizon: geheel van alle mogelijke gezichtspunten Gegeven samen met het feitelijk gegeven aspect Vb. Hetgeen niet gezien kan worden van de tafel o Uitwendige horizon: alle mogelijke objecten buiten het gegeven object waarnaar het verwijst: onuitputtelijk en nooit onmiddellijk gegeven Vb. Stoelen rond de tafel, de vaas op de tafel Horizon van de horizonten: wereld = impliciete eenheid die mogelijkheidsvoorwaarde vormt van de waarneming o Tijdhorizon: totaliteit van heden, verleden en toekomst Retention: ervaringen opslaan, vasthouden van wat voorbij is Automatisch verwachtingen koesteren Vb. Het binnengekomen zijn in de kamer Alle drie noodzakelijk om tot waarneming te komen o Nooit alles tegelijk gegeven in de waarneming Vb. Doos zien: slechts vakken zien naast elkaar geordend o Via vroegere ervaringen vullen we de gegevens aan Vb. We denken vanzelf aan achterkant, bodem van doos o Zoniet: synthese overdoen Vb. Vreemde aanspreken die je dacht herkend te hebben Conclusies Waarneming is synthetiserende, intentionele activiteit van het subject o Einstellung van subject die combinatie bepaalt van aspect en horizon Waarnemen is waarnemen van een geheel (stoel) dat primeert op de delen en niet ontvangen van afzonderlijke gegevens (stoelpoot) o Delen verschijnen als onderdelen van het geheel Reductie van werkelijkheid tot fenomenen verhindert niet dat beelden uit verbeelding, dromen, hallucinaties kunnen worden onderscheiden o Analyse toont voor elk van ze wat essentieel is o Geen uitwendige horizon: geen relaties, geen causale verbanden o Geen tijdhorizon: valt als het ware uit de lucht o Nooit twijfel tussen mijn waarneming en mijn droom Door onmiddellijke waarneming en horizon construeer ik dingen voor mijzelf o Mogelijkheid tot communiceren o Mijn ervaringen met ervaringen van anderen samen leggen om gemeenschappelijk ding/leefwereld te construeren Er bestaan geen dingen op zichzelf: wel objectieve doos om te communiceren o Objectieve doos is ideeël: nooit precies gegeven o Ervaring is object door te combineren met ervaringen geconstrueer 39 2.3 Merleau-Ponty en de lichamelijkheid La phénoménologie de la perception o Lichamelijkheid is perspectief van waaruit wij op de wereld betrokken zijn o Waarneming is dus een verwijzing naar onze lichamelijkheid o Lichamelijk-aan-de-wereld-zijn We hebben een lichamelijke greep op het voorwerp o Groot-klein, hard-zacht, hoog-laag verwijst naar menselijke lichaam o 5 vingers om de wereld op een bepaalde manier te grijpen o Voeten om de wereld op een bepaalde manier te begaan o Oren en ogen om de wereld te beluisteren en te bekijken Lichaam ontsluit de wereld en de wereld is wat hij is o Geen dualisme van lichaam en geest o Subject = lichamelijk, geïncarneerd subject o Lichaam is het standpunt van waaruit ik de wereld ervaar Lichaam als perspectief op de wereld Lichaam bepaalt hoe de wereld aan mij verschijnt o Lichaam is eerste symbolisering: ik ben op een oorspronkelijke en onmiddellijke manier aanwezig Mijn verdriet verschilt niet van mijn huilen Mijn huilen is mijn verdriet Mijn lichaam is een lichaam subject o Lichaam als corps-object: organisme dat onderhevig is aan processen Kennis is in oorsprong geïncarneerde kennis o Elk kennen verwijst naar lichamelijkheid als onze oorspronkelijke toegang tot de wereld 2.4 Jacques Derrida en de deconstructie 40 Combinatie van structuralisme (Saussure) en Hegel-Husserl-Heidegger Derrida’s denken als een manier van lezen o Steunend op hiërarchische opposities: basale onderscheidingen waarvan termen als hoger of lager worden gewaardeerd o Hiërarchische oppositie tussen gesproken woord en het schrift 2.4.1 Plato’s toverdrank Schrift = teken van een teken, afbeelding van een afbeelding o Schrift ondergewaardeerd als medium voor het waarheidspreken La Pharmacie de Platon o Mythe over de uitvinding van het schrift Theuth wil het Egyptische volk het schrift aanleren dat een toverdrank biedt voor geheugen en verstand De koning weigert omdat het schrift zal leiden tot schijnweten, veelweters en waanwijzen o Mnème = actieve zich herinneren, gepaard met echte kennis o Hypomnèsis = passief herinnerd worden aan het schrift o Epistémé breikt door dialogische onderricht van de leraar o Bedreigende rol van het schrift Socrates: helderheid, volmaaktheid en werkelijke waarde alleen in het gesproken woord o Gesproken woord = betoog dat geschreven wordt in de ziel van de leerling o Krachtig genoeg om zichzelf te verdedigen Plato wijst het schrift radicaal af o Schrift is uitwendige geheugensteun o Schrift is niet geschikt voor ernstige zaken o Schrift is een schilderij: afbeelding van een afbeelding o Schrift kan niet op zichzelf staan al wekt het die indruk wel o Schrift bedreigt waarheid, moraal en politieke gemeenschap Plato denkt het gesproken woord naar het model van het schrift Plato’s tekst gebouwd op basale hiërarchische oppositie tussen gesproken woord en het schrift 2.4.2 Deconstructie van hiërarchische opposities 41 Derrida: speuren naar blinde vlekken of innerlijke tegenspraken Deconstructie als leespraktijk die de principiële onbeslisbaarheid van opposities wil aantonen o Plaats voor deconstructie = marge van de tekst o Ongeschrevene (ongedachte, verdrongen) legt essentiële elementen bloot o Deconstructie als strategie om systemen te destabiliseren Deconstructie is nooit verworven, altijd opnieuw hernomen o Voortdurende werkzaamheid o Openheid op het andere Deconstructie stoot nooit op laatste elementen o Geen vaststaande, herhaalbare methode: demontage van eenmalige o Geen hermeneutiek: betekenis is geen eigenschap van teksten maar een zaak van het lezen o Geen structuralisme: geen gesloten, starre structuren blootleggen maar broosheid en instabiliteit van de onderliggende structuren 2.4.3 Kritiek op de westerse metafysica 42 Derrida als kritiek op de westerse metafysica o Metafysica steunt het gesproken woord boven het schrift Westen kent een fonetisch schrift o Elke letter van het alfabet geeft een klank weer o Schrift als afleiding van het gesproken woord o Intrinsieke verhouding tussen woord en schrift o Derrida: tal van talen weer geen verband tussen klank en schrift Chinees, wiskunde o Gevolg: fonocentrisme Fonocentrisme = waardering gesproken woord o Schrift als grafische weergave van de verwoording van de gedachte o Schrift is teken van een teken, afbeelding van een afbeelding o Schrift beeld woord af dat weergave is van de gedachte o Gesproken woord = directe representatie van de gedachte Logocentrisme = onmiddellijke aanwezigheid (gesproken woord) bij het denken zonder tussenkomst van taal o Tegenstelling tussen ware werkelijkheid en verschijningswijze o Ware werkelijkheid heeft verschijningswijze niet nodig o Denken dat alle mediatie schuwt want wat medieert, contamineert o Denken in zuiverheid vraagt onmiddellijkheid Dubbele beweging in het Westen o Onmiddellijke aanwezigheid(waarheid): moment van oorspronkelijkheid, volheid, zuiverheid, eenvoud en zekerheid o Afwezigheid van aanwezigheid (onwaarheid): moment van bemiddeling, contaminatie, meervoudigheid, schijn en twijfel Metafysische traditie met het heden als model o ‘Nu’ wordt gelinkt met ideaal van de aanwezigheid o Nu-moment om tegenwoordige tijd uit te drukken (praesens, présent) o Werkelijke is heden verleden en toekomst is afwezigheid (niet-zijn) Derrida over het ‘nu’, verleden en toekomst o Als ik nu zeg, is het nu al voorbij moment is er dus nooit o Geen zuiver en enkelvoudig punt dat als nu aanwijsbaar is o Voordat het aanwezig is geweest, is het terug afwezig o Verleden = wat nooit aanwezig is geweest: altijd al weg Verleden is voortdurend vergeten o Toekomst = à venir, ontsnapt aan zuigkracht van nu Toekomst als een eeuwig uitstel, eeuwige differentie Ondeconstrueerbare: à venir o Altijd iets wat ontsnapt: nooit aanwezig en toch aan de horizon speelt o Bezet een lege plaats in het aanwezige, blijft altijd toekomst o Vb. Recht = systeem dat wordt gedeconstrueerd o Vb. Gerechtigheid = nooit restloos aanwezig, altijd à venir = ondeconstrueerbaar Vergelijking Derrida en late Heidegger o Tegen de westerse metafysica en metafysica van aanwezigheid o Deconstructie van de westerse metafysica o Verwijzing naar een differentie o Derrida: Niet om ontologie maar differentie die het proces van betekenen beheerst = différance 2.4.4 De schriftuur en la différance Schriftuur: basale schrijven dat aan elk spreken en schrijven voorafgaat Ferdinand de Saussure Teken = eenheid van vorm die betekent en inhoud die betekend wordt o Betekenaar (signifiant) Betekenis (signifié) o De eenheid is onlosmakelijk (Cfr. Recto- en verso-zijde van papier) o Taal als zelfstandig systeem van tekens waarbij de signifiant en de signifié de elementen vormt binnen het systeem o Taaltekens hebben relationele identiteit: ze zijn wat ze zijn door het verschil met andere elementen binnen het systeem o Taaltekens verlenen betekenis aan interne relaties van verschil binnen het taalsysteem Derrida over het teken o Elk teken draagt sporen van andere tekens in zich o Teken is onvermijdelijk een teken van een teken o Taal/elk betekenen is een (oer)schrijven: schrijven als model van taal o Alle kenmerken van het schrift gelden voor het gesproken woord Herhaalbaarheid, betekenisverlies La différance Gedifferentieerd-zijn van de taal zelf o Dynamische structuur van differentialiteit die aan de basis ligt van elke betekenisproductie o Verschillen van betekenaars zodat verwijzingsrelaties gegenereerd worden Uitstel zodat er altijd vooruitgelopen wordt op betekenis o Uitstel/vertraging in de betekenisproductie o Verplicht de betekenis te anticiperen naar de toekomst en/of de betekenis corrigeren naar het verleden o Vb. Lezen verhaal = anticiperen op betekenis of ontknoping en onverwachte wending: betekenis aanpassen Beide aspecten gaan samen o Eindeloosheid van differentiële verwijzingsrelaties is verantwoordelijk voor uitstel/vertraging o Proces van betekening is dynamisch: nooit afgesloten o Elke definitieve betekening wordt uitgesteld La différance als trancendentale mogelijkheidsvoowaarde van elke betekenisproductie o La différance als oorzaak van onvermijdelijke betekenisinstabiliteit La tracé: het spoor Elk element wordt gemarkeerd door wat het zelf niet is: het draagt het spoor o Elk element van de taal ontleent zijn identiteit aan het verschil met andere elementen o Alle elementen zijn bundels van dergelijke sporen o Sporen zijn sporen van afwezigheid van andere elementen o Sporen bestaan op hun beurt uit sporen: spoor is een spoor van een ander spoor Geen enkel element is ergens aan- of afwezig: er zijn slechts sporen o Aanwezigheid van het andere ligt in hetzelfde o Aanwezigheid van het andere die constitutief is voor hetzelfde o Aanwezigheid die gedacht wordt als een afwezigheid 43 Spoor en idee van différance Spoor belichaamt de idee van différance o Tastbaar hoe in elk element van het systeem de verwijzing naar andere elementen vervat ligt o Hoe definitieve betekenisgeving uitgesloten is Spoor draagt de idee van het supplement in zich o Toont hoe het andere (uitgeslotene) als het spoor onvermijdelijk deel uitmaakt van hetzelfde (ingeslotene) Derrida’s gevolgen Tekens bestaan nooit op zichzelf maar zijn tekens van tekens o Elk teken verwijst naar een ander dat weer verwijst naar een ander o Teken bestaat in het netwerk van verwijzingen en differenties o Teken is beladen met andere betekenissen: sediment van vroegere betekenissen Vb. Niemand kan zich ooit nog Fuhrer noemen = leider o Betekenis van een woord ligt niet vast Niets meer is absoluut grijpbaar o Netwerk van verwijzingen is eindeloos o Nooit een onmiddellijke toegang tot de dingen achter de woorden o Woorden en tekens stellen de dingen niet aanwezig maar houden afwezigheid in stand o Taal als vermogen om te denken en zich te uiten o Taal sluit toegang tot de dingen af: dingen ontglippen aan ons Voorbeeld: soja o Soja als bepaalde voedingsstof o Soja als herinnering aan een bepaalde maaltijd o Soja als aandenken aan de Chinese keuken o Betekenis wordt individueel bepaalt Er is geen vast punt waarnaar een teken verwijst o Geen rechtstreekse toegang tot de werkelijkheid achter de woorden o Tegen de aanwezigheidsfilosofie: aanspraak doen op waarheid o Metafysica als pure constructies van de taal: tekens die door sedimentatie en herbezetting een betekenis hebben gekregen Betekenis die ze weer kunnen verliezen Metafysica: woorden die onveranderlijk zijn Husserl en Heidegger: intentionaliteitsgedachte Er is niets buiten de tekst o Alles wat de mens denkt is textueel o Spel van betekenissen die in een netwerk in verbinding staan o Er is nooit een vaste waarheid: kan veranderen of verschuiven o Vb. Internet: netwerk dat uitdijt met gegevens die naar elkaar verwijzen, geheel van teksten waarbij men blijft doorklikken Het model van de schriftuur o Het einde van het boek en het begin van het schrift o Boek wil altijd tekst inperken: duidelijk begin- en eindpunt Boek vertoont hiaten: altijd iets wat aan het boek ontsnapt o Tekst als open geheel van betekennissen o Nieuwe perspectieven bij elke lezing van de tekst o Schrift om iets over de werkelijkheid te zeggen o Eindeloosheid van de tekst: tekstualiteit Vb. Glas: vergelijking Hegel en Gennet met uitdijen van tekst o Opstelling in de marge: geen eerste en laatste woord 44 3. De vraag naar de mens 3.2 Het moderne subjectbegrip en het burgerlijke persoonlijkheidsideaal Subject als oorsprong en fundament van de werkelijkheid o Instantie gaat van buiten en boven subject naar binnenin het subject o Toegepast op alle domeinen: economie, religie, politiek, recht… o Vroeger: subject als concretisering van abstract wezen o Nu: subject als innerlijk rijk, complex en actief centrum Gelijkenis met Oudheid: geloof in menselijke essentie (de ziel) Verschil met Oudheid: Ziel niet meer statisch: vraagt om ontwikkeling o Eigen verantwoordelijkheid (verlichtingsideaal: durf te denken) o Subject als gegeven en opgave een te realiseren rol Moderniteit: mens als een op zich staand individu o Robinson Cusoe: uit zichzelf nieuwe samenleving creëren o Klassiek: dualistische visies met nadruk op geest of radicaal materialistische mensvisies met geest als bijverschijnsel Opkomst van de burgerij o Neemt economische en politieke macht in handen o Streven naar opheffing van standen en sociale ongelijkheden o Samenleving als overeenkomst tussen 'van nature' gelijke individuen Probleem: hoe maatschappelijke orde mogelijk is via samenspel van atomaire, autonoom handelende en gelijke individuen o Concept van menselijke individualiteit ontwikkelen Compatibel met de autonomie en vrijheid van individu Sluitende maatschappelijke orde bewerkstelligen o Individuele vrijheid en sociale cohesie verbinden Adam Smith: onzichtbare hand regelt maatschappij 3.2.1 Het Bildungsideaal 45 Harmonie tussen individu en samenleving via een organisch groeiproces Het gaat om een ontwikkelingsproces, groeiproces o Vb. Bildungsroman: protagonist ondergaat ontwikkeling Ontplooiing van een innerlijke substantiële kern Hegel & Marx: samenleving als wereldhistorische ontwikkeling dat individuele vrijheid en harmonie binnen gemeenschap garandeert o = burgerlijk ideaal o Hegel: realisatie van grotere redelijkheid o Marx: realisatie van klassenloze maatschappij Grondslag voor liberalisme, socialisme en nationalisme o Uit de weg ruimen van barrières o Centrifugale kracht houdt centripetale kracht in evenwicht o Vergroten van vrijheid van individu zorgt voor harmonie in gemeenschap burgerlijke individu Basisstructuur: proces met een doel o Ontplooiing van binnenuit van eigen natuurlijke talenten o Drijvende kracht = wil tot zelfrealisatie: confrontatie en interactie met de buitenwereld o Ideaal van harmonie tussen innerlijk en uiterlijk o Evenwicht tussen persoonlijkheid en positie in de samenleving 3.2.2 Tweeledig ideaal Ideaal van burgerij als sociale klasse o Autonome persoonlijkheid via complete opvoeding of bildung o Ontplooiing van individu en sociale harmonie o Doorbreken van bestaande maatschappelijke tussenschotten en barrières: vooruitgangsidee o Kritiek op aristocratische samenleving en boodschap van verzoening Ideaal van burger als persoon o Vorming van harmonische en autonome persoonlijkheid Iemand die in harmonie is, vrij is, redelijk kan denken en zelfstandig kan oordelen Vorming (bildung) als eerste facet van harmonisch individu dat zelfwerkzaamheid, inspanning en activiteit veronderstelt Ze bestaat in het verwerven van kennis, inzicht en ervaring Bildung als complete opvoeding: intellectueel, moreel en sociaal o Autonome persoonlijk realiseert een vergelijkbare harmonie als hij zijn roeping in samenklank brengt met zijn beroep Doen waarvoor hij het meest geschikt is Ideaal enkel bereiken via het beroep Beroep is niet vrijblijvend maar onderstelt overgave, toewijding en ernst Zelfrealisatie van 'burger' via beroep zorgt automatisch ook voor maatschappelijke harmonie (Beruf als brugfunctie) Probleem: individu als zetel van maatsch. samenhang, maar: is de 'burger' werkelijk een rots waarop te bouwen valt? Bestaat een menselijke 'essentie'? Belang van het beroep o Mens realiseert zich als mens o Persoonlijkheid krijgt sociale, economische en ethische dimensie o Deugden: orde, punctualiteit, vlijt en spaarzaamheid Vorming van existentiële invulling o Uitbouw van zichzelf en wereld + realisatie van sociale cohesie o Naast singuliere, subjectieve eenheid ook ruimere maatschappelijke en culturele samenhang o Radicale bevraging en/of verwerping van moderne voorstelling van mens 3.3 Kritiek op de burgerlijke mensvisie 46 Spanning tussen eigen gebildete innerlijkheid en maatschappelijke en culturele buitenwereld o Discrepantie tussen welopgeleide subject en objectieve buitenwereld Denkers hebben ideaal van integere, authentieke persoonlijkheid o Doordrongen van tragische bewustzijn o Onoverwinnelijke disharmonie in subjectieve zin te overtreffen o Eigen persoonlijkheid uitbouwen tot verheven en heroïsche, authentieke persoonlijkheid o Sublieme, heroïsche, onwereldse vorm van harmonie 3.3.4 Jean-Paul Sartre Uitwerking onmogelijkheid van harmonieuze verhouding tussen moderne individu en de wereld L’être et le néant: fenomenologische ontologie o Zijnsleer: wat zich in het menselijke betrokken-zijn-op-de-wereld als ervaring aandient o Verschil tussen mens en binnenwereldse zijnden oplossen Existentialisme: mens als pour-soi o Zelfbewustzijn: mens valt niet met zichzelf samen. Mens is een niets. Vb. bidden Mens is betrokken op andere en voor wie iets kan zijn o Mens onderscheidt zich van datgene waarop hij betrokken is Object kan object zijn als ik weet dat ik dat object niet ben o Menselijk bewustzijn veronderstelt zelfbewustzijn = negatief Vernieten Vrijheid = mogelijkheid openhouden om iets anders te zijn Vrijheid = vermogen om neen-te-zeggen en principiële onbepaaldheid aan te houden o Pour-soi primair verbonden aan vrijheid Mens onderscheidt zich van andere dingen = en-soi o Dingen = niet in staat om op eigen kracht iets anders te worden o Ding als en-soi en valt met zichzelf samen = het zijn Conflict met basale antropologische conditie o Conflict met materiële buitenwereld o Conflict binnen het pour-soi zelf en met anderen Ontdubbeling tussen subject en object Subject Object Kijker/camera Rol/acteur/poseur Voor-zich (pour-soi) In-zich (en-soi) Vernieten (néant, niets) Zijn/être Kloof impliceert: iedere roeping (Ruf) = zelfverloochening (mauvaise foi) 47 Samenleving en individu kunnen niet meer tot harmonie komen, want zou een verloochening impliceren van de onbepaaldheid van het subject Vb. van iemand die hardnekkig met zichzelf probeert samen te vallen door anderen te manipuleren Drie dimensies van conflicten Relatie van de mens tot zichzelf o Mens zijn = vrij zijn = onbepaald zijn mens moet op zoek gaan naar invulling, bepaaldheid: zichzelf overstijgen o Vrijheid niet verliezen: verschil openhouden tussen wie hij is en wat hij mogelijk kan zijn o Permanente dynamiek van zelfoverstijging o Harmonie is onmogelijk Relatie met de buitenwereld o Contrast tussen het vrije pour-soi en brute en-soi o Tegenstelling tussen vrij subject dat aan eenzame lot wordt overgelaten en absurde wereld o Mens heeft verantwoordelijkheid: ontwerp concreet gestalte geven Enkel hijzelf kan kiezen en gevolgen dragen o Veroorzaakt angst, walging, absurditeit en vervreemding Relatie met de anderen o Ontmoeting van een pour-soi met een en-soi Ik ontmoet de ander als een bepaalde ander Hij is een ander die op een manier aan mij verschijnt o Zien van ander = zien van bepaaldheid o Blik op ander is ander zijn vrijheid beroven en reduceert tot een en-soi o Vrijheid herstellen door zijn blik tot een en-soi te herleiden Zijn soevereine blik tot een en-soi objectiveren Zijn eigen vrijheid bewijzen o Ontmoeting = ik ander tot object maak OF ander mij tot object maakt o Harmonie, zorg, liefde en genegenheid zijn onmogelijk Besluit Mens is vrij om bestaan gestalte te geven maar niet vrijheid om vrij te zijn o Mens moet zijn vrijheid omnemen Mens is gedoemd om keuzes te maken omdat er geen richtsnoer is Dat zorgt voor grote verantwoordelijkheid Cfr. Robinson Crusoe: eenzaam individu dat op zichzelf is teruggetrokken o Is er nog sprake van gemeenschapsvorming en harmonie bij Sartre?! 3.5 Gefragmenteerde subjectiviteit en postmoderne individu 3.5.1 Levensstijl en leefwereld 48 Traditionele stilering van leefwereld valt weg o Individualisering: stijl en leefwereld ontkoppeld o Vormen en stijlen zitten niet organisch aan bepaalde ruimte/tijd vast o Stijl als product die men naar believen aanschaft en kan omruilen o Marginale en minder vertrouwde stijlproducten (jongeren, etnieën) Soms teruggrijpen naar stijltekenen van vroeger o Aanbrengen van markeringen op eigen lichaam o Vb. Piercing, tatoeages, bodypainting Dubbele interesse o Cosmetisch: opsmukken van gedetraditionaliseerde leefwereld o Sociaal: tot stand brengen van sociale identiteit Poseur: stijl kiezen en een leefpatroon aanmeten o Stijl en levenspatroon komen overeen met zijn normen en waarden Individualisering als basiskenmerk o Leefwereld uitgesplitst in veelheid van op zichzelf staande individuen 3.5.2 Existentiële gevolgen Onderscheid burgerlijke en postburgerlijke cultuur Burgerlijke cultuur Postburgerlijke cultuur Ascetisch: arbeid, productiviteit Hedonistisch: consumptie Doel: zelfoverwinning en Doel: zelfontplooiing, zelfverwerkelijking zelfdisciplinering = zichzelf ontplooien en alle kansen benutten voor een boeiend leven Sociale gezagsverhoudingen belangrijk Autoriteit verwatert Eenduidig maatschappelijk canon van Feitelijk waardepluralisme gedeelde waarden 49 Uitholling Bildung o Versmald tot verwerven van maatschappelijke competentie: opleiding o Opleiding niet gericht op accumulatie van kennis, attitudes maar pragmatisch: verwerven van specialisme (competentie) o Specialisme als basis van latere participatie aan consumptiemogelijkheden o Volledige zelfontplooiing van het individu Uitholling Beruf o Versmald tot uitoefenen van een inwisselbare functie: job o Beroep niet meer als factor van harmonie met geenschap o Beroep is geen ernstige aangelegenheid, geen prominent ethische maar een pragmatische invulling: inwisselbare functie o Beroep als vrijblijvende, zakelijke aangelegenheid Verandering op existentieel vlak o Verdwijning van het burgerlijke/normatieve persoonlijkheidsideaal o Verdwijning van de harmonie tussen individu en samenleving o Individu koppelt zich los van zijn milieu van herkomst o Individu als autonome auteur van zijn eigen biografie o Zelf gedefineerde ontplooiing van zijn eigen leven en omgeving Verandering op theoretisch vlak o Gespleten subject: constitutie bepaald door onreduceerbare alteriteit o Afscheid van burgerlijk individu zoals bij Robinson Crusoe Onoplosbare paradox o Individu als een innerlijk, gedifferentieerd, gespleten subject door andere instanties bepaalt o Vanuit de samenleving ziet men individu als een Robinsonideaal o Onverzoenbaar conflict tussen het theoretische en existentiële en het dagelijkse geïndividualiseerde leven Twee snelheden en twee groepen o Mensen die met spanningen van individualisering niet kunnen omgaan: geen baas in eigen huis Desoriëntatie, onverantwoordelijkheid, hooliganisme, uitsluiting o Mensen die met spanningen van individualisering wel kunnen omgaan Zelfontplooiing: Robinsonbestaan Deel II: Wetenschappelijk weten en werkelijkheid Inleiding Decentrering van het subject o Archimedisch punt wordt niet in het subject gesitueerd o Subject als subject heeft niet meer alle sleutels tot kennis in handen o Relativisme en scepticisme o Subject onmogelijk beschrijven als zelfbewuste, klaar denkende cogito Zoeken naar iets dat niet het subject is maar werkzaam in het subject Twee groepen o Archimedisch punt in een ruimere samenhang Uitschakeling van het subject in het kenproces o Elk archimedisch punt binnen kennis wordt opgegeven Hoofdstuk 1: Wetenschapstheorieën met een Archimedisch punt Theorie die trouw blijft aan het klassieke kennis- en waarheidsideaal Archimedisch punt van waaruit ware en zekere kennis mogelijk is 1. Ludwig Wittgenstein I en het logisch atomisme 50 Filosofische problemen ontstaan als we de grenzen van de taal niet respecteren en het ‘onzegbare’ proberen te zeggen o Verhinderen dat er over het onkenbare (God, wereld en ziel) schijnkennis zou ontstaan o Cfr. Kant: grenzen van het theoretische kennen Wittgenstein steunt op de theorieën van Russell o Herformulering van traditionele correspondentietheorie van waarheid o Waarheid pas mogelijk als subjectieve voorstellingen van werkelijkheid overeenstemmen met de werkelijkheid buiten het subject o Waarheid hangt niet langer af van overeenstemming tussen denken en werkelijkheid o Waarheid hangt af van overeenstemming tussen werkelijkheid en structuur van de logische uitspraken waarin die werkelijkheid uitdrukking krijgt o Structuur van de taal neemt de rol van het subject over o Voorwaarde voor waarheid: overeenkomst taal en werkelijkheid 1.1 Betrand Russell Vraag: hoe taal en werkelijkheid op elkaar aansluiten? Gewone omgangstaal is terug te voeren op logische taal o Taal die beantwoordt aan de wetten van de logica o Structuur van logica spiegelt structuur van de werkelijkheid o Overeenkomst tussen structuur van logische taal, structuur van het denken (logica) en structuur van de werkelijkheid Uitspraken uit gewone omgangstaal omzetten in logische proposities o Proposities zijn analyseerbaar in atomaire/enkelvoudige proposities o Die atomaire proposities corresponderen met atomaire feiten 1.2 Ludwig Wittgenstein De elementaire (atomaire) proposities corresponderen met standen van zaken o Standen van zaken = elementaire samenhangen van dingen o Dingen worden benoemd door namen o Betekenis van naam is het ding in de werkelijkheid dat hij benoemt o Namen slaan brug met de werkelijkheid o Namen gecombineerd tot proposities die verwijzen naar standen van zaken Wereld bestaat uit enkelvoudige dingen (namen) en hun standen van zaken (proposities) o Vb. Vaas, tafel met het feit dat de vaas op de tafel staat Afbeeldingstheorie o De propositie heeft betekenis omdat ze een mogelijke stand van zaken in de werkelijkheid afbeeldt: dezelfde logische vorm o Propositie bestaat uit een relatie namen Cfr. Bij stand van zaken zijn dingen door relatie verbonden o Structuur waarin elementen van de propositie staan = mogelijke verhouding tussen dingen waarnaar de namen in propositie verwijzen o Vb. Landkaart is afbeelding van landschap: evenveel elementen komen voor die in dezelfde verhoudingen tot elkaar staan 1.3 Tractatus 51 Betekenistheorie over het zegbare en het onzegbare o Afbeeldingstheorie: verband tussen betekenisvol zijn van propositie en het afbeelden van een mogelijke stand van zaken Enkel empirische uitspraken zijn zinvol o Elk ander taalgebruik is onzin: het zegt niets over de werkelijkheid Uitzondering: tautologie en contradictie o Tautologieën zijn altijd waar, contradicties altijd onwaar o Ze zijn niet zinvol want zeggen niets over standen van zaken in de werkelijkheid o Ze zijn ook geen onzin want laten de structuur van werkelijkheid zien o Ze zijn zinloos/zinledig: geen betekenis want bevatten geen feitelijke kennis maar tonen structuur van de werkelijkheid Onzin = geen betrekking op empirisch waarneembare standen van zaken o Geen mogelijke afbeeldingsrelatie tot de werkelijkheid o Vb. Religie, kunst, ethiek, filosofie Toch: Deze domeinen zijn het belangrijkste: redenen 1.4 Ethiek, kunst en religie Ze gaan over het onuitsprekelijke o Spreken waarvoor niet kan gesproken worden en daarover moet men zwijgen o Onuitsprekelijke = spreken over zin van de wereld Zin van de wereld ligt buiten de wereld o De wereld is alles zoals het is en gebeurt alles zoals het gebeurt o Alle gebeuren en zo-zijn is toevallig: alleen daarover kan men spreken o Uitspraken over de zin van de wereld handelen niet meer toevallig zusen-zo zijn van de wereld: een ‘moeten’ of ‘behoren’ = onzin o Gaat over dingen wat de wereld overstijgt Waarden zijn niet van de wereld: het mystieke o Waarover men niet meer kan spreken maar wat zich toont o Cfr. Filosofie: spreken van filosofie als nuttige onzin o Filosofie stelt zich ten doel en geeft de grenzen van de taal en kan onzin van zinvol taalgebruik onderscheiden Echte onzin is waar het onderscheid tussen feiten en waarden niet wordt gemaakt Er kunnen geen ethische volzinnen bestaan: kunnen niets hogers uitdrukken o Ethica kan niet uitgesproken worden = transcendentaal 1.5 Besluit 52 Oppositie tussen feiten en waarden o Beide domeinen van totaal andere orde o Spreken over de zin van de wereld spreken over de wereld o Verschillende wijze waarop wereld gegeven is (als dat wat het geval is) en wijze waarop de zin van de wereld gegeven is (toont) Morele normen en waarden: ‘gij zult’ = behoren tot onuitsprekelijke o Geen zinvolle communicatie is mogelijk o Wat hoort laat zich niet meer zeggen o Het toont zich als een gegevenheid waarvoor ontvankelijkheid nodig is Hoofdstuk 2: Wetenschapstheorieën zonder archimedisch punt Kennis en waarheid gerelateerd aan standpunt vanwaaruit gesproken wordt Standpunt is particulier en contingent Oorsprong: naoorlogse gedachtegoed 1. Ludwig Wittgenstein II Philosophische Untersuchungen o Archimedisch punt opgeven o Afstand van correspondentietheorie Theorie van de taalspelen o Werkelijkheid is afhankelijk van het taalspel o Kennis en waarheid hangt af van manier waarop ze gebruikt worden o Taalspel = veranderlijke, steeds wisselende referentiepunt Verwerping basisopties Tractatus o Enige functie van taal is beschrijven van de werkelijkhei o Betekenis heeft te maken met het afbeelden van realiteit Nieuwe ideeën o Taal als instrument om in ≠ contexten diverse dingen te doen o Meaning is use: Concrete gebruik van de taal in de verschillende contexten bepaalt de betekenis 1.1 Taalspel 53 Taalspel = specifiek gebruik van taal binnen een welbepaalde context Talloze soorten: nieuwe typen en nieuwe taalspelen kunnen ontstaan Spreken van een taal maakt deel uit van activiteit/levensvorm o Vb. Bevelen en op bevel handelen, toneelspelen, liedjes zingen Drie kenmerken o Taal is een activiteit o Taal verloopt steeds regelgebonden (Cfr. Spel met spelregels) o Taal is heterogeen en kan niet teruggevoerd worden tot een enkele gelijkblijvende essentie die gemeenschappelijk is aan alle taalspelen Taalspelen zijn onderling aan elkaar verwant door familiegelijkenissen o Ze hebben niet één ding gemeenschappelijk o Gelijkenissen/verwantschappen aantreffen: overlappingen o Taalspel is verweven met andere menselijke activiteiten Taal betekent interacties tussen mensen in een gemeenschap o Levensvorm = leden van gemeenschap delen talige en niet-talige praktijken o Levensvorm is voorondersteld in de taal die ze gebruiken o Levensvorm en taalspelen bepalen de werkelijkheid Andere realiteit bij andere levensvorm Vb. Aula verschilt bij historici, studenten, architecten o Geen taalspelonafhankelijke Heterogeniteit en realiteitsstructurerende rol van taalspelen o Elk vast punt wordt opgegeven o Kennis/waarheid/werkelijkheid hangt af van het taalspel o Betekenis bepaalt door hoe we termen in ≠ contexten gebruiken Bijkomende teksten 1. Plato: De allegorie van de grot 1.1 De allegorie van de grot 54 Grote grot met een lange toegang die naar het daglicht leidt o In de grot zelf bevindt zich geen daglicht Gevangen kijken naar de achterwand van de grot o Gevangenen zijn aan benen en hals gekluisterd zodat ze niet kunnen bewegen o Gevangenen kunnen alleen de wand voor zich waarnemen Achter hen bevindt zich een vuur Tussen het vuur en de gevangenen loopt een weg waarlangs een muur is opgetrokken o Mensen lopen langs de muur met allerhande voorwerpen o Stenen en houten figuren van mensen en dieren Gevangenen zien alleen de schaduw o Door het vuur op de wand geprojecteerd o Weerkaatst ook stemmen van mensen die dingen dragen o Enige dat de gevangenen waarnemen zijn schaduwen en echo’s. o Ze zullen denken dat deze de realiteit vormen o Gesprekken over de waarneming van deze realiteit gaan. Als gevangene zich losrukt van de boeien zou hij pijn hebben bij het licht o Verkrampt door levenslange ketening en door vuur verblindt o Hij raakt in de war en wil omkeren naar de wand met schaduwen Naar de realiteit die hij begrijpt Pas na lange tijd wordt hij gewend aan de bovenwereld o Zien van schaduwen, weerspiegelingen van mensen en dingen in het water en tot slot de dingen zelf o Zon waarnemen en aanschouwen: redeneren o Conclusie: zon als oorzaak van alles (jaargetijden, jaren) Bij terugkering in de grot, zou de duisternis hem weer verblinden. o Zijn ervaringen zouden onbegrijpelijk zijn voor de andere gevangenen, omdat hun taal alleen naar schaduwen en echo’s verwijst. o Zijn behendigheid om de weerkaatste schaduwen te zien en te omschrijven zal geleden hebben onder zijn ervaringen. o Andere gevangenen zullen hem als gevaar zien en dreigen te doden. 1.2 Verklaring 55 De tocht uit de grot (waarneembare werkelijkheid) naar buiten (werkelijkheid van de Ideeën), symboliseert het opvoedingsproces dat de filosoof-regeerder moet volgen, wil hij aan het hoofd kunnen staan van Plato's ideale staat. Vergelijkingen o Zichtbaar-waarneembare wereld = verblijf in grot o Licht van het vuur en de echo’s van de stemmen van de = tijdelijke varianten van de entiteiten, de blauwdrukken (kracht van de zon) o Pijn om zich te bevrijden van ketenen = lang nadenken over Goede. o Uit de grot naar het felle zonlicht = opstijging van de ziel naar de wereld der abstracties, de echt kenbare wereld die we aanschouwen o De zon die de aarde helder verlicht = geest waarmee we de ware inzichten kunnen ‘aanschouwen’. o Weer teruggaan in de grot = verlichte moet wennen aan halfduister. Idee van het Goede als oorzaak van alles o Ze baart het licht en de zon in de zichtbare wereld o Ze bezorgt waarheid en verstand in de kenbare wereld o Ziel snakt ernaar daarboven te vertoeven o Overgang van goddelijk schouwspel naar menselijke ellende = dwaas Twee soorten vertroebeling met twee verschillende oorzaken o Aan de overgang van het licht naar de duisternis o Aan de overgang van de duisternis naar het licht o Cfr. Ziel: verblind door gebrek aan aanpassing/te schel licht Opvoeding = kunst van het omwenden die de middelen zoekt om het orgaan zo gemakkelijk en doeltreffend te doen omkeren o Sofist: In de ziel een kermis brengen die er oorspronkelijk niet in was o Plato: vermogen en het werktuig om te leren bestaat reeds in de ziel Vb. Oog van duisternis kan niet draaien naar licht zonder hele lichaam te doen meedragen o Plato: Goede als schitterendste deel van het zijnde Deugdelijke eigenschappen later verwerven door gewenning/oefening o Oorspronkelijk niet in lichaam aanwezig o Denkvermogen wel: verliest nooit zijn kracht o Ziel is gedwongen in dienst van het kwaad te staan o In jeugd moet men bevrijd worden: hogere werkelijkheid zien Wie is geschikt om de staat te besturen? o Opgevoeden niet: waarheid is onbekende, missen het doel in hun leven o Studenten niet: zullen nooit actief zijn tenzij onder dwang o Politiek niet als voorwerp van strijd, inwendige verdeeldheid o Geen politiek voor een begeerte naar macht Meest geschikte naturen ertoe dwingen om zich aan de studie te zetten van het vak = het Goede zien en de weg omhoog beklimmen o Na jaren intellectuele en morele opvoeding o Toestaan om terug af te dalen: vrij hun gang laten gaan o Afdalen in het gemeenschappelijke verblijf en wennen aan duisternis: veel beter zien en afbeeldingen herkennen vanuit het originele o Reëel staatsbestel: minder gezagsdragers en partijtwisten o Mensen die rijk en gelukkig zijn: goede en bezonnen levenswijze Kritiek op opgroeiende filosofen o Wijsgeren werken zich op en nemen niet deel aan zware werk o Wijsgeren zijn voor eigen welzijn o Dwingen om het lot van andere aan te trekken 2. René Descartes: Meditaties 2.1 Meditatie I: Over dingen die in twijfel worden getrokken 56 Veel zaken waar Descartes ooit in geloofde, bleken niet waar te zijn en o Alles in zijn geheel vernietigen en nieuw begin maken o Ooit iets zekers en blijvend oprichten o Geest van alle zorgen bevrijden en verzekert van vrije tijd Voldoende alles te werpen waarin de minste reden tot twijfel zit o De principes waarop kennis steunt aanpakken Zintuigen kunnen bedriegen en moet men nooit vertrouwen o Kennis die daaruit voortkomt is onbetrouwbaar o Maar aan heel veel andere dingen kan niet worden getwijfeld Vb. Feit dat ik hier ben, bij het vuur zit o Mogelijk dat kennis over zaken die heel dicht bij ons staan wel betrouwbaar is Maar wat met dromen: soortgelijke droomtoestand o Bijzonderheden zijn niet echt: ogen opendoen, hoofd bewegen o In de slaap zien we geschilderde plaatjes die alleen gefantaseerd konden worden omdat ze lijken op echte dingen o De algemene dingen zelf kunnen geen verzinsels zijn Indrukken die we binnenkrijgen moeten opgebouwd zijn uit eenvoudigere en algemene elementen o Vb. Kleuren in schilderij o Vb. Lichamelijke natuur in het algemeen en haar uitgebreid-zijn (vorm en kwantiteit, tijd en plaats) Wetenschappen gebaseerd op samengestelde dingen zijn twijfelachtig o Vb. natuurkunde, sterrenkunde, medische wetenschap Wetenschappen gericht op eenvoudige en algemene zaken zijn betrouwbaar o Vb. Algebra en meetkunde: twee plus drie is vijf God kan ons bedriegen o Toch: volmaakt goede God zou dit niet doen o Als hij ons niet bedriegt, blijkt sommige kennis nog onbetrouwbaar Aanname dat God een verzinsel is o Toetstand waarin ik ben door noodlot of door toeval via gebeurtenissen o Als veroorzaker minder machtig is ben ik onvolmaakter: dwalen o Niet akkoord gaan van vroegere waarheden/vooroordelen Bestaan van een volmaakte God, is een vooroordeel o Niet gebruiken bij het verkrijgen van onbetwijfelbare kennis. o Rede verlaat zich teveel op zulke vooroordelen o Rede moet 180 graden gedraaid worden om de weegschaal van vooroordelen in evenwicht te krijgen. o Doen alsof meningen onwaar zijn en gefantaseerd tot geen gewoonte het oordeel belet de dingen op een juiste manier waar te nemen Veronderstelling dat kwade geest bron der waarheid is o Uiterst machtige geest die mij met alle macht bedriegt o Alles wat buiten mij is, zijn droomspelletjes o Geest die alles voorliegt over categorieën en het bestaan van lichaam Ikzelf heb geen handen, geen ogen, geen vlees. o Vastzitten in een meditatie om niet akkoord te gaan met wat onwaar is o Bedrieger mag mij niets ingeven 3. David Hume 3.1 A Treatise of Human Nature Causaliteitsleer voor experimentele karakter van de menswetenschap o Beschrijving over de hartstochten o Door onze gedachten werkt iets op onze hartstochten o Hartstochten verbinden onze gedachten Doel: menselijke natuur systematisch ontleden o Verschijnselen terugbrengen tot gemeenschappelijk principe o In dat principe een ander principe terugvinden o Uitkomst = enkelvoudige principes waarop overige berusten 3.1.1 Deel I Perceptie: indrukken en denkbeelden Perceptie = alles wat in de geest aanwezig is : twee soorten o Indrukken = rechtstreekse emoties door beelden van externe objecten Levende en sterke percepties o Denkbeelden = nadenken over hartstocht of object dat niet aanwezig is Al onze denkbeelden zijn afkomstig van onze indrukken o We kunnen nooit aan iets denken wat we niet zelf gevoeld of gezien hebben o Denkbeelden zijn niet aangeboren, indrukken wel o Onze hartstocht komt onmiddellijk voort uit de menselijke natuur o Alleen bijzondere eigenschappen en percepties o Denkbeeld van ieder object bestaat uit bijzondere smaak, kleur, figuur o Alleen een denkbeeld dat stamt van een indruk Indrukken hebben voorrang boven denkbeelden o Ieder denkbeeld moet een indruk hebben o Indrukken zijn helder en vanzelfsprekend dat er geen dispuut kan zijn o Vraag: van welke indruk is het denkbeeld afkomstig o Is er geen indruk mogelijk is de term geheel onbeduidend Causaliteit Feitelijke verbanden gebaseerd op causale verbanden: voorwaarde o Nabijheid in tijd en plaats o Voorrang in tijd: beweging gaat oorzaak vooraf aan gevolg beweging o Bestendige samenhang: ieder object als oorzaak produceert object als gevolg o Vb. Spelen van een biljartbal die andere bal raakt en in beweging zet Oorzaak-gevolg relatie alleen mogelijk bij ervaring o Geest kan zich voorstelling maken dat ene gebeurtenis op andere volgt o Ervaring nodig: moet de botsing van 2 ballen vaak gezien hebben Inzicht aan waarneming vooraf o Conclusies trekken overeenkomstig met ervaring uit verleden o Causaliteit is niet vervat in de dingen zelf o Gelijke oorzaken produceren gelijke gevolgen onder dezelfde omstandigheden 57 Gewoonte Probleem tussen verleden en toekomst o Nooit sluitend bewijs dat toekomst gelijk moet zijn aan verleden o Overeenkomst tussen verleden en toekomst is feitelijk verband o Feitelijk verband heeft alleen ervaring als bewijs o Ervaring voor het verleden is nooit een bewijs Oplossing: gewoontevorming = toekomst lijkt op verleden o Wanneer ik een biljartbal zie bewegen naar een andere, maakt de geest uit gewoonte overgang naar gebruikelijke gevolg en anticipeert hij mijn waarneming door de voorstelling dat de 2de bal in beweging is o We zien slechts zintuiglijke eigenschappen Overtuiging Naast een voorstelling ook een overtuiging o Overtuiging = onmogelijk tegendeel te bewijzen o Overtuiging is een manier om het object voor te stellen o Iets dat zich onderscheidt van het gevoel en niet afhankelijk van de wil o Naast de voorstelling van de beweging van de bal ook een gevoel dat die verstelling anders is dan een droom van de verbeelding o Overtuiging = sterkere, levendige, vastere, intensere voorstelling Meer en krachtig effect op de geest dan voorstelling Overtuiging voegt geen nieuw denkbeeld toe o Niemand kan zo’n denkbeeld produceren Voorstelling van object is ten aanzien van alle aspecten Overtuiging voegt geen nieuwe eigenschappen toe Object uittekenen zonder erin te geloven o Geest heeft gave om alle denkbeelden samen te voegen die geen contradictie met zich meedragen Mens zou van alles overtuigd zijn wat hij zich voorstelt Overtuiging bestaat uit een bijzonder gevoel o Ervaring met het verleden is niet altijd van dezelfde orde o Soms volgt het ene gevolg uit een oorzaak, soms een andere o Iets wat het meeste voorkomt beschouwen we als bestaande o Zonder de ervaring nooit een gevolg voorspellen A prori nadenken = nooit in staat een gevolg af te leiden o Macht der gewoonte bepaalt zorgt voor overtuiging van het gebruikelijke gevolg o Oorzaak heeft iets van macht/kracht/energie Geen denkbeeld van macht of energie: woorden zijn irrelevant Alles in ons denken is gebaseerd op ervaring veroorzaakt door gewoonte o We kunnen niets met zekerheid zeggen o Radicaal scepticisme o Onvolmaaktheid en nauwe grenzen van het menselijk inzicht o Instemmen met geestesgaven en onze rede gebruiken Twee opvattingen o Ziel = systeem/reeks van op zichzelf staande percepties zonder een volmaakte enkelvoudige identiteit Geest is geen substantie: bepalen en niet ertoe behoren Geen denkbeeld van de substantie van de geest o Er bestaat een exacte standaard van gelijkheid maar die is nutteloos Gebaseerd op aanname van eindige deelbaarheid Geen conclusie over contradictie van principe Algemene verschijningsvorm als standaard = niet exact 58 Samenvatting Feiten kunnen alleen bewezen worden via oorzaak en gevolg o Oorzaak alleen kennen via ervaring o Niet zeker dat de toekomst gelijk is aan het verleden o Volkomen door gewoonte bepaalt bij de voorstelling van het gevolg o Overtuiging komt voort uit macht der gewoonte o Overtuiging is denkbeeld dat op bijzondere manier wordt gewordt o Denkbeelden wat het gevoel betreft verschillen van andere 3.1.2 Deel II Hartstochten Trots en nederigheid o Geestelijke-, lichamelijke eigenschappen en uitwendige voordelen veroorzaken trots of eigendunk o Wat hebben ze gemeenschappelijk Vrije wil o Handelingen van uitwendige lichamen zijn noodzakelijk bepaald o Geen mogelijkheid tot connectie tussen objecten o Nooit doordringen tot essentie en structuur van lichamen o Alleen constante verbinding dat noodzakelijkheid voortkomt o Constante samenhang en gevolgtrekking van de geest Verbeelding o Verbeelding heeft groot gezag over onze denkbeelden o Geen denkbeelden die van elkaar verschillen Associatie van denkbeelden o Drie principes van associatie: gelijkenis, nabijheid en oorzakelijkheid o Alleen door onze gedachten werkt iets op onze hartstochten o Hartstochten zijn de enige die onze gedachten verbinden 59 4. Immanuel Kant 4.1 Prolegomena: voorwoord 60 Doel: wetenschap zelf eerst te ontdekken Vraag: is metafysica eigenlijk wel mogelijk o Wetenschap kan niet voortbestaan zonder de gestelde voorwaarden o Iedereen blijft op dezelfde plek in het rond draaien o Veronderstelt twijfel aan de werkelijkheid Vraag Hume: of oorzaak door de rede a priori wordt gedacht o Een onafhankelijke innerlijke waarheid heeft o Oorsprong opsporen van het begrip Hume: verbinding van oorzaak en gevolg o Rede moet zich verantwoorden waarvan ze een oorzaak-gevolg denkt o Verbinding vereist noodzakelijkheid en dat is niet te begrijpen o Rede is een bastaard van verbeeldingskracht die zekere voorstelling heeft gebracht en daaruit vloeiend subjectieve noodzakelijkheid o Rede heeft geen vermogen om zulke verbindingen te denken Hume werd niet begrepen: tegenstanders o Beroepen zich op het gewone menselijke verstand o Weloverwogen en redelijk denken o Pas bruikbaar als inzicht en wetenschap geen uitkomst bieden o Gezond verstand bruikbaar voor oordelen die onmiddellijk toepasbaar zijn in de ervaring o Speculatief verstand als op grond van begrippen geoordeeld moet worden (Vb. Metafysica) Vraag breder: niet alleen deel aanpakken maar het geheel beschouwen o Deductie van begrippen met hun oorsprong in het zuivere verstand Niet van de ervaring afgeleid o Geen beroep op metafysica want mogelijkheid daarvan wordt onderzocht o Gehele omvang van zuivere rede volledig en met grenzen bepalen Prolegomena verhouden zich als vooroefeningen o Mensen zullen uitwerking van het probleem verkeerd beoordelen omdat ze het niet begrijpen en er geen moeite aan willen besteden Geheel nieuwe koers varen met nieuwe wetenschap o Een idee dat onbekend was o Wetenschap die op zichzelf staat en enig in haar soort o Niet benaderen met kennis die al verworven is = onbetrouwbaar o Uitgaan van gedachten van de schrijver Plan ontwerpen met uitvoering bevelen aan anderen o Plannen maken = overmoedige geestelijke bezigheid door te eisen wat men zelf niet kan volbrengen o Bij zuivere rede: geen deel aanraken zonder alle overige te beroeren o Buiten de rede is er niets wat ons oordeel kan corrigeren o Geldigheid/gebruik van elk deel hangt af van relatie tot overige delen o Helemaal en tot in de kleinste elementen voltooid Plan volgens de analytische methode opgesteld o Werk moet uitgevoerd worden via synthetische leermethode o Dan laat wetenschap de geledingen en natuurlijke samenhang zien o Wie kritiek op plan heeft: moet zich met iets anders bezighouden o Wie oordeelt over metafysica moet tegen alle voorwaarden een standpunt bepalen en een oplossing aannemen 5. Immanuel Kant 5.1 Prolegomena 61 Kant neemt het probleem van causaliteit over van Hume o Vraag stellen naar de hele metafysische kennis, niet enkel causaliteit. o Vorm van voorwaardelijk oordeel a priori gegeven door logica o Een kenniselement als oorzaak een ander als gevolg Hypothetische oordeel o Als een lichaam lang genoeg door de zon is beschenen, wordt het warm o Geen noodzakelijkheid geen begrip oorzaak o Enkel een subjectieve verbinding van waarneming Moet een ervaringsuitspraak zijn: noodzakelijk en algemeengeldig o De zon is door haar licht de oorzaak van de warmte o Als wet beschouwd = geld voor verschijningen voor een mogelijk ervaring die algemeen en noodzakelijk geldige regels vereist o Oorzaak dat noodzakelijk en tot de vorm van ervaring behoort Een ding in het algemeen als oorzaak bestaat niet o Oorzaak duidt geen absolute voorwaarde aan maar alleen op ervaring o Ervaring kan alleen objectief-geldige kennis zijn van verschijningen en van opeenvolging in tijd Zuivere verstandsbegrippen hebben geen betekenis als ze an sich zijn o Oorzaak gevolg ligt niet in de dingen an sich o Grondbeginselen dienen ons verstand alleen voor gebruik in de ervaring o Buiten dat gebruik: verbindingen zonder objectieve realiteit Geen mogelijkheid a priori kennen Geen betrekking op voorwerpen bevestigen Zuivere verstandsbegrippen met a priori oorsprong o Algemene natuurwetten als wetten van het verstand o Gebruik blijft alleen beperkt tot het verstand o Ze worden niet afgeleid uit de ervaring maar de ervaring wordt van hen afgeleid Alle synthetische oordelen a priori zijn principes van mogelijke ervaring o Kunnen niet betrokken worden op dingen op zichzelf o Alleen betrokken op voorwerpen van de ervaring o Wiskunde en natuurwetenschap alleen betrekking op louter verschijningen en voorstellen wat ervaring mogelijk maakt Causaliteit is dus wél mogelijk, als bekeken wordt op de dingen in de werkelijkheid, causaliteit is dus een oordeel.