Sociale pedagogie Les 1: Kind-zijn als constructie 1. Ontwikkeling Ontstaan kind-wetenschappen vanuit darwinisme (abnormaliteit en pathologie van het kinderlijk gedrag). OVIDE DECROCLY o Ontwikkeling van pedagogische laboratoria. 2. Governmentality 3. Child development Child development (kennis en macht). ADOLPHE QUETELET als pionier van de statistieken over kinderlijke ontwikkeling. 4. Governmentality 5. Kind komt de geschiedenis binnen ARIÈS: ontdekking van het kind. o Traditionele samenleving weinig oog voor kinderen. o Vanaf 17e eeuw: ontdekking van het kind. o The two concepts of childhood. Scherpe kritiek POLLOCK: onderzoek o.b.v. dagboeken. Maatschappelijke ontwikkelingen: o Sterke daling sterftecijfer kinderen. o Rol van de commerciële industrie. o Opvoeden als het kind zo gelukkig mogelijk maken. o Veranderende economische context. 6. Kind-zijn als morele retoriek Les 2: Algemene inleiding 1. De vraag naar het sociale Sociale pedagogiek = specifieke thematisering relatie private en publieke sfeer. o Private sfeer = opvoeding van het kind. o Publieke sfeer = opvoeding van de burger. 2. De sociale kwestie Sociaal probleem = sociale kwestie. BECK problemen van nu zijn poging om vroegere problemen op te lossen. 3. Sociale pedagogiek en sociaal werk: onderscheiden benaderingen van het sociale Burgerij emanciperend klasse. Sociale integratie = integratie in de burgerlijke samenleving. o Verenigd Koninkrijk: sociale werktraditie. o Duitsland: sociale pedagogische traditie. 4. Onderscheiden benaderingen van het sociale: Verenigd Koninkrijk Late middeleeuwen: ontwikkeling lokale armenpolitiek. Ook liefdadigheid: helpen zichzelf te helpen. o Ontstaan sociaal werk vanuit een streven naar systematisering liefdadigheid: zaak particulier initiatief. 5. Onderscheiden benaderingen van het sociale: Duitsland Staat: praktische en symbolische functie voor realisatie moderne samenleving. Samenspraak tussen overheid en particulier initiatief volgens beginsel subsidiariteit. o Subsidiariteitsbeginsel = functionele afstemming van culturele verschillen op elkaar in erkenning van het algemeen belang. o Sociaal leren – WILDEMEERSCH: leren voor de gemeenschap en leren door de gemeenschap. 6. Onderscheiden benaderingen van het sociale: ontwikkeling sociale pedagogiek Sociale pedagogiek = samenbrengen van twee vragen die in onderlinge spanning staan: o Vraag naar recht van iedereen op ontplooiing. o Vraag hoe solidariteit en de stabiliteit van de samenleving bewerkstelligd kan worden via afstemming individuele aspiraties. PAUL NATORP (1854-1924) •Aansluiting bij reformpedagogiek •Gemeenschap = idee •Gemeenschapsvorming = dam tegen egoïsme KOHLBRUGGE (1865-1941) •Sociale arbeid is noodzakelijk geworden gezien modernisering •Doel socaile arbeid = ontwikkeling van het volk •Sociale opvoeding (ouders, school, vrije jeugdvorming) MENNICKE (1887-1959) KOHNSTAMM (1875-1951) •Detraditionalisering in samenleving •Sociale pedagogiek = individue geschik maken voor meeleven in gemeenschap •Doel sociale pedagogiek = ontwikkelen gemeenschapsbesef •Pedagogiek moet gericht zijn op de ontwikkeling van het kind als persoon •Pedagogiek is normatief en handelingsgericht LANGEVELD (1905-1989) •Doel vd opvoeding is een mondige, handelingsbekwame persoon •Emancipatie en participatie als opvoedingsdoel TEN HAVE (1906-1975) •Van sociale pedagogiek naar andragogiek. •Ontwikkeling sociale pedagogiek al seen van de verschillende subdisciplines •Sociale veranderingsgedachte THIERSCH (1992-...) •Sociale arbeid als koepelterm voor soc. werk en pedagogiek •Expertisemomenten •VK: sociale pedagogie in de context van jeugdzorg 7. Prioriteit kinderen en jongeren: verschuivende betekenis jeugdmoratorium gelaagde betekenis jeugdperiode Ontwikkeling sociale pedagogiek als antwoord op sociale kwestie. Sociale pedagogiek als draagvlak sociale arbeid. Ontwikkeling ruime waaier parascolaire initiatieven. o Jeugdbewegingen door jongeren zelf. Derde milieu: middelpunt sociale opvoeding. o Zowel jeugdzorg als jeugdwerk. Sociale pedagogiek: mede actor in constructie jeugdperiode als moratoriumperiode. Psycho - sociaal moratorium Toeleidingsmoratorium •Kinder - en jeugdperiode: tijd nodig om volwassen te worden •Identiteitsontwikkeling belangrijk •Functionele benadering (de samenleving als systeem en jeugd als subsysteem) •Dubbele beweging •Van psychosociale naar sociaal economische benadering •Focus op kinderen en jongerne al sleren en zich oriënterende burgers •Grotere nadruk op verantwoordelijkheid ouder inzake de opvoeding •Verschuiving van experimenteerperiode naar positionering als aanbodcategorie op de arbeidsmarkt •Toenemende focus op probleemgroepen, toenemende spanning pedagogische praktijken, toenemende economische afhankelijkheid Cultureel moratorium •Elitebeeld opvoeding wordt standaardbeeld •Toenemende impact culturele en vrijheidssfeer door grotere culturele autonomie jongeren •Van opvoeding van dienstverlening aan •Scholing als breuklijn (hooggeschoolden versus laaggeschoolden) •Jeugdsubculturele stijlen Jeugd als bevolkingscategorie •Sociology of childhood: nadruk op kinderen/jongeren als deel van de acutele samenleving •Informatieverzameling vanuit perspectief van het kind •Nieuwe benadering jeugdonderzoek •Jeugd en volwassenen geen tegengestelde, maar elkaar oproepende begrippen •4 invalshoeken (tribal child, minority child, socially constructed child en social structural child) 8. De Vlaamse jeugd in het vizier van de pedagogisering tijdens het interbellum (Marc Depaepe en Frank Simon) Secularisering gevaar openbare zeden pedagogisch offensief. De pedagogisering van het gezin en het succes van een autoritaire en seksestereotiepe opvoeding met infantiliserende trekjes. o Vrouw als verantwoordelijk opvoedster. o Vanaf 1930 vader meer actief in opvoeding. o Relationele aspect in opvoeding komt meer centraal te staan. Wie de jeugd heeft, heeft de toekomst, of de pedagogisering van de jeugdzorg en het jeugdwerk. o Voortgezet onderwijs een verlening van de jeugdfase (adolescentie). o Pedagogisering van de samenleving en autonomie voor de opvoedeling moeilijk te verenigen. De massificatie van het onderwijs en de pedagogisering van de elite en de massa. o School als massamedium dat bepaalde groepen gebruikte om beeld van generatie op generatie over te dragen. o Enorme expansie leerlingenaantal. o Verschillen tussen de soorten onderwijs. 9. Paradigma’s en politiek: begrijpen van methode paradigma’s in een historische context: de casus van de sociale pedagogie (Walter Lorenz) 10. Sociale pedagogiek zowel als een methode en als een set van sociale politieke instituties. Ontwikkeling van de sociale beroepen in Europa. o Komst van de industrialisatie, politieke revoluties (feodaliteit democratie). Ontwikkeling van het sociaal werk in het Verenigd Koninkrijk en de sociale pedagogie in Duitsland. o Charity Organisation Society (UK): systematiseren en disciplinering Gedrag van armen door verstandig gedrag. o Fabianisme: vraagt om publieke maten ten aanzien van armoede. Sociale pedagogie als een concept en als praktijk. o Conceptualisering van de relatie tussen individu en samenleving. o Sozial Pädagogiek. o Sociale pedagogiek niet op deficit gericht (sociaal werk), maar het gaat om alle kinderen. De verdere ontwikkeling van sociaal pedagogische ideeën. Aanmatigend de sociaalpedagogische erfenis? Sociale pedagogie herboren. o Vanaf 1986 onmiddellijke participatie van de burgers. o MOLLENHAUER belangrijk voor transformatieproces. De-institutionaliseren of bottum-up. De culturele modernisatie van kind-zijn (childhood) (Zinnecker) Ik wil stellen dat de gemoderniseerde jeugd steeds meer op zich neemt in de vorm van een cultureel moratorium. Het patroon van middenklasse jeugd: een overzicht van een historisch tijdperk. Cultureel modernisatie en urbanisatie als een sociaal proces. Veranderde strategieën van sociale reproductie. o Reproductie bewerkstellingen door kinderen culturele en educatieve middelen te laten verwerven. Les 3: Medicalisering 1. Vooraf CONRAD: socioloog (’70-’80) o Medicalisering bestaat uit het definiëren van een probleem in medische termen, met behulp van medische taal een probleem beschrijven, de aanneming van een medisch kader om een probleem te begrijpen, of met hulp van een medische ingreep het te behandelen. 2. Homoseksualiteit als voorbeeld 3. Contexten van medicalisering Secularisering: het medische heeft het religieuze als dominante morel ideologie en als instituut van sociale controle in onze moderne samenleving vervangen. Medisch imperialisme: door de verbeterde gezondheid van mensen, moeten dokters voortdurend op zoek naar nieuwe werkterreinen. 4. Medicalisering op 3 niveaus Conceptueel • Gebruik medische jargon Institutioneel • Op het niveau van de organisaties die zich over specifiek probleem buigen Interactief • Situeert zich op niveau van de arts patiënt - relatie 5. Medicalisering? Medicalisering als kritiek: men beschrijft het fenomeen, duidt dat als medicalisering en geeft eventueel kritiek. Medicalisering als vertrekpunt voor analyse, als politiek fenomeen. 6. Medicalisering als kritiek Van disease naar illness. Traditionele machtsopvatting: onderdrukking + lokaliseerbaar. 7. Medicalisering als politiek fenomeen Geneeskunde als een politieke taak: het volk gezond houden. Bio-macht (making up people) als nieuwe macht. Door maatschappelijke veranderingen worden er nieuwe ziektebeelden gecreëerd. 8. Dynamisch nominalisme Nominalisme: alle categorieën van mensen hebben geen natuurlijke maar een menselijke oorsprong (sociale constructie). Dynamisch nominalisme: een bepaalde persoon wordt op een gegeven moment niet als dusdanig herkend, maar manifesteert zich op hetzelfde moment als uitvinding. Voorbeeld: o Het gaat niet om genezen, maar om hervormen. 9. Angst voor degeneratie Term geïntroduceerd door MOREL. Degeneratie betekent door bepaalde milieufactoren ingezette en vervolgens intergenerationeel overgeërfde achteruitgang. 10. Medisch – pedagogische aanpak Angst voor besmetting; daarom dienden ouders en kinderen van elkaar gescheiden te worden. Het maritieme hospitaal: RUSSELL – oorsprong van de zee-kuur voor kinderen met rachitis en scrofulose. Vakantiekolonies. 11.ADHD en medicalisering: een analyse van tijdschriften Het ongedurig kind en de begrijpende leerkracht. Begin jaren ’80: wijziging in de rubrieken. Het te duchten kereltje en de alerte leerkracht. Les 4: De jeugd van tegenwoordig – over moral panics, straffen, rechten en plichten 1. Moral panic? De discussie is vaak sterk emotioneel geladen en met een zwart/wit beeld. Volwassenen als tenoren in de discussie. Decontextualisering: probleem bij kinderen leggen en niet de daar omliggende structuren. 1e voorbeeld: moral panics over jongeren en seksualiteit. o Sluit niet aan bij de realiteit. o Bijvoorbeeld seksuele betrekkingen onder elke vorm strafbaar voor 16 jaar. e 2 voorbeeld: jongeren in de publieke ruimte. o Ruimtelijke segregatie: sociale en ruimtelijke leefwereld van jongeren en volwassenen wordt in toenemende mate van elkaar gescheiden. o Insularisatie of vereilanding: we krijgen duidelijk afgebakende ruimtes. o Publieke familiariteit: concept waarbij men zegt dat het belangrijk is om mensen vertrouwd te maken met elkaar. o Bijvoorbeeld skaters. 2. Youth as trouble paradigma Het discours van onderwijs en training: een beeld van de tekort schietende jongere (grotere aandacht wαn). Het klinisch – psychologische discours: een beeld van de abnormale jongere (therapie). Het criminologische discours: een beeld van de delinquente jongere (interventie). 3. Leven met sociale hypochondrie SCHINKEL: een samenleving gekenmerkt door sociale hypochondrie. Sociale hypochondrie: iemand die denkt dat hij ziek is, door een focus op het negatieve. Sociale hypochondrie: de krampachtige fixatie van een sociaal lichaam op zijn mogelijk eenheidsbedreigende ziektes, teneinde de aandacht van zijn komende dood af te wenden. We kunnen niet met de chaos in de samenleving om dus moeten we onze samenleving aanpassen om tot harmonie te komen (organisatorisch denken). Vandaag in een maatschappelijk discours: samenleving als lichaam en die delen moeten in harmonie samenleven. o Groepen die niet mee werken aan harmonie, zetten zichzelf buiten. Analyse van het concept integratie door de aandacht voor vier diagrammaticale technieken. 4. De diagrammaticale integratie Deïndividualiserende individualisering • Individualiserng= integratie wordt tot eigenschap of kenmerk van individuele personen gemaakt • Deïnvidualisering: verklarende factor voor gebrekkige integratie gaat het individue te boven Productieve eenzijdigheden • 'Wij' als modern • Dominant beeld van de samenleving= samenleving die bij voorbaat bepaalde overtuigingen uitsluit • Meting van integratie adhv contacten Dispensatie van integratie/van etniciteit • Integratie speelt enkel bij werklozen, gekken... • Dispensatie van etniciteit 5. Securitisering? Het recht op veiligheid schept een permanente noodtoestand – DE GRAAF en SCHINKEL. Steeds meer beleidsaangelegenheden komen in een veiligheidsdiscours terecht. o Recht op veiligheid = nieuwe stap in proces van securitisering. De genealogisering van integratie • Kinderen van migranten. • Problematiek van spijbelen Drie factoren: de overheid, ontstaan van een risicomaatschappij en ontstaan van een markt van kooplieden in angst en veiligheid. Recht wordt selectief buitenspel gezet. 6. Voor wat, hoort wat Verschuiving van rechten en plichten. Soort van contractmodel, maar samenleving kan moeilijk als contract begrepen worden (vooral binnen een democratische samenleving). Ondernemerschap als nieuw model voor burgerschap. 7. GAS: een reus op lemen voeten Overlast inperken binnen de gemeente. Samenvloeiing wetgevende en rechterlijke macht: mag niet. o Bemiddeling verplicht voor minderjarigen. Les 5: De paradoxen van een opvoeden overheid – tussen een risico lopen en een risico zijn 1. Geboorte concept ‘risicokind’ Begin 19e eeuw: ontstaan kindbeeld ‘het risicokind’. Ambigue houding t.a.v. kinderen en jongeren: kind in gevaar en kind als gevaar. Spanningsveld tussen de opvoedingsverantwoordelijkheid van de ouders en de overheid. o Onderscheid tussen kinderen die blootgesteld zijn aan ellende, verwaarlozing en verlating. o Verlaten kind verschilt van vondeling. 2. Wettelijk ingrijpen in de ouder – kind relatie? 19e eeuw: code civil: vader verantwoordelijk voor de opvoeding. 1870: mogelijkheid om ouderlijke macht in te perken. Wet op de kinderbescherming van 1912: ontzetten van ouderlijke macht mogelijk bij ouders. 3. Een opvoedende overheid: de Gentse context. ROUSSEAU: kinderen ook te vondeling gelegd. Herkenningsteken: deel moeder en deel kind. Voorwaarden voor in een weeshuis te komen. 4. (Her)opvoedingsproject Vroeg in weeshuis want dan minder schade toegebracht en kinderen beter te kneden. Ideaalbeeld: gehoorzame burgen met normale arbeidsloopbaan. o Beleid gericht op de socialisatie van de kinderen: isolatie, discipline, arbeid en uniformiteit. 5. Onderzoek Paradoxen: o Kind in gevaar en kind als gevaar. o Opvoedingsrelatie: macht versus onmacht. o Het afwezige lichaam. Heel veel van die mensen zou graag erkenning hebben voor wat hun is aangedaan. 6. Evolutie concept risicokind Wijziging aard legimitatie interventie. Juridische positie normatief perspectief. Doorheen 20e een normatieve invulling: focus op normale kinderen. o Ook nu nog steeds nieuwe categorieën van kinderen. 7. Honderd jaar na de kinderbescherming: de institutionalisering van een pedagogische paradox Kinderbeschermingswet (1912) • Introductie van de sociale bescherming • Alleen voor segement minderjarigen Bijzondere Jeugdbijstand (1985) • Ontwikkelen van de integrale jeugdhulp later (2004) • Kern bijzondere jeugdzorg: inzet op de preventie • Drieledige probleemconstructie Probleemconstructie houdt een instrumentalisering in van zowel de opvoeding als van het recht in die zin dat beide worden herleid tot instrumenten voor de realisatie van het maatschappelijk doel. De instrumentalisering van de opvoeding leidt tot een pedagogische paradox. o De pedagogisering van sociale problemen en het streven tot beheersing ervan via pedagogisch ingrijpen, leidt paradoxaal tot een depedagogisering van opvoedingsverhoudingen. 8. Het opvoedingstekort als grondslag voor delinquentie en onwelzijn Eén wetgevend kader voor de aanpak van de jeugddelinquentie en de bescherming van kinderen tegen onwaardige ouders. Preventie als sleutelbegrip in de jeugdzorg. o 1e wet op kinderbescherming: ontwikkeling ingezet naar een onomkeerbaar interventionisme. o Door wet van 1912 toenemend interventionisme: o Wet op jeugdbescherming van 1965. Opvoedingsbijstand = hulpverleningsmethode. o Decreet op integrale jeugdhulp maakte en onderscheid tussen rechtstreeks toegankelijk en niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp. 9. De discussie over vrijwilligheid en dwang De suggestie van een meerwaarde van de vrijwillige hulpverlening leidde tot de ontwikkeling van een eigen hulpverleningslogica. Sociale intervestment state: sociale voorzieningen worden ingezet tot empowerment van individuele burgers tot vormgevers aan het eigen bestaan. Bijzondere jeugdbijstand (1985) werd de mogelijkheid tot directe doorverwijzing van de sociale naar de gerechtelijke jeugdbescherming opgegeven. 10. Pedagogisch ingrijpen in de opvoeding Preventie is een begrip dat vertrekt vanuit de vraag naar de sociale integratie van het individu in de sociale orde. 11.Discussie Les 6: Opvoeding en burgerschat 1. Opvoeding tot burgerschap Burgerschapsmodellen 19e eeuwse natiestaat: Censitair burgerschap •Gedefinieerd door eigendom •Kernthema's: moralisering en disciplinering •Opvoeding jeugd: grootbrengen door kleinhouden (Dasberg) Utilitair burgerschap •Gedefinieerd door utilitaire bijdrage aan de samenleving •Besef discripantie tusen democratie als juridisch construct en feitelijke ongelijkheden •Kernthema's: kennisoverdrahct en culturele verheffing Rationeel burgerschap •Gedefinieerd door algemeen stemrecht •Opvoeding, onderwijs en vorming als pedagogische hefbomen naar sociale integratie •Kernthema: participatie (als doel van opvoeding en als opvoedingsmiddel) •Maatschappelijke opvoeding als een gedeelde verantwoordelijkheid tussen gezin en overheid, via sociaal - pedagogische voorziening 2. Maatschappelijke opvoeding Aansluiting bij reformpedagogiek o Uitgangspunt: kritiek op toenemende rationalisering samenleving. Pedagogiek van kind uit: ontmoeting van het kind met de wereld en haar mogelijkheden en moeilijkheden mogelijk maken en op die manier antwoord bieden aan veranderende eisen van de samenleving. KERSCHENSTEINER (1854-1932) o Pleidooi voor arbeidschule: evenwicht tussen algemene vorming en beroepsopleiding o Arbeider als drager van de cultuur. DEWEY (1859-1952) o Focus op verbind tussen opvoeding, onderwijs en democratische vorming, theorie en praktijk. o Learning by doing. o Focus op: relatie opvoeding en democratie. 3. Democratisch pedagogisch offensief MICHA DE WINTER: aansluit bij Dewey o Nood aan democratisch pedagogisch offensief. o Democratische opvoeding is geen persoonlijke keuze, maar een urgente pedagogische verantwoordelijkheid van de samenleving. Sociale pedagogie = maatschappelijke opvoedkunde = participatiepedagogiek. Democratisch offensief: aanname dat democratie berust op consensus over gedeelde belangen. o Democratie: politiek project. o Ervaren als sociaal contract. HEYTING: sociale opvoeding is niet noodzakelijk te begrijpen als realisatie maatschappelijk gedoe. BIESTA o Sinds de jaren ’90 een toenemende bekommernis om opvoeding en democratie. •Fase 1: burgerschap = rechtenstatus Betekenis •Fase 2: burgerschap = actief burgerschap van •Fase 3: burgerschap = beleidsinstrument burgerschap •Fase 1: democratie is gebaseerd op rechtstaat Veranderde •Fase 2: democratie is gebaseerd op plichten ten aanzien van de samenleving opvatting •Fase 3: Democratie is gebaseerd op een maatschappelijke consesus over wαn democratie •Individuele benadering: goede burger is diegene die over de geschikte competenties beschikt •Sociale benadering eerder dan politiek: goed burgerschap gaat over participatie Conceptuele verschuiving •Actief burgerschap: veeeleer een sociale dan een politieke invulling Welke burger nodig? •Persoonlijk verantwoordelijke burger •Participerende burger •Sociaal rechtvaardige burger Socialiserende benadering: opvoeden tot democratie en opvoeden tot toekomstig burgerschap. Subjectbenadering: verantwoordelijk handelen, leren door deel te nemen aan het democratische experiment. Democratic agency: o Democratie is niet te herleiden tot een toename aan democratisch vaardige burgers. o Democratisch leren is aldus niet lineair. o Democratisch leren kan overal. 4. Leren in openbare plaatsen: burgerlijk leren voor de 21e eeuw (Gert Biesta) Burgerschap? o Als een sociale identiteit, die te maken heeft met iemands plaats en rol in het leven van de samenleving (pluraliteit vooral zien als probleem). o Of als een politieke identiteit. Focussen in discussies over burgerschap gaan sterk over de sociale cohesie en integratie en over de kwaliteit en de sterkte van het sociale weefsel. RANCIÈRE geen enkele sociale orde kan volledig zijn. o Rancière stelt dat iedere sociale orde all – inclusive is, maar dit betekent niet en dit is van cruciaal belang dat iedereen is opgenomen in de uitspraak van de orde. o Twee consequenties: Democratie niet meer als een regime van een sociale manier van leven. Het voorkomen van de democratie is derhalve niet vertegenwoordigd door de kudde. o Socialisatie concept van burgerzin leren die gaat over het leren dat nodig is om deel te gaan uitmaken van een bestaan sociaal – politieke orde en een subjectificatie concept van burgerzin leren die gaat over het leren dat is betrokkenheid bij engagement met wat we zouden kunnen omschrijven als het experiment van de democratie. o Democratisch experiment moet worden opgevat als een proces van transformatie, ook een leerproces. o Burgerzin leren vindt plaats in openbare plaatsen. 5. Democratieopvoeding versus de code van de straat (Micha de Winter) In een samenleving die gekenmerkt wordt door grote culturele, religieuze en politieke verschillen in het cultiveren van tolerantie van levensbelang. 3 soorten tolerantie: Leren om het vreemde van anderen te verdragen. Leren anderen te tolereren. Inzicht geven in de achtergronden van verschillen in gedrag. Door de Winter zelf toegevoegd: het bieden van een common ground. Een pleidooi voor een democratisch – pedagogisch offensief: opvoeding, onderwijs en jeugdbeleid zijn zich onder invloed van allerlei sociaal – culturele ontwikkeling vrijwel exclusief gaan richten op de persoonlijke belangen van jeugdigen. Opvoedingsondersteuning kan een hulpmiddel zijn om ouders te helpen zich te wapenen tegen de sociale toxiciteit van buurten. Ecologisch model: ook rekening gehouden met de omgeving van de kinderen. Conclusie: in een democratische samenleving is individuele autonomie niet de enige maat der opvoeding. o Het heeft zin om contexten te scheppen liefst samen met de betrokkenen die democratisch gedrag genereren. Les 7: Gemeenschapsvorming 1. Relatie pedagogiek en democratie Dimensies van burgerschap: Politieke dimensie: deelname aan politiek debat Sociale dimensie: inzet sociale kwaliteit samenleven Dimensies burgerschapsvorming: o Verschuiving van focus en van politieke naar sociale dimensie. o Van sociale dimensie naar sociale integratie als voorwaarde van burgerschap. o Tussen burgerschapsvorming en gemeenschapsvorming blijkt een spanningsveld ontstaan. 2. Burgerschap en gemeenschapsvorming Relatie: vraag naar wie lid is van de gemeenschap en hoe gemeenschap zich toto burgerschap verhoudt. Burgerschapsvorming verwijst naar de politieke dimensie van burgerschap. o Socialiserende benadering: opvoeden tot democratie. o Subjectbenadering: ondersteunen democratic agency (realiseren democratisch model). Gemeenschapsvorming verwijst naar sociaal – culturele dimensie burgerschap. 3. Gemeenschap Constructie van gemeenschappelijkheid gebeurt in de directe omgeving. Gemeenschap verschillende van persoon tot persoon. 4. Kaders binnen gemeenschapsvorming Twee stromingen: Sociale differentiatie (dominant) •Verschillende sociale posities in de samenleving •Kernthema: sociale integratie •Kenmerk: streven naar homogeniteit Culturele differentiatie •Verschillende referentiepunten tot interpretatie van samenleven •Kernthema: interculturalisering •Kenmerk: positieve waardering heterogeniteit 5. Gemeenschapsvorming op grond van streven naar homogeniteit 19e eeuw: vorming natiestaten en ontstaan thematisering ‘sociale kwestie’. o Moreel offensief vertaald als pedagogisch offensief. o Gemeenschapsvormig: maatschappelijke behoefte ook als individuele behoefte leren zien. o Sociale pedagogiek moet een brug vormen tussen de maatschappelijke en individuele behoefte. Gemeenschapsvorming = constructie homogeniteit. Liberale invulling Communautaristische invulling Individuele autonmie als uitgangspunt Individuele autonomie als resultaat wederzijds respect voor rechten en vrijheden Gemeenschapsvorming berust op organisatie privésfeer Maatschappelijke norm nodig voor behoudt democratisch gevestigde consensus Maatschappelijke norm geeft grenzen aan individuele autonomie Gemeenschapsvormin gberust op toleratie en solidariteit Sterke inzet op gemeenschapsvorming via sociaal – cultureel werk zowel voor jongeren als voor jeugdwerk( ontwikkeling derde milieubenadering). 6. Derde milieubenadering Buitenschoolse opvoeding. o Normatieve oriëntatie: focus op bepalen kwaliteiten ideale opvoeding. Buitenschoolse opvoeding als kern van gemeenschapsvorming: vrijheidsgraden zijn hier namelijk veel groter. o Pedagogische oriëntatie: inbedding jeugdbeweging in algemene kenmerken adolescentie. o Jeugdbeweging: emancipatie binnen bestaande maatschappelijke verhoudingen. Derde milieu: diversiteit van initiatieven die gericht zijn op ondersteuning van de harmonieuze samenleving. o Historisch deels vanuit patronage en deels vanuit studentenbewegingen. 7. Paradox gemeenschapsvorming Gemeenschapsvorming op basis van streven naar homogeniteit (gemeenschap te verwerven identiteit). Gemeenschap als utopisch idee. o Paradox gemeenschapsvorming: vorming tot gemeenschap en tegelijk ontkenning van het meest kenmerkende van de samenleving namelijk de diversiteit en pluriformiteit. Gemeenschapsvorming gericht op streven naar homogeniteit. o Actueel: gevoel van teloorgang gemeenschap. 8. Gemeenschapsvorming op basis van waardering heterogeniteit Verschillende perspectieven op gemeenschapsvorming Gemeenschap op baiss van homogeniteit • Focus op mogelijkheen om duurzame relaties te ontwikkelen • Ideologisch gebonden aan verschillende stromingen • Nadruk op bevordering familiariteit • Ontmoeting belangrijk Gemeenschap op basis van ambivalentie • Focus op feitelijke relaties tussen mensen en vluchte omgang • Ruimte voor leren omgaan met verschillen Aandacht voor gemeenschapsvorming als feitelijk proces. Dimensies feitelijke interacties: fysiek ruimtelijke dimensie, sociale dimensie en individuele dimensie. LOFLAND (1998): soort sfeer als kenmerken sociale interacties. Private sfeer: intieme relaties Gmeenschap op basis van herkenbaarheid Parochiale sfeer: gemeenschapzin Publieke sfeer: wereld van vreemden Actueel: risico op toenemende privatisering ten nadeel van interacties in lokale en publieke sfeer. Les 8: Leefwereldoriëntatie 1. Vooraf Sociale pedagogiek: aandacht voor de opvoeding van kinderen en jongeren tot burgers en leden van de gemeenschap. Twee benaderingen: opvoeden tot (socialiserende benadering) en democratisch leren (subjectbenadering). 2. Leefwereldoriëntatie Leefwereldoriëntatie: koepelbegrip voor kritische bewegingen binnen sociale pedagogiek en sociaal werk. Begrip ontstaan jaren ’70 en dominante benadering geworden in de Duitse theorie en praktijk. Utrechtse school •Mensen begrijpen vanuit geheel van situaties •Iets krijgt betekenis door relatie tot de context •LANGEVELD: begrijpen van de beleving en ervaring van kinderen door verplaatsing in hun leefwereld •MULDERIJ & BLEEKER: inzet op democratisering (popularisering onderzoek) behandeling van kinderen omdat we uitgaan van het 'normale' HABERMANS: theorie van het communicatieve handelen •Samenleving wordt vorm gegeven vanuit twee stromingen van rationaliteit: •Doel-middelrationaliteit: economisch en politiek systeem. •Communicatieve rationaliteit: bindend mechanisme in de leefwereld (waarheid, normativiteit en waarachtigheid) •Hedendaagse samenleving als kolonisering van de leefwereld= infiltartie systeemdenken •sociale verandering: verzet tegen kolonisering leefwereld •Leefwereld: zingevingskader voor het handelen en de aspiraties van mensen •Leefwereld: impliciet, holistisch en niet naar wens van de actoren beschikbaar •Belangen: technische kennisbelang (instrumenteel handelen - systeem), praktische kennisbelang (stratigisch handelen - leefwereld) en emancipatorisch kennisbelang (communicatief handelen) •Publieke sfeer: ruimte tot discussie over regels van de publieke macht, of tot maatschappelijk debat •VAN DER LAAN: legitimatieprobleem in het maatschappelijk werk - zorgvuldige hulpverlening Kritische pedagogiek: FREIRE •Border intellecutual met de grens als datgene wat uitsluit •FREIRE problematisering begrenzingen waardoor mensen inhumane situaties leren aanvaarden. •Pedagogiek leert mensen binnen hun grenzen leven. •Kritiek op bankconcept (mensen als object interventie, objectivering omvat structurele marginalisering en cultuur van het zwijgen) •Cultuur van het draagt bij aan de machteloze positie van mensen. •Culturele actie! Kritische pedagogie: NEGT •Aansluit bij Freire: methoden waarbij grenzen doorbroken worden en leerstof moet in staat stellen inzicht te verwerven in de samenleving •Basisanalyse: situatie arbeid niet ondubbelzinning •Vormingswerk nodig: motivering tot leren moet voortdurend aanwezig blijven in veranderende omstandigheden •Sociale topic: geheel van in de taal neergeslagen beelden, interpretatiemodellen waarmee men zijn wijze van beschouwen en beleven van een bepaalde situatie onder woorden brengt •Functie sociale topic: een referentiekader voor het indivudie tot subejct begrijpelijk maken van situaties •Vorming: ontwikkelen van een sociologische fantasie Sociaal - ecologische benadering •Leefwereld: theoretisch construct tot integratie jeugdonderzoek met oog op adequater analyseren en interpreteren socialisatieprocessen in de jeugdperiode •BAACKE: ecologische zone - schema (centrum - nabijheid - sectoren - periferie) Sociaal pedagogische benadering •GRUNWALD & THIERSCH: leefwereldoriëntatie: is een beweging naar het probleemveld •reconstructie: vanuit alledaagse ervaring van de actoren, vanuit de verbinding met soc-pol ontwikkelingen en vanuit de spanning tussen de werled en de wereld als nog niet ontgonnen 3. The concept of the life-world orientation for social work and social care (GRUNWALD & THIERSCH) Maatschappelijk werk en sociale zorg met een leefwereldoriëntatie is een representatie van het modern sociaal rechtvaardigheidsproject, waardoor rechtvaardigheid met gelijkheid wordt verbonden. Belangrijk: verwetenschappelijking van de samenleving De reconstructie van de leefwereld: o Leefwereld op 3 manier construeren: Mensen bevinden zicht in hun leefwereld. De dagelijkse leefwereld is een podium waar, via het medium van de zorg, zijn maatschappelijke, politieke en structurele eisen worden nagespeeld. Het conflict tussen het gegeven enerzijds en de eventuele en achtergelaten op de anderen De filosofie van de leefwereldoriëntatie voor sociaal werk en sociale zorg. o Maatschappelijk werk en sociale zorg maken gebruik van de sociale rechtvaardigheid als referentiepunt. o Maatschappelijk werk en de sociale zorg bedreigd door gevaar: het gevaar om rigide te worden in haar zelf – referentialiteit, in de betekenis van kolonisatie. o Conflict tussen: het respecteren van de bestaande alledaagse structuren, het vernietigen van het alledaagse en het werken aan een succesvolle alledag. De structurele en praktische stelregels van het sociaal werk en sociale zorg met een leefwereld oriëntatie. Sociaal – pedagogische praktijk. o Een specifieke vorm van intermenselijke interactie gekenmerkt door gericht, probleemoplossend handelen. Het netwerk van agentschappen en de leefwereldoriëntatie voor organisatiestructuren.