Zorgvragen in de school- en pedagogische psychologie Hoofdstuk 1: Leren en studeren 1. Inleiding 1.1. Wat is leren? Een relatieve stabiele verandering in gedrag of gedragsdispositie als gevolg van een leeractiviteit. Kenmerken: Niet rechtstreeks waar te nemen Stabiele verandering Actief proces Op school: meestel doelbewust & planmatig, vaste leermiddelen intentioneel leren Buiten school: meestal toevallig op basis van interesse spontaan/ incidenteel leren Waarneembare gedragsveranderingen vs. Veranderde gedragsdisposities Transfer en wendbaarheid Uitkomsten van het leren Duurzaam Flexibel Functioneel Betekenisvol Generaliseerbaar Toepassings- of gebruiksgericht 1.2. De school als krachtige leeromgeving 5 componenten volgens Laevers Onnatuurlijk Evenwichtige combinatie van: formeel leren, ervaringsleren, zelfsturend leren 1.3. Leertheorieën 1.3.1 Behavioristische theorieën over leren Waarneembaar gedrag beschrijven en verklaren Opvattingen over leren: Aanbrengen van associaties tussen stimulus en respons (klassieke conditionering) Leren wordt bepaald door de gevolgen van het gedrag (operante conditionering) Toepassingen in het onderwijs Geprogrammeerde instructiepakketten Mastery Learning of beheersingsleren Diagnosticerend onderwijzen Gedragsmodificatie Kritiek 1.3.2 Cognitieve theorieën over leren Informatieverwerkingsprocessen & functie van het geheugen Kritiek Wat met emotioneel gedrag? Wat met sociale interacties? 1.3.3 Handelingspsychologie en Leren Centraal: denkhandelingen Materiële handelingen Perceptieve handelingen Verbale handelingen 1 Zorgvragen in de school- en pedagogische psychologie Mentale handelingen Belang van de cultuur en instructie bij het leren Vier belangrijke principes: Principe van interiorisatie Principe van zone van naaste ontwikkeling Principe van centrale rol van volwassenen Principe van sociaalcommunicatieve oorsprong van mentale handelingen Toepassing in het onderwijs Oriënterende fase Uitvoerende fase Controlerende fase Kenmerken: o Kleine stappen o Trapsgewijs leren o Gedragsgericht instrueren o Explicitering o Recapitulatie o Succesbeleving 1.3.4 Metacognitieve theorieën over Leren Metacognitie = nadenken over het eigen denken Twee belangrijke componenten: Weten wat te doen Weten hoe en wanneer het iets te doen Leerstijl Metacognitie = cognitie over cognitie Jezelf evalueren als bestuurder van je eigen denken Regulatieactiviteiten ondernemen o.a. o Oriënteren o Plannen o Toetsen o Evalueren Onderwijs = metacognitieve ervaringen teweegbrengen Samen reflecteren op leer- en denkprocessen Vb: Vooraf aanpakstrategieën samen bespreken (huiswerk, verhandeling, spreekbeurt, …) Vb: Bespreking van huiswerk zelf Vb: Bespreking van (slechte) toetsen 1.3.5 Constructivistische benadering over leren Leren = actief, cumulatief en constructief proces van betekenis geven Lerende = als constructeur subject van het eigen leerproces Belang van ‘voorkennis’, ervaringen, interne representaties en reflectie Kennis is contextgebonden 1.4. Onderwijstheorieën 1.4.1. Theorie van Gagné (1916-2002) Wat beïnvloedt leren? De beoogde leeruitkomst of doelstelling met een hiërachische opbouw van leertaken o Juiste instructie volgorde 2 Zorgvragen in de school- en pedagogische psychologie o Voorwaardelijke kennis op elk niveau Leercondities: tussen interne en externe leercondities 1.4.2. 1.4.3. Factoren in leerling zelf Factoren in omgeving Voorbeeld leertaken voor intellectuele vaardigheden o Stimuli herkennen o Respons opwekken o Procedures volgen o Terminologie gebruiken o Onderscheid maken o Concepten vormen o Regels toepassen o Problemen oplossen 9 instructieve activiteiten Aandacht winnen (ontvangstbereidheid) Leerlingen informeren over de doelstelling (verwachting wekken) Oproepen van vroegere kennis (het terughalen) Aanbieden van een stimulus (selectieve waarneming) Voorzien in begeleiding tijdens het leren (semantische codering) Prestaties uitlokken (antwoorden) Feedback geven (versterking) Beoordelen van prestaties (‘vastzetten’) Versterken van retentie en transfer (generalisatie) Theorie van Ausubel (1918 - 2008) Twee centrale principes: Gebruik van advice organizers Voortbouwen op voorkennis Belang van ‘betekenisvol leren’ Voorwaarden: o Info in cognitieve structuur o Aanbrengen van ankerideeën o Activeren en integreren Kritiekpunten Theorie van Van Parreren (1920-1991) Studie van onderwijsleerprocessen Onderscheid tussen leerprestaties en handelingsstructuur Vb. 63 – 8 = 55 (foute procedure 8 – 3 en tiental ruilen) Ontwikkelend onderwijs (zie zone van naaste ontwikkeling) Centrale doelstelling onderwijs = actief en zelfstandig leren Belang van voorkennis bij betekenisverlening 12 onderwijsleerprincipes van Van Parreren Motiveren voor de leertaak Dialogisch onderwijzen Diagnostisch onderwijzen Deelstappen in het onderwijs Handelen op verschillende niveaus: o Materiële handeling o Perceptief handelen 3 Zorgvragen in de school- en pedagogische psychologie o Verbaal handelen o Handelingen op mentaal niveau Instructietempo en kanalen Gedragsgecentreerde instructie en correctie Reflectie op fouten (= foutenanalyse) en recapitulatie Gevarieerde oefeningen Stimulering van intitiatief en creativiteit Begeleiding van de motivatie Pedagogisch klimaat 1.4.4. Theorie van Vygotski (1896-1934) & Galperin (1902-1988) Belang van sociale omgeving bij leren dmv interiorisatie (verinnerlijking) Zone van naaste ontwikkeling & ontwikkelend onderwijs Vijfstappenplan van Galperin bij het leren Oriënteringsfase Fase van materiële handeling Fase van verwoording van de handeling Fase van voor zichzelf spreken (verbalisering) Fase van (geautomatiseerde) mentale handeling Kritiek 1.4.5. Theorie van Piaget (1896-1980) Cognitieve ontwikkelingstheorie Assimilatie, accommodatie en equilibratie Stadiemodel Sensomotorisch Preoperationeel Concreet operationeel Formeel operationeel Kritiek 1.4.6. Theorie van Spiro Cognitieve flexibiliteitstheorie: reële complexiteit v/d instructie opnemen vergroot cognitieve flexibiliteit Cognitieve flexibiliteit = flexibel gebruiken van cognitieve strategieën Centraal begrip: representatie Taak van het onderwijs: steun bieden, zonder zelfontdekkingsproces te belemmeren. 1.5. Leren & motivatie Motivatie = waarom mensen doen wat ze doen Motivationele controle is de mate waarin lln in staat zijn om subjectieve belevingsprocessen bij het leren en studeren zo vorm te geven zodat ze zichzelf motiveren om te leren. Taakgericht vs. prestatiegericht Intrinsieke motiverende factoren vs. extrinsieke motiverende factoren 2 theorieën over de kwaliteit van motivatie: Zelfdeterminatietheorie (Deci): 3 types extrinsieke motivatie o Externe regulatie o Geïntrojecteerde regulatie o Geïndentificeerde regulatie Wat betekent dit voort het onderwijs? Autonomie- ondersteunende vs. controlerende leerkrachtstijl. Structuur vs. chaos. Prestatiemotivatietheorie (Ames) o Taakdoelen: 4 Zorgvragen in de school- en pedagogische psychologie Procesgeoriënteerd Maximale inspanning Keuze voor uitdagende taken Enkel fouten maken Link ZDT: autonome motivatie o Prestatiedoelen: Uitkomstgeoriënteerd Minimale inspanning Keuze voor gemakkelijke taken Succes en falen Link ZDT: gecontroleerde motivatie 1.6. Leren & didactiek Didactisch model – Van Gelder Componenten in de pedagogische situatie o Doelstellingen o Didactische beginsituatie o Ontwikkeling van de onderwijsleersituatie o Evaluatie 1.6.1. Eindtermen, ontwikkelingsdoelen en leerplannen Ontwikkelingsdoelen Moeten voor zoveel mogelijk lln NAGESTREEFD worden Eindtermen Moeten door zoveel mogelijk lln BEREIKT worden Leerplannen: de uitwerking van deze doelen 1.6.2. Didactisch leerproces van het lezen Deskundige diagnostiek van leesproblemen en dyslexie 3 soorten leerprocessen Het voorbereidend lezen Aanvankelijk lezen o Elementaire leeshandeling: verklanken & begrijpen o Beginnende orthografische kennis Voortgezet lezen o Technisch lezen o Begrijpend lezen o Beoordelend lezen Didactische beginsituatie voor lezen bij star 1ste leerjaar Thuistaal en mondelinge taalvaardigheid? Sociale- en emotionele ontwikkeling? Werkhouding, geheugen en concentratie? Objectivatie en fonologisch bewustzijn? Ontluikende geletterdheid en gecijferdheid? Visuele en auditieve waarneming? Motoriek: spreken en schrijven Letterkennis, kennis van cijfers en symbolen? o Bv. Objectivatie en fonologisch bewustzijn o Bv. Ontluikende geletterdheid Voorbereidende leesvaardigheid Voorbereidende leesvaardigheden of leesvoorwaarden Objectivatie Deelleerprocessen van het lezen 5 Zorgvragen in de school- en pedagogische psychologie 1.6.3. Lezen bestaat uit verschillende deelleerprocessen: o Auditief sequentieel geheugen voor klanken o Auditieve synthese o Temporele ordewaarneming o Letter – klank koppeling of foneem – grafeem associatie o Visuele analyse o Het visueel geheugen voor woorden grafeem-foneem associatie Leerstrategieën Omzettingsstrategie of indirecte leesstrategie Verkorte omzettingsstrategie o Visuele synthese Nodig voor het vlotter lezen Wordt geoefend in wisselrijen Bloem, bloei, blauw, blaam, blaas, blok Lezen met verlengde klankwaarden Directe woordherkenningsstrategie Gebruik maken van de context Didactisch leerproces van het spellen Deskundige diagnostiek van spellingsproblemen en dysorthografie Spellingsproces Voorbereidend spellen o Fonologisch bewustzijn o Ontluikende geletterdheid Aanvankelijk spellen o Elementaire spelhandeling o Orthografische kennis o Grafo-motorische kennis Voortgezet spellen o Cognitieve spellingsstrategieën o Spellingsregels Didactische beginsituatie voor spellen bij start 1ste leerjaar Eerst spreken Dan schrijven investeren in woordenschat Formuleervaardigheid vergroten met juiste vragen en feedback Schrijfmotoriek integreren Schrijven in andere vakken aanwenden Voorbereidende spellingsvaardigheden Auditieve voorbereidende spellingvaardigheden: o Auditieve discriminatie o Auditieve analyse o Auditieve synthese o Temporeel ordenen Visuele spellingsvaardigheden: o Visuele discriminatie o Visuele analyse o Visuele synthese o Spatieel ordenen Deelleerprocessen van het spellen Auditieve analyse Visuele discriminatie van letters 6 Zorgvragen in de school- en pedagogische psychologie Taakanalytisch model om het spellen te begrijpen Enkel voor klankzuivere woorden! Je hoort ‘kat’. Deelprocessen van het spellen Informatieverwerkingstheorie om het spellen te begrijpen (spellingsstrategieën) Auditieve of fonologische strategie: enkel bij klankzuivere woorden (fonologische principe)n bv. kat Regelstrategie: woorden spellen die door vormleer (morfologisch principe) bepaald worden, bv. Hij wordt Inprentingstrategie: woorden spellen volgens het etymologische principe, bv. Lijden en leiden Analogiestrategie, bv; bureau & cadeau Mnemotechnische strategie, bv. g en ch: “De soldaat ligt op het bed, legt zijn geweer neer en zegt niets” Hulpmiddelenstrategie Visueel-motorische strategie/direct spellen 1.6.4. Didactisch leerproces van het rekenen Deskundige diagnostiek van rekenproblemen en dyscalculie Rekenontwikkeling Voorbereidend rekenen o Ontluikende gecijferdheid o Voorbereidende rekenvaardigheden Aanvankelijk rekenen o Eéncijferige getallen o Basisbewerkingen: + o Getallenrij o Elementair getalbegrip o Eén ding meer/ minder o Splitsen o Rekensymbolen Voortgezet rekenen 3 gezichtspunten van benadering Proces van het uitvoeren van mentale handelingen Informatieverwerking Proces van het opslaan van problemen Didactische beginsituatie van rekenen bij start 1ste leerjaar Conservatie o “Zijn er nog evenveel knikkers?” o Piagetproef: “In welke glas is er het meeste water?” Correspondentie leggen o “Hier zie je drie plaatjes met kippen en eieren. Kun jij het plaatje vinden waar elke kip een ei heeft? Je mag lijntjes trekken.” Classificeren o “Hier zie je mensen.Wijs alle mensen aan die wel een tas hebben, maar geen bril op.” o “Wat is er meer? Tulpen of bloemen?” Kardinatie o Begrip van hoeveelheid o obv. een gelijkenis o “Vb. Hoeveel tulpen zijn er?” “1 2 3 4 5, dus 5” Seriëren 7 Zorgvragen in de school- en pedagogische psychologie “Hier staan boterhammen in een rij van veel naar weinig. Deze boterhammen passen ergens in de rij. Wijs jij eens aan waar.” Ordinatie o Begrip van rangorde o Obv. Een verschil o Vb. “De hoeveelste boterham is het?” “ 1 2 3 De derde grootste.” Tellen o Opzeggen van de telrij o Elk blokje 1 getal geven o Laatste getal! o Verkort tellen (per 2, inwendig) Splitsen Deelvaardigheden bij het aanvankelijk rekenen Opmerkingen o Sommige deelvaardigheden ontwikkelen door te leren lezen, spellen en rekenen o Ook leerproblemen ‘ondanks’ goede beheersing van de deelvaardigheden: belang van automatisatie, concentratie, werkgeheugen... o 2. Leerproblemen op school 2.1. Probleemomschrijving Problemen die personen ondervinden bij het leren van cognitieve vaardigheden Lezen Spellen Rekenen Vreemde talen … ADHD, dyspraxie, dysfasie, … zijn dus geen leerproblemen (maar kunnen wel leerproblemen tot gevolg hebben) Primaire leerprobemen of leerstoornissen 2.1.1. Leerstoornissen Leerstoornissen zijn dysfuncties in de ontwikkelingsprocessen van de sensomotoriek, de waarneming, de taal, het denken, het geheugen, de concentratie en de informatieverwerking, discrepanties tussen feitelijke leerresultaten en de potentiële leerresultaten in lezen, spellen, schrijven en rekenen, bij overigens normaal intelligente kinderen zonder zintuigelijke gebreken, ernstige lichaamsgebrekkigheid, emotionele gestoordheid, zonder dat er sprake is van ernstige verwaarlozende opvoeding of gebrekkig onderwijs, terwijl een neuropsychologische dysfunctie als gevolg van neurofysiologische, erfelijke of ontwikkelingsbiologische oorzaken aangetoond of mag worden verondersteld. Drie essentiële kenmerken (Ruyssenaers en Ghesquère) Het lees-, spelling- of rekenniveau: Schoolse vorderingen < omvang van systematisch remediërend onderwijs, type en niveau van onderwijs, dagelijkse activiteiten, intellectuele en zintuiglijke mogelijkheden Opvallende, hardnekkigheid en resistentie voor beïnvloeding (= problematische automatisatie) Verlies of afwijking van neurofysiologische of psychologische structuur of functie Differentiaal diagnose Specificiteitscriterium/achterstandcriterium 8 Zorgvragen in de school- en pedagogische psychologie o o 2.1.2. 2.1.3. Uitval voor het verwerven van schoolse vaardigheden Beschrijvend= ernstige achterstand voor automatisatie (didactische resistentie) o Verklarend= cognitieve oorzaak aanduiden (bijvoorbeeld zwakke fonologische vaardigheid) Criterium van disharmonische ontwikkeling o Onderscheid kinderen met een mentale handicap < IQ 85 Discrepantiecriterium o Potentieel schoolsucces > actueel schoolsucces o Leeftijd o Genoten onderwijs/didactische leeftijd/klas o Intelligentie Exclusiviteitscriterium o Enge interpretatie o Momenteel ruimere interpretatie mogelijk o visueel gestoorde kinderen ook dyslexie Hardnekkigheidscriterium o De problemen blijven bestaan ook wanneer voorzien wordt in adequate remediërende instructie en oefening Prevalentie Tussen 4% en 10% leesstoornissen Meer jongens dan meisjes (3 à 4 jongens tov 1 meisje) Dyslexie 5 a 10% Spellingsstoornissen weinig cijfers Rekenstoornissen weinig cijfers (schatting 1% - 6% en gelijke geslachtsverdeling) Etiologie: modellen Basisfunctiemodel Cognitieve benadering van leerstoornissen Hiërachisch ontwikkelingsmodel Leerstoornissen omwille van gebrekkige ontwikkeling van basisfuncties Kritiek: o Schoolse vaardigheden ontwikkelen ondanks algemene basisfunctietekorten o Interactie-effecten bij ontwikkeling van vaardigheden Informatieverwerkingsmodel Cognitieve benadering van leerstoornissen Lezen, spellen en rekenen als specifiek proces van informatieverwerking: rol van aandacht en geheugen Belang van vroegtijdige preventie en aanleren van (meta)cognitieve vaardigheden Neuropsychologische benadering Leerstoornissen als tekort in neuropsychologische vaardigheden en neurologisch substraat Functioneren van L-en R-hersenhelft (balanstheorie van Bakker) Biologische oorzaak van dyslexie: Actieve hersengebieden in dyslectische en normale lezers uit 3 verschillende landen onderzoeken met PET-scan: Engeland, Frankrijk en Italië o A: Actieve gebieden in normale lezer (rood) o B: Actieve gebieden in dyslectische lezer (rood) o C: Gebieden die significant méér geactiveerd zijn in normale lezer dan in dyslectische lezer (temporale gebieden. 9 Zorgvragen in de school- en pedagogische psychologie o D: Toename van bloedtoevoer in de gebieden afgebeeld in C. Witte balken = normale lezers, grijze balken=dyslectische. Normale lezers toename in bloedstroom, dyslectische lezer afname (negatieve waarden). Genetisch kader Leerstoornissen ruime mate erfelijk Specifieke genen nog niet gekend Familiale erfelijkheid als start voor preventie 2.2. Diagnostiek Traditionele diagnostische cyclus: STAP 1: Klachtenanalyse o Wat zijn de klachten? o Wanneer zijn ze ontstaan? o Welke behandelingen heeft men al ondergaan? En wat was het effect ervan? STAP 2: Probleemanalyse o Zijn problemen ernstig, hardnekkig & didactisch immuun? STAP 3: verklaringanalyse STAP 4: Handelingsgerichte indicatieanalyse Professionele diagnostiek Vijf criteria van de (onderkennende) diagnose: o Mate van achterstand o Gebrek aan nauwkeurigheid en/of snelheid o Voldoende gelegenheid tot leren o Hardnekkigheid o Tekort in de automatisering 2.3. Hulpverlening 2.3.1. Behandelingsmethoden Basisfunctietrainingen (beperkte effectiviteit) Visuele trainingen Auditieve trainingen Psychomotorische trainingen Neuropsychologische behandelingen (ineffectief!) Medicamenteuze behandeling Taakgerichte behandeling Behandeling vanuit de informatieverwerkingstheorie Reflectie op strategiekennis en –gebruik Adequate strategieën aanleren via directe instructie 2.3.2. Begeleiding op school Remediëring Compensatie Dispensatie Ondersteuning Hulpmiddelen: vbn. Vergroten van interlinie en lettertype van de tekst Laten meevolgen met de vinger of een kaartje (leesvenster) Lezen in een ‘ontspannende’ sfeer Leesboekje met een lager leesniveau maar leeftijdsgebonden inhoud Opdrachten voorlezen Compenserende maatregelen voor spelling Ook maatregelen ‘op maat’ nodig voor sommige kinderen 10 Zorgvragen in de school- en pedagogische psychologie 2.3.3. Psycho-educatie Informatie bieden over stoornis, ook aan kinderen! 2.3.4. Begeleiding in het gezin Kinderen met leerstoornissen hebben vaak ook laag zelfbeeld en welbevinden, moeilijk gedrag… deze kinderen veel van hun ouders: extra aandacht, inspanning & vaardigheden van ouders Let op Verwachtingen frustratie Erfelijkheid schuldgevoelens Zware druk 2.3.5. Dwaalwegen! = geen goede behandeling!! Basisfunctietrainingen Visuele trainingen, of therapie (optometrie) Auditieve trainingen of therapie Psychomotorische trainingen of therapie Medicamenteuze behandelingen Lichaamstherapieën Dieet vitaminekuur Alternatieve geneeswijzen Homeopathie acupunctuur Speculatieve geneeswijzen Beelddenken Psychodynamische ontwikkelingstheorieën Praktognistische ontwikkelingstheorieën Edu-kinesiologie Scotopic sensitivity / <irlen syndroom 3. Zorgvraag ‘Faalangst op school’ 3.1. Probleemomschrijving 3.1.1. Wat is faalangst? = ‘de angst die optreedt binnen beoordelingssituaties in verband met studies (examens, toetsen, presentaties, …)’ (Depreeuw) = ‘blokkerende angst om te mislukken in taaksituaties waardoor de leerling onder zijn mogelijkheden presteert voor cognitieve taken, sociale of motorische taken.’ (Nieuwenbroek) Soorten Cognitieve faalangst Sociale faalangst combinatie = mogelijk Motorische faalangst Actuele theorie over faalangst 3.1.2. Prevalentie Einde lager onderwijs en Vlaams secundair onderwijs: > 10% 7 tot 45% 12-jarigen spanning in schoolse taaksituaties Einde secundair onderwijs: 15% Hoger onderwijs: 20% Evenveel mannen als vrouwen Meer aanmeldingen voor hulp door vrouwen 11 Zorgvragen in de school- en pedagogische psychologie 3.1.3. Bronnen van faalangst Prestatiegerichte maatschappij Verwachtingen van de primaire omgeving Eigen verwachtingen Prestatiebeleving 3.2. Diagnostiek Observatie in de klas: algemeen, tijdens de les, in contact met medeleerlingen, tijdens proefwerken en overhoringen Diagnostische gesprekken met leerling en omgeving Belang van nauwkeurige beschrijving van gedrag en de context Differentiaal diagnose 3.3. Hulpverlening Systemische benadering Curatieve begeleiding: Het voeren van individuele gesprekken Het organiseren van een faalangsttraining Begeleiding in de klas door leerkracht G-denken: Kijk naar de gebeurtenis en wat het gevolg ervan is Formuleer de gedachten die leiden tot het gevolg Welk nieuw doel wil je als gedrag en gevolg bereiken Nagaan of de gedachten uit stap 2 waar zijn en of ze helpen nieuwe doelen te bereiken Vervang niet-helpende gedachten door helpende gedachten Faalangstige leerlingen hebben meer dan niet-faalangstige leerlingen behoefte aan: Een prettig werkklimaat Structuur Positieve, reële verwachtingen Attributie van succes en falen Hoofdstuk 2: Zorgdomein Cognitief Functioneren 1. Inleiding 1.1. Wat is intelligentie? Binet & Wechsler Thurnstone & Guilford Gardner Erfelijke eigenschap Vormbaar? Belang van meervoudige intelligentie voor de praktijk Rekening houden met verschillen Evenwicht tussen het aan bod van leerinhouden en de juiste impulsen voor de persoonlijke ontwikkeling van leerlingen Gedifferentieerd en adaptief onderwijs 1.2. Intelligentie in de huidige praktijk CHC-model: Catell-Horn-Caroll intelligentie-model Voordeel: ≠ soorten intelligentie beschrijven Holistisch-dynamische visie op intelligentie Hiërarchische structuur 12 Zorgvragen in de school- en pedagogische psychologie Niveaus van algemeenheid en breedte Bovenaan bevindt zich de G-factor (general) Vervolgens de brede cognitieve vaardigheidsdomeinen Nauwe cognitieve vaardigheden Vb. visuele informatieverwerking Schoolpsychologisch en orthopedagogisch werkveld Wetenschappelijk diagnostisch kader Cross-battery-benadering Beter en gedifferentieerder beeld van de cognitieve mogelijkheden 2. Zorgvraag ‘Verstandelijke beperking’ 2.1. Probleemomschrijving 2.1.1. Wat is een verstandelijke beperking? Significant beneden gemiddeld intellectueel / verstandelijk functioneren 2 SD < 100 Gelijktijdig: tekorten in ( 2 of meer) het adaptief gedrag Vroege kinderjaren: sensomotoriek, communicatie, zelfredzaamheid, socialisatie Schoolperiode en puberteit: schoolse vaardigheden, redeneren, greep krijgen op, sociale vaardigheden Adolescentie en volwassenheid: beroepsmogelijkheden, zelfstandigheid, sociale verantwoordelijkheden, ontspanning, … Voor de leeftijd van 18 jaar Want kan anders vroege dementie zijn Bemerkingen van Kraijer Tekortmodel o Weet je niet wat persoon wel kan Leeftijdscriterium te hoog o Willen het verplaatsen naar 10 jaar Intellectuele tekorten of tekorten in adaptief gedrag? ‘Beperking’ ipv. ‘Handicap’ ‘Ontwikkeling’ ipv. ‘Verstandelijke’ ‘Algemene (versus partiële) ontwikkelingsbeperking’ ‘Development disability’ Met algemeen bedoelen ze dat het alle aspecten beïnvloed 2.1.2. Classificatie Zie bijlage 2.1.3. Ontwikkelinsproblemen Intelligentie: 65 < IQ < 75 Sociale redzaamheid Samenhang met intelligentie Aanknopingspunt voor behandeling Integratieproblemen Sociale drama’s (Begeleid) zelfstandig leven Schoolse vaardigheden De sociale ontwikkeling Lichaamsgebonden fase Associatieve ervaringsfase Structurerende fase 13 Zorgvragen in de school- en pedagogische psychologie Vormgevende fase Taalontwikkeling en communicatie Diepe verstandelijke handicap Ernstige verstandelijke handicap Matige verstandelijke handicap Lichte verstandelijke handicap Gedragsproblemen Het ‘niet-begrijpen’ Medische problematiek Negatieve gewaarwordingen en/of gevoelens Fysieke problemen en ongemakken Epilepsie Uitingsvormen o Slechte eetlust en eetgewoonten o Automutilatie o Rumineren (= herkauwen) o Onzindelijkheid en smeren met ontlasting o Masturberen o Abnormaal seksueel gedrag o Vloeken en vieze woorden o Fuges = weglopen o Zeer angstig gedrag en paniek o Wegkruipen o Stereotiepen o Starheid en rigiditeit Functies van gedragsproblemen o Instrumenteel probleemgedrag Inadequate communicatiewijze Operant aangeleerd gedrag Vb: automutilatie Afleren door operante conditioneringstechnieken o Reactief probleemgedrag Reactie op overprikkeling of overvraging = frustratie Hyperarousal Prikkelreductie, -selectie en –regulatie Aangepast eisenpakket Snoezelen o Zichzelf stimulerend probleemgedrag Tekort aan stimulatie: environmental enrichment Ondervraging: prikkeluitbreiding en –versterking Verveling: aangepaste dagbesteding 2.2. Diagnostiek 2.2.1. Een aangepaste diagnostiek 2.2.2. Handelingsgerichte diagnostiek Kenmerk van sociaal-maatschappelijk funcitoneren Drie stappen Onderkenning en classificatie o Klassieke diagnostiek Brede analyse van het functioneren o Sterkte – zwakte analyse 14 Zorgvragen in de school- en pedagogische psychologie Opstellen van een ondersteuningsplan Vijf dimensies Cognitie Aanpassingsgedrag Sociaal functioneren Gezondheid, lichamelijk welzijn en etiologie Omgevingsaspecten: o De optimale omgeving Vier vormen van ondersteuning Episodische of onderbroken ondersteuning Beperkte ondersteuning Ruime ondersteuning Continue ondersteuning 2.3. Hulpverlening 2.2.3. Methodieken bij diepe en ernstige verstandelijke handicap Basale stimulatie Basale communicatie Oogcontact Spreken Mimiek Gebaren Ademruimte Geluiden Aanraken Bewegen Muziektherapie: Doelgericht gebruik van weldadige en rustgevende elementen van muziek als ondersteuning van totale ontwikkeling + als opvoedingsmiddel Contact en communicatie Ontspanning Aandacht Luisteren Concentratie Lichaamsbesef Beweging Expressie in klank en geluid Snoezelen: Het stimuleren van de primaire zintuigen met als doel een goed gevoel en daardoor contactbereidheid te stimuleren. Opvoeder gaat mee snoezelruimte binnen = Zo creëert kind goed gevoel om bij de opvoeder te zijn. ontspanning rustgevend contactbereidheid: klassieke conditionering 2.2.4. Gedragstherapeutische benadering Wijziging van de discriminerende stimuli (S) en de consequentie (C) Uitlokken van sociale reacties Toegang tot voorwerpen en activiteiten verwerven Zelfstimulering Ontsnapping en vermijding Reductie van arousal Communicatieve vaardigheden Fixeren 15 Zorgvragen in de school- en pedagogische psychologie 2.2.5. Creëren van een aangepast leefklimaat 3. Zorgvraag ‘Hoogbegaafdheid’ 3.1. Probleemomschrijving 3.1.1. Definiëring Psychometrische benadering: prestaties bij een gestandaardiseerde intelligentietest Meer-factorenmodellen: Gardner Het triadische interdepentiemodel (Mönks): Kritieken op dit model: o Geen echt model o Creativiteit is geen afgebakend concept o Creativiteit en intelligentie hangen samen o Omgevingsfactoren hebben steeds invloed op elk gedrag en ontwikkelingsaspect Model van Heller: 5 begaafdheidsfactoren o Intellectuele vaardigheden o Sociale competentie o Psychomotorische vaardigheden o Muziek o Creativiteit (Bv: Panamarenko = hoogbegaafd op gebied creativiteit) Niet-cognitieve persoonlijkheidskenmerken o Stressbestendigheid o Motivatie om te presteren o Werk- en leerstrategieën o Faalangst / zelfvertrouwen o Controle / regulatievaardigheden Vormen van prestatiegebieden o Natuurwetenschappelijk inzicht o Sportprestaties o Technische vaardigheden o Logisch-mathematisch denkvermogen o Spraak- / taalvaardigheid o Abstractie of denkvermogen o Kunstzinnige uitingen / creativiteit o Sociale vaardigheden Omgevingskenmerken o Gezinsklimaat o School- en klasklimaat o Ingrijpende levenservaringen Kenmerken van hoogbegaafdheid o Ontwikkelingspsychologische voorsprong o Hoogbegaafde baby’s o Geheugen o Humor o Concentratievermogen o Taalontwikkeling: beginnen pas op 2 jaar te praten maar direct perfect o Perfectionisme – faalangst 16 Zorgvragen in de school- en pedagogische psychologie o Rechtvaardigheidsgevoel: psychische problemen omdat ze wereldproblemen zich te fel aantrekken o Interesse voor symbolen en symbool systemen o Wiskundige vaardigheden o Leren zichzelf lezen o Nieuwsgierig en leergierig o Energie – ADHD? 3.1.2. Ontwikkelingsproblemen Hoogbegaafde onderpresteerders Externe locus of control: ze mislukking als klein kind nooit maar eens in lagere school wel Faalangst Negatief zelfbeeld Mislukkingen schoolloopbaan (Existentiële) depressie Sociale onvaardigheid, eenzaamheid: geen behoefte aan vrienden Onderstimulering en verveling: straffen Demotivatie Studiemethoden 3.2. Diagnostiek Eerste screening (digitale) vragenlijsten Observatie en gespreksgegevens Vrijetijd Prestaties Intelligentiequotiënt Niet enkel IQ van WISC maar op alle aspecten Voorbeelden van sterke intelligentie Verbaal linguistische intelligentie Visueel ruimtelijke intelligentie Breed spectrum van uitzonderlijke vaardigheden 3.3. Hulpverlening Begeleiding v.h. hoogbegaafde kind – CBO Versnelling: je geeft hen een individueel curriculum Kloof tussen hoogbegaafd kind (bv 10j) en de medestudenten (bv pubers) Verrijking – verdieping – verbreding: naast gewone leerstof hen vragen geven die echt naar de diepte toegaan Best 1 jaar versnellen en verrijking combineren Taakleerkracht Onderwijsaanbod - zorgverbreding Stimulering en beschikbaarheid Uitdaging Omgang met ontwikkelingsgelijken Advisering Kangoeroeklas = verrijkingsklas – plusgroep: gewone klas maar bepaalde dagen per week komen hoogbegaafde kinderen samen rond 1 thema waarin ze zich moeten verdiepen Wat met de sociaal-emotionele ontwikkeling? Op dit vlak niet hoogbegaafd Wat met sociale vaardigheden? 17 Zorgvragen in de school- en pedagogische psychologie Zoek een denksport zodat ze naast denken ook leren omgaan met andere kinderen: Bv schaakclub, miniatuurhuisbouwclub Wat met de studievaardigheden? Hoofdstuk 3: Aandachts- en concentratiestoornissen 1. Probleemomschrijving 1.1. Wat is ADHD? Aandachtsstoornissen / hyperactiviteit / impulsiviteit Ontstaan zijn voor de leeftijd van 7 jaar Minstens een half jaar al hebben Dysfunctioneren: >2 contexten - thuis, op school Dysfunctioneren op sociaal, schools of werkvlak Niet uitsluitend in kader van een pervasieve ontwikkelingsstoornis: niet gevolg van andere soornis Vier subtypes Gecombineerde type Overwegend onoplettende type Het overwegend hyperactieve-impulsieve type De niet anders omschreven vorm Situatieve – pervasieve ADHD = ADHD die enkel op school of enkel thuis voorkomt 1.2. Gedragskenmerken van ADHD Hyperactiviteit: overmatig bewegen, teveel energie hebben Aandachtstekort Gerichte aandacht: kunnen aandacht niet op 1 ding richten Volgehouden aandacht of taakspanning Verdeelde aandacht Impulsiviteit differentiaal diagnose Impulsbeheersing Impulsief denken Taakspanning Hyperresponsiviteit: door de klas het antwoord roepen 1.3. Ontwikkelingsproblemen Problemen op school Taakspanning: heel chaotisch werken en zo dingen fout doen Vaardigheidsniveau Impulsiviteit en onoplettendheid vs. zelfbeheersing en doorzettingsvermogen: valt op in lager onderwijs want ik kleuterklas moet je niet hele tijd stil zitten en concentreren Leermoeilijkheden Sociale vaardigheden: agressief, dominant, … Expressief taalgebruik en taalvaardigheid ADHD & Gedragsproblemen Stoornissen in gedrag en emotie Moeilijk handelbaar Oppositioneel-opstandig gedrag asociaal gedrag Dwinggedrag, coërcieve cirkel: Kinderen leren: als ik iets wil moet ik stout zijn want dan krijg ik aandacht. Dit wordt een karaktertrek. Kinderen aanleren dat 18 Zorgvragen in de school- en pedagogische psychologie als ze stout zijn gestraft worden en zo kinderen aanleren dat ze aandacht moeten vragen door positief gedrag te stellen. Als het een automatisme is geworden kan je er eigenlijk niks meer aan doen. negatieve betrokkenheid 1.4. Opvoedingsproblemen ADHD is geen gevolg hiervan!!! ADHD geeft kind stress: creëert ongunstige omstandigheden. Door dat kind een moeilijke baby is gaan de ouders foutieve opvoedingsstijl hanteren en hierdoor ontwikkeld kind gedragsproblemen Andere gezinsleden met psychische problemen Aandacht vragen Vader Broers en zussen Spanningen ADHD verandert met de ontwikkeling van het kind Peuters en kleuters Leerplichtige leeftijd Adolescenten Volwassenen De symptomen van ADHD veranderen per situatie Begin van het schooljaar: veel minder Videospelletjes: kunnen ze op concentreren en willen meer en meer beloningen Persoonlijke aandacht: minder impulsiviteit Toezicht Tijdstip van de dag: veel minder 2. Diagnostiek Anamnetische gegevens Kenmerkende gedragingen Eetgewoonten Slaappatroon Motoriek Spel Sociale relaties Moeilijk gedrag Medische antecedenten Werkhouding 3. Hulpverlening 3.1. Opvoeding van het kind met ADHD Positieve betrokkenheid: 3 weken lang moeten ouders een kwartier met kind spelen, vaak is er na die 3 weken al geen probleem meer Pak-opdrachten: bv loop eens naar oma, ga dat eens halen, … hier beloningen voor geven 3.2. Behandeling ven kinderen met ADHD Medicatie Opvoedkundige bereikbaarheid Faciliteren voor therapie en onderwijs Discutabel Meersporenbehandeling; multimodale behandeling Coördinatie van de hulpverlening 19 Zorgvragen in de school- en pedagogische psychologie Gedragstherapie Mediatherapie Direct toegepaste operante conditionering Cognitieve leertherapie: Meichenbaum Hoofdstuk 4: Zorgdomein Ontwikkelingsvertraging en –stoornissen 1. Zorgvraag ‘Schoolrijpheid’ 1.1. Probleemomschrijving 6 jaar; overgang naar de lagere school Rijp, klaar, …? Zone van naaste ontwikkeling Transactioneel proces Overgang kleuterschool – lagere school Algemene leervoorwaarden Cognitieve ontwikkeling Sociale ontwikkeling Emotionele ontwikkeling Motorisch Sensorisch: auditief en visueel Specifieke leervoorwaarden lezen schrijven Rekenen Werkhouding en probleemoplossingsvaardigheden Hele ontwikkeling van het kind! Bepaald ontwikkelingpeil voor vaardigheden die belangrijk zijn voor het leren Grove en fijne motoriek Lichaamsschema Ruimtelijk en tijdsinzicht Visuele en auditieve waarneming (synthese en analyse) Symboolbewustzijn Taalbeheersing en –vaardigheid Voorbereidend rekenen Denken (cognitie en metacognitie): concreet-operationeel Sociabiliteit en emotionele stabiliteit Professionalisering van Kleuter Onderwijs Ontwikkelingsdoelen K.V.S. Risicokleuters Signaleren, diagnostiseren, hulp bieden 1.2. Diagnostiek Inzoomen op risicokleuters Kleutervriendelijke middelen en werkwijzen Verschillende domeinen Gedrags- en spelobservatie Ontwikkelings- en functieonderzoek Medisch onderzoek Leervoorwaarden- en schoolrijpheidsonderzoek 20 Zorgvragen in de school- en pedagogische psychologie Kindertekeningen Interacties Dynamische ontwikkelingsvisie Alle ontwikkelingsaspecten Contextueel 1.3. Hulpverlening Begeleid signaleren Vraaggestuurde begeleiding Handelingsplan Contextueel Werk van velen en van samenwerking Verschillende methodieken Product- en procesevaluatie 2. Zorgvraag ‘Autisme Spectrum Stoornissen (ASS)’ 2.1. Probleemomschrijving 2.1.1. Wat is een pervasieve ontwikkelingsstoornis? Algemene of gedeeltelijke beperking Ontwikkelingstekort – ontwikkelingsstoornis Ontwikkelingsbeperking, verworven beperking 2.1.2. Definiëring Categorieën: Autistische stoornis 6 of meer beperkingen o Kwalitatieve beperkingen in sociale interacties o Kwalitatieve beperkingen in communicatie o Stereotiep gedrag, belangstelling en activiteiten Achterstand in, of abnormaal functioneren in één van de volgende gebieden voor 3 jaar: sociale interacties, taal in sociale communicatie of symbolisch of fantasiespel Stoornis niet toe te schrijven aan Rett-syndroom of andere vormen van autisme Rett-syndroom A. o Normale pre- en perinatale ontwikkeling o Normale schedelomvang bij geboorte o Eerste 5 maanden normale ontwikkeling B. na 5 maanden o Afname van schedelgroei o Verlies van doelgerichte handvaardigheden o Stereotiepe handbewegingen (handwringen) o Verlies van sociale betrokkenheid o Slechte coördinatie bij het lopen of bij de rompbewegingen o Ernstige beperkingen in expressieve en receptieve taal o Ernstige psychomotorische achterstand Desintegratiestoornis van de kinderleeftijd A. Normale ontwikkeling eerste 2 levensjaren (spel, verbaal, sociaal, aanpassingsgedrag, …) B tussen 2 en 10 jaar verlies van minstens 2: o Taal o Sociale vaardigheden en aanpassingsgedrag o Enuresis en encopresis 21 Zorgvragen in de school- en pedagogische psychologie 2.1.3. 2.1.4. o Spel o Motorische vaardigheden C. afwijkingen in functioneren in minstens 2: o Kwalitatieve beperkingen in sociale interacties o Kwalitatieve beperkingen in communicatie o Stereotiep gedrag Stoornis van asperger Kwalitatieve beperkingen in sociale interacties > 2 o Gebruik van nonverbaal gedrag o Aangaan van passende sociale relaties met leeftijdsgenoten o Plezier in omgang met mensen o Geen sociale en emotionele wederkerigheid Stereotiep gedrag, belangstelling en activiteiten > 1 o Belangstelling o Routines of rituelen o Motorische maniërismen = tics o Preoccupatie met delen van voorwerpen Significante beperkingen (sociaal, beroep, school, …) Geen sign. Taalachterstand Geen achterstand in cognitieve ontw., zelfredzaamheid, aanpassing (niet sociale interacties) Niet (1), (2) of (3) PDD-NOS Kinderen die heel veel kenmerken van autisme hebben maar volgens DSM-VI niet strikt aan de warden voldoen Bv: fragile X syndrome Wat niet in de DSM staat Bijkomende kenmerken o Afwijkende, houterige en onhandige motoriek o Extreme en schijnbare onlogische angsten o Niet-specifieke gedragsproblemen: o (eet- slaapproblemen, driftbuien, agressie, destructief en zelfverwondend gedrag) Hoge mate van co-morbiditeit (= samengaan met andere stoornissen) o Met mentale handicap: 50 % bijkomende mentale handicap o Met ADHD en Gilles de la Tourette o Met niet-verbale leerstoornissen o Met andere psychiatrische beelden: depressie, angststoornissen Neuropsychologische aspecten van ASS Mind blindness: geen perspectieven, geen inzicht in gevoelens en gedachten van anderen Executieve functies Centrale coherentie - contextblindheid Ontwikkelingsproblemen Niet alle mensen met autisme gedragen zich identiek. Zo zijn er mensen met autisme die anderen niet aankijken tijdens een gesprek. Maar bepaalde mensen met autisme doen dat wel. Sterker nog: sommige autistische kenmerken komen ook voor bij mensen zonder autisme. Wat mensen met autisme onderscheidt van mensen zonder autisme is niet zozeer hun gedrag, maar de wijze waarop ze waarnemen en denken. Stoornissen in de sociale interactie 22 Zorgvragen in de school- en pedagogische psychologie Contact: vermijdend-weigerend Sociale omgangsvormen ongepast/bevreemdend/stroef Geïsoleerd of gepest (vb Ben X) Gebrek aan sociaal inzicht Stoornis in de communicatie Gebrekkige wederkerigheid: praten tegen en niet met anderen. Communicatiebehoefte eerder klein tot afwezig. Stemgebruik: fluisterend, mompelend of hoog schril geluid. Wat ze zeggen is niet wat ze bedoelen of wat ze echt voelen. Wat ze verstaan is eerder de letterlijke en niet de onderliggende boodschap. Bepaalde vormen van humor zoals subtiele en abstracte humor zijn moeilijk te begrijpen. Mensen met autisme zijn hierdoor erg kwetsbaar. 5 Aspecten die regelmatig terugkomen in deze communicatiestoornis: o Verbale en non-verbale uitingen o Representatie o Beurtrolneming en wederzijdsheid o Echolalie o Gaze-following Diverse uitingsvormen in communicatie ~ verstandelijke ontwikkeling. Extralinguïstische en pragmatische aspecten: o Vergeten in verhaal essentiële info mee te geven o Talrijke irrelevante details o Erg kort of juist lang(dradig) verhaal o Sommigen geven de indruk een té volwassen taal te spreken o Vaak doorbomen over 1 thema dat ze heel goed kennen o Wisselen van gesprekthema of gesprekspartner = moeilijk Stoornis in de verbeelding Spelontwikkeling: o Vb. stereotiep spel o Fantasiespel: weinig variatie + eenv objectsubstitutie o Onmiddellijke sensorische stimulatie o Mechanisch functioneel spel o Concrete imitatie ~ fantasiespel o Samenspel = moeilijk Creativiteit Sociale verbeelding (cfr liefde - graag zien) Vermogen om op basis van vroegere ervaringen gebeurtenissen te voorspellen Anticiperen – veronderstellen 0m 12 m 18 m 24 m 30 m 42 m Korte interacties 1ste imitatie 1e respons Langere interacties Functioneel spel Objectgeoriënteerd Complementair wederkerig sociaal spel Coöperatief, sociaal spel responsiviteit Sociaal, symbolisch spel Metacommuni-catie over sociaal symbolisch spel Gedrags-, interesse- en activiteitenpatroon Bijkomende problemen 23 Zorgvragen in de school- en pedagogische psychologie Hypo of hypersensitiviteit Angsten Vaardigheden Emotieregulatie Repetitief en stereotiep gedrag Weerstand tegen verandering, gewoontes – manieën Stereotiepe interesses, obsessies Gedragsproblemen Specifiek probleemgedrag o Weerstand tegen veranderingen o Beperkt patroon aan interesses en bezigheden o Stereotiep gedrag o Dwangmatig gedrag Gerelateerd probleemgedrag Niet-specifiek probleemgedrag o In zichzelf gevangen gedrag Stereotiep gedrag Masturbatie Automutulatie of zelfverwondend gedrag Rumineren of herkauwen Polydipsie o Aandachtsgestoord, hyperactief gedrag o Angsten en vrezen o slaapproblemen Bijkomende secundaire gedragsproblemen o Hyposensitiviteit, doof, blind? o Woedeaanvallen o Ongevoelig voor sociale reacties, decorumverlies o Pedagogische onmacht 2.2. Diagnostiek Differentiaal diagnose (bijlage) Verstandelijke beperking (sociale en communicatieve tekorten, in harmonie met niveau) Hechtingsstoornissen Taalstoornis (non-verbale compensatie, minder primaire sociale problemen) Gedragsstoornissen (differentiatie met ADHD: Oogcontact, gebaren, vreemd gebruik van voorwerpen, ongewone houdingen, hypo-activiteit) Vroeggeboren kinderen ‘Laatbloeiers’ (vertraagd ipv afwijkend, uiteindelijk normaal functioneren)/hoogbegaafdheid Explosie van autisme en explosie van nieuwe diagnoses Niet-verbale Leerstoornis Rechter Hemisfeer Problematiek Hyperlexie Visual Spatial Motor Disorder DAMP (deficits in attention, motor control, memory and perception) Multiplex Developmental Disorder Semantisch-Pragmatisch Syndroom Nieuwe Tijds Kinderen “Autistische symptomen” of “trekjes” Talrijke genetische stoornissen: bv. Rubella 24 Zorgvragen in de school- en pedagogische psychologie Niet Aangeboren Hersenletsel/ Frontal lobe syndromes Vele neurologische stoornissen Gilles de la Tourette’s Syndroom Obsessief Compulsive Stoornis Sociale Angststoornis: extreme verlegenheid Disorders of Written Expression Aangeboren Motorische Ontwikkelingsstoornis Persoonlijkheidsstoornissen in de volwassenheid: psychose, schizofrenie. 2.3. Hulpverlening 2.3.1. Opvoeding van een kind met ASS 2.3.2. Behandeling van een kind met ASS Hoofdstuk 5: Zorgdomein ‘Functiebeperkingen’ 1. Probleemomschrijving 1.1. Terminologie 1.2. Cognitieve ontwikkeling 1.2.1. Piaget Accommodatie en assimilatie Senso-motorische ervaringen Begripsvorming Redeneren Onze begripsvorming ontstaat uit senso-motorische ervaringen (verschil tussen groot & klein kennen). Als de senso of motorische ervaringen gestoord zijn door een functiebeperking dan is de begripsvorming ook gestoord. Daardoor kunnen deze kinderen niet naar gewoon onderwijs. Ze moeten leren dit op een andere manier leren compenseren wat ze senso of motorisch niet kunnen opnemen. Beperkte (senso)motorische ervaringen Te grote verschillen 1.2.2. Jennings Minder motivatie – taakspanning Gemakkelijke taken Spel Intrinsieke motivatie Veelvuldige frustraties Concentratieproblemen - taakspanning Minderwaardigheidsgevoelens - faalangst 1.2.3. Andere Hersenletsel: multiple handicaps = cognitief & motorisch Hoe diagnosticeren? Meer inspanning, minder resultaat Minderwaardigheids- en frustratiegevoelens 25 Zorgvragen in de school- en pedagogische psychologie Schoolverzuim, missen van lessen Hersenbeschadiging Energietekort Communicatieproblemen … 1.3. Het schoolse leren 1.3.1. Beïnvloedende factoren Minder ervaringen kunnen opdoen Exploratie Spreken, communicatie Sensorimotorische ervaringen Competentiemotivatie Vaak uit het leerproces gehaald worden Absenteïsme Hersenbeschadigingen: neuromotorische problemen Energietekort Communicatieproblemen 1.3.2. Het schoolse leren bij een auditieve beperking Informatieverwerving en incidenteel leren Sensori-motorische ontwikkeling Taal als drager van de begrippen Begripsvorming, denken, redeneren Abstraheren: taal is moeilijk voor hun => je moet ze andere middelen aanreiken Visuele oriëntatie: grijphonger - doehonger Motorische onrust - impulsiviteit Inhibitietekort Gecentreerd, egocentrisch denken Rolneming en gedecentreerde waarneming Rolneming is veel moeilijker voor hen Associatiearmoede Kennis over de wereld Kennisoverdracht - communicatie Leren lezen: enorm moeilijk want ze hebben geen klanken om hun te helpen 1.3.3. Cognitieve ontwikkeling: visuele beperking Beperkte ervaringswereld, vb. naar de winkel, … Bewegingsangst, contactangst, spelarmoede Passiviteit – exploratie Geen exploratie wegens bewegingsangst: angst om te botsen Informatieverwerving Sensorimotorische ervaringen Verbalisme: primair, secundair, visueel georiënteerd Relaties en associaties Oog-hand coördinatie Ik-differentiatie Objectpermanentie Ontstaat bij deze kinderen veel trager Rolneming - gedecentreerde waarneming Structuur en continuïteit Voorspelbaarheid en controle Begripsvorming Begrijpen 26 Zorgvragen in de school- en pedagogische psychologie De cognitieve ontwikkeling Feedback De wereld op afstand Opbouwen van cognitieve structuren, schema’s Aanbrengen van ordening Minder veelsoortige ervaringen Oorzaak - gevolg relatie Begripsvorming 1.3.4. Secundaire leerproblemen Concentratieproblemen Beperkingen in de taalontwikkeling Leesproblemen Concentratie Oogmotoriek Visuele verwerking en auditieve waarneming Inprentingsproblemen Spellingproblemen Schrijfmotorische problemen Hypo of hypertonie, athetose Zithouding Rekenproblemen Ruimtelijk inzicht 1.4. De communicatieve ontwikkeling Spraakstoornissen Kunnen niet spreken De moeder – kind interactie Aanvaardingsproblemen Stoornissen in de taalontwikkeling Emotionele problemen Taalaanbod Taalervaringen Stoornissen in het communicatief gedrag Onderwerpen: maken weinig mee dus niets om over te praten Misverstanden Faalervaringen Sociaal-emotionele problemen Minderwaardig Gestoorde taalontwikkeling 1.5. Socio-emotionele problemen Doolhof van het verdriet Verwarde ouders: hoe moet ik met het kind omgaan? Statuswaarde: verlies door handicaps Ik - beeld De band met het zelf (persoonskenmerken – geslachtskenmerken) Je moet opvoeding tot weerbaarheid i.pl.v. afhankelijkheid Maar de meeste ouders voeden op tot afhankelijkheid! Eigenwaarde – zelfbeeld Pijnlijk - onbetrouwbaar - onwillig lichaam: ¼ hoogbegaafd ‘Hulp vragen’ voor verzorging en intimiteit Communicatie Deviantie - stigmatisatie en vooroordelen 27 Zorgvragen in de school- en pedagogische psychologie 2. Diagnostiek Verschillende deskundigen en paramedici Onaangepast testmateriaal Is niet betrouwbaar! Onderzoek naar ‘potentiële’ mogelijkheden 3. Hulpverlening 3.1. Opvoeding Verhoogde draaglast, verzwaarde opvoeding Significant meer kinderen met handicap mishandeld Aanvaarding Zelfhulpgroepen Opvoedingsdoel voor ogen houden!: zelfstandigheid van het kind Opvoedingsstijl Verwenning, verwaarlozing, autoritaire opvoeding Minder spontaniteit, intensief Vormgeving van het opvoedingsprogramma Ongestructureerd Ontoereikend, onbruikbaar Vormgeving van de sociale context Het gehandicapte gezin De materiële context Kindgericht Oudergericht Controle Autoritatief Autoritair Geen controle Verwenning Verwaarlozing 3.2. Onderwijs aan het kind met een functiebeperking 3.2.1. Eisen aan de hulpverlener en de leraar Pedagogische en psychologische vaardigheden Ontwikkelingspsychologische en pedagogische kennis Stimuleren, succes ervaren Veiligheid en geborgenheid, exploratie Stellen van eisen en verwachtingen: autoritatief opvoeden Mondigheid en weerbaarheid Didactische vaardigheden Kennis van remediërende technieken Kennis van leerprocessen Schoolrijpheid, remediëring Interdisciplinaire samenwerking: overbelasting van het kind! Persoonlijke eigenschappen Eisen aan de materiële en didactische omgeving Toegankelijkheid van lokalen en materialen Toilet- en verzorgingsruimte Aangepast leermateriaal 3.2.2. Regulier of buitengewoon onderwijs? Zorgverbreding Normalisatie, integratie, personalisatie, inclusie Kind met een gehoorstoornis Tolk Kind met een visuele beperking Zij die altijd regulier onderwijs hebben gevolgd 28 Zorgvragen in de school- en pedagogische psychologie Zij die vanuit het BuO komen GON-onderwijs, -begeleiding Hoofdstuk 6: Zorgdomein ‘Probleemgedrag’ 1. Probleemomschrijving 1.1. Terminologie 1.1.1. Gedragsproblemen Probleemgedrag als een relatief concept dat aan de orde is als de op dat moment in een bepaalde omgeving heersende normen en regels worden overschreden. De ernst van het probleemgedrag wordt verder bepaald aan de hand van de frequentie, de duur en de omvang evenals door de mate waarin de betrokkene zichzelf en/of zijn omgeving schade berokkend. 1.1.2. Gedragsmoeilijkheden = ongewenst gedrag Anderen zijn het slachtoffer ~ emotionele moeilijkheden Externaliserende / internaliserende problematiek 1.1.3. Gedragsstoornissen: DSM-IV 15 criteria (blz 204) Minstens 3 de laatste 12 maanden Significante beperkingen van het sociale, school- of beroepsmatig functioneren NIET: antisociale persoonlijkheidsstoornis Beperkingen 1.1.4. Antisociaal gedrag Ernstig regel- en normovertredend gedrag 1.1.5. Oppositioneel-opstandig gedrag negativistisch, vijandig en openlijk ongehoorzaam gedrag DSM-IV (blz 205) Coërcieve cirkel Vaak (secundair) gerelateerd met ADHD 1.1.6. Ongehoorzaam en opstandig gedrag Drie categorieën: ONVERMOGEN OM Binnen redelijke termijn (tot 15sec) het gedrag te vertonen dat wordt gevraagd Te gehoorzamen tot aan alle eisen van de opdracht is voldaan (= taakgericht gedrag) In een bepaalde situatie gedrag te vertonen dat al eerder werd aangeleerd (= overtreden van voorafgeleerde en gekende gedragsregels) Niet elk moeilijk kind is een gedragsgestoord kind Normaal kinderlijk gedrag Peuterkoppigheid Wanneer spreken we dan wel van ‘probleemgedrag’? o Het gedrag komt vaak voor o In meerdere situatie o Het duurt lang o Het gedrag richt schade aan bij het kind zelf of bij anderen Subjectief 1.2. Etiologie 1.2.1. Biologische verklaringsmodellen Neuroanatomische benadering 29 Zorgvragen in de school- en pedagogische psychologie 1.2.2. 1.2.3. 1.2.4. 1.2.5. 1.2.6. 1.2.7. Chirurgie = hersenletsel Neurochemische benadering Medicatie = chemische prikkels in hersenen zijn gestoord Psychoanalyse Psychodynamische benadering Betekenis van het gedrag Driften Niet goed functionerend ego Niet goed functionerend superego Dit komt door trauma in verleden Systeemtheoretische verklaringsmodellen Disfuncties in het gezinssysteem Functie in gezin Plaats in hiërarchie van de gezinssystemen Impliciete en expliciete regels Leertheoretische verklaringsmodellen Gedragsproblemen zijn aangeleerd Operante conditionering Patterson Cognitieve verklaringsmodellen: intern denkgedrag (Dodge) Irrationele overtuigingen over zichzelf Ik ben dom, ik ben slecht, ik moet perfect zijn, niemand wil mij, … Irrationele overtuigingen over anderen Het loopt vol slechte mensen, ze proberen van mij te profiteren, … Kind wil die overtuigingen bevestigd zien Orthopedagogische verklaringsmodellen Betekenisvolle gedragingen Fundamentele pedagogische behoeften Aansluiting van pedagogisch aanbod en – vraag, thuis en/of op school Prestatiedruk Ecologische verklaringsmodellen Invloed van de omgeving Ecosysteem Micro-, meso-, exo- en macrosysteem Ecologie van het opgroeiende kind Ecologisch systeem Kind is een groeiende dynamische eenheid Ecologische overgangen Uniek minisociaal of ecosysteem Visie op gedragsproblemen Ecologische interventies richten zich op veranderingen in jeugdige, zijn sociale omgeving, zijn verwachtingen en attitudes Visie van Bronfenbrenner op de samenleving Individualisering, mondialisering, multiculturele samenleving Veranderende gezinsstructuren en man-vrouw rollen Tweeverdienersgezinnen Hogere verwachtingen tav. de ouderrol Draagkracht daalt, draaglast stijgt Internet, film, tv, … 30 Zorgvragen in de school- en pedagogische psychologie Sociale netwerk Dalende welvaart en dalend welzijn Vele veranderingen tegelijkertijd Visie op gedragsproblemen Gedragsprobleem zit in actuele situatie en in de actuele omgeving Gedragsproblemen hebben een functie in het ecosysteem Hierdoor worden de gedragsproblemen bevestigd en versterkt Opvoeders mogen zich verwachten aan een sterke toename van gedragsproblemen! 2. Hulpverlening 2.1. Psychoanalytische benadering Intrapsychisch – uit het verleden Niet goed werkend super-ego Egoversterkende programma’s hebben deze kinderen nodig 2.2. Systeemtherapeutische benadering Het gezin staat centraal Cliëntsysteem Hier en nu: je gaat niet terug naar het verleden kijken Relationeel 2.3. Gedragstherapeutisch SRC-schema’ Operante methodieken Vorm van mediatherapie: straffen en belonen correct aanleren aan ouders + leerkrachten (oudertrainingsprogramma’s) Positief opvoeden: niet straffen maar enkel belonen 2.4. Cognitieve gedragstherapeutische benad ring Interne denkgedrag en informatieverwerkingsprocessen Waarneembare gedragingen (performed based) Controle over het eigen gedrag, gedachten en gevoelens Zelfspraak (= interne dialoog) Zelfsturing van het kind Cognitieve herstructurering Zelfinstructiemethode Vb Meichenbaum beertjes 2.5. Orthopedagogische benadering Vaststellen van pedagogische vraag Pedagogisch aanbod afstemmen op vraag Pedagogische situatiehantering Contextuele visie op opvoeden 2.6. Multi-Systemische therapie Combinatie van verschillende therapie op verschillende niveaus van het ecologische systeem Meervoudige oorzaken Gericht op (de interactie met) het totale ecosysteem Empowerment Uithuisplaatsing vermijden Functionele analyse van het probleemgedrag Positieve (beschermende factoren) krachten in het gezin en jongere gebruiken Inclusie van empirisch onderbouwde methodieken Kwaliteitsbewaking en supervisie 31 Zorgvragen in de school- en pedagogische psychologie Hoofdstuk 7: Sociale vaardigheden 1. Inleiding Sociale ontwikkeling Mens = sociaal wezen Sociaal gedrag = resultaat leerproces en ontwikkeling Sociaal gedrag kan maw. gestimuleerd worden! 1.1. Wat is sociale ontwikkeling? “Begrip krijgen voor sociale situaties” = cognitief proces 2 aspecten: o Perspectief- of rolneming, theory of mind o Afstemmen op de eisen van de situatie “ Kunnen handelen in sociale situaties” = handelingsaspect Waarneembaar gedrag Handelingsbekwaam worden in sociale situaties “Positieve gevolgen nastreven of negatieve gevolgen vermijden” Ontwikkelen van prosociaal gedrag 1.2. Sociale ontwikkelingsproblemen Bepalende factoren van de sociale ontwikkeling Verband tussen cognitieve en sociale vaardigheden Verstandelijke beperking Inzicht in sociale situaties Ik-differentiatie Rolneming Leerproblemen Politie, justitie, GGZ 2. Zorgvraag ‘sociale vaardigheden’ 2.1. Probleemomschrijving 2.1.1. Terminologie Gedragingen in een sociale context die een bevredigende voortgang van de interactie mogelijk maken Vaardig = beheersen van een complex geheel van gedragingen nodig om een bepaalde taak uit te voeren Sociaalvaardigheidsproblemen Effect op leerprestaties, psychische gezondheid en gevoel van welbevinden Risico voor delinquent gedrag Vicieuze cirkel Kinderen met ontwikkelingsbeperkingen en –stoornissen (ass, adhd, nld, …) 2.1.2. Hoe ontstaan sociale vaardigheidsproblemen Het sociaal-lerenmodel Resultaat van ineffectieve socialisatie en leerprocessen Overbescherming, verwenning, autoritaire en dominante opvoedingsstijl Sociaal isolement (familie Mertens) Beperkte sociale ontwikkelingsmogelijkheden (cognitieve) functiebeperkingen (George T.) Effectiviteit van sociaal functioneren bepaald door: o Kennis van specifieke sociale handelingen en sociale nuances o Deze kennis toepassen in verschillende sociale situaties 32 Zorgvragen in de school- en pedagogische psychologie o Onderscheid maken tussen niet- en wel sociaal vaardig gedrag en gedrag kunnen aanpassen Het situationele model Onvoldoende uitnodigende omgeving (sociaal vacuüm thuis, hoog verloop school, …) Uitvoeringstekorten: opgroeien in een omgeving met weinig oefensituaties Het interferentiemodel Blokkade door emotionele en cognitieve factoren Invloed van self-efficacy (gevoel van effectiviteit), theory of mind Invloed van een responsieve omgeving (belang van positieve bekrachtiging, inadequate bekrachting van ongewenst sociaal gedrag, …) Bandura o Onvoldoende bekrachtiging van adequate gedragspatronen, bv.‘Ik ben naar alle lessen geweest, ik heb altijd goed meegewerkt en heb hard gestuurd en toch ben ik niet geslaagd voor SPP.’ o Bekrachtiging van ongewenst gedrag, bv.‘Ik ben nooit naar de les geweest omdat ik moest uitslapen, heb het hele jaar de flierefluiter uitgehangen en toch ben ik geslaagd voor SPP. o Fictieve (denkbeeldige) gedachten, bv.‘Theunis blaft op het examen iedereen af’ o Zichzelf extreem hoge eisen opleggen, bv.‘Ik moet over gedragsproblemen meer weten dan Theunis’ 2.2. Diagnostiek Leerlingvolgsysteem Axenroos Sociometrische instrumenten 2.3. Hulpverlening 2.3.1. Sociale vaardigheden en opvoeding Hechtingsrelatie: werkmodel, blauwdruk Waarden en normen ontwikkelen Responsiviteit Imiteren van het ouderlijke gedrag Intergenerationele overdracht Media 2.3.2. Sociale vaardigheidstraining in de school Sociale vaardigheden in ontwikkelingsdoelen en eindtermen Leer- en sociaal-emotionele problemen Cyclisch verloop van de leerlijnen Definitie van sociale vaardigheden: ‘Sociale vaardigheden zijn alle gedragingen die men in onze cultuur ter beschikking moet hebben om op een efficiënte en opbouwende wijze deel te nemen aan het sociale leven, zowel op maatschappelijk als op interpersoonlijk en familiaal vlak.’ Drie specifieke domeinen o Relatiewijzen o Gespreksconventies o samenwerking Sociale vaardigheden in de klas Leerkracht als model Praktische invulling van de eindtermen ‘sociale vaardigheden’ Groeilijn met 7 pijlers o Leergebiedoverschrijding 33 Zorgvragen in de school- en pedagogische psychologie 2.3.3. o Klasdoorbrekend o Preventief o Klimaatbepalend o Teamondersteuning o Bruggen leggen o Ontwikkelen van een groeilijn Begeleiding bij sociale vaardigheidstekorten Voorbeeldleren Het aanleren van nieuwe of alternatieve gedragspatronen Verhogen (of verminderen) van de frequentie van de (niet-)sociale gedragingen bij angsten, impulsief, antisociaal gedrag, enz Het verhogen van de frequentie van reeds aanwezig sociaal gedrag Contingente bekrachtiging Een cognitieve benadering Procesgericht Probleemoplossingsvaardigheden Inzicht in sociale situaties Reflectie Interne denkprocessen Groepsgesprekken, alternatieven bedenken, ... De axenroos Aanpak van sociale vaardigheidstekorten Ax = relatiewijze (as) Aanleren van een diversiteit van axen Werkinstrument voor observatie, beschrijving en stimulering van sociaal gedrag Hoofdstuk 8: Welbevinden en betrokkenheid 1. Inleiding Kadert binnen zorgverbreding op school: Welbevinden: de mate waarin de lerende zich in de school- en klascontext goed voelt, er zichzelf kan zijn (cruciale rol in zorgverbreding) Betrokkenheid: mate waarin activiteiten als boeiend worden ervaren, kinderen/leerlingen uiterst geconcentreerd en intrinsiek gemotiveerd kunnen werken en daarbij in hoge mate van de activiteit kunnen genieten omdat deze tegemoetkomt aan hun exploratiedrang 3 factoren die maken dat lln graag naar school gaan: Leerkracht (goede pedagoog en vertrouwenspersoon) en de lessen (interessant) Medeleerlingen en vrienden Schoolorganisatie (inspraak van lln, infrastructuur en activiteiten) en schoolsfeer (cultuur, ontspannen en geen probleemgedrag) Indicatoren voor onderwijskwaliteit! 2. Zorgvraag: Welbevinden en betrokkenheid op school 2.1. Probleemomschrijving Behoeftepiramide van Maslow Lichamelijke behoeften 34 Zorgvragen in de school- en pedagogische psychologie Behoefte aan affectie Behoefte aan duidelijkheid, veiligheid en continuïteit Behoefte aan erkenning Behoefte aan competentie Behoefte aan zelfactualisatie Laag welbevinden op school Teken van socio-emotionele problemen Gefrustreerde basisbehoefte dat niet meer te dragen is Lage betrokkenheid op school Teken van weinig echte, “deep-level” leren 2.2. Diagnostiek Symptoomgedragingen: Interacties Relatie met LK Relaties met medeLL Relaties met gezinsleden en –betrokkenen Relates met leer-, spel- en klaswereld Aspecifieke gedragingen Zelfpresentatie Ontremmingssymptomen Remmingssymptomen Gewaarwordingssymptomen Psychosomatische symptomen Risicofactoren van socio-emotionele problemen Bij het kind In de thuissituatie In de school- klassituatie Welke basisbehoefte is gefrustreerd? 2.3. Hulpverlening Draagkracht versterken om draaglast aan te pakken Inspiratie voor interventies: Positieve aandacht en steun geven Werken aan motorische ontlading en impulsbeheersing Bevorderen van sociale inzichten en vaardigheden Expressie- en verwerkingsmogelijkheden creëren Informatie geven Structuur bieden Samenwerken met ouders Doorverwijzen en samenwerken met gespecialiseerde diensten 3. Zorgvraag: Pesten en pestgedrag op school 3.1. Probleemomschrijving 3.1.1. Wat is pesten? Antisociaal, agressief gedrag. Langdurig, herhaaldelijk. Met opzet schade berokkenen. Ongelijke machtsverhoudingen. Gepeste ziet geen uitweg. Vormen van pesten Fysiek geweld of agressie Verbaal pesten Materieel pesten Psychisch pesten - uitsluiten Cyberpesten 35 Zorgvragen in de school- en pedagogische psychologie Vooroordelen pesten Het gaat wel vanzelf over Het is een natuurlijk proces Het hoort bij de kindertijd Het slachtoffer lokt het zelf uit Het is allemaal zo erg niet 3.1.2. Verklaringen voor pesten Frustratieagressiemodel Modelleringstheorie Media Opvoeding Temperament van het kind Groepsvorming Schoolsysteem 3.1.3. Gevolgen van het pesten Voor gepeste leerlingen: Sociaal-emotionele ontwikkeling Psychosomatische klachten Concentratie, motivatie, faalangst Voor de pesters Pester ook als volwassene Geen sociale vaardigheden Beiden hebben nood aan begeleiding! 3.2. Diagnostiek Mogelijke signalen van een gepeste leerling Komt stil en teruggetrokken over; isoleert zich van de anderen, soms met één vriend(in). De gepeste is angstig en onzeker. De gepeste zoekt de veiligheid van de leerkracht op. Als laatste gekozen bij groepsactiviteiten, bij het indelen van groepjes (sportles, groepswerk). Niemand wil naast hem of haar zitten. Speelt in de pauze vaak alleen en lijkt geen vrienden te hebben. Heeft blauwe plekken. De gepeste is vaak betrokken bij samenscholingen of opstootjes in de klas of op de speelplaats. Schoolresultaten van het kind zijn niet (meer) wat je van hem of haar zou verwachten; schoolresultaten gaan plots achteruit. Spullen van het kind gaan regelmatig op "onverklaarbare" wijze kapot of raken kwijt Hij is vaker afwezig, gaat niet graag naar school. Er is een verhoogde kans op psycho-somatische klachten (hoofdpijn, buikpijn). … Mogelijke signalen van pester, pestkop Doet stoer en wil imponeren. Is vaak fysiek sterker dan het slachtoffer. Wil overheersen en zichzelf bewijzen, ten koste van alles. Omringt zicht met de meelopers die zorgen voor zijn aanzien. Is eerder gevreesd dan geliefd in de groep. Is impulsief en reageert agressief bij tegenwerking. Heeft een groot ego. … 3.3. Hulpverlening Voorwaarden om pesten aan te pakken op school Moet gezien worden als probleem 36 Zorgvragen in de school- en pedagogische psychologie Preventie Curatief optreden Vertrouwenspersoon Aanpak: Gecoördineerd met alle betrokkenen o Informeren en sensibiliseren Curatief: kordaat optreden o Vermoedens melden o Gedragscode met duidelijke regels o Gesprekken met alle betrokkenen Aanstellen van een vertrouwenspersoon Preventief o Regelduidelijkheid o Vertrouwen scheppend Vijfsporenaanpak Hulp aan het slachtoffer Hulp aan de pester o Juridisch gesprek o Probleemoplossend gesprek o Sociale vaardigheidstraining De middengroep De ouders De leerkrachten Voorbeeld antipestaanpak: Primaproject 4. Zorgvraag: Depressie bij kinderen en jongeren 4.1. Probleemomschrijving 4.2. Diagnostiek Leerkrachten en ouders herkennen signalen Leerling krijgt diagnose depressie Herkennen van signalen: Affectieve kenmerken Cognitieve kenmerken Motivationele kenmerken Secundaire kenmerken DSM-IV: Stemmingsstoornissen Depressieve stoornis o Eenmalige episode o Recidiverend Aanwezigheid van depressieve episode o Dysthyme stoornis o Depressieve stoornis NAO Bipolaire stoornis Stemmingsstoornis door een somatische aandoening Stemmingsstoornis door een middel Depressieve stoornis De aanwezigheid van een eenmalige depressieve episode. De depressieve episode is niet eerder toe te schrijven aan een ‘schoziaffecteive stoornis’ en is niet gesuperponeerd op ‘schizofrenie’, ‘schizogfreniforme stoornis, ‘waanstoornis, of ‘psychotische stoornis NAO’. Er is nooit een manische episode , een gemengde episode geweest. 37 Zorgvragen in de school- en pedagogische psychologie Depressieve episode: 5 of meer van de volgende symptomen zijn binnen dezelfde periode van twee weken aanwizig geweest en wijzen op een verandering tov het eerdere functioneren; ten misnte een van de symptomen is ofwel (1) depressieve stemming, ofwel (2) verlies van interesse of plezier Depressieve stemming gedurende het grootste deel van de dag, bijna elke dag, zoals blijkt uit ofwel subjectieve mededeling (bv. voelt zich verdrietig of leeg) ofwel observatie door anderen (bv. lijkt betraand). N.N.: Kan bij kinderen en adolescenten ook prikkelbare stemming zijn. Duidelijke vermindering van interesse of plezier in alle of bijna alle activiteiten gedurende het grootste deel van de dag, bijna elke dag (zoals blijkt uit subjectieve mededeling of uit observatie door anderen). Duidelijke gewichtsvermindering zonder dat dieet gehouden wordt of gewichtstoename (bv. meer dan 5% van het lichaamsgewisch in 1 maand) , of bijna elke dag afgenomen of toegenomen eetlust. N.B.: Bij kinderen moet gedacht worden aan het niet bereiken van de te verwachten gewichtstoename. Insomnia pf hypersomnia, bijna elke dag Psychomotorische agitatie of remming (waarneembaar door anderen en niet maar een subjectief gevoel van rusteloosheid of vertraagdheid) bijna elke dag. Moeheid of verlies van energie, bijna elke dag. Gevoelens (die waanachtig kunnen zijn) van waardeloosheid of buitensporige of onterechte schuldgevoelens (niet allen maar zelfverwijten of schuldgevoelens over het ziek zijn), bijna elke dag. Verminderd vermogen tot nadenken of concentratie of besluiteloosheid (ofwel subjectief vermeld ofwel geobserveerd door anderen), bijna elke dag. Terugkerende gedachten aan de dood (niet alleen de vrees dood te gaan), terugkerende suïcidegedachten zonder dat er sprake specifieke plannen gemaakt zijn, of een suïcidepoging of een specifiek plan om suïcide te plegen. Klavertjevier De Fever: 5 van volgende klachten bij kinderen: Het kind is somber, neerslachtig (huilt vaak, is prikkelbaar, klaagt dat niemand van hem houdt) Het interesseert hem allemaal niet (wat leuk is wordt dom, het spant zich niet meer in op school, geeft vlug op, voelt zich zelfs thuis niet goed) Vertoont ander eetgedrag (eet erg weinig, of erg veel) Heeft slaapproblemen (is futloos en moe) Is zeer gejaagd en rusteloos (doet dingen zonder na te denken) Is zeer geremd en lusteloos (futloos, neemt geen initiatief) Voelt zich waardeloos (verwondt zichzelf) Voelt zich vaak schuldig (alles wat verkeerd loopt is zijn schuld) Kan moeilijk beslissen Kan zich moeilijk concentreren Denkt aan de dood Verschijningsvorm: Zuigelingen: apathie, motorisch inertie, gebrek aan interactie Peuters: droeve, emotieloze gelaatsuitdrukking, weinig interesse en weinig actief, teruggetrokken uit sociale situaties, buitensporig of vreemd huilgedrag; vertraagde lichamelijke ontwikkeling; … Kleuters: inertie of agitatie; veel nood aan affectie; liegen, slaapproblemen; lichamelijke klachten; vermoeide indruk; … 38 Zorgvragen in de school- en pedagogische psychologie Lagere schoolkind en adolescenten: weinig plezier; droefheid; lage eigendunk, slaapproblemen; morbide gedachten; sociale isolatie; eetstoornissen; … 4.3. Hulpverlening 4.3.1. Specifiek opvoeden in het gezin Nood aan accepterende ouders Duidelijke grenzen en regels Aanmoedigen en initiatieven nemen Positieve bekrachtiging en betrokkenheid Hyperouders? 4.3.2. Specifiek opvoeden op school Richten op het gedrag en niet de persoon Dit mag niet ipv jij bent stout Duidelijke grenzen stellen Eigenwaarde versterken Complimenten geven over positieve aspecten van kind Gedoseerde eisen stellen Sociaal functioneren stimuleren Suicidegedachten ernstig nemen Tips voor leerkrachten Informeren van ouders en het inschakelen van hulp Creëer een positief schoolklimaat Informeer je over depressie. Oefen kinderen in sociale vaardigheden Beklemtoon de dingen die een leerling goed kan Praat met leerlingen, luister naar hen en zoek ev. samen naar oplossingen Maak duidelijke afspraken en wees consequent. Probeer een netwerk op te bouwen voor leerling 4.3.3. Specifiek opvoeden in het internaat Aantrekkelijke omgeving Respect en appreciatie Vaste gewoonten en rituelen Vaste structuur en houvast Positieve bekrachtiging en betrokkenheid 4.3.4. Psycho-pedagogische behandeling Voorkeur voor preventie Psycho-educatie (ook schuldgevoelens bij ouders wegnemen) Gestructureerde opvoedingslijn Cognitieve gedragsmodificatie o Cognitieve zelfinstructietraining = zelfspraakmethode (Meichenbaum) Kinderen zijn zeer onzeker en door deze methode gaan ze leren om oplossingen voor zichzelf te vinden Hulpverlener gaat uitleggen hoe hij een probleem gaat oplossen en daarna moet kind zijn probleem op dezelfde manier proberen op te lossen GGG-methode Bij faalangst gebruikt Onrealistische gedachten van kinderen omzetten in realistische gedachten 39